Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De schuld
De schuld
De schuld
Ebook189 pages2 hours

De schuld

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Karl-Franz Passendorfer is senator, gerespecteerd en gewaardeerd, totdat op een dag alles verandert. Eerst beschuldigt zijn vrouw hem ervan zijn haren niet uit het roostertje van het bad te hebben gehaald. Dan krijgt hij een reprimande van de directeur van de school waar zijn zoontje les volgt – voor iets wat Karl-Franz jaren geleden fout heeft gedaan! In de loop van de dag stapelen de beschuldigingen zich op en Karl-Franz is verplicht een advocaat te nemen. Die adviseert hem te bekennen, alles, tot en met de moord waarvan men hem beschuldigt. "De schuld" is een groteske, donkere fabel, vaak griezelig, soms grappig, over schuld, paradoxen en wraak. Bavo Dhooge, bekend als schrijver van thrillers en detectives, laat zich hier van zijn meer literaire kant zien. Maar de spanning verliest hij niet uit het oog. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 26, 2021
ISBN9788726953404

Read more from Bavo Dhooge

Related to De schuld

Related ebooks

Related articles

Reviews for De schuld

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De schuld - Bavo Dhooge

    De schuld

    Copyright © 2014, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953404

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Met dank aan mijn zoon Samuel die het basisidee voor deze roman leverde.

    ‘Het is beter om op eigen wijze schuldig te zijn, dan op een andere onschuldig.’

    fyodor dostojevsky

    Schuld en Boete

    PROLOOG

    Ze was de vermoorde onschuld. Een zoveelste zinneloze moordzaak. Het slachtoffer, een jonge vrouw van twintig, was rond middernacht aan de kiosk in het stadspark dood aangetroffen. Ze was om het leven gebracht door meerdere steken van een vleesmes, minstens tien of twaalf, en de hoofdinspecteur die in het maanlicht op de plek van de misdaad arriveerde, moest moeite doen om niet aan het meest evidente motief te denken. Roofmoord. Aanranding. Verkrachting. De man die was aangesteld om deze zaak uit te spitten, was even clichématig als de plek des onheils, de linten die men had gespannen om de crime scene af te bakenen, de flitsen van de fototoestellen en de krijtstrepen die rond de contouren van het slachtoffer waren getekend. Het kon de openingsscène van een ordinaire misdaadroman zijn. Of beter: een sketch.

    ‘Het slachtoffer was een geestelijke,’ kreeg inspecteur Crevits van een agent in uniform te horen.

    ‘Een geestelijk gestoorde?’

    ‘Een jonge non.’

    ‘Een jonge non? Bestaan die nog?’

    ‘Ja, zoals ik al zei: de vleesgeworden onschuld.’

    De hoofdinspecteur knielde neer naast de onderste trede van de kiosk en trok langzaam het witte laken weg. Constateerde de gruwel, de verminking, de open wonden, de blootgestelde organen in het levensloze geperforeerde lichaam van de jonge vrouw. Berustend sloot hij de ogen en zei:

    ‘Sluit het buurtonderzoek maar af.’

    ‘Maar we zijn net begonnen. We zijn de hele buurt aan het uitkammen. Er zijn meer dan een dozijn omwonenden die een getuigenis willen afleggen. Ze hebben allemaal wel iets gezien of gehoord.’

    ‘Ik zei: sluit het onderzoek af.’

    ‘Waarom?’

    ‘We weten meer dan genoeg.’

    Hij stond op, vastberaden, keek omhoog naar de hier en daar verlichte woonkamers van de appartementen aan de twee tegenover elkaar gelegen lanen, waarvan de ramen van ver leken op de levels van een gigantische stereotoren. Hij knikte naar de fotograaf van dienst en naar de manschappen die alle vingerafdrukken en ander dna -materiaal verzamelden op de houten banken in het park en op de bronzen standbeelden van oude, vergeten koningen en veroveraars, de voetsporen in het grind van het pad dat langs de ontmantelde fontein kronkelde.

    ‘En laat die mannen ook maar naar huis gaan.’

    ‘Waarom? Het krioelt hier van het bewijsmateriaal!’

    ‘Ik zei: stuur ze allemaal naar huis.’

    Hij staarde een moment lang in het ijle, in de donkere kristalnacht. Naast het park kwam de afrit van de snelweg naar beneden gegleden, een hoofdslagader die dwars naar het stadscentrum leidde, onherroepelijk en onvermijdelijk, zonder enige vluchtweg, naar de enige mogelijke stopplaats. Net zo zonneklaar was deze zaak. Hoofdinspecteur Crevits snoof zijn eigendunk op. In de beste traditie van Morse sprak hij de magische woorden hardop:

    ‘Het is Passendorfer.’

    ‘Passendorfer?’

    ‘Karl-Franz Passendorfer, ja.’

    ‘Natuurlijk,’ viel het de andere meteen in.

    ‘Wie kan het anders zijn dan Karl-Franz Passendorfer?’

    ‘Daar had ik nog niet aan gedacht. Maar nu u het zegt.’

    ‘Waar zaten je gedachten dan wel?’

    ‘Ja, het is Karl-Franz Passendorfer.’

    ‘Het kan niemand anders zijn.’

    ‘Maar dat betekent…’

    De hoofdinspecteur knikte en bevestigde: ‘Dat betekent dat we nergens staan en dat we zelfs niet aan de hele zaak moeten beginnen. We hebben al op voorhand verloren. Als Karl-Franz Passendorfer de dader van deze gruwelijke misdaad is, deze zinneloze roofmoord, dan kunnen we niets meer en niets anders doen dan hem in staat van beschuldiging stellen. Maar daar eindigt het.’

    De hoofdinspecteur keek de agent strak aan.

    ‘Dat besef je toch? Je weet toch wie Karl-Franz Passendorfer is?’

    ‘Ja, natuurlijk. Wie niet?’

    ‘De zaak is gesloten, agent. Wat voor zin heeft het om tot een stuk in de nacht al die appartementen af te lopen en de bewoners te ondervragen? Ze zullen allemaal, een voor een, hetzelfde bevestigen. Ze zullen Karl-Franz Passendorfer gezien hebben. Een van hen zal met een verrekijker of met een telescoop hier aan de overkant van dit park Karl-Franz Passendorfer in het vizier hebben gekregen. Een andere zal op zijn terras een sigaret hebben gerookt en hem hebben herkend. Ze zullen allemaal met een gerust gemoed en in eer en geweten in de rechtzaal willen getuigen dat het Karl-Franz Passendorfer was. Ze zullen het zweren op de hoofden van hun kinderen of er hun hele hebben en houden voor willen verwedden. Sommige zullen zelfs beweren dat ze zijn adem konden ruiken tot op hun balkon. Maar we hebben hun verklaring niet nodig. Als ik mijn ogen sluit, zie ik hem hier staan, enkele uren geleden: Passendorfer die in zijn crèmekleurige overmantel van kameelleder deze jonge, weerloze vrome vrouw achtervolgt. Ik hoor hem schuifelen over het grind, als Jack The Ripper, en haar benaderen. Misschien heeft hij haar eerst gevraagd hoe laat het was of waar ze heen ging. Of misschien heeft hij meteen toegeslagen, het vleesmes uit zijn binnenzak gehaald en haar maar meteen tegen de grond gewerkt om haar als een dolle hond af te maken. Net zoals die twee extremisten in Londen op klaarlichte dag een soldaat in stukken hebben gehakt.

    Doorheen het witte laken zag hoofdinspecteur Crevits weer heel even de sporen van de beestachtige moord. Hij wilde het van zich afschudden en het fotografische beeld vervangen door het gezicht van Karl-Franz Passendorfer. Als de vermoorde non de vleesgeworden onschuld was, dan was Passendorfer de geboren schuldige. De schuld in eigen persoon.

    ‘Stel maar een opsporingsbericht op,’ beval hij pro forma.

    ‘Een opsporingsbericht voor Karl-Franz Passendorfer?’

    ‘Ja, voor wie anders?’

    ‘Maar we weten toch waar hij zich bevindt? Hij zit al in de cel.’

    ‘Doe wat je gevraagd wordt, we houden ons aan de procedure. Ten eerste kan hij voor de zoveelste keer vervroegd op borg vrijgelaten zijn zonder dat we op de hoogte waren en ten tweede…’

    ‘Ik vraag me af of er nog een mens op deze wereld rondloopt die niet weet hoe Passendorfer eruitziet.’

    Zo verliet hoofdinspecteur Crevits na minder dan vijf minuten de plek van de misdaad in een stad die, net als de rest van het land, in handen was gevallen van Passendorfer. Hij had zich opgelucht moeten voelen omdat de zaak nu al beslecht was en de schuldige al geïdentificeerd was, maar de waarheid was dat hij de laatste weken en maanden helemaal geen eer en plezier meer uit zijn werk haalde. Wat had het voor zin om nog een onderzoek op te starten en zijn grijze hersencellen à la Hercule Poirot te laten werken, als je al op voorhand wist wie de schuldige was? Met een dubbel gevoel trok hij dus naar het politiekantoor om de zoveelste robotfoto te versturen.

    De man die daarop was geportretteerd, Karl-Franz Passendorfer, mat ongeveer één meter achtentachtig, was een maand eerder veertig geworden en had het uiterlijk van een gezonde en voorname Kaukasische man met edele westerse trekken. Golvend lichtbruin haar dat in bekjes aan de slapen naar achteren deinde, een grote, maar rechte neus met een lichtjes bolvormige punt, smalle grijs-blauwe waterachtige ogen in een voor de rest vrij symmetrisch gezicht met een lichtjes wijkende kin die hij trachtte te compenseren met een korte baard. Die baardgroei begon het peper- en zoutsyndroom te vertonen door de mix van grijze en bruine haren. Hoe de verdachte op het moment van deze specifieke misdaad gekleed ging, was nog niet bekend, maar het stond vast dat Passendorfer een man met smaak was. Hij droeg doorgaans maatpakken, meestal zelfs driedelig, een smalle das, die weer in de mode was, zeker geen strikje. Dit deftige voorkomen had vooral te maken met zijn beroep. Passendorfer was namelijk al vier jaar senator en gemeenteraadslid.

    Maar bovenal, zo viel uit het opsporingsbericht op te maken, zag hij eruit als een heel normale man. Een doodgewone man die zich ondertussen, door de recente gang van zaken, in korte tijd tegen wil en dank had ontpopt tot een fantastisch fenomeen. Hij was gemeengoed van het hele land geworden.

    Karl-Franz Passendorfer was de schuldige.

    1

    Het was begonnen met het bad. Karl-Franz Passendorfer kreeg die ochtend van zijn echtgenote te horen dat het afvoergaatje van het bad door zijn haar verstopt was geraakt. Maar die prop was niet van hem, echt niet. Het was ook onmogelijk, want Passendorfer had zijn haar de avond ervoor al, in de vooravond, rond halfzes om precies te zijn, in bad gewassen. Daarna, dat wist de senator met stellige zekerheid, waren anderen na hem gekomen, met name zijn zoon, de überpuber Alexander, die zich zowat twintig keer per dag in de badkamer terugtrok om er zijn puisten uit te duwen, zijn haar met weer een nieuw soort gel of wax een nieuwe reden tot bestaan te geven of om zich gewoon achter de deur af te trekken, de rug discreet naar de spiegel gericht om zich niet te laten afleiden door zijn spiegelbeeld.

    Passendorfer probeerde het haar – zijn vrouw, niet het haar – op een diplomatische manier duidelijk te maken, zonder echt met haar in debat te willen gaan. Hij had die dag al vijf afspraken en kon, wilde, mocht niet stilstaan bij de gedachte dat uitgerekend zijn dna -materiaal voor een algemene opstopping in de waterleiding had gezorgd. Straks zou van het een het ander komen, het haar een eigen leven gaan leiden en zou hij bij thuiskomst de hele straat op zijn dak krijgen.

    Hij stond aan de wastafel en deed dus alsof er geen vuiltje aan de lucht was terwijl hij om zich in te dekken en zijn handen in onschuld te wassen, na het flossen de vuile deeltjes uit de randen van zijn tanden wegspoelde. Hij deed het casual, zoals hij ook vaak tijdens een debat of een vergadering argumenten van de tegenpartij met één handgebaar van tafel veegde, duidelijk makend dat het niet de moeite was om er nog een milliseconde aan te verspillen.

    ‘Voor de zoveelste keer, dat haar is niet van mij,’ hield hij staande zonder haar aan te kijken.

    ‘Van wie zou het anders zijn? Jij hebt gisteren toch een bad genomen?’

    ‘Ja, maar ik heb mijn haar niet gewassen,’ zei Karl-Franz ineens beseffende dat hij met deze stelling de waarheid geweld aandeed.

    ‘Onzin, je hebt je haar wel gewassen,’ zei zijn echtgenote.

    Passendorfer stond nog steeds voor de spiegel en hield haar in het oog, haar uitdagende houding achter het plexiglas van het douchescherm dat ze in drie delen, als een triptiek, konden open- en dichtvouwen. Zijn vrouw, als de Heilige Maagd Maria, ging door de knieën en spoelde zich schoon met de weerbarstige slang die lauw water in het rond spoot. Ze waste zich altijd heel grondig en Passendorfer genoot telkens van het tafereel. Hij zag het als een performance, met de delicate bewegingen van een balletdanseres. Hij zag hoe ze zich bukte om haar flesje douchegel te nemen en haar oksels te behandelen. Of was dat zijn fles shampoo om te controleren of hij ze gisteren had gebruikt?

    ‘Oké, ik heb een bad genomen.’

    Van meet af aan had het koppel Passendorfer er tijdens hun huwelijk van meer dan vijftien jaar een zaak van gemaakt om alles onmiddellijk uit te praten en zeker niets te laten hangen. ‘Zie je wel, het was toch niet zo moeilijk om dat toe te geven?’

    ‘Maar ik heb mijn haar helemaal niet gewassen!’ hield hij vol.

    ‘Niet helemaal of helemaal niet?’

    ‘Helemaal niet!’

    ‘Karl, waarom doe je zo schijnheilig? Geef het toch gewoon toe.’

    ‘Waarom? Ik zou het wel zeggen als het zo was.’

    ‘Waarom zou ik je geloven?’

    ‘Omdat ik mijn haar niet heb gewassen, zeg ik je. Het was niet vuil.’

    ‘Zozo.’

    ‘Als je het per se wil weten, ik was van plan om het vanavond te wassen. Ik ga straks de hele dag in de buitenlucht lopen. Er staat een strakke noordoostenwind. Ik heb na de middag een vergadering op een bouwwerf en je weet hoe het daar toegaat met al dat grind, zand en cement.’

    ‘Wiens haar is dat dan?’ wilde ze weten.

    De argumenten die hij achter de hand hield, waren achterhaald en veel te opgeblazen voor wat de zaak maar inhield. Passendorfer zag haar nu weer rechtop staan. Ze poseerde frontaal achter het scherm en was haar vulva aan het wassen. Uitdagend. Geen schaamte. Geen smetje op haar blazoen.

    ‘Weet ik het?’ zei hij. ‘Als ik het niet was en jij ook niet, dan kan het niemand anders dan Alexander geweest zijn, nee?’

    ‘Ik was het zeker niet,’ zei ze. ‘Mijn haar is langer. Dit is kort

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1