Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Sunset Bay
Sunset Bay
Sunset Bay
Ebook321 pages4 hours

Sunset Bay

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Het gepensioneerde leven van Vietnamveteraan Bob Stone is alles behalve ontspannen. Hij ontdekt min of meer per toeval een lijk in de kofferbak van een auto die toebehoort aan een gevaarlijke drugscrimineel, genaamd Stiffy. Zijn zoon Buck probeert hem voor het gerecht te slepen, voor betrokkenheid bij een aanranding. Hij onderhoudt een seksuele relatie met zijn schoondochter Cassie. En zijn kleinzoon Billy is een rebelse graffitispuiter, die Bob met regelmaat mee de problemen insleept. Om deze redenen duikt Bob noodgedwongen onder in een rusthuis in Sunset Bay. Maar helaas voor hem komt hij ook hier niet aan rust toe!Sunset Bay van Bavo Dhooge is zowel een hilarische als spannende thriller, die gaat over complexe familierelaties.Los Angeles is een serie van spannende titels die zich afspelen in, waar anders, de City of Angels. Humor wordt op een kunstige manier gecombineerd met misdaad, geweld, affaires en moord. De boeken in de serie verrassen elke keer weer met verschillende eigenaardige hoofdpersonen, en de vindingrijke karakters maken van het geheel een bruisende en bloedstollende belevenis.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 26, 2021
ISBN9788726953367

Read more from Bavo Dhooge

Related to Sunset Bay

Titles in the series (9)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Sunset Bay

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Sunset Bay - Bavo Dhooge

    Sunset Bay

    Copyright © 2012, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953367

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Voor mijn familie.

    Met dank aan Koen V.

    ‘It’s a family affair.’

    - SLY STONE

    1

    Buck vond het jammer dat zijn vader al onder de grond lag want hij had de klootzak graag zelf in die kist geklopt. Een priester stond met zijn handen een paar flauwe karatebewegingen te maken, maar voor de rest was er weinig volk op het Los Angeles National Cemetery. Naast Buck stond een knar van tachtig jaar die niet kon zwijgen over Bucks vader. Hij zei dingen zoals ‘Bobby was een krak’ en ‘Goeie ouwe Bob was zoals John Wayne in TheLongest Day’ en ‘Daar gaat de man die mijn leven heeft gered’. Al die tijd stond Buck naar de kist te kijken en zei bij zichzelf: ‘Ja, oké,en ik ben George Clooney.’ Zijn oudeheer had zo te horen meer levens gered dan Superman. De priester zei dat Bob Stone een voorbeeld was voor velen, een man zoals ze die vandaag niet meer maakten, een man die zin aan zijn leven had gegeven. Zin? Onzin. Buck dacht enkel: die ouwe was alleen maar een voorbeeld voor losers en klaplopers. De priester zei voorts nog dat Bob Stone niet alleen een vet was die had gevochten voor zijn land, maar ook voor de vrijheid van andere mensen, in Cambodja, Saigon en de rest van Vietnam. Alsjeblieft, dacht Buck. Houd toch op, man. Hij is dood. Waarom nog speeksel verspillen aan al die leugens? Hij heette niet alleen Stone, hij had ook een hart van steen. Maar de priester ging nog een beetje verder, zei iets over de stijl van Bob Stone. Bob, die altijd door het leven ging als een echte heer, die deuren openhield voor vrouwen en deuren dichtsloeg tegen venten. Buck zag de priester wat aarde op de kist strooien. Ja, dek dat potje maar helemaal toe, dacht hij. Toen schrok hij op bij het horen van de schoten. Het laatste eresaluut voor Bob Stone, eigenaar van een paar medailles. Buck zag hoe de opa naast hem zijn rug rechtte en zijn vingers tegen zijn slaap zette. Hij deed hetzelfde, maar draaide met zijn wijsvinger. Na de schoten klonken de noten van TheLast Post. De opa naast Buck pinkte een traan weg. Zonde, dacht Buck, een vent die echt voor dit land heeft gevochten en dan een traan laat voor een windbuil als Bob. Toen, alsof de ouwe Bucks gedachten kon lezen:

    ‘Dat is de laatste echte man die daar onder de grond ligt.’

    Buck keek naar de man en zag nu pas dat hij blind was. Echt blind. Hij staarde in de leegte. Dat verklaarde een boel. Je kon het een blinde niet kwalijk nemen dat hij Bob Stone voor een groot man hield.

    ‘Sorry, ik heb hem niet zo goed gekend’, zei Buck.

    ‘Ik heb met hem op een brits geslapen’, klonk het. ‘Ik ken hem verdomme beter dan mijn eigen zoon.’

    Buck wilde zeggen dat hij de zoon van Bob was, maar iets hield hem tegen. De strijdmakker ging verder:

    ‘We hebben alles gedeeld. Bobby was als een broer voor me.’

    Hij ging maar door met het oprakelen van oude oorlogsverhalen, over drank, drugs, de jaren zestig, de jungle, de hoertjes in Saigon, de maanden van mannen en makkers onder elkaar.

    ‘Ik ben Buck’, zei Buck omdat hij ineens wilde delen in dit succes. Als Bob Stone in de ogen van deze Koning Eenoog een echte vent was, dan kon het niet anders of Buck Stone was Jezus fucking Christus.

    ‘Buck? Buck hoe? Buck Rogers?’

    ‘Buck Stone’, zei Buck. ‘Ik ben Bobs zoon.’

    ‘Bob had geen zoon.’

    Ah. Zo zat het dus.

    ‘Hij heeft nooit verteld dat hij een zoon had?’

    ‘Nee’, zei de man. ‘Bob Stone had geen zoon.’

    ‘En toch sta ik hier zijn zoon te wezen’, hield Buck vol. ‘Wanneer hebben jij en Bob elkaar voor het laatst gezien? Toen jullie afzwaaiden uit de oorlog veertig jaar geleden?’

    ‘We hebben elkaar vorige week nog gezien’, zei de makker. ‘Hij heeft het nooit over Buck Stone gehad.’

    ‘Hij noemde me altijd Buckie.’

    ‘Buck of Buckie, je stond niet in zijn woordenboek, man.’

    Buck zag de veteraan in zijn uniform staan pronken, de baret schuin op het hoofd. Buck stond daar in zijn jeans en cowboyboots met een air van: ‘Kijk eens, paps, dat is wat ik voor je overheb. Dat is mijn uniform. Ik heb wel de moeite genomen mijn boots met wat speeksel op te poetsen.’

    ‘Ben je zeker dat jij Bob Stones zoon bent?’

    Dat geloofde je toch niet.

    ‘Wil je mijn paspoort zien? Ja, natuurlijk ben ik het zeker.’

    Al ben ik er niet echt trots op, maar dat laatste hield hij voor zich.

    ‘Hij heeft het dus nooit over mij gehad?’

    ‘We gingen samen één keer per week poolen, knul’, zei de ouwe al wat kalmer, alsof hij Buck maar moest aanvaarden zoals je ook met aambeien moest leren leven. ‘Waarom zouden we het over jou hebben?’

    Buck kon niet opmaken hoeveel strepen de man in Saigon had verdiend. Majoor, kolonel, het maakte hem allemaal geen reet uit. Buck had niets met het leger; hij had niets met zijn vader.

    ‘Wat heb jij gedaan om zo uit de gratie van Bob Stone te vallen?’ vroeg de blinde stakker.

    God, Buck had zin om gewoon weg te stappen. Hij wist dat het geen goed idee was geweest om naar de begrafenis te komen. Hij had er een Stock Car Race op televisie voor laten schieten. De schoten en The Last Post hadden ze al achter de rug, waarom zou hij het nu niet gewoon aftrappen?

    ‘Uit de gratie? Je doet net alsof hij de paus was. Ik heb hem de laatste vijf jaar niet gesproken’, zei Buck.

    ‘Dat is hard, man.’

    ‘Het is niet mijn fout’, zei Buckie, opeens een kleuter van vijf.

    Toen kwam de tirade. De vet zei dat Bucks vader ervoor had gezorgd dat mensen in Vietnam vandaag naar een McDonald’s konden gaan. Hiep hiep hoera, dacht Buck, Bob als patroonheilige van de cholesterol. Toen zei de vet dat Buck niet zo gek veel leek op zijn ouwe, de Heilige Almachtige Bob Stone, eigenlijk zelfs niet eens een haar. Was Buck wel de echte zoon van Bob Stone of was hij geadopteerd? Buck zei dat hij die laatste mogelijkheid nooit had onderzocht, maar dat hij er best wel naar uitkeek om de waarheid te achterhalen en een fles champagne te ontkurken als dat zo zou zijn. De vet vroeg voorts aan Buck waarom hij dan hier naar de begrafenis van zijn vader kwam als hij toch een hekel aan hem had. ‘Geen idee,’ zei Buck, ‘misschien alleen maar om er zeker van te zijn dat hij onder de grond ligt.’

    De strijdmakker gaf een tweede saluut en draaide zich op zijn hakken om. Bij een boom iets verderop stond een verpleegster op hem te wachten. Een wit uniform, als een verschijning in een droom. Buck liep achter de soldaat aan, die met elke stap leek te krimpen, en ging voor hem staan.

    ‘Was jij erbij toen hij het deed? Je weet wel, toen…’

    ‘Wat bedoel je, Buckie?’

    ‘Ik bedoel, die nacht toen hij zijn geweer nam en…’

    Het leek niet het moment en de plaats om over de zaak te beginnen, maar hij wilde het wel weten. Het knaagde.

    ‘Je bedoelt toen Bob dat geweer nam en zijn eigen kop van zijn romp schoot?’

    Buck zocht een andere manier om het te omschrijven, tot hij erachter kwam dat er geen andere manier bestond. Zo was het gegaan: Bob Stone die een geweer onder zijn kin had gezet en de trekker had overgehaald. En dan het hele hotel dat was wakker geschoten, kamermeisjes die naar binnen en naar buiten liepen, niet wisten wat ze eerst moesten doen. Ze kenden wel de procedure als een oudje in de lobby zich had verslikt in een kippenboutje, maar nu stonden ze daar midden in de kamer. Wie zou de hersens van Bob Stone van de grond nemen, wie zou de rest van het lichaam weer in bed leggen, wie zou het bloed opdweilen en wie zou op het knopje van het alarm drukken om de directie uit bed te bellen?

    ‘Bob Stone schoot zijn eigen kop eraf omdat hij Bob Stone was’, zei de makker. ‘Denk je dat Bob Stone het soort kerel is dat een overdosis slaappillen zou nemen of van een brug zou springen? Onder een trein lopen of zich aan een boom ophangen was te soft. Er zat gewoon niets anders voor hem op dan het op die manier te doen. Zoals we ook in Saigon deden, gewoon de volle lading kogels erdoor jagen en als je een wond opliep, je eigen vel weer dichtnaaien. Maar dat kan een geadopteerd groentje als jij natuurlijk niet weten. Bob Stone hield het voor bekeken zoals hij zijn leven had geleefd.’

    ‘Ik vroeg me gewoon af waarom hij het heeft gedaan.’

    Buck dacht dat er één procent kans bestond dat Bob Stone het had gedaan omdat hij al vijf jaar niet meer met zijn zoon had gesproken. Maar dat was een illusie.

    ‘Wil je de waarheid weten, Buckie? Hij deed het omdat hij niet meer kon leven als een oude zielenpoot. Ja, een vent als Bob Stone kon natuurlijk wel met twee vingers in de neus door het leven walsen, maar er zijn grenzen. Toen hij voor de eerste keer problemen kreeg met zijn mannelijkheid, was de keuze snel gemaakt.’

    ‘Wacht ’s even’, zei Buck. ‘Wil je me hier vertellen dat hij zich van kant heeft gemaakt omdat hij hem niet meer overeind kon krijgen?’

    ‘Je bent een man of je bent het niet. En er kan maar één vent Bob Stone zijn. Denk je dat het makkelijk is om met een paar valse tanden een poesje te versieren?’

    ‘Een poesje versieren? De man was over de zeventig.’

    ‘Daar zeg je het. De man. De man had ook zijn hormonen. Je mag dan wel zeventig zijn, maar een man als Bob Stone had nog veel succes bij de vrouwen. Je hebt dan wel niet zijn looks, maar je hebt toch de foto’s gezien?’

    ‘Ik zag alleen een oude loser met een toupet.’

    ‘Bob Stone deed mannen als Hemingway verbleken. Je weet toch wie Hemingway was, hè? Die schrijver die een voorbeeld nam aan Bob Stone.’

    Ja, hoor, dacht Buck, prettige dag nog verder. Hij stond er maar beter niet bij stil dat Hemingway zich door de kop had geschoten tien jaar voor Bob Stone uit Vietnam was afgezwaaid.

    Buck keek naar de kist. Hij vroeg zich af wat ze in de plaats van het hoofd hadden gelegd want dat hoofd was er natuurlijk niet meer. Hij had het telefoontje gekregen toen hij voor de zoveelste keer de muur in zijn woonkamer aan het schoonmaken was.

    ‘Het is uw vader’, klonk het. Buck dacht dat Bob Stone aan de lijn zou komen en dat ze de draad na vijf jaar weer konden opnemen. Maar Bob Stone kwam niet aan de lijn. Hij was aan het eind van zijn lijn; hij was dood. ‘Het gaat over uw vader’, zeiden ze. Of Buck hem kon komen identificeren want – hoe konden ze dit zeggen zonder grof over te komen – er schoot niet zoveel meer van over. Buck zag zichzelf weer staan voor de rest van het lichaam dat uit de lade werd geschoven. Het hoofd was inderdaad grotendeels weg en Buck zei: ‘Jezus, dat is geen geweer dat hij heeft gebruikt, maar een bazooka.’ Het leek of de kop als een stuk steen uit elkaar was geklopt. ‘De man heeft nooit een gezicht gehad’, zei Buck tegen zichzelf. ‘Wat maakt het uit nu het weg is?’ Ze hadden kunnen vaststellen dat Bob Stone Bob Stone was aan de hand van zijn kleren, zijn amulet uit de oorlog, een tandkroon en het briefje dat hij had achtergelaten. ‘Ik kan het niet meer aan.’ Dat was alles. Het handschrift was dat van zijn vader, net als de vingerafdrukken die op het geweer waren gevonden. En zo had Buck zijn vader weer in de lade zien verdwijnen, als een stuk steen in een archiefkast.

    Buck liet de oude strijdmakker gaan, in de armen van zijn verpleegster. De grafdelvers waren bezig met het witte kruis op het graf aan te brengen. De priester was er al vandoor. Buck zag een handvol veteranen het terrein verlaten. Eén zwarte jongeman bleef wat hangen. Hij was geen grafdelver, daarvoor zag hij er te sportief uit in zijn witte joggingpak en met die gouden ketting rond zijn nek. Een verdwaalde jogger die even bleef stilstaan op de pechstrook van het leven? Hij zag de zwarte man afdruipen en in een Chrysler ’98 stappen.

    Buck liep naar zijn Ford Mustang die hij onder de bomen van Gettysburg Avenue had geparkeerd. Zoals gewoonlijk moest hij langs de kant van de passagier in zijn Mustang stappen omdat het slot aan zijn kant niet meer werkte. Hij kroop achter het stuur en nam er zijn telefoon bij om Cassy te bellen.

    ‘Waarom was je er niet?’ vroeg hij.

    Cassy vroeg wat hij bedoelde en Buck zei dat hij de begrafenis van zijn oudeheer bedoelde, wat anders, de Superbowl? Hij zei dat zij het toch altijd uitstekend met Bob Stone had kunnen vinden, waarom was ze dan niet op de afspraak om hem vaarwel te zeggen?

    ‘Waarom zit je ermee, Buck? Je kon hem zelf niet rieken of zien.’

    ‘Ik vind het alleen een beetje sneu dat er niemand was die op een aardige manier afscheid van hem nam.’

    ‘Wat kan jou dat schelen?’ vroeg ze weer. ‘Ik was er niet. Oké? En hou op met je eigen vader als lokaas te gebruiken om mij te zien, Buck. Je weet dat ik daar niet in trap.’

    ‘Ik had een beetje meer sympathie verwacht op de dag dat mijn eigen vader wordt begraven.’

    ‘Ach, Buck, laat het zo. Het wordt tijd dat je ook ons voor eens en voor altijd begraaft. Denk je niet?’

    Zonder nog een woord te zeggen hing ze op. Buck keek voor zich uit, door de gebarsten voorruit van de Mustang. Hij wilde de Mustang starten, maar kreeg hem weer niet aan de praat. Hij begon met zijn voet op het gaspedaal te pompen, probeerde de kar weer tot leven te wekken, maar hij was altijd al een ramp geweest met karren.

    Om de tijd te doden, bleef hij nog een uurtje zitten in de oude kar. Hij kon niet anders dan de last van zijn schouders te laten vallen en zijn tranen de vrije loop te laten. Hij probeerde het nog een paar keer opnieuw, stak het sleuteltje in het contact en trachtte de kar weer tot leven te wekken. Tevergeefs.

    Bob Stone mocht dan wel een zielige oude laffe playboy zijn geweest die zijn eigen leven bij elkaar had gefantaseerd, zonder zijn eigen zoon een rol te geven, hij bleef wel zijn vader.

    2

    Bob Stone zat op de achterbank van een witte limo op Gettysburg Avenue en werd wakker door de schoten op de begraafplaats. Het was de champagne – dat kon niet anders – die hem zo slaperig had gemaakt. Dat en die saaie Stock Car Race in Indianapolis die hij op het plasmascherm op de rugleuning van de passagiersstoel aan het volgen was. Het geluid van de brullende motoren had hem langzaam in slaap gewiegd, en omdat hij de chauffeur van de limo erbij moest nemen, maar niet betaalde om te praten, wel om te zwijgen, had hij dus een uiltje geknapt. Zo’n begrafenis gaf je nu ook niet bepaald een adrenalinestoot. Nu werd hij wakker en voelde zich herboren. Hij ging rechtop zitten, in zijn half kasjmieren, half satijnen kamerjas en voelde zich weer even de koning te rijk, een Hugh Hefner II, met zijn sjaaltje en zijn gebruinde huid; het enige wat ontbrak was een stel blondjes voor, naast of op hem. Hij haalde de fles champagne uit de minibar, maar merkte dat die leeg was. Jezus, je maakte ook maar één keertje je eigen begrafenis mee, maar moest die hele klotezooi nu ook zo lang duren? Hij keek door de geblindeerde ruiten en zag zijn zoon Buck naast een veteraan staan.

    ‘James’, zei hij tegen de chauffeur. ‘Doe me een plezier. Kijk eens door de ruit en zeg me dat die jongeman daar bij dat graf onder de indruk is van de begrafenis. Wil je dat?’

    De chauffeur zei:

    ‘Met alle respect, meneer, maar ik heet niet James.’

    ‘Met alle respect, James, maar ik heb je geboekt voor drie uur, dus in die drie uur zul je James zijn, James, of James kan fluiten naar zijn fooi.’

    De chauffeur keek opzij en dan weer recht voor zich uit over het stuur de straat in.

    ‘Ik weet het niet, meneer. Hij lijkt niet al te zeer onder de indruk.’

    ‘Die indruk heb ik ook’, zei Bob. ‘Ik kan het niet goed zien van hieruit, maar lijkt het of hij ook maar één traan heeft gelaten? Nee, toch? Ik bedoel, hoe hard kan een man zijn?’

    Bob stak een sigaar op. Hij besefte dat hij geen raampje kon opendraaien omdat hij zich anders prijsgaf, en blies de rook naar voren.

    ‘Zeg me nog eens iets, James. Hoeveel zal het me kosten om me gelijk te geven als ik je vraag of die jongeman daar eigenlijk zelfs helemaal geen problemen heeft met deze begrafenis?’

    De chauffeur begreep het niet en draaide zich om naar Bob Stone.

    ‘Oké, laat maar. Zet Kenny eens op, wil je?’

    ‘Met alle respect, meneer,’ zei de chauffeur die niet James heette, ‘maar moet het weer Kenny zijn? U hebt ook nog een pak andere dingen.’

    ‘Kenny, en zet je beste smoeltje op, James’, zei Bob.

    En dus werd Kenny Rogers weer opgezet voor de – wat was het – zeventiende keer die dag. Bob schoof op naar de andere kant van de achterbank en boog zich daar voorover, met zijn gezicht knal voor een gezichtsbruiner die naast het plasmascherm in de andere rugleuning was ingebouwd. Hij mocht niet gaan overdrijven. Eén uur per dag was het maximum. Er waren zeker mensen die dit hele circus wat overdreven vonden, op het decadente af, maar Bob Stone was geen van hen. Hij wilde afscheid nemen in majeur. Go under in style.

    ‘Wat vind je van Kenny, James?’

    ‘Met alle respect, meneer, maar ik vind Kenny knudde.’

    ‘Dat is dan jouw oordeel. Ik vind Kenny het beste wat de country is overkomen. Weet je wat ik zo bijzonder vind aan Kenny…?’

    Bob wilde het net vertellen, wat hij zo bijzonder vond aan Kenny, toen er op het achterste raam werd getikt. Hij dook weg alsof ze hem dwars door de geblindeerde ruiten konden zien. Maar er werd een tweede keer getikt. Bob liet het raam zakken.

    Het gezicht van een flik van de LAPD verscheen. Hij droeg een uniform en een zonnebril met spiegelglazen, zoals die twee motorhelden uit CHiPs, en Bob zag in de reflectie dat hij er nog altijd piekfijn uitzag voor een lijk. Lekker bruin en benig.

    ‘Ik zal u moeten vragen om te vertrekken, meneer. Het is verboden hier te parkeren’, zei de flik. ‘Dit is het Los Angeles National Cemetery. Er is een begrafenis aan de gang. Een private gelegenheid.’

    Hij keek over zijn schouder naar het graf waar Bob zijn zoon Buck zag staan. Buckie was die oude vet achternagelopen en had zijn hand op zijn schouder gelegd. Hij wilde zijn hart luchten. Stond eindelijk op het punt om in te storten, een potje te gaan huilen, op zijn knieën te vallen en te beseffen hoezeer hij zijn vader miste. Net nu de show wat vaart kreeg, kwam die rotflik alles verstoren.

    ‘Ja, dat weet ik’, zei Bob toen hij het gezicht van de flik weer voor zich kreeg. ‘Ik ken de overledene.’

    ‘Bent u familie? Anders zal ik u moeten vragen om uit de wagen te stappen en de begrafenis bij te wonen, of om gewoon verder te rijden en het terrein te verlaten.’

    ‘Je zou kunnen zeggen dat ik familie ben’, zei Bob.

    Hij deed zijn best om zijn gezicht in de plooi te houden.

    ‘Ik ken de kerel die ze daar onder de grond stoppen.’

    ‘Ja?’

    ‘Fantastische vent.’

    ‘Waarom zit u dan hier en staat u niet daar?’

    ‘Ik denk dat ik mijn emoties niet onder controle zou kunnen houden, agent’, zei Bob. ‘Ik verwerk mijn verdriet liever op mijn eigen manier. Hier in stilte.’

    De agent stak zijn hoofd naar binnen en zag de gezichtsbruiner, het plasmascherm, de minibar.

    ‘Ik zie het’, zei hij. ‘Heel sereen. Waar zitten de playmates om de pijn te verzachten?’

    Ha ha. Daar moest Bob wel een lachje prijsgeven.

    ‘Nee, serieus, ik ken hem uit de oorlog, agent’, zei Bob. Hij wachtte op de vraag welke oorlog Bob dan wel bedoelde, maar daar had de flik geen enkele interesse voor.

    ‘Ik ben net als hij een veteraan’, legde hij uit. ‘Vietnam. Ik kwam er heelhuids van af, maar hij verloor zijn hele verstand. Werd een beetje gek. Post-warsyndrome. Maar een groot verlies voor zijn familie en zijn vrienden. Voor de hele wereld als je het zo bekijkt.’

    ‘Waarom is er dan geen kat komen opdagen?’

    Waarom bleef die rotflik hier rondhangen? Dat was een betere vraag. Die flik leek het zo gezellig te vinden dat hij met plezier door het raam in de limo was geklauterd om zich naast Bob te nestelen en samen de Stock Car Race in Indianapolis te volgen.

    ‘Je weet hoe het met veteranen gaat. Die worden snel vergeten. En er zijn er niet veel meer van ons slag over. Jammer, want de mensen beseffen niet genoeg hoeveel wij van ons leven aan dit land hebben gegeven. Heb ik al verteld dat die vent mijn leven heeft gered? Zo kom je er niet veel tegen in je leven. Amen.’

    Dat laatste was er wat over, maar het deed de flik wel oprotten. Hij trok zich terug en zette zijn CHiPs-bril weer op.

    ‘Zo te horen hebt u helemaal geen playmates nodig, mister. Samen in de tent, samen in de slaapzak, hè? Ik ken de verhalen. Mijn oom heeft ook zijn tour gedaan in Vietnam. Ze lieten zich niet allemaal afzuigen door een of ander goedkoop hoertje in Saigon. Me love you longtime? Buddy?’

    Bob wilde de flik duidelijk maken dat hij zo niet in elkaar zat, maar wat maakte het uit? Hij sloot het raampje en werd weer één met Kenny, die al zo ver heen was dat hij Dolly het hof maakte. Bob keek weer naar de begraafplaats. Daar zag hij de veteraan afgevoerd worden in een bestelbusje dat hem naar een of ander tehuis zou brengen.

    ‘Arme stakker’, zei Bob. ‘Nu ja, alles is beter dan zoals de rest van de vets op Sepulveda Boulevard of Veteran Avenue in een kartonnen doos op straat te slapen. Je zou haast denken dat ze het met opzet doen om ons weer net als in ’Nam in een bunker te laten slapen.’

    Maar toen zag Bob zijn eigen zoon weer voor het graf staan.

    ‘Wat sta je daar nu nog te lanterfanten, Buckie? Shit, kan er nu echt geen traantje van af?’

    Hij keek door de ruit, begreep het niet. Hij wilde dat hij uit de limo kon stappen, niet om Buck te tonen dat hij nog niet dood was, maar om hem te tonen hoe je het best kon treuren om je oudeheer. Het was nooit te laat om je eigen zoon nog een paar dingen te leren. Bob zei:

    ‘Wat heeft die lummel toch? Hij staat er godverdomme bij alsof hij elk moment zijn gulp kan openritsen en op dat graf kan pissen. Wat denk je, James?’

    James reageerde niet.

    Bob keek amper op toen er weer op het raam werd getikt.

    ‘Godverdomme, wat wil die flikfreak? Denkt hij soms dat ik echt met de venten op een brits heb liggen pitten?’

    Maar toen hij het raampje liet zakken, verscheen er een ander gezicht, zonder helm en zonder spiegelglazen. Het was een prettiger gezicht dat hem aankeek en met een hese stem

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1