Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het Zilveren Spoor II: Hagenmeesters
Het Zilveren Spoor II: Hagenmeesters
Het Zilveren Spoor II: Hagenmeesters
Ebook281 pages4 hours

Het Zilveren Spoor II: Hagenmeesters

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Het tweede deel van het Zilveren Spoor.
In een poging om aan zijn verleden te ontsnappen reist Paul Michael Duncan af naar een oude bekende plaats aan de kust, waar hij hoopt veilig te zijn voor de bionic en de rechterhand van Koningin Breathless Mahony.
Niets is echter minder waar, ook op deze plaats kan hij niet ontsnappen aan de lange adem van zijn vijanden. Maar wie zijn die vijanden eigenlijk, en wat willen ze van hem?

LanguageNederlands
Release dateDec 18, 2020
ISBN9781005816575
Het Zilveren Spoor II: Hagenmeesters
Author

Michel Vallier

Michel Vallier (pseudoniem van Michel van der Linden) werkte al op jonge leeftijd zijn onbegrensde verbeelding uit tot verhalen met complexe personages, scenes en anekdotes. Hij studeerde aan de Academie van Beeldende Kunsten, richtte zich op realisme en portretten, en begon na het werk als Illustrator aan de verbeeldingsliteratuur. De eerste roman groeide uit tot het negen delen grote ‘Het Zilveren Spoor’-verhaal. Deze delen zullen binnenkort allemaal beschikbaar zijn.Onder ‘Wireless World’ schreef hij de ‘Raven’ verhalen. Andere boeken: ‘Gilberts laatste reis’, ‘The Queens Portrait’, ‘Bard’, ‘De Parel van het Roze Konijn’ en ‘Queen Esther’, ontstonden uit dezelfde fictieve wereld.De laatste reeks volgt het trieste verhaal van Marina Kay Walters, die op jonge leeftijd op een gruwelijke wijze wordt misbruikt en vermoord (wordt verwacht).Voor meer informatie mail naar: Michel-Vallier@outlook.comMichel Vallier (pseudonym of Michel van der Linden) developed his limitless imagination at a young age into stories with complex characters, scenes and anecdotes. He studied at the Academy of Visual Arts, focused on realism and portraits, and after working as an Illustrator started working on imaginative literature. The first novel grew into the nine-part 'Het Zilveren Spoor' story. These parts will all be available soon.Under "Wireless World" he wrote the "Raven" stories. Other books: "Gilberts last journey", "The Queens Portrait", "Bard", "The Pearl of the Pink Rabbit" and "Queen Esther" were all from the same fictional world.The final series follows the sad story of Marina Kay Walters, who is horribly abused and murdered at a young age (expected).For more information mail to: Michel-Vallier@outlook.com

Read more from Michel Vallier

Related to Het Zilveren Spoor II

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Het Zilveren Spoor II

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het Zilveren Spoor II - Michel Vallier

    Het Zilveren Spoor II

    De Hagenmeesters

    By Michel Vallier

    Copyright ©2020 Michel Vallier

    Cover: Michel Vallier

    Alle rechten voorbehouden.

    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    All rights reserved.

    No part of this publication may be reproduced, stored in an automated database and / or made public in any form or by any means, whether electronic, mechanical, by photocopying, recording or in any other way without prior written permission. from the publisher.

    Oud zeer

    Terwijl Paul nadacht over zijn verleden en via een omweg de kern van de stad bereikte, voelde hij hoe hij fragmenten vermeed. Het waren spoken uit een ver verleden en soms stuitte hij op dat verleden, zoals nu.

    Paulien Gails wandelde aan de andere kant van de straat. Wat erachteraan hobbelde, had hij min of meer wel verwacht. Zijn vriend Tim had wat met Sofie en hij had toen wat Paulien. Dat lag achter ver hem. Op een avond had hij haar proberen te vertellen dat hij het niet aankon. Ze glimlachte alsof ze deze opmerking verwacht had. We zullen wel zien. Dezelfde week nog dacht hij zich te kunnen bevrijden van zijn pijnlijke verleden door dat deel van zijn leven te ontkennen en merkte hoe ernstig het was toen ze hem zoende. Toen kwam haar boodschap. Hij had haar net willen vertellen dat het misschien toch wel kon, dat hij zijn verleden kon loslaten. We stoppen er mee, zei ze.

    Het kereltje liep met kromme beentjes inmiddels naast Paulien en zocht haar hand die ze hem niet kon geven. Ze droeg twee zware boodschappentassen. Elke arm een. Paul zag een overeenkomst met zijn verleden. Zijn tassen met geestelijke bagage waren toen te zwaar voor haar. Hij keek haar na toen ze uiteindelijk tussen de mensen met haar zoontje verdween.

    Paul sloot de gebeurtenis af met de gedachte dat het zo beter was en reed de straat in met het zicht op dat kleine opgevouwen pand dat hij de onbehouwen ploert noemde. Dat verwees naar de gevel die overhelde als een hazenlip. Paul parkeerde waar hij dat altijd deed en staarde naar de voordeur, overtuigd dat Carolien daarbinnen was.

    Het plaatje met huisnummer vijf hing los aan een spijker naast de deur. Het gaf niet, niemand vond het belangrijk.

    Wantrouwig staarde Paul naar het raam met de gesloten gordijnen. Grappig, ik ben bang om mijn eigen huis in te gaan. In de gordijnkier tussen twee helften in zag hij haar spookbeeld, voor een deel verborgen achter de gordijnstof. Hij herkende haar ogen: donker aangezet en plotseling kwam er een lange pluk zwart haar los, alsof ze hem wenkte.

    Een tijdlang bleef hij zitten kijken. Toen hij uiteindelijk op zijn nagels begon te bijten had hij er genoeg van en stapte uit. Met één angst kon hij afrekenen toen hij onderweg naar de voordeur in zijn broekzak tussen papiergeld, zijn huissleutels vond. Het begon daaronder in zijn broekzak zo langzamerhand te lijken op een verzamelplaats van onbelangrijke dingetjes en belangrijke dingetjes. Paul zocht de juiste sleutel, klikte hem in het slot en moest duwen tegen een luchtkussen. De luchtstroom voelde klam en warm aan en ergens daardoor heen ving hij een bekende huislucht op. Stofdeeltjes dwarrelden om hem heen in een zuchtende luchtstroom en de bedompte stoffige geur prikkelde zijn neus. Paul veegde met zijn mouw het zweet op zijn voorhoofd weg en probeerde niet te niezen. Hij sloot met zijn rug de deur en bleef staan.

    Eén geworden met de stilte een vluchtigheid die hij zo goed kende. Maar het voelde nu aan als stroop. Hij slikte een paar keer door zijn droge keel en kwam niet in beweging. Een minuut verstreek.

    ‘Hé! Ben je daar?’

    Geen antwoord.

    Hoelang blijf je zo staan dwaas? zei een bekend stemmetje in zijn hoofd. Hij had geen flauw idee. Hij vond eigenlijk dat de stem recht van spreken had en kwam in beweging. Bij de trap bleef hij weer staan en tuurde naar boven. De trap beschreef een bocht en verdween in dezelfde stilte, net niet in de duisternis en eigenlijk was het meer luisteren wat hij deed. Tegenover de trap was een houten schuifdeur met een poster van het zonnestelsel die in verregaande staat van ontbinding verkeerde. Tot Mars ging het goed, de buitenplaneten hadden het moeilijker. Jupiter ging nog, maar Saturnus was lijkbleek en Uranus was al helemaal niet meer te zien. Op de Aarde legde hij zijn oor ter luisteren. Dat ging niet goed. De deur kwam door de druk in beweging en schoof opzij. Overtuigd van zijn eigen onnozelheid schoof hij hem nu maar helemaal open en stapte de woonkamer in. Zijn ogen zochten maar vonden niets en uiteindelijk bleven ze steken bij de tijdschriftenmand. Paul overbrugde de afstand en graaide uit de rieten mand een tijdschrift uit de stapel – zwaar exemplaar – rolde hem tot een koker voor eventuele vrouwelijke belagers, vond het hele idee bespottelijk en legde hem terug op de rest. Ze zit boven, wedden?

    Natuurlijk.

    Hier is ze niet, hè, suffie.

    Hij overwoog om onder de tafel te kijken, maar sloop naar de keuken voor een glas water. De kraan drupte. Paul wilde een glas pakken en vullen met ijskoud water maar zag ervan af vanwege de herrie. Hij draaide de kraan verder dicht en draaide kort daarop weer open. Een harde straal was het gevolg. Buiten sloeg een autodeur dicht. Hij sloop naar de gordijnen, tuurde met een oog door de kier, sloop weer terug de keuken in en trok de koelkast open. Hij pakte een blikje 7-up, trok het lipje los en nam een slok. Niemand zat in deze koelkast. Een paar slokken verder was hij op weg naar boven. De luchtstroom op de trap prikkelde de haartjes op zijn handen en nek die koud aan voelde van het zweet. De spanning was intens, met een hart dat overuren maakte deed hij een volgende stap en stond weer stil. Paul wenste een goed reukvermogen zoiets als wat hij bij Carolien veronderstelde. Hij zag daar de ironie van in terwijl hij de laatste tree pakte. Zou hij haar geur herkennen? Hij speelde met dat idee. Een ander idee waar hij eindeloos mee speelde, was of ze slecht nieuws was. En of het hem wat uitmaakte.

    Ze heeft haar ziel aan de duivel verkocht, jochie! Bukshag spookte door zijn hoofd. De vraag was vervolgens waar Bukshag zijn ziel aan had verkocht. Het gesprek met Bukshag kwam stukje bij beetje terug. Bukshag had het over de koningin gehad. Dat gaf wel een goed antwoord op vele vragen, maar daar kwamen wel weer tientallen nieuwe bij. Lag het niet gewoon voor de hand? Een Federale Agent die dit soort prestaties kon leveren werkte natuurlijk voor de koningin van die federatie. Zij had in elk geval de middelen om zo’n project van de grond te krijgen.

    Mensen verbeteren. Design – baby’s. Het manipuleren van menselijk DNA. Hij was eruit. Dit riep ook weer nieuwe vragen op, maar het was de beste verklaring tot nog toe. Paul herinnerde zich dat hij al eerder op dat idee was gekomen. Was dat eigenlijk ook niet logisch? Hij kon het niemand vragen, maar hij dacht van wel. Er schoot hem nog iets te binnen. Hij had een tweede getuige van haar bestaan. Bukshag was een rariteit, maar ook een getuige.

    De slaapkamerdeur stond open. Dat was op zichzelf niets vreemds en Paul kon een paar stappen verder zijn bed zien. Zijn dekbed zag er gladgestreken uit. Dat was niet normaal. Ergens in zijn hoofd had hij er een tent van verwacht. Raar, maar hij dacht eraan. Wat een hele prestatie zou zijn. Dekbed en de rest waren door de jaren heen aanzienlijk gekrompen. En als hij hem strak onder zijn keel hield, kon hij zijn tenen tellen. Dat hield niet op bij tenen tellen, zijn benen kon hij er ook bij rekenen, alles wat kromp werd ook lichter. En zo vond hij regelmatig het dekbed naast hem op de grond. Slaapzakken bevielen hem beter, ze waaiden ook niet weg, bovendien zat je erin vast, maar krimpen deden ze uiteindelijk ook.

    Het bed was laag, zelfgemaakt en helemaal dicht. Zo kon er niemand onder liggen. Dat bespaarde hem een hoop ellende en natuurlijk waren er problemen. Eén van de platen zat los waardoor je aan één kant wat lager lag. In zijn verbeelding zag hij Carolien boven op zijn bed verscholen onder het dekbed zitten.

    Opeens begon hij te lachen om zijn eigen waanbeelden. Hij werd inderdaad gek. Het laatste beetje bewustzijn gaf dat door. Paul stond midden in de slaapkamer stil en dacht weer na.

    ‘Heb je je verstopt in de kast? Ik heb er maar twee.’ Dat was niet waar. Als antwoord alleen maar stilte.

    Hij voelde zich een idioot en zag de moeder van Nikkie voor zijn neus verschijnen. Dit keer pakte ze zijn kin in plaats die van haar dochter in haar hand en zei dat hij stout was. De stekker werd uit de film getrokken en Nikkie’s moeder verdween. Jammer dat het beeld op het laatst niet veranderde in dat van Carolien. Niet dat er iets mis was met deze fantasie. Dat deel van zijn brein dat de regie in handen had, durfde dat kennelijk niet aan. Eigenlijk begreep hij dat wel; hij kon oververhit raken. De regiekamer kreeg een ander idee en liet hem Bukshag zien. Die wees met een grijns naar een van de kasten. In zijn andere hand hield hij die vermeende wandelstok aan het uiteinde vast en draaide daarmee dreigende cirkeltjes. De kop glom in het matte avondlicht dat door het schuine dakraam naar binnen viel. Zijn hoofd, dat losjes op een vette nek wiebelde, waarvan een deel begroeid was met witgrijs pluishaar, schoot naar voren. Het rechteroog viel dicht.

    ‘Wijfie zit in de kast jong!’ krijste hij. Paul besteedde er geen aandacht aan en keek weer naar het bed. Misschien heeft ze een nieuw briefje neergelegd. Met nieuwe aanwijzingen, zei het stemmetje. Paul ontgrendelde het raam en zette hem op de haak. Hij deed verder geen moeite om nog langer naar briefjes met een vreemde tekst te zoeken.

    Bij het openen van de deur van zijn werkkamer gleed er als gewoonlijk een vel papier van een van de tekentafels. Hij maakte zichzelf wijs dat het hier ook om een proeftekening ging die nog uitgewerkt moest worden. Het was een leeg vel – nog niet eens een proefje. Hij vond geen vrouwen. Ook geen briefjes met nieuwe aanwijzingen. Wel vond hij die tekenvellenkoker waar hij op de boot naar gezocht had. Zijn geest was traag en de kracht om erin te kijken, ontbrak. Die spaarde hij op voor een andere gelegenheid. Paul liep door naar de badkamer waar de lucht niet veel beter was, zette ook daar een raampje open om vervolgens de douchekraan open te draaien. En met het instellen van de juiste temperatuur, bedacht hij zich en draaide de kraan weer dicht. Stel nou dat ze naar binnenloopt terwijl ik hier sta te douchen? Niemand in zijn hoofd gaf antwoord. Paul nam het douchegordijn op. De oplossing was eenvoudig. Zo klaar als een klontje. Hij deed gewoon de deur op slot. Simpel. Dat deed hij en genoot ondertussen van zijn eigen sluwheid. Het kwam bij hem op dat ze de deur in kon rammen. Maar het nut daarvan ontging hem totaal. Bovendien kon ze gewoon kloppen.

    Paul kleedde zich snel uit en stond na een paar tellen onder een verfrissende stomende douche die hem op een prettige manier verdoofde. Maar met de minuten die verstreken, nam de onrust weer toe en stak hij om de zoveel tijd zijn hoofd buiten de straal om een moment te luisteren, tot hij schrok. Tijdens het aanbrengen van een kwak shampoo, had hij zijn pet van zijn hoofd geslagen. Hij lag nu in een hoek van de badkamer en had de grote aangenomen van een… een groen balletje – dat groene dobberende balletje naast je boot, weet je nog? merkte het stemmetje op.

    Het formaat deed niet onder voor wat hij regelmatig in zijn achterzak propte. Het leek wel of de pet bang was voor straf. En welke straf geef je hem, Paul? vroeg het stemmetje. De groene balletjesstraf’ natuurlijk. En wat houdt dat in, Paul? vroeg het stemmetje met een geniepige ondertoon. Hij kon het met geen mogelijkheid zeggen. Hij moest dat stomme groene balletje eerst nog vangen namelijk, voordat hij antwoord kon geven.

    De pet prop zag er tragisch uit. Zo praat je niet tegen een pet, deze heeft ervoor gezorgd dat je geen zonnesteek opliep, zei weer een andere stem. Hij vroeg zich af of dat gelukt was en begon te grinniken. Zodra hij daarmee klaar was werd hij bang. Hoe is het mogelijk dat ik mijn pet niet opgemerkt heb? Geen stem die antwoord gaf. Een speurtocht in zijn geheugen leverde niets op, behalve dan dat het water op zijn hoofd van de douche anders had geklonken dan normaal. Was dit mogelijk? Kon een normaal mens dit ontgaan? Je bent geen normaal mens, idioot, zei het stemmetje. Met die opmerking kwam hij geen stap verder. Speculaties genoeg, hij begon er niet aan, het zou hem alleen maar verder in zijn depressie helpen. Een normaal mens, dacht Paul en pakte de pet op nadat hij onder de douche vandaan kwam, wrong hem uit en legde hem weg. Het ding had geen functie meer. Hij was thuis. Genoeg petten. En zo kwam het verhaal van de opvouwpet ten einde. Paul begon opnieuw te gniffelen.

    Er kwam nog meer bovendrijven. Zo begreep hij opeens waarom de pet hem bij het uitkleden niet opgevallen was. Een overhemd trok je niet over je hoofd uit en hij had er niets onder gedragen, dacht hij. Hij kreeg het koud en stapte weer onder de douche. Snel stapte hij er weer onder vandaan om te luisteren. Het één volgde het ander op - zoals gebruikelijk. De angst dat ze achter de deur stond groeide gestaag.

    Toen hij zich een ogenblik later afdroogde, kon hij zijn ogen niet van de deur afhouden en begon hij zich af te vragen of ze misschien al binnen was. Ze was hier niet. Nog niet. Een nerveuze blik naar een van de hoeken leverde hem een zwabber met steel op. Paul pakte de zwabber waardoor de handdoek viel. De zwabber had een houten steel en voldeed uitstekend als slaghout, zo verzekerde hij zich, terwijl hij hem op zijn hand woog. Natuurlijk kon de andere kant gebruikt worden om iemand zijn gezicht af te drogen. Hij kon er in elk geval zijn vrouwelijke belager mee te lijf gaan. Hij deed de truc van Bukshag en het opgooien van zijn merkwaardige wandelstok en het opvangen maar niet na. Die bui had hij er wel voor maar het leek hem toch geen goed idee. Hij deed wel iets anders. Aangezien hij nu toch met dat ding in zijn handen stond, kon hij net zo goed de aangeslagen spiegel ermee schoonvegen. Dat deed hij met de overtuiging, dat er wel iets mis zou gaan. Er ging helemaal niets mis tot hij in de spiegel keek.

    Wat hij zag was het gezicht van een gebroken man waar het einde van een vlucht zich duidelijk in aftekende – een doodvermoeide man. Het was een veelbewogen dag geweest en dat had zijn sporen achtergelaten. Naast de vermoeide blik en de striemen, zag hij dat er een versnelde veroudering had plaatsgevonden. Ouderdom komt met gebreken. Ineens werd de spiegel een plas water waar vijf lange vingers doorheen prikten, op weg naar zijn gezicht. Paul begon te beven toen zijn opgestoken hand terugviel en de vingers alsnog zijn gezicht raakten. De streling van Carolien die hij voelde, dompelde hem in een zwaarmoedige zoete gelei met een weerbarstigheid waar moeilijk aan te ontkomen viel. Paul maakte zich los van het vreemde spiegelbeeld, in de hoop dat hij Carolien niet zag en keek, toen dat uitbleef, vervolgens gespannen opnieuw naar de deur. Hij glibberde er stap voor stap naartoe klikte het slot een kant op en merkte dat de deur nu juist op slot zat. Fantastisch. Ongelofelijke sukkel die je bent, zei het stemmetje. Eigenlijk vond hij dit een goed moment om te ontwaken en een einde te maken aan zijn eigen flauwekul. Het slot werd de goede kant opgedraaid en de deur sloeg met een zwaai open. De kracht daarvan was voldoende om een gat in het pleisterwerk te slaan en de muur te laten zingen. Voortreffelijk. De stoomwolk die volgde, vulde alle hoeken van de doorloop en leek een voorkeur te hebben voor zijn benen. Hij stond zelf half in een wolk stoom, poedelnaakt en met een zwabber in zijn hand. Er waren helemaal geen belagers, er zaten ook geen vrouwen in kasten opgesloten - geen briefjes, alleen een naakte idioot met een zwabber. Paul hield de deur tegen die langzaam terugkwam, natrillend van de dreun tegen de muur.

    Carolien was hier niet. Gezien deze belachelijke vertoning was dat eigenlijk niet zo erg. De stoom werd geleidelijk aan minder; hij zag eruit als een mislukte ridder die uit een drama komische B-film uit de mist tevoorschijn kwam.

    Met de overtuiging dat er niemand in zijn huis ronddwaalde, begon hij zich aan te kleden en dacht aan Carolien en haar superieure reukvermogen. Ze kon vermoedelijk een geurspoor volgen net als bloedhonden dat konden.

    Wat later zat hij beneden op de bank in een geestestoestand die zich het best liet omschrijven als een boot in vaarwater met tamelijk veel golfslag. En nu? Vroeg het stemmetje. Hij wist het niet. Iemand anders schreeuwde dat hij het wel wist. Meneer ‘Iemand’ liet vaak van zich horen en had de vervelende gewoonte om door te zeuren.

    Rechts van hem stond een plattebuiskachel. Onderin zat de thermostaat die uitgerust was met een grote draaiknop, verborgen achter een klepje dat inmiddels dicht zat met tape. Negen van de tien keer als hij erlangs ging, stond dat ding open en nam hij in zijn wandel mee naar een stand die verbrandingsgevaar opleverde. Hij waait open, had iemand ooit is gezegd. Kon best Tim geweest zijn. Luchtverplaatsing, dat heb je in een oud huis, zei het stemmetje.

    Hij keek naar de twee koperen stangen aan de bovenkant die voor hem, los van de decoratieve kant, hun functie hadden bewezen als klerenhanger. Al was dat soms een riskante onderneming. Dit keer hing er een overhemd gladgestreken en gebruiksklaar. Een bejaarde strijkplank was in de nauwe ruimte daarachter gemanoeuvreerd en daar weer achter stond een tafel die nooit gebruikt werd met een hamer die wel gebruikt werd, maar die lag er niet.

    Paul vroeg zich af waar de hamer dan wel was. Hij had geen plezierige herinneringen aan een hamer uit zijn jeugd. Wat er wel lag was een enorme puinhoop en apparaten waar hij de functie niet meer van begreep. Paul keek weer naar een van de koperen stangen waar een spin dankbaar gebruik van maakte. Een heel ragfijn rasterwerk omspande een deel van de kachel - ragfijne draadjes gleden van de strijkplank en weer terug van de enige bewoner. Na hem dan. En het spook van je tante.

    De hamer lag naast de strijkbout, zag hij. Ik heb daar in een grijs verleden wat werkzaamheden verricht. De strijkbout zag er nog heel uit. Hij wist niet meer waar hij de hamer voor gebruikt had. Boven de kachel, op een plank aan de muur, verscholen tussen ingelijste foto’s uit verloren jaren, gaf een wijzerplaat waar een spinnenweb aan hing tien voor halfnegen aan.

    En nu jongen? Meneer ‘Iemand’ deed er het zwijgen toe. Paul wist heel goed wat hij ging doen. Hij keek met een zekere bewondering weer naar de foto’s op de plank; dat ze er nog stonden was elke keer weer verrassend. Elk gevecht met zijn destructieve kant werd beslist in het voordeel door meneer ‘Verlangen.’ Het leek net paardenrennen. ‘Verlangen’ won toch vaker dan hij dacht en zover hij wist, had hij nog nooit zijn werk of een foto verscheurd in een depressieve bui. Vermoedelijk omdat de kracht eenvoudigweg daarvoor ontbrak. Wezenloos voor je uitstaren… Onnozel apathisch. Zolang hij dat voor kon blijven, was hij veilig.

    Hij kwam weer uit bij haar.

    Op de plank was nog ruimte over. De ogen van zijn oma staarden hem vanuit een foto aan - gele randen eromheen deden denken aan haar gehaalde leeftijd.

    Een plaatsje voor Carolien tussen andere foto’s in. Ik zie je daar De handgeschreven tekst op dat papiertje zat weer in zijn hoofd. Dat afgescheurde papiertje dat hij in zijn tas onder zijn T-shirt had opgeborgen. Zijn tekst achter op haar foto hier op de plank zou minder vaag zijn: ballonprikkertje. Dat was niet vaag, zelfs niet onduidelijk, het was ronduit onbegrijpelijk. Voor hem niet.

    Zijn woning voelde muf en klam tegelijk, alsof hij in het verkeerde huis zat. De onbehouwen ploert gaf aan dat hij te vroeg was. Zijn huis sprak op zijn wijze tegen hem. Hij praat tot je. Misschien konden huizen uiteindelijk ook somber worden, of namen ze je stemming op een gegeven moment over, wat dacht je daarvan. Kon gebeuren. Zo dacht hij dat spoken in oude huizen vaak sporen waren van mensen die energie hadden achtergelaten als een soort magnetisme. Tenminste, zo zag hij dat. Paul voerde vele dialogen en niet alleen met zichzelf, met voorwerpen ging dat evengoed en af en toe zelfs met een mens. ‘Nou dat heb je dan volop gedaan de laatste dagen,’ sprak hij zichzelf toe. Toch werd dat laatste steeds minder met als uitzondering deze week; zijn vis sessie met vriend Tim was meer dan een vlucht geweest. Op de een of andere manier had hij zelfs genoten. En met kleine Nikkie met haar bamboehengel helemaal.

    Paul snoof een paar keer en telde zijn geld. Hij rekende wat en vond dat het moest kunnen. De regiekamer in zijn hoofd schoof zijn tante naar voren die al wijzend naar zijn geld zei dat hij beter moest opletten waar hij het aan uitgaf. Paul kon niet meer naar zijn kamer gestuurd worden en wat hij ermee deed, was nu zijn zaak. Hij wuifde haar spookbeeld weg, stond op, liep wat te ijsberen en kreeg weer signalen door dat zijn huis hem hier niet wilde hebben. Niet nu. Het voelde aan als dubbelzijdig plakband. Terwijl hij daar verder over nadacht, sloot hij alles af, vergat een aantal dingen en ging op weg naar zijn auto en zijn tas die hij achtergelaten had met de juiste bedoelingen. Pas toen hij wegreed, vond hij de gedachte aan de genomen douche voldoende reden voor zijn korte bezoek. De tevredenheid daarover, gaf hem hoop dat hij wist waar hij mee bezig was.

    Paul Michael Duncan reed de stad uit op de vlucht voor een vrouw naar de kust. Na een kwartier stopte hij en wierp een blik in de kofferbak, knikte tevreden met een vreemd gevoel van deja-vu en nog iets anders en stapte weer in. De overeenkomst met een brute moordenaar op weg naar de kust om daar zijn slachtoffer te begraven die controleerde of hij zijn schop niet vergeten had, kon hem niet ontgaan. Paul grinnikte.

    De zon werd ouder en donkerder van kleur. De bewolking was richting het westen dreigender en voor een moment opengebroken. Ondertussen keek hij met groeiende ongerustheid naar de grens waar de weg overging in de lucht. Een pikzwarte lage muur die de hele horizon in beslag nam, maakte van alle vormloze elementen een vloeiende kleurrijke pasta. De kleuren werden dieper en al gauw werd de oranje bal verzwolgen door een immens opgezwollen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1