Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Sciencefictionschrijver
De Sciencefictionschrijver
De Sciencefictionschrijver
Ebook212 pages3 hours

De Sciencefictionschrijver

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Ben David is schrijver en heeft moeite om door te breken in het thriller genre waar zijn uitgever graag meer van zou willen zien. Nee, Ben is veel meer geïnteresseerd in science fiction en fantasie. Hij besluit dieper in het leven van Harry Keeler te duiken, een science fiction schrijver die verhaalt over een universum vol met freaks, aliens en robots. Met de wereld van Harry kan Ben zich veel beter identificeren dan met zijn eigen leven, met een afstandelijke vrouw en de beperkte communicatie met zijn dove zoontje Boris. Gaandeweg voelt Ben zich steeds meer zoals Harry en hij verliest zich langzamerhand in een verbeten zoektocht naar Harry's verloren gewaande manuscript 'Spion van Mars'. Maar bestaat dat manuscript eigenlijk wel?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 31, 2021
ISBN9788726953534

Read more from Bavo Dhooge

Related to De Sciencefictionschrijver

Related ebooks

Related articles

Reviews for De Sciencefictionschrijver

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Sciencefictionschrijver - Bavo Dhooge

    De Sciencefictionschrijver

    Copyright © 2012, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953534

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Harry

    It was like trying to think about

    the square root of minus zero.

    Harry Stephen Keeler

    PROLOOG

    Ik sta met de bijl in mijn hand bij de deur van de slaapkamer waar mijn zoon ligt te slapen. Het maanlicht schijnt op een of andere poster van een tekenfilm. Het huis lijkt weer eens op zijn grondvesten te daveren. Wat is dat geluid? Al driejaar word ik elke nacht wakker van een gezoem. Elke keer kruip ik uit bed en kijk uit het raam de straat in. Is het de straatverlichting? Is het een lichtreclame?

    Een tijdje dacht ik dat ik gevoelig was geworden voor lage tonen en dat ik de leidingen onder de grond kon voelen. In het begin maakte ik mijn vrouw nog wakker en vroeg haar of zij niets hoorde. Ze weigerde haar ogen te openen, maar één keer werd het me te veel en stak ik het nachtlampje aan. ‘Nu moet je eens goed luisteren,’ zei ik. ‘Als je dit niet hoort, ben je niet van deze wereld.’ Toen was het gezoem heel duidelijk te horen. Maar mijn vrouw zei dat ze niets hoorde en dat ik haar moest laten slapen. Het gezoem verdween. Het gezaag kwam ervoor in de plaats, maar toen ze weer in slaap was gevallen, stak het gezoem opnieuw de kop op, of eerder: mijn hoofd in. Overdag ging ik soms op bed liggen om te weten of het gezoem ook bij daglicht te horen was. Meestal was het dan verdwenen. Ik ging ervan uit dat ons huis op een punt lag waar de magnetische stralen sterker waren dan elders. Je hoort soms verhalen over mensen die hun bed naar het raam keren omdat ze dan met hun hoofd naar het noorden liggen en beter de slaap kunnen vatten. Misschien stond er ergens een zendmast in de buurt die de stilte doorbrak. In ieder geval, wat het ook was, het maakte me langzaam gek.

    Nu, in de deuropening met de bijl in mijn hand, is het gezoem duidelijk weer te horen. Boris, mijn zoon van acht, ligt met halfopen mond te dromen, half onder het laken. Het gewicht van de bijl in mijn hand is onhoudbaar. Ik laat het wapen even rusten op de vloer. En dan wordt het gezoem in mijn hoofd me te veel. Ik stoot met de bijl op het parket in de gang en schreeuw de longen uit mijn lijf. Maar zoals ik wel verwacht geeft mijn zoon geen krimp. Hij wordt niet wakker. Hij beweegt geen centimeter. Hij blijft doodstil liggen, zelfs als ik uit alle macht op de open deur bonk. Niet veel later zit ik weer in mijn werkkamer. De laptop staat aan, maar ik draai mijn rug naar het toetsenbord en staar naar de muur. Ik heb de boekenkast met de westernpockets en sf-rommel opzijgeschoven. Deze keer zit ik niet zomaar voor me uit te staren op zoek naar inspiratie. Ik kijk niet in het ijle of naar de stofdeeltjes in de lucht. Ik kijk naar het gezicht van de man die me het leven zuur heeft gemaakt. De groeven in het oude gelaat, de vette dunne haardos, de lange, smalle kaaklijn en de onrustige, akelige ogen, diep verscholen in de oogkassen. Dan sta ik op en pak de zware bijl. Het lukt me bijna niet om de bijl op te tillen. Ik stap op de muur af en in één beweging klief ik het gezicht doormidden. Ik raak hem pal tussen de ogen en de klap scheurt het gezicht in stukken. Ik ben buiten mezelf en sta te hijgen. Dan, zonder het zelf te willen, begin ik te lachen, te schaterlachen, en een tweede keer haal ik uit met de bijl. Deze keer slaat de bijl door het pleisterwerk en verschijnt er een gat in de muur. Ik ben binnen, denk ik. Het is me gelukt. Ik had gelijk. Het was geen hersenspinsel. Ik heb een grot gemaakt. Dit gat was er altijd al. De deur. Het zicht op de ruimte achter de muur geeft me moed en met een derde haal kap ik me een weg door de muur. Een andere dimensie in. Een andere, verborgen, donkere wereld. Het is meer dan zomaar een nis. Het is een andere kamer. Een verborgen gang in een huis. Wat een openbaring. Ik begin nog harder te lachen, als een waanzinnige, en steek mijn hoofd door het gat. Het gezoem wordt luider en luider. Ik ben bijna bij de bron. Ik kijk om me heen, maar zie niets dan duisternis. En toch is er iets. Toch is er ruimte. Een ruimte.

    ‘Ik heb je gevonden,’ zeg ik met een zucht.

    Harry, jij vuile smeerlap, wat heb je me aangedaan?

    Ik merk niet eens dat ik het gezicht van Harry letterlijk onder mijn voeten vertrap.

    1

    ‘Ik weet nog heel goed wanneer ik Harry Stephen Keeler voor het eerst ontmoette. Ik had nog nooit van hem gehoord. Maar hoe meer ik over hem te weten kwam, hoe moeilijker het was om me voor te stellen waarom ik nog nooit van hem gehoord had. Waarom ik hem niet vroeger ontdekt had. Harry stierf nog voor ik geboren werd, maar toen ik zijn grafsteen zag op het net was het liefde op het eerste gezicht. Harry was er al die tijd geweest. Toen ik mijn eerste sprookjes aanhoorde voor het slapengaan, bestonden de eigenzinnige vertelsels van Harry al. Toen ik mijn eerste letters begon te vreten met de avonturen van Winnetou en Arendsoog, lag Harry al op mij te wachten. Toen ik op de schoolbanken van het gymnasium Horatius en Vergilius vertaalde, had ik geen idee dat Harry ook al zijn werk had neergepend. Toen ik later op de universiteit zelf begon te schrijven, hield ik Harry voor een hersenschim. Een engel die elke avond vanuit mijn open raam aan de campus mijn kamer binnendrong. Wat ik maar wil zeggen is dat Harry er al die tijd al was.

    Ik volgde onder meer een cursus wereldliteratuur waar iedereen zijn plek kende, van Goethe tot Hemingway. Ik heb het gevoel dat Harry mij in die tijd ergens tussen de studenten in de gaten zat te houden, wachtend tot ik zou opstaan en het auditorium zou verlaten, uit stil protest omdat hij niet was opgenomen in de anthologie van de wereldliteratuur.

    Ik kwam Harry voor het eerst tegen een kleine tien jaar geleden. Ik had toen net mijn eerste boek klaar, had het opgestuurd naar veertien uitgeverijen en had in afwachting een job aangenomen als copywriter bij een reclamebureau. Tussen het verzinnen van slogans door zocht ik een onderwerp voor een artikel. Ik wilde schrijven en schrijven, en het schrijven van één boek en een paar slogans was niet genoeg. Het gebeurde allemaal heel toevallig.

    Mijn bedoeling was om een artikel te schrijven over Christine Keeler, de luxe callgirl die in de jaren zestig opschudding veroorzaakte in Groot-Brittannië door haar verhouding met John Profumo. Profumo was minister van Defensie en bezocht met zijn vrouw destijds het landgoed van zijn vriend Lord Astor. Daar dook hij het zwembad in met een callgirl, Christine, die ook het bed deelde met de Russische diplomaat Eugene Ivanov. Er brak een schandaal los. Keeler leefde samen met dokter Stephen Ward, haar beschermer die voor de spionagedienst M15 werkte en de opdracht kreeg om Ivanov te laten overlopen naar het Westen. Christine Keeler was het voornaamste lokmiddel, maar Ivanov was een overtuigd communist en lichtte zijn eigen inlichtingendienst in. Ivanov kreeg van de Russen de opdracht via Ward en Keeler informatie in te winnen over de Britse elite. Terwijl Keeler de lakens deelde met Profumo vroeg ze hem over zijn plannen rond de levering van kernwapens aan Duitsland. De hele zaak kwam aan het licht en dat was dat.

    Ik tikte de naam ‘Keeler’ in maar kwam plots in een totaal andere dimensie terecht. Overal lagen links naar een andere Keeler. Een man. Een schrijver. Een pulpschrijver die door een genootschap van meer dan honderd leden aanbeden werd. Het was alsof ik het best bewaarde geheim van het net per toeval had gevonden. Misschien zaten geheime organisaties mij nu paniekerig in de gaten te houden, zoals ook bezoekers van pornosites geregistreerd worden. Ze zouden hun kop koffie neerzetten, uit hun stoel springen, en roepen: ‘Oké, actie, we hebben hem.’

    Christine Keeler verdween op slag uit mijn gedachten, zelfs haar beroemde uitdagende houding waarbij ze naakt omgekeerd op een stoel zat, de armen over haar fijne borsten. Een andere Keeler drong mijn wereld binnen. Een Keeler die op een stoel zat, gebogen achter een schrijfmachine. Ik klikte de eerste link aan en stuitte onmiddellijk op Harry’s kop.

    Het eerste wat me opviel was de demonische, hooghartige en toch meelijwekkende blik in zijn ogen. Op veel foto’s die van hem de ronde doen, heeft hij dezelfde uitdrukking. Soms poseert hij met een roos tussen de tanden, soms met een van zijn katten op zijn arm en andere keren en profil, poserend als een crimineel Hij heeft iets weg van Hitchcock, maar dan vijf maten magerder. Hij had een lang, smal hoofd met een vettige haarlok die in twee golven opzij viel. Net als de personages in zijn boeken leek zijn haar niet echt. Het leek geprefabriceerd, samengesmolten tot een massa die bovenmenselijker leek dan gewoon haar.

    Al met al kun je hem moeilijk knap noemen. ‘Onweerstaanbaar’ is een betere term. Met zijn weke kin, zijn grote, bochtige haviksneus en zijn kleine, te diep liggende ogen leek zijn gezicht een weerspiegeling van zijn kronkelende geest. Het was alsof hij besefte dat al het uiterlijk vertoon er niet toe deed en hij het maar moest zien te redden met wat hij had.

    Op alle foto’s draagt Harry een kostuum, soms driedelig. Nooit draagt hij een hoed. Alsof een hoofddeksel zijn vrije geest zou belemmeren bij het bedenken van plots. Hij heeft tegelijk iets voornaams en onheilspellends, de allure van een doodgewone klerk die meer weet dan men doorgaans denkt.

    Het belangrijkste is de tijdloosheid van Harry’s gezicht. Of hij nu braaf naast zijn echtgenote Hazel in de sofa zit of trots poseert voor een van de covers van zijn boeken: Harry lijkt altijd even oud. Hij is het soort figuur dat je je moeilijk in de schoolbanken kunt voorstellen.

    Ik maakte in het geheim kennis met Harry. Tussen de banale slogans door begaf ik me, in een kantoor met drie collega’s, op het net en zocht zijn gezelschap op. Algauw begon ik aan een artikel dat ik heel toepasselijk ‘Harry Stephen Keeler, eerste hulp bij pulp’ noemde. Het artikel bestond uit niet meer dan twee pagina’s en was voornamelijk een eerste indruk van Harry: zijn stijl en onderwerpen en zijn vergankelijkheid door de jaren heen. Ik herinner me nog heel goed de dag dat ik eerst een slogan voor yoghurt bedacht en nadien het Keeler-artikel naar een magazine mailde. Het was het soort magazine waar je niet binnenkomt zonder de juiste contacten. De nacht die erop volgde was de laatste zonder Harry Stephen Keeler.

    De volgende dag kreeg ik een bericht. Het kwam van het magazine. De hoofdredacteur was gecharmeerd door mijn initiatief. Hij had nog nooit gehoord van Harry Stephen Keeler en vroeg hoe ik op het idee was gekomen uitgerekend over hem een artikel te schrijven. Ik weet het aan toeval, een factor die cruciaal is in Keelers boeken en die later ook mijn leven zou bepalen.

    ‘Helaas is er voor dit soort artikelen geen plaats in ons magazine,’ liet de redacteur weten. ‘Maar uw geestdrift en stijl bevallen ons wel. Wilt u daarom niet in overweging nemen voor ons boekrecensies te gaan schrijven?’

    Daar zat ik dan. Aan een bureau sullige slogans te bedenken, wachtend tot mijn eerste boek gepubliceerd zou worden, en nu mocht ik dankzij een artikel over Harry zelf recensies gaan schrijven. Zo begon ik dus boeken te lezen en te bespreken en werd het Keeler-artikel voorlopig in de lade opgeborgen.

    Er ging een tijd voorbij waarin ik meer dan vijf boeken per week las. Binnenlandse en buitenlandse literatuur, thrillers, komedies, drama’s, kortom: de Literatuur. En al die tijd zat ik op één boek te wachten. Ik dacht eerst dat het het mijne was. Maar ik had het mis. Ik zat te wachten tot ik een exemplaar van een van Harry’s boeken in mijn bus zou vinden. Maar dat was natuurlijk onmogelijk.

    Het Keeler-artikel verscheen toch nog, in een klein undergroundtijdschrift dat voornamelijk sciencefiction behandelde. Het was een eenmanstijdschrift. Harry belandde ergens achterin. Er werd me tien cent per regel beloofd, maar tot op de dag van vandaag heb ik nog geen cent gezien. Ik wil niet per se vergoed worden om Harry in de buitenwereld te lanceren. Dat doe ik graag gratis, maar wat me wel tegen de borst stuitte was het gebrek aan reacties. Geen lezersbrieven, geen mails over Harry. Niemand leek echt geïnteresseerd in Harry Stephen Keeler.’

    Ik stopte met typen en herlas de laatste zin. Inderdaad, niemand leek tien jaar geleden geïnteresseerd in Harry Stephen Keeler. Waarom zou iemand dan tien jaar later geïnteresseerd zijn? Ik verstuurde dit eerste hoofdstuk naar mijn uitgever en sloot de laptop af. Ik hoorde de televisie in de slaapkamer tekeergaan en wist dat deze dag niet anders was dan anders. Het was al bijna acht uur en donker buiten, maar ik hoefde de slaapkamer niet binnen te gaan om te zien wat er aan de hand was. Ik kon, als een of ander wezen met geheime krachten, door de muur kijken. Dan zag ik mijn vrouw Bo in bed liggen, de kin net boven de elektrische deken, met de krant op de borst. Dat elektrische deken had ik haar zelf eens jaren geleden cadeau gedaan toen ik nog echt helemaal in de ban was van die ‘menselijke’ technologische snufjes zoals elektrische dekens, keukenrobotten en andere domotica die van ons huis een huis van de toekomst maakten. Voor haar, als een schoothond op de grond, zat Boris met open mond naar de zoveelste tekenfilm over monsters en duivels te kijken. Ik had geen zin om dit tafereel voor de honderdste keer te ondergaan, maar ik wilde evenmin langer in het universum van Keeler blijven. Ik had geen zin om in zijn voetsporen te treden en gek te worden. Dus sloot ik de deur van mijn werkkamer achter me en trad de gewone wereld binnen. Althans, wat je de normale wereld kan noemen.

    ‘Wist je dat er acht verschillende landen aanspraak maken op het Nijlwater?’ vroeg Bo me toen ik de kamer binnenkwam.

    ‘Nee, niet echt.’

    ‘Wist je dat er twee Amerikaanse presidenten tijdens hun ambt aan diarree zijn overleden?’

    ‘Nee, wie dan?’

    ‘Weet ik veel, maar dat is toch sterk?’

    ‘Wat ben je aan het doen?’

    ‘Wacht, ik heb er nog eentje.’

    Mijn vrouw, gezellig in het bed gelegen, markeerde met een stift een stuk in een of ander tijdschrift. Ze had nog een ander fait divers gevonden: ‘Wist je dat gitaristen in China niet vreemd mogen kijken als ze een solo spelen?’

    ‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg ik nog eens.

    ‘Jezus, jij kijkt zelf ook vreemd. Ik ben aan het werken. Zie je dat niet?’

    ‘Ja, ik zie het’, zei ik.

    Ik zag ook dat Boris nog altijd niet onder de wol lag. Hij leek in de zone. Zijn mond stond open. Hij had me zelfs niet zien binnenkomen. Bo werkte al vijf jaar voor de nieuwsdienst van de publieke omroep. Ze las op een vroeg uur in de ochtend het nieuws van de dag voor en stond zelf in voor de coda. Een fait divers. Dat was het werk dat ze zelf mocht invullen. Haar leven bestond uit het zoeken naar faits divers, maar ze had niet door dat haar eigen leven één groot fait divers was. De vrouw die leefde en werkte in haar bed, een vrouwelijke Marcel Proust.

    ‘Zeg, moet Boris niet allang in zijn bed liggen?’

    ‘Waarom?’

    ‘Het is al acht uur geweest.’

    ‘Ik ben bezig. Waarom zeg jij hem niet eens dat hij moet slapen?’

    ‘Waarom moet ik altijd de boeman zijn? Jij kunt dat toch ook doen? Of ben je soms bang dat hij anders boos wordt en je ogen gaat uitkrabben zoals een van die monsters waar hij naar zit te kijken? Ik kan niet alleen instaan voor zijn opvoeding.’

    Bo legde het tijdschrift op de grond en zei met een zucht: ‘Ik wil niet weer die hele discussie met je voeren. Ik ben aan het werk.’

    Ze zette een andere zender op. Op de televisie werd een groen monster geraakt door een laserstraal van een jonge held, maar in plaats van helemaal te verpulveren verdween hij als sneeuw voor de zon en veranderde op slag in de nieuwslezer van het journaal. Ik zag Boris zijn hoofd draaien, een blik van verschrikking omdat we de zin van zijn bestaan hadden afgenomen.

    ‘Het is bedtijd’, zei ik zo helder en duidelijk mogelijk.

    Hij gebaarde dat hij me niet had verstaan, de gluiperd. Ik wilde niet overschakelen op gebarentaal alsof we vreemden waren. Ik herhaalde:

    ‘Het is bedtijd, jongen.’

    In het begin werkte zijn trucje nog. Het begon als een kleine grap tussen vader en zoon. Iedere keer dat Boris als kleuter iets niet wilde begrijpen, schakelde hij over op gebarentaal. Alsof dat zou werken. Een paar dagen geleden introduceerde hij een nieuw teken. Hij werkte niet langer met zijn beide handen om iets duidelijk te maken, maar met een

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1