Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Stalen kaken
Stalen kaken
Stalen kaken
Ebook263 pages4 hours

Stalen kaken

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deze langverwachte biografie gaat zowel over het uitzonderlijke werk van de krachtpatser John Massis als over het tragische leven van Wilfried Morbée. Massis was de artiestennaam van Morbée, die in 1940 werd geboren in Brugge in België. Hij verworf bekendheid met zijn legendarische stunts die hem meerdere vermeldingen in The Guinness Book of Records opleverden. Massis kon ijzer plooien, auto's optillen en treinen voorttrekken met zijn gebit, werkte jaren als professioneel circusartiest, speelde in films en richtte de radiozender 'Radio Superstar' en de politieke partij 'Positieve Radicalen' op. Echter, in tegenstelling tot de bekendheid die hij vergaarde als Massis, werd het leven van Morbée zelf getekend door eenzaamheid en depressie. In Stalen kaken vertelt Bavo Dhooge hoe het uiteindelijk ook zijn werk alszijnde Massis was wat Morbée naar zijn vroegtijdige noodlot leidde. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateSep 30, 2021
ISBN9788726953480

Read more from Bavo Dhooge

Related to Stalen kaken

Related ebooks

Reviews for Stalen kaken

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Stalen kaken - Bavo Dhooge

    Stalen kaken

    Copyright © 2005, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953480

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    1.

    Dhr. Morbee & Mr. Massis

    Alleen een gigantische fataliteit heeft me kunnen kloppen.

    Maar een mens, nee.

    John Massis

    De stuntmachine heeft naft nodig

    In het begin van de zomer van 1988 werd John Massis op de Singel in Berchem hardhandig opgepakt door de politie. Maar liefst zeven agenten in uniform kwamen eraan te pas om de superheld tegen de grond te drukken en in bedwang te houden. Massis moest ’s avonds in Antwerpen optreden, maar in de late namiddag pleegde een anonieme tipgever een telefoontje naar de recherche. Een gróte, robuuste man leek een paar spelende kinderen lastig te vallen. In feite probeerde Massis de kinderen gewoon te overtuigen dat hij een echte superheld was door onder een wagen te kruipen en de benzine, die door een lek op de grond drupte, op te drinken. Officieel luidde het dat John Massis ‘raar’ begon te doen. Maar wat is raar? John Massis deed zijn hele leven ‘raar’. Zeggen we dan niet beter dat hij die bewuste dag in Antwerpen ‘vree raar’ begon te doen? Bij zijn arrestatie was hij maar met moeite klein te krijgen, hij spartelde fel tegen. De Antwerpse politie sloeg hem uiteindelijk in de boeien en gaf hem een kalmeringsmiddel. Niet lang daarna verloor hij het bewustzijn en werd hij onder politiebegeleiding afgevoerd naar het dichtbijgelegen Stuivenberg Ziekenhuis.

    John Massis, alias Wilfried Morbee, was toen 48 jaar oud. De man die zijn hele carrière smeekte om de aandacht van pers en publiek, stond in één klap op de voorpagina’s van de belangrijkste kranten. De eeuwig misnoegde ‘grote muil’ die het gebrek aan belangstelling voor de visuele artiest overal en openbaar aanklaagde, stond ineens in de spotlights, zij het dan op de verkeerde manier. Massis kampte al een tijdje met blackouts en vreemd gedrag. Zijn goede vriend André de Boever, die zijn brood verdiende als ontsnappingskunstenaar Joe Alcatraz, vond hem ooit midden in de Sleepstraat van de bekende volksbuurt De Muide in Gent.

    ‘Hij zat daar gewoon languit op zijn gat op de tramrails. Ik geloofde eerst niet wat ik zag. Ik riep hem, maar hij hoorde me niet. Toen liep ik op hem af en vroeg hem wat hij daar zat te doen. Hij was met een wattenstaafje de kloofjes van de tramrails aan het schoonmaken, want hij moest nog de hele straat afwerken, zo zei hij. Hij wist van de wereld niet meer. Hij ging heel zorgvuldig te werk, alsof zijn leven ervan afhing. De meeste mensen herkenden hem en lachten hem uit omdat ze wisten dat het bon ton was om met John Massis te lachen. Iedereen dacht dat hij werkelijk zot was geworden, maar niemand wist dat hij in feite doodziek was.’

    De vele vijanden van John Massis

    Tot op vandaag duiken nog overal mensen op die John Massis tijdens zijn laatste levensjaar ‘aan het werk’ hebben gezien. Geen krachtpatserijen of stunts meer, maar zielige en meelijwekkende scènes die helaas in het collectief geheugen blijven opgeslagen. Zo zag iemand Massis in de buurt van het Universitair Ziekenhuis van Gent op de openbare weg aan een verkeerslicht sleuren, van plan om het hele ding uit de grond te trekken. Zijn oudere zus Erna Brigitte Morbee verzorgde in die tijd haar bejaarde moeder en vond haar broer op een dag aan de voordeur voor hun woning in de Cecil Cautermansstraat. Erna Morbee:

    ‘Toen ik opendeed, stond hij daar te zwaaien met een enorme voorhamer. Ik had schrik dat hij mijn hoofd eraf zou kappen, zo angstaanjagend was het. Ik zag onmiddellijk dat er iets scheelde. Ik had het al vroeger gemerkt. Thuis kon hij het ene moment een verhaal zitten vertellen en dan opeens, van de hak op de tak, over iets anders beginnen, iets totaal waanzinnigs en onbegrijpelijks. Maar dat voorval met die hamer was heel confronterend. Hij had een dreigende blik in zijn ogen en was heel onrustig, opgejaagd. Ik vroeg hem wat hij daar zo stond te zwaaien met die hamer en hij bazelde: De vijanden komen eraan, de vijanden komen eraan! Maar toen ik hem vroeg wie hij bedoelde, wist hij het niet. De vijanden die ons huis komen leegplunderen. Ik moet ons beschermen tegen die vijanden.

    Het is niet duidelijk wie John Massis bedoelde met zijn vijanden. Hij had er veel. De pers die hem negeerde, het publiek dat hem uitlachte, de circusmensen die hem uitspuwden, de televisie die hem had ingeruild voor een paar potsierlijke, playbackende Vlaamse zangers. Hij heeft het wellicht zelf nooit geweten.

    Na het incident op de Singel lag Massis drie dagen in coma en werd hij vervolgens overgebracht naar het Guislaininstituut, het bekende psychiatrische centrum in Gent. Al die tijd was zijn familie niet op de hoogte van het gebeuren omdat niemand hun gegevens had. Anders was Massis wellicht daar niet beland. Vandaag is het nog altijd een raadsel hoe dat kon, want zoals zijn zus Erna beklemtoont: ‘Mijn broer was niet geestesziek, hij was gewoon ziek.’

    Er werd hem meegedeeld dat hij al jaren aan suikerziekte leed. Zijn carrière als stuntman en als krachtpatser had veel van hem gevergd, en dan vooral veel suiker. Tijdens en na zijn optredens nam Massis om zijn dorst te lessen vooral zijn toevlucht tot liters coca-cola. In zijn ogen leidde hij een gezond leven: veel roken en een beetje drinken, maar geen erge dingen. Massis’ andere zus, Godelieve Morbee, verpleegster in Brussel:

    ‘Ik had het als verpleegster moeten weten. Maar ik woonde natuurlijk niet meer bij hem in. Ik zag niet hoe hij dagelijks vijf flessen cola naar binnen speelde en hoe fel hij achteruitging. Aan het eind overspoelde hij zelfs in een Otegems casino zijn steak champignon met zes flesjes cola. Hij werd alsmaar sneller moe en op de duur was uit de zetel komen al bijna een olympische discipline.’

    Toch had Godelieve haar broer al eerder naar de huisdokter gestuurd. Maar Massis – geen fan van dokters – haatte bloed en bloedonderzoeken. Als kind was hij flauwgevallen toen hij een varken vasthield dat moest worden geslacht en tijdens zijn legerdienst kon hij zijn angst om bloed te geven niet overwinnen. Hij zag ongetwijfeld enorm op tegen een doktersbezoek en deed daarom alsof er niets aan de hand was. De huisdokter in kwestie is echter ook niet vrij van schuld, want hij verklaarde dat ‘er niets mis kon zijn met zo een massieve man’. Erna Morbee was onverbiddelijk en verbood de dokter aanwezig te zijn op de begrafenis van haar broer; anders zou ze hem ‘laten buitenzetten’.

    In het Guislaininstituut werd Massis op een streng dieet gezet. Elke dag kreeg hij insuline en andere medicatie om hem er weer bovenop te helpen. Zijn gewicht zakte van 110 naar 82 kilogram en met zijn gewicht vloeide ook de meeste kracht uit zijn lichaam weg. De kracht van Massis, zijn bestaansreden, was niet meer. De man die treinen voorttrok en vliegtuigen aan de grond hield, kon geen nageltje meer plooien. Dat, en een reeks andere factoren zoals het uitblijven van optredens en zijn stukgelopen relatie met Raymonde, duwden John Massis in een diepe depressie.

    Vastgeroest in het harnas van Massis

    Zijn opname in het Guislain bood hem niettemin het voordeel om in alle rust te herstellen. Hij voelde zich als in een ‘burcht met opgetrokken wallen waar niemand hem kon lastigvallen’. Daar kon Massis recuperen en weer beginnen dromen van een nieuw bestaan. Wat alleen hij en zijn boezemvriend Alcatraz wisten, was dat de directie van het Guislain beloofd had voor hem een speciale kamer vrij te houden. Voor de rest van zijn dagen. Iedereen had het goed met hem voor. Wanneer hij het wilde, kon hij steeds terugkomen om ‘de dingen op een rijtje te zetten’.

    Massis was alweer druk bezig met zijn plannen, maar de gedachte aan de toekomst verlamde hem: het gemis van zijn kracht sloot echte perspectieven uit. Of zoals Joe Alcatraz het stelt:

    ‘John Massis en ik waren twee handen op één buik, al waren we elkaars tegenpolen. Daarom klikte het ook meteen. Maar wanneer ik klaar was met mijn werk als stuntman, kwam ik thuis en viel ik terug op mijn vrouw en mijn kinderen. Ik had een gezin. John Massis had niemand, behalve John Massis. Wanneer Massis thuiskwam, sloot hij zich op in een cocon. Hij dook zijn archief in en begon aan een volgend plan. Ik heb die twee leefwerelden altijd gescheiden gehouden, Massis was op een punt gekomen dat hij niet meer uit het harnas van Massis kon.’

    Joe Alcatraz trad in die tijd nog volop op als ontsnappingskunstenaar. De Vlaamse Houdini liet zich geboeid opsluiten in een houten doodskist die met een fakkel in brand werd gestoken. Een gevaarlijke act die één keer mislukte en hem een opname in het toenmalige Academisch Ziekenhuis van Gent opleverde: verbrand tot in de derde graad. In een andere act bengelde hij, met zijn handen op de rug vastgebonden, ondersteboven aan een kraan. Alcatraz moest zijn handen losmaken voor het vuur het touw had bereikt en hij genadeloos op de kasseien te pletter stortte. Na zijn stunts werd Joe Alcatraz weer doodgewoon André de Boever, die toen al zijn toekomst verzekerd had door een eigen firma op te richten. Tot op vandaag verhuurt de firma Bumpa Bouncer springkastelen en allerhande speeltuigen voor kermissen en andere evenementen. Alcatraz gaat er prat op dat hij meer dan vijfentwintig jaar geleden het eerste springkasteel van Engeland naar Vlaanderen bracht, maar hij beseft dat dat ook zijn redding betekende. Voor John Massis was er geen redding meer.

    In het Guislain werden allerlei activiteiten georganiseerd, van knutselen en schilderen tot tuinieren, maar Massis dacht maar aan één ding. Aanvankelijk nog onder begeleiding van een familielid of een vriend, ging hij één keer per week naar huis om zijn krachten te meten. In zijn atelier of magazijn van zijn laatste woning in de Moestuinstraat plooide hij als vanouds nagels om zijn grenzen beetje bij beetje te verleggen. Maar de kracht kwam niet terug en Massis raakte ontmoedigd. Zijn goede vriend Alcatraz bezocht hem vier keer per week en probeerde hem met duizend en één verhalen moed in te spreken:

    ‘Hij vroeg zich altijd hardop af wat hij hier nog liep te doen en dat was voor mij het signaal om hem te helpen. Ik heb wel honderd en één alternatieven uitgestippeld om zijn enthousiasme aan te wakkeren. Zo had ik het plan opgevat om samen met hem een dancing te openen, maar dat werd al snel in de kiem gesmoord, want in geen tijd zou de hele boel daar kort en klein worden geslagen. Iedereen zou zich immers willen meten met Massis en Alcatraz. Aan het eind had ik zelfs een sollicitatiegesprek geregeld bij een bewakingsfirma. Dat zou nogal wat zijn, zei ik tegen hem, Massis en Alcatraz als twee bewakers! Midden in de nacht op stap. Maar eigenlijk had ik mijn eigen lijn al uitgestippeld. Hij suggereerde zelfs ooit dat hij mijn springkastelen wel wilde opblazen.’

    Of Massis dat van die springkastelen nu letterlijk of figuurlijk bedoelde, zullen we wel nooit weten. Wel herinnert zus Erna zich hoe ze tijdens haar bezoeken haar broer terug met beide benen op de grond bracht. Dat werd steeds moeilijker. Massis had behalve zijn moeder van begin de tachtig, zijn zussen en zijn vriend Alcatraz niemand meer om hem te wijzen op het echte leven. Tijdens een van de laatste ontmoetingen tussen de twee vrienden, werd pas echt duidelijk dat Joe Alcatraz de enige was die Massis vertrouwde. In betere tijden bleven de twee geregeld tot een stuk in de nacht bij Alcatraz thuis filosoferen en ideeën spuien voor mogelijke stunts waarmee ze het nieuws konden halen. Wanneer Alcatraz na middernacht naar bed ging, bleef Massis soms doodleuk de hele nacht ten huize Alcatraz zitten en dronk er alle cola uit de koelkast op. Tijdens die laatste babbel in het Guislain vroeg Massis zich hardop af wat hij moest doen:

    ‘Ik heb alles al gedaan. Ik heb de hele wereld gezien, van China, Amerika, Rusland, Noorwegen, Zweden, Italië tot Japan. Ik word in Rome herkend en meer dan één miljard mensen zagen me op televisie. Wat kan ik nog meer doen? Wat rest er mij nog?’

    Waarop Joe Alcatraz heel kort het passende antwoord formuleerde. John Massis was nooit meer Wilfried Morbee geweest. Door zijn zucht naar erkenning, zijn drang naar onsterfelijkheid en de smaak van succes, was de mens Wilfried Morbee nooit meer uit de schaduw van John Massis getreden. Meer nog, Morbee was langzaam verdwenen, ironisch genoeg geleidelijk aan, net als de Grote Kracht uit het lichaam van John Massis. Tot hij op een dag gewoon te ver uit het zicht was om nog terug te keren.

    2.

    De melktandjes van Mocules

    Ik ben John Massis en ze gaan mij kopiëren,

    da’s ’t super van het spel.

    John Massis

    Een klein wonder wordt geboren

    In de tijd toen Vlaanderen nog mooi en rijk maar in de handen van de Duitsers was, werd op een mooie lentedag, 4 juni 1940, een jongetje als zovele geboren. In het Sint-Jansziekenhuis van Brugge kwam twaalf dagen na de Belgische capitulatie de kleine Wilfried Oscar Gustaaf Morbee op de wereld. Een jaar eerder was dochter Erna geboren en elf maanden na Wilfried zou Herman volgen. Godelieve was de jongste telg van het gezin.

    Vader Oscar Morbee was in 1904 geboren, moeder Madeleine Lachat zag het levenslicht in 1906. Zij werd opgevoed in een weeshuis waar ze als eerste vrouw mocht gaan studeren. Oscar en Madeleine trouwden snel, heel erg tegen de zin van Oscars stiefmoeder, die de kostwinner van haar gezin verloor. Een klein dispuut dat met de jaren uitgroeide tot een bitter gevecht waardoor Oscar zijn hele erfenis misliep. Door haar huwelijk moest Madeleine, zoals in die tijd bij wet vastgesteld, afzien van haar baan als hoofdverpleegster in het sanatorium van Bredene en zich vol overgave aan haar gezin wijden.

    Het zat Wilfried in de genen. Niet alleen het gebit, even kenmerkend en individueel als een vingerafdruk, maar ook de meer intrinsieke kwaliteiten van de Morbees: volhardendheid, koppigheid en een fascinatie voor het verleggen van de grenzen van het menselijke lichaam. Overgrootvader Louis was een halve eeuw eerder de pionier in de familie en kon een zak graan van honderd kilogram met de tanden opheffen, terwijl hij zijn handen op zijn rug hield. Dagelijks doorkliefde hij het mestveld met een koeienhuid van minstens tweehonderd kilogram op zijn kruiwagen. Later zou zijn zoon Florimond uit Westkapelle dit record nog verbeteren. ‘Sterke Floor van Brugge’, werd hij genoemd.

    De Morbees woonden tijdens de oorlog in een herenhuis in Eeklo en waren een trotse familie. Als handelsreiziger en groothandelaar was Oscar Morbee vaak op de baan. Met een eigen firmawagen deed hij inkopen bij de boeren in de streek en hield hij zijn handel draaiende. Honger leden de Morbees in geen geval. Wel vertelt Erna Morbee dat het oorlogsbrood meer dan slecht was. Toen Wilfrieds jongere broer Herman werd geboren, was ‘zijn lichaam bedekt met akelige zweren; het gevolg van een hele winter oorlogsrantsoen op brood dat uit zowat alles bestond, behalve meel’.

    Op heel jonge leeftijd – hij lag nog in zijn wieg – nam Wilfrieds prille leventje mythische proporties aan. Erna Morbee:

    ‘Op een nacht begonnen de sirenes en het luchtalarm te loeien en werden we allemaal uit ons bed gehaald. Vader stormde de slaapkamer binnen om zijn kleine telg mee naar de bunker te nemen, die hij met eigen handen (hoe kan het anders) in de tuin had gemetseld. Net toen hij zich bukte om Wilfried op te nemen, weerklonk er een onmenselijk lawaai en werd het raam aan diggelen geslagen. Een schrapnel vloog als een boemerang net boven zijn hoofd en belandde gelukkig in de open kleerkast.’

    Een godenkind met opperste bescherming? Wilfried was nog te klein om zijn geluk te beseffen. Als baby was hij ‘net een klein poppetje’: een rond, perfect hoofdje met blauwe ogen en blondwit haar. Hij was het tegenovergestelde van zijn jongere broer Herman, aan wie alles donker was: zijn ogen, zijn haar en zijn huid. Zo donker zelfs dat hij, na de sepiatrucages van de familiefoto’s, nog altijd een exotische indruk naliet.

    Wilfried was de perfecte, tevreden baby; helemaal geen huilbaby. Wel legde hij al vrij vroeg een gezonde eetlust aan de dag. Terwijl zijn oudere zus Erna honderd gram melk dronk, speelde Wilfried het dubbele naar binnen. Veel vlugger dan zijn leeftijdgenoten kreeg hij op aanraden van de kinderdokter vast voedsel: groenten, aardappelen en gemalen vlees.

    Al snel ontwikkelde hij zich tot een ongeduldige jongen die nooit lang op zijn stoel bleef zitten. Met de regelmaat van de klok haalde hij zijn speelgoedkoffer leeg en beet zijn naakte tandvlees stuk op alles wat hij op zijn weg tegenkwam. Zijn eerste tandjes zou hij botvieren op respectievelijk een piratenschip, een oorlogsfort, een autogarage, een paardenmanège, een circuskraam en zelfs een deel van zijn voorleesboekjes.

    Zus Erna:

    ‘Wilfried was eigenlijk een brave baby. Terwijl ik met zijn meccanodoos kranen en huizen in elkaar stak, speelde hij met mijn poppen. En wanneer het hem te saai werd, schakelde hij over op een rondje speelgoed bijten. Treintjes, autootjes, het ging er allemaal vlotjes door.’

    Moeder Madeleine Morbee kon natuurlijk niet weten dat haar kleine Wilfried dertig jaar later nog steeds met treinen en tanden in de weer zou zijn. Hetzelfde geldt voor de huiselijke etiquette die zijn moeder haar zoonlief oplegde. Kreeg hij een mes toegestopt om als een beleefde jongen zijn vlees te snijden, dan stak hij niet alleen het vlees maar ook het mes tussen zijn tanden. Voor de rest kende Wilfried een gezonde, gelukkige jeugd.

    De eerste stunt met de dood

    Toen de kleine Wilfried begon te lopen en te praten, bleef zijn voorkeur uitgaan naar het uit elkaar halen van zijn speelgoed. Zoals vele peuters was hij niet in staat om de letter ‘l’ uit te spreken. Daarom noemde hij zichzelf eerst ‘Frietje’ en later ‘Wiefrie’, wat in zijn familie zijn koosnaam zou blijven voor de rest van zijn leven. Oorlog of niet, Wiefrie ging zijn eigen gang. Erna Morbee blikt terug:

    ‘Als kind beseften we het gevaar niet. Op een middag was het mooi weer en wandelde ik met Wilfried en onze ouders langs de akkers van Eeklo toen een Brits vliegtuig opeens heel laag over ons hoofd vloog om iets verderop een Duitse vrachtwagen te beschieten. We doken in de gracht en hoorden een geratel van je welste, maar toen we terug uit de gracht klauterden, reed de vrachtwagen er gewoon vandoor en lagen er wel tien dode Vlamingen langs de weg. Het was surrealistisch: Wilfried kroop uit de gracht, klopte het stof van zijn broek en liep braafjes verder.’

    Aan de oorlogsgruwel kwam een eind in 1944. Bij de bevrijding van Eeklo was het feest en kwamen alle inwoners op straat. Samen met de rest van de familie stond Wilfried op de stoep de feestelijke stoet gade te slaan en te bewonderen. Het moet een fantastisch zicht geweest zijn: die onwezenlijke parade van Amerikaanse en Britse soldaten, als krijgsheren op hun jeeps en tanks gezeten.

    Meer dan eens voorspelde Massis in interviews dat er ooit een langspeelfilm over zijn leven zou worden gemaakt. Wel, mocht dat gebeuren, zou de aandachtige kijker dan niet opmerken dat Wiefrie toen al gebiologeerd naar de indrukwekkende gevaartes stond te staren? De gepantserde legervoertuigen die met veel kabaal maar uiterst traag over de kasseistenen van de straat gleden, moeten een enorme indruk op hem hebben nagelaten. Zou het kunnen dat de kleine Morbee in tegenstelling tot zijn vriendjes geen oog had voor de juichende soldaten die op de tank zaten en snoepjes en fruit naar de omstanders wierpen? Leek hij evenmin geïnteresseerd in de vele lachende gezichten en de uitgelaten liederen die algauw de buurt vulden? Het zou kunnen. Het zou kunnen dat zijn blik zich slechts op één ding fixeerde: de massieve, overdonderende tank die als een prehistorisch monster voorbijgleed, op kousenvoeten bijna, alsof hij door een onzichtbare schim werd voortgetrokken. Het zou kunnen.

    Spot en schande

    De kleine Wilfried bleef genieten van zijn vrijheid. Tot op een gegeven moment voor het eerst in zijn prille leven de schelle stem van de onrechtvaardigheid opdook.

    Oscar Morbee had gedurende de oorlog het goede voorbeeld aan zijn nakomelingen gegeven en hielp zijn Vlaamse buren waar en wanneer hij kon. Maar de Vlamingen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1