Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Styxmata
Styxmata
Styxmata
Ebook340 pages4 hours

Styxmata

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Raphaël Styx is dood, maar ook na je dood kan je nog voor de politie werken. Als "zombiecop" wordt hij ingeschakeld als de gewone politiemethodes falen. Als in Ieper, bij een herdenking van WO I, een aanslag wordt gepleegd met mosterdgas, tonen de bewakingscamera's een jonge vrouw. Styx volgt het spoor naar Wenen en vervolgens naar het verleden. Door de tijd reizend belandt hij in 1914, en in een Weens sanatorium. Bavo Dhooge graaft dieper in de personages van zijn reeks over de "zombiecop" en laat zijn held zelf verliefd worden – in het verleden. En hoe kan de overledene zijn weduwe helpen om over haar verlies heen te komen?Raphaël Styx werkt voor de politie, ondanks het onweerlegbare feit dat hij overleden is. Een zombie die in de tijd kan reizen, heeft andere methoden dan zijn levende collega's. Vertaald naar het Engels. Filmrechten verkocht.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 3, 2022
ISBN9788726953428

Read more from Bavo Dhooge

Related to Styxmata

Related ebooks

Related categories

Reviews for Styxmata

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Styxmata - Bavo Dhooge

    Styxmata

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 2015, 2022 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953428

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    That which is so universal as death must be a benefit.

    friedrich schiller

    Oh, we do not understand death, we never understand it; creatures are only truly dead when everyone else has died who knew them.

    arthur schnitzler

    Voor de moeder van mijn kind

    1

    Het gelaat van de soldaat leek gemaakt van gelatine en zat voor het grootste deel verborgen achter het gasmasker, maar wat men zag, was zwaar gehavend. Er zaten bloedsporen en brandwonden op de kin en op de kaken, en het pigment van het gezicht was grijsgrauw geworden met een zweem van zeikerig groen, als dat van een vergiftigd lijk. Het uniform was van een infanteriesoldaat, donkergroen om dienst te doen als camouflage, met hoge laarzen en de typische Adrian-helm die voor het eerst door de Fransen was gedragen. De soldaat lag niet in een loopgracht, met het geweer op de schouder, op de loer voor de vijand. Evenmin zat hij in een bunker of stond hij verborgen achter een boom. Toch bevond hij zich in Vlaamse Velden. Hij stond er niet in een vitrine, wat wel beter was geweest want als je hem van dichterbij bekeek, kon je zien dat de sporen van geweld op zijn gezicht niet afkomstig waren van granaatinslagen of bajonetten, maar van andere, hedendaagse wapens: breekmesjes en sleutels van scholieren die luttele littekens hadden gekerfd. Op de voorkant van de helm was een spoor van graffiti te zien, aangebracht door bezoekers die tijdens het laatste uur – dat van de waarheid – hadden toegeslagen toen er bijna geen volk meer was.

    Tegen sluitingsuur stond de soldaat er altijd alleen. Hij hield de bajonet stijf naast zijn lichaam en staarde door het vuile, stoffige glas van het gasmasker voor zich uit. Hij was bewaard en bespaard gebleven.

    De gruwel van de oorlog speelde zich niet langer af voor zijn ogen, maar op een groot scherm in een aanpalende zaal van het museum. Daar werden unieke, authentieke beelden geprojecteerd, destijds geschoten door ratelende camera’s tussen de mitrailleurs, stille flitsen van miljoenen mannen die het leven hadden gelaten in de loopgrachten van de Eerste Wereldoorlog. Het vuil, de stank, de modder, het bloed en de smurrie waren virtueel geworden of als opgedroogde verf van een schilderij. Een celebraal koorstuk zong de slachtoffers naar de dood.

    Nu stond de soldaat in een klinische en onwereldse zaal van het oorlogsmuseum In Flanders Fields in Ieper als een afgestoft standbeeld klaar om besproken te worden. Er was geen vuiltje of papiertje op de linoleumvloer te bespeuren, geen spaander van een granaatinslag, geen huls van een kogel.

    Het was bijna vijf uur toen de gids, die volgens zijn naamplaatje Marcel heette, met zijn groep bezoekers voor de soldaat kwam staan, net niet saluerend. Hij trachtte in zijn beste West-Vlaamse Engels een impressie te geven van wat onmogelijk onder woorden kon worden gebracht.

    ‘Het gasmasker dat u hier ziet, is een doorsnee exemplaar dat elke soldaat in die tijd aan het front bij zich had. Het diende vooral als bescherming tegen het zogenaamde mosterdgas.’

    De gids keek zijn peloton aan, een dozijn volgelingen dat achter hem aanslofte als achter een sergeant, nog vermoeider dan de soldaten na een veldslag aan het front honderd jaar geleden.

    ‘Mosterdgas, officieel thiobis-chloorthaan, is een sterke vloeistof die wanneer ze verspreid wordt in de vorm van nevel en damp rechtstreeks de ogen en de huid aantast. Het heeft een zeer vernietigende kracht op de ogen en de longen. Het kan het ademhalen vermoeilijken. In tegenstelling tot wat veel mensen nog steeds denken, was mosterdgas niet dodelijk. Het diende vooral om de vijand uit te schakelen. Bij gewone kamertemperatuur is zuiver mosterdgas een kleurloze en geurloze vloeistof, maar bij blootstelling aan andere factoren en omgevingen krijgt het een gele kleur en ruikt het naar knoflook en mosterd. Vandaar de bijnaam.’

    Marcel, een zestiger die zijn persoonlijke oorlog voor zijn pensioen allang had verloren en moest bijklussen om rond te komen, ging voor de soldaat staan en haalde zijn volgende mentale fiche boven. Hij nam zorgvuldig het gasmasker van het gelaat van de soldaat en toonde het als een trofee aan de omstanders.

    ‘Mosterdgas werd voor het eerst in Nieuwpoort gebruikt als chemisch wapen en twee dagen later op grotere schaal in Ieper. Een andere bijnaam voor mosterdgas is dan ook ‘Yperiet’ omdat er in deze contreien in 1917 vele slachtoffers werden gemaakt.’

    De gids keek naar het gasmasker alsof hij niet wist wat ermee aan te vangen en hij het zelf wilde opzetten, klaar om naast de soldaat te poseren voor de smartphones van de toeristen. Alsof hij het bijna was vergeten te vermelden, voegde hij eraan toe:

    ‘Het gas werd trouwens door beide partijen gebruikt, ook door de geallieerden.’

    Hij plaatste het gasmasker onhandig over het gelaat van de soldaat, maar stootte tegen de arm, die loskwam en nogal potsierlijk van het lichaam viel. Even van slag door deze spontane amputatie, glimlachte denMarre gelaten en bukte zich om de arm weer op te nemen. Hij bleef er wat onwennig mee in de handen staan en leek zich af te vragen hoe hij dit best deed rijmen met zijn verhaal. Hij zag geen mogelijkheid. Hier regeerde het mosterdgas. De amputaties door granaatinslagen werden in de andere zaal behandeld.

    ‘De verschrikkingen die de soldaten aan het front moesten ondergaan, krijgt u straks te zien.’

    Hij plaatste de arm decoratief tussen de bajonet en de soldaat en veegde het stof van zijn handen af aan zijn broek.

    ‘Ziezo,’ zuchtte hij voor hij verderging. ‘Hoewel er bij blootstelling aan mosterdgas onmiddellijk letsels te merken zijn aan het menselijk lichaam, duurt het toch twee tot vierentwintig uur voor de schade werkelijk zichtbaar wordt. De aantasting van de huid is het meest karakteristieke aspect van dit gruwelwapen.’

    De gids liet de soldaat nu voor wat hij was en boog zich over een van de vitrinetafels met vlekkeloos glas waaronder enkele foto’s van minder mooie taferelen te zien waren. Close-ups van slachtoffers die door de eeuwen heen door mosterdgas, ook in het Irak van begin jaren tachtig, waren getroffen.

    ‘U ziet dat de huid na blootstelling in een eerste fase volledig rood kleurt. Daarna komen grote met gele vloeistof gevulde blaren tot stand. Vervolgens treedt er enige pigmentatie op en in het laatste stadium krijgt het slachtoffer te maken met leukopenie, dat is de afname van witte bloedcellen.’

    De foto’s waren duidelijk minder in trek bij het bosje bezoekers. Enkele van hen wilden zelfs niet tot bij de vitrine komen, alsof ze besmet zouden raken, en poseerden liever naast de éénarmige soldaat. Een puber die de plezanterik wilde uithangen kon het niet laten naar de lens van een smartphone te knipogen terwijl hij de arm van de soldaat over zijn schouder sloeg. De gids ging ongestoord verder:

    ‘Andere symptomen worden steeds erger naarmate de uren verstrijken. Zoals traanvorming, spastisch samentrekken van de oogleden, stuiptrekkingen, infecties op de luchtwegen. De stem kan verdwijnen en de hartslag en de ademhaling gaan omhoog.’

    Op de laatste foto in de reeks was het ergste slachtoffer te zien. Zelfs de gids kon het niet aan om lang stil te staan bij de verschrikking.

    ‘Als ook het maag- en darmstelsel wordt aangetast, gaat het slachtoffer uiteindelijk bloed ophoesten. En als er sprake is van echte vergiftiging, dan kan het slachtoffer verkrampen en in shock geraken. Op die manier strompelden vele soldaten op het slagveld als zombies zonder zicht, weerloos over de Vlaamse akkers hun dood tegemoet.’

    Marcel keek zijn bezoekers met een triestige blik aan en probeerde wat medeleven te tonen, maar vooral was hij moe en opgelucht dat dit de laatste groep was die hij vandaag door de gangen van dit denkbeeldige fort aan het front moest loodsen. Hij voerde elke dag zijn eigen kleine veldslag in hetIn Flanders Fields om overeind te blijven. Het mosterdgas was in dit geval de duffe en muffe museumlucht die hem dagelijks verdoofde.

    ‘Zo, dan gaan we nu verder naar de laatste zaal.’

    Hij nam de leiding en stapte naar de aanpalende zaal waar het grote scherm in alle stilte klaar hing. Maar toen zag hij dat de glazen deur gesloten was.

    ‘Vreemd,’ mompelde hij.

    De deur zat op slot.

    ‘Weet iemand toevallig hoe laat het is?’

    Hij keek op zijn horloge en zag dat het nog geen zes uur was. Het museum kon dus nog niet zijn deuren hebben gesloten. Hij duwde tegen de glazen deur, maar er kwam geen beweging in. Hij probeerde het nog een keer en brak nu zelf bijna zijn arm. Met een flauwe glimlach draaide hij zich weer tot zijn volgelingen en zei:

    ‘Het is zover. Ze zijn ons vergeten en hebben ons opgesloten.’

    Een onhandig grapje volgde:

    ‘Opgesloten in het Niemandsland van Flanders Fields.’

    Het klonk hopeloos onbeholpen. Marcel zette zijn voorhoofd tegen het glas en probeerde een glimp op te vangen van wat er zich in de andere zaal afspeelde, maar daar was het donker. Ook de projectie was gestopt. Er leek helemaal geen leven meer te bespeuren. Alleen het koor uit de boxen bleef akelig verder zingen, als engelen aan hun lot overgelaten.

    ‘Bizar,’ zei Marcel.

    Hij voelde zich naakt zonder sleutel of walkietalkie waarmee hij het onthaal kon bereiken. In snellere pas stak hij dwars de zaal over, passeerde de soldaat, en liep naar de vorige zaal. Maar ook daar was de glazen deur gesloten. Hoe kon dat nu?

    ‘Ik vrees dat we echt opgesloten zitten,’ merkte hij verveeld op.

    Enkele bezoekers sloegen een zucht van vermoeidheid. Om de tijd te doden haalden ze hun smartphone boven en begonnen te bellen of snapchats te maken van de soldaat en de foto’s in de vitrine. Het virtuele leven op Facebook en Twitter ging vrolijk door. #Opgesloten als krijgsgevangenen met een saaie gids als beul. De gids kwam naast een vrouw van middelbare leeftijd staan en vroeg:

    ‘Zou ik uw mobieltje even mogen gebruiken om de balie vooraan te bellen? Ik zou wel eens willen weten wat er aan de hand is.’

    ‘Natuurlijk,’ zei de vrouw. ‘Het is misschien een brandoefening.’

    ‘Als het een brandoefening was, dan zouden alle deuren net ontgrendeld moeten zijn,’ zei de gids terwijl hij gretig het nummer van de receptie intikte op de smartphone. Hij kreeg geen reactie.

    ‘Wat is dit?’ vroeg hij in lichte paniek. ‘Zitten we nu helemaal van de wereld afgesneden?’

    Het West-Vlaams accent in zijn Engels won terrein. Hij probeerde het nogmaals, maar de beltoon bleef overgaan. Toen haakte hij in en gaf de telefoon weer aan de vrouw. Net toen hij de andere mogelijkheden wilde overlopen, zag hij hoe de vrouw in een paar seconden tijd lijkbleek was geworden.

    ‘Gaat het?’

    ‘Ik voel me helemaal duizelig,’ zei ze.

    ‘Het spijt me,’ zei de gids stil om niet nog meer paniek te zaaien. ‘Ik heb geen idee wat er aan de hand is, maar in naam van het museum, spijt het me verschrikkelijk voor dit vreselijke ongemak. Ik zal ervoor zorgen dat u uw ticket terugbetaald krijgt. Dat geldt trouwens voor iedereen hier. Dat is echt geen manier van doen. Ik snap er niets van.’

    Hij begeleidde de vrouw tot bij de stoel die bij de glazen deur stond. De plaats waar doorgaans de suppoost zat. Dat was nog zoiets, dacht Marcel. Waar zit die lamlendige studente? Hij zag hoe de vrouw ging zitten, maar nog niet volledig was bekomen van de shock.

    ‘Hoe voelt u zich?’

    ‘Slecht,’ zei ze. ‘Koude rillingen. Zweterig. Kan moeilijk ademen.’

    Marcel keek naar het plafond.

    ‘De airco staat nochtans aan. Het komt misschien doordat de deuren gesloten zijn. Er is wat minder luchttoevoer.’

    ‘Ja, dat zal het wel zijn,’ zei de vrouw.

    Ze nam een zakdoek uit haar handtas en begon het zweet van haar voorhoofd te deppen.

    ‘Gaat het al wat beter?’ vroeg de gids.

    ‘Ik vrees van niet.’

    De vrouw begon nu te hoesten en hield haar zakdoek voor haar mond. Marcel boog voorover, legde een hand op haar schouder, in een poging haar te kalmeren. Het laatste wat hij wilde, was een paniekreactie. Hij voelde door de trui dat het lichaam van de vrouw doordrenkt was van het koud zweet. Haar lippen stonden droog, haar mond hing halfopen en het wit van haar ogen was bloeddoorlopen. Ook dat nog, dacht hij. Hij werd over twee uurtjes verwacht op de derby tussen Zulte-Waregem en Kortrijk. Voetbal was ook oorlog, maar eentje om een hele week naar uit te kijken. Nu zat hij opgesloten in een zaal van een oorlogsmuseum, met rechts een kapotte kunststofpop en links een oud vrouwtje dat door de schrik bijna een hartaanval kreeg.

    ‘Ik denk dat we beter het noodnummer bellen,’ stelde de gids met een zucht voor. Zelfs al werden ze binnen de minuut bevrijd, dan nog zouden ze moeten achterhalen wat er fout was gelopen en mocht hij zijn derby vergeten.

    ‘Zal het gaan, mevrouw?’ vroeg hij nog eens.

    Hij nam haar telefoon en rechtte zijn rug, klaar om de instanties te bellen, toen hij het gerochel hoorde. Hij draaide zich om en zag wat er aan de hand was. Op slag zat hij nu zelf zonder adem.

    Achter hem lagen een vijftal bezoekers languit op het linoleum, niet omdat ze zich verveelden of omdat er geen tweede stoel beschikbaar was, maar omdat ze niet meer op hun benen konden staan. Ze lagen her en der verspreid naar adem te happen, als vissen op het droge. Als het niet zo ernstig en dramatisch leek, kon het een performance zijn in een museum voor moderne kunst.

    Moa godverdomme,’ zei de gids.

    Hij had even zijn rug gedraaid en de paniek was uitgebroken. De bezoekers die nog niet op de grond lagen, probeerden de anderen te helpen, maar kregen het zelf ook moeilijk. Een paar mannen stonden over de vitrinekasten met de gruwelijke foto’s gebogen, alsof ze nog steeds geïnteresseerd waren, maar bij nader inzien zochten ze steun om niet flauw te vallen.

    Marcel wilde een stille kreet van ontzetting uiten, maar merkte dat zijn keel gortdroog werd. Zijn oogleden werden zwaar en zijn ogen begonnen te prikken. Zijn zicht werd troebel. Na een minuut zag hij de bezoekers, de slachtoffers, als vage gestalten heen en weer zwalpen, als stomdronken matrozen op een boot. Als zenuwzieke zombies op de dool.

    ‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg hij zich af. ‘Gas?’

    Nee, dat was niet mogelijk. En toch. Het wàs gas. Een lek? Of was het een aanslag? Maar waar waren de wapens? Waar was het geweld? Geen bommen of granaten of vliegtuigen, maar gewoon gas?

    ‘Het is niet waar…!’ vloekte de gids toen het hem ontzettend veel moeite kostte om toch het noodnummer in te toetsen op de telefoon. Het leek wel alsof zijn zenuwen waren aangetast en hij geen controle meer had over zijn vingers om de juiste toetsen te vinden. Gelukkig lukte het hem toch nog.

    ‘Help, we zitten opgesloten. Zaal zeven van In Flanders Fields. Ieper, ja. Waar anders? De luchttoevoer is afgesneden. Kom alsjeblief zo snel mogelijk.’

    Met de telefoon koortsachtig tegen zijn oor geklemd, stapte de gids naar de soldaat met het gasmasker. Een geluk bij een ongeluk. Hij merkte dat het steeds moeilijker werd om zich voort te bewegen, niet alleen door zijn zicht, de pijn in zijn ogen en oren, maar ook door zijn ademhaling. Maar hij begon nog sneller te hyperventileren toen hij pal voor de soldaat ging staan, klaar om het gasmasker af te nemen en het te gebruiken.

    Het was er niet meer.

    ‘Wat… waar?’

    Volledig gedesoriënteerd draaide hij zich om, op zoek naar het gasmasker. Misschien was een van de bezoekers op hetzelfde idee gekomen. Maar dit was zijn zaal. Dit was zijn baan. Als er iemand recht had op dat masker, dan was hij het wel.

    ‘Mijn God, wat een slagveld,’ ging het door hem heen toen er steeds meer mensen op de grond gingen liggen, alsof er een of andere new-agesessie aan de gang was.

    Hij begon nu zelf hard te hoesten. Zijn keel prikkelde. Met zijn laatste krachten keek hij de soldaat aan. Hij hoefde hem niet te horen. Hij wist het. Het was het gas. Het was hier. In deze zaal. In het museum. Niet denkbeeldig, niet op de achtergrond, niet sluimerend op de gruwelijke foto’s, niet op het witte doek. Nee, het was er echt. In levende vorm. Als een geest.

    ‘Waarom? Hoe?’

    Hij voelde het in zijn lichaam dringen, door alle openingen en spleten: zijn ogen, zijn neus, zijn oren, zijn huid. Zelfs zijn oren zaten nu zo verstopt dat de paniek en het geschreeuw van de slachtoffers alleen maar op dof gemompel leken.

    ‘Het masker moet hier toch ergens zijn?’ dacht hij.

    Hij zocht zich te pletter, keek naast de arm van de soldaat, op de grond, half weggestoken achter de bajonet. De puber van daarnet had er misschien mee gespeeld. Maar daar was het niet. Waar was het dan wel? Verwilderd keek hij op. Nu kon hij amper nog slikken.

    En toen zag hij het.

    Hij zag het op het gezicht van een vrouw, die op weg was naar de glazen deur. Maar net toen hij er achteraan wilde gaan, zakte hij door zijn benen. Het gas had hem overmeesterd en op de grond gekregen, net als al de rest. Wat volgde, zou verschrikkelijk zijn, als de hulp niet snel kwam. Languit op de grond draaide hij het hoofd een kwartslag opzij en zag hoe het gasmasker zich omdraaide.

    Het keek de zaal rond. De gids kon de ogen niet zien, maar het masker leek een gelaat op zich, met eigen ogen, een eigen blik. De gids sloot de ogen en verloor het bewustzijn.

    Liza Zadl had opvallend lang naar het gasmasker staan staren nadat de Vlaamse gids al was overgeschakeld op de gruwelijke foto’s onder het glas van de vitrine. Ze had zich de hele tijd afzijdig gehouden, aan de staart van het peloton. Maar toen ze zaten opgesloten tussen twee glazen wanden, als wilde beesten in een kooi, trad ze naar voren. Ze hoorde het ook aan het koor dat uit de boxen in de andere zaal onheilspellend had geklonken.

    Zij was het ook die als eerste naar de soldaat stapte toen ze het gas ervoer. Je kon het niet echt ruiken, maar plots zag Liza de oude man voor haar door de benen klappen. Daarna duurde het twee minuten voor de rest ook in paniek geraakte. Ze zag de gids, die kwal met zijn schabouwelijk Engels, zich ontfermen over het oude vrouwtje dat hij op de stoel van de suppoost had geponeerd.

    ‘Wat is die verstikkende lucht hier?’ hoorde ze een jongeman zeggen.

    Liza was de enige die doorhad dat het om niets anders dan mosterdgas kon gaan. Zij wist er alles van. Ze had er alles over geleerd. Daarom ook stond ze als eerste voor de soldaat en nam het gasmasker van zijn gezicht. Ze zette het op en profiteerde van de chaos om zich te verstoppen achter de vitrinekasten met de foto’s. Daar hoorde ze haar ademhaling door het masker alsof ze in een ruimtepak zat.

    ‘Kan iemand me helpen?’ begon een andere vrouw te roepen.

    Liza sloot de ogen. Geen moment voelde ze zich schuldig. Ze was als eerste bij dat gasmasker geraakt. Ze bleef er zo lang zitten, tot ze de gids zag opstaan en naar de soldaat wankelen. Toen zag ze hem op zoek gaan, hier en daar zelfs over een lichaam op de grond stappend, alsof het ieder voor zich was. Dat was het ook. Het recht van de sterkste. De wereld als jungle. Na een paar minuten bleef er bijna niemand meer rechtop staan.

    Vreemd, dacht Liza.

    Er was nog altijd niets te zien, geen nevel, geen gas, en toch lag de hele zaal in zwijm. Ze dacht heel even dat ze, eh, ontmaskerd zou worden door de gids, maar toen ze over de rand van de kasten keek, zag ze de arme man ook al met zijn rug tegen de muur zitten, het hoofd in de handen, in een ultieme poging om zich te wapenen tegen de kracht van het gas.

    Toen alles weer rustig werd en de meesten lagen te hoesten en naar adem te happen, kwam ze weer tevoorschijn. Ze moest gelukkig niet al te lang wachten op hulp. Zowel aan de voorste als aan de achterste glazen deur verscheen al snel de West-Vlaamse brandweer, gevolgd door een paar uniformen van de politie.

    Liza dacht een moment lang na over de situatie.

    Zag ze er niet betrapt en verdacht uit achter dat gasmasker?

    Ze wachtte tot de hulptroepen de glazen deur hadden geforceerd. Toen ze niet meteen binnen raakten, beukten ze het hele ding aan scherven. Toen trok Liza het gasmasker af en ging met haar buik op de vloer liggen, vlak naast de vitrinekast, op amper een meter van de laarzen van de soldaat.

    Ze hoefde haar adem maar een halve minuut in te houden. In snel tempo kwamen de ambulanciers er aan te pas. Ze brachten de slachtoffers zo snel mogelijk uit de zaal naar het onthaal van het museum. De meesten werden niet eens op een brancard gelegd, maar werden als lijken over de grond naar buiten gesleept. Liza keek nog één keer op.

    Het tafereel deed haar niet meteen denken aan de Groote Oorlog. In een paar seconden tijd had ze een sprong naar dertig jaar later gemaakt. De zaal deed haar bij het buitengaan nog meer denken aan de doucheruimte van een concentratiekamp in de Tweede Wereldoorlog. Dood door verstikking. Vergassing.

    ‘Hier hebben we er nog een,’ hoorde ze de stem van een ambulancier roepen tegen een collega.

    Liza Zadl klauterde rechtop en stak een hand op, deed teken dat ze het nog niet zo kwaad had. Ze werd mee naar buiten geholpen, maar in plaats van zich bij de andere slachtoffers te voegen die werden bijgestaan door de lui van slachtofferhulp of in plaats van een verklaring af te leggen aan de lokale politie, wachtte ze het juiste moment af en glipte ervandoor. Het gasmasker had haar heel even niet enkel beschermd tegen de volle lading van het mosterdgas, maar ook tegen al dat andere.

    Snel stapte ze van de trappen naar buiten, langs de verschillende ambulances die stonden te wachten. Het was al donker en koud, maar ook verfrissend.

    ‘Een aanslag,’ hoorde ze onderweg een van de agenten verklaren. ‘Kan niet anders dan een aanslag zijn.’

    Liza Zadl maakte dat ze zo snel mogelijk wegkwam. Het gasmasker had ze met spijt in het hart achtergelaten.

    Het had nog van pas kunnen komen.

    2

    Het kuuroord waar Raphaël Styx, zombiecop zonder zorgen, verbleef, lag op slechts een paar uur rijden van Wenen, het hart van het Habsburgse Rijk dat Oostenrijk en Hongarije samenhield. Een paar uur rijden per koets welteverstaan, aangezien dat in de lente van het gezegende jaar 1914 de enige manier was om het sanatorium te bereiken. Het lag halverwege een bergflank, een paar honderd meter boven een typisch bergdorpje en diende als uitvalsbasis voor zenuwzieke patiënten die er werden opgenomen om therapie te ondergaan en weer tot rust te komen. Het sanatorium was niet zo groot en groots als het beroemde Steinhof, dat onder meer model stond voor het kuuroord in Thomas Manns magistrale roman De Toverberg, maar was wel eveneens een ideale illustratie van de rimpelloze reputatie van de Weense Medische Faculteit, die als hoogste van Europa stond aangeschreven. Een paar patiënten waren fysiek ziek en leden aan chronische aandoeningen zoals tuberculose of syfilis. Raphaël Styx leefde in het Niemandsland. Hij had zijn vaste kamer op de grens tussen de twee vleugels van het sanatorium en was de enige patiënt die leed aan de ergste ziekte van allemaal: de dood.

    Hij was al eens gestorven, meer dan één keer zelfs, maar had de vloek over zich heen gekregen om alsmaar weer te herrijzen. Als zombieflik zat hij vast in zijn hedendaagse aardse bestaan, maar dankzij het zakhorloge van zijn overleden schoonvader kon hij, als de nood het hoogst was, de sprong maken naar het verleden waar hij de zombie in zich of an sich uit zijn lichaam kon verdrijven.

    Nu zat Styx in zijn kamer die hij naar eigen smaak had ingericht

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1