Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Geronnen bloed
Geronnen bloed
Geronnen bloed
Ebook271 pages4 hours

Geronnen bloed

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Wie heeft Gerards zus gewurgd? De wereld van Gerard komt op zijn kop te staan wanneer hij het levenloze lichaam van zijn zus Bea vindt. Hij is zwakbegaafd en is woonachtig op een woonboot in een dubieuze buurt vlak buiten Amsterdam. Rechercheur Josien krijgt de taak om deze lugubere moordzaak te onderzoeken, maar maakt zich zorgen om de ontroostbare Gerard. 'Geronnen bloed' is met zijn spannende wendingen en diepe personages een echte psychologische thriller om niet meer weg te leggen. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 27, 2021
ISBN9788726887129

Read more from René Appel

Related to Geronnen bloed

Related ebooks

Related articles

Reviews for Geronnen bloed

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Geronnen bloed - René Appel

    Geronnen bloed

    Copyright © 1999, 2021 René Appel and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726887129

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    1

    De jongen was in een hoek van de kamer gekropen en huilde met een zacht kermend geluid dat diep uit zijn binnenste leek te komen. Af en toe veegde hij met de rug van zijn hand over zijn gezicht. Snot en slijm vermengden zich met tranen rond zijn mond en wangen. Donker, halflang haar hing voor zijn ogen. Hij droeg een spijkerbroek en een rood geblokt houthakkershemd. De grote tenen staken door zijn sokken. Ze deed een voorzichtige stap in zijn richting met een papieren zakdoekje in haar rechterhand, maar hij dook nog meer in elkaar, leek in de hoek te willen verdwijnen. ‘Nee,’ zei hij met een verwrongen stem, ‘nee, niet doen.’

    Ze ging zitten en nam het interieur in zich op. Vooral aan de kleine ronde raampjes kon je zien dat je op een boot zat: echte patrijspoorten. Toch leek het verder een gewone huiskamer. De vloer werd gevormd door zwart geschilderde planken. Er stond een eetkamertafel met vier stoelen, een oude bank met donkerbruin ribfluweel gestoffeerd, en twee lage stoelen. Ze zagen eruit alsof ze van de stoep waren gehaald voordat de vrachtauto voor het grofvuil langs was gekomen. Aan de wand hingen een paar prenten van geometrische figuren die heel precies waren ingekleurd. Verder zag ze een portretje van twee oudere mensen die verlegen lachend naar de fotograaf hadden gekeken. De ouders? Maar waar waren die? Waarom was die jongen hier alleen? Hij leek een jaar of twintig, maar het was moeilijk te beoordelen zoals hij daar in de hoek van de kamer zat, vlak naast het trapje dat naar de roef leidde.

    Er kwam een schip langs dat een licht puffend geluid maakte, een tevreden geluid, en ze bewogen zachtjes op de golven. Als je in bed lag, werd je zo voorzichtig gewiegd. In bed... ja, heerlijk. Het was hier kil en vochtig. Ze rilde. De kachel brandde blijkbaar niet. Zou die jongen het niet koud hebben in zijn overhemd? Hij veegde weer met zijn hand over zijn gezicht. Even zag ze zijn ogen, maar toen dook hij weer in elkaar. Er hing een branderige houtgeur. Naast de kachel lag een stapel houtblokken. Op de wal had ze al een paar afdaken gezien waaronder de blokken hoog lagen opgetast. Fred was buiten nog bezig met Roel, Roland en Martijn. Ze ging voor het raampje staan en keek naar enkele schimmen in het licht van zaklantaarns.

    ‘Kan ik wat voor je doen?’ vroeg ze.

    De jongen begon weer te snikken en te kermen. Roland had haar gevraagd of zij op de boot wilde gaan praten. Natuurlijk, dat was haar werk, vrouwenwerk. De zachte, meelevende benadering, dat was haar wel toevertrouwd.

    ‘Zijn er verder nog mensen hier? Je vader en moeder misschien?’

    Ze meende de jongen met z’n hoofd te zien schudden. Hij haalde zijn neus op, veegde met zijn hand door zijn haar, en keek haar even met een schichtige blik aan. Ze zou voorlopig niets uit hem krijgen, dat was wel duidelijk. Hij was naar de buren gelopen nadat hij haar buiten had gevonden. Die hadden gebeld. Dat was alles wat ze wist. De jongen zou niet veel meer vertellen vannacht. Maar kon ze hem alleen laten? Zou hij de hele tijd zo blijven zitten?

    ‘Ik ga even naar buiten... Ben zo weer terug.’

    Het was of de woorden afschampten op zijn ineengedoken gestalte.

    De roef was als keuken ingericht. Haar kruintje raakte bijna het plafond. Er was vandaag niet afgewassen. Via een trapje kwam ze in de stuurhut. Ze legde haar handen op het stuurrad en draaide aan het grote wiel. ‘Ahoy, schip in zicht, zeven graden bakboord,’ fluisterde ze. Zeven graden bakboord, dat was natuurlijk onzin, maar het klonk wel mooi. Hoe lang was het geleden dat ze met haar oom Henk mee was geweest, het IJsselmeer op in zijn motorjacht? Een jaar of twaalf moest ze geweest zijn. Ze mocht ook sturen.

    Aan de overkant kon je het Mirandapaviljoen zien liggen. Afgelopen zomer had ze daar nog met Theo gezeten toen ze een fietstochtje langs de Amstel waren gaan maken. Iets verderop, richting Ouderkerk, was Zorgvlied. Een tante van Theo lag er begraven. Maar Theo had meer aandacht gehad voor de huizen langs de Amstel, de oude buitenplaatsen. Bij elk had hij een verhaal te vertellen, tot ze er ongeduldig van werd.

    Ze moest naar die andere boot, naar de buren, maar het was of de traagheid van de slaap nog in haar lichaam zat. Om twintig over vier had Roland, de coördinator van hun team, haar opgebeld. Dat zat er natuurlijk in als je piketdienst had, maar het kwam altijd op een ongelegen moment. Vannacht was ze pas na één uur naar bed gegaan, en eigenlijk had ze te veel gedronken. De alcohol leek nog niet helemaal uit haar lichaam verdwenen. Tegen haar gewoonte in had ze bier gedronken. Ze voelde nu de druk op haar blaas. Waar kon ze naar de wc?

    Deze boot zou waarschijnlijk nooit verder varen dan naar de werf voor een onderhoudsbeurt. Over de loopplank ging ze de wal op. Langs een bocht in de Amstel waren hier enkele oude binnenvaartschepen of rijnaken afgemeerd, allemaal verbouwd tot woonboot. Tussen het water en de straat lag een stuk land van zo’n vijftig meter breed, voornamelijk begroeid met bomen en struikgewas. Vlak langs de wal waren wat optrekjes of schuurtjes neergezet. Er stonden ook een paar woonwagens, werkketen en een half vergane caravan. Daartussen een paar speeltoestellen. Ze ging even op een schommel zitten en liet zich heen en weer wiegen. Woonden er mensen in die schuurtjes? Ze zag nergens licht. Op een paar plaatsen was er wat land in cultuur gebracht. Bij de enkele lamp die langs het pad stond, was niet te zien wat er groeide, als er al iets groeide. Zelfs nu, vroeg in de ochtend, kon je het continue geruis van auto’s op de ringweg horen.

    Ze lag half onder een struik geschoven en zou er nooit meer op eigen kracht onder vandaan komen. De schouwarts vulde bij het schijnsel van een zaklantaarn enkele papieren in. Jongens van de uniformdienst waren bezig een gebied met een straal van zo’n tien meter rond het lichaam en een breed geschat pad naar de straat af te zetten met paaltjes en roodwit plastic lint dat vrolijk wapperde in de gure westenwind. Er was nu nog te weinig licht om goed te kunnen zoeken. Medewerkers van de Technische Dienst waren bezig een paar lampen aangesloten te krijgen.

    Ze tikte Fred op zijn schouder. Hij schrok op.

    ‘Een slecht geweten?’

    ‘Wat doe je hier? Heb je hem alleen gelaten?’

    ‘Er is niks met die jongen te beginnen. Helemaal van de kaart.’

    ‘Dan wacht je tot-ie weer wat bijtrekt. Een beetje geduld, Jo.’

    ‘Ik wacht al een halfuur,’ zei ze, een geeuw onderdrukkend.

    ‘Wil je naar je bed?’

    Ze dacht aan de slaapwarmte van Theo, die met zijn knieën opgetrokken tussen de lakens lag. Hij zou wakker worden als ze weer bij hem in bed kroop, misschien de slaap niet meer kunnen vatten. ‘Nee, natuurlijk niet. Maar ik wil wat doen.’

    ‘Ga maar naar die buren. We moeten toch ergens beginnen.’

    ‘Welke buren?’

    ‘Die gebeld hebben, natuurlijk. Nog niet helemaal wakker, zeker.’

    In het flitslicht van de fotograaf zag ze de scherpe lijnen van het gezicht van de jonge vrouw die daar zo weerloos lag, een lok haar voor haar rechteroog. Ze had een trek op haar gezicht alsof ze alleen maar was gevallen en ongelukkig was terechtgekomen. Straks zou ze opstaan en beschaamd om zich heen kijken of iemand haar ongelukkige valpartij had gezien. Josien betrapte zich op een stompzinnige gedachte. De vrouw zou verkracht moeten zijn. Dan was er tenminste een reden geweest. Ze bukte naast het lichaam, streek de haarlok weg voor de gesloten ogen. Even voelde ze de koude, strakke huid. Toen ze opkeek zag ze dat Martijn snel zijn blik afwendde.

    Josien liep weg. Een zwarte woede welde in haar op. Buiten de lichtkring schopte ze machteloos tegen een boomstronk tot haar voet pijn deed.

    Er was geen bel, en ze bleef op de deur bonken tot er iemand verscheen. Het haar van de man piekte alle kanten uit. Hij schoof zwijgend de deur van de stuurhut open en ging haar voor, eerst een trapje af naar de roef die blijkbaar als rommelhok dienst deed en daarna via een trapje naar een woonkamer waar een nog sterkere open-haardgeur hing. Door de patrijspoorten zag ze dat de schijnwerpers brandden. Het zoeken kon beginnen. Waarnaar? Dat wist niemand. Naar alles wat een aanwijzing zou kunnen opleveren. Een draadje stof, het profiel van een schoenzool. Een peukje. Een snippertje papier dat samen met een zakdoek uit een broekzak was getrokken. Tabaksdraadjes. Dan was het merk shag te achterhalen, zodat ze zeker wisten dat alle Drum- of Samson-rokers van Nederland verdacht waren. Maar wie hadden er vanavond allemaal nog meer over dat pad gelopen?

    Ze stelde zich voor. De man gromde een naam die ze niet verstond. ‘Veld,’ verduidelijkte hij op haar vraag, ‘Harm Veld.’

    Veld pakte een sigaret. Hij droeg een overall met grote zwarte olievegen erop.

    ‘Zeg maar wat u weten wil,’ zei hij, nadat hij de sigaret had opgestoken. ‘Misschien ook roken?’ Hij hield haar het pakje voor.

    Ze schudde haar hoofd.

    Veld ging zuchtend zitten onder het mompelen van ‘’t Is me wat... ’t is me wat.’ Zonder dat ze hem iets vroeg, begon hij te vertellen. Broer en zus. Hun ouders woonden hier vroeger ook, maar hij had ze nooit gekend, woonde hier zelf zo’n jaar of drie.

    ‘Alleen?’ vroeg ze.

    ‘Ja, alleen,’ zei Veld. Hij vertelde verder. De ouders waren ongeveer vijf jaar geleden overleden. De kachel werkte niet goed en ze waren gestikt. Koolmonoxide. Ja, een krankzinnig toeval, Bea en Gerard logeerden dat weekend bij hun opa en oma in Breukelen. De volgende ochtend kwamen ze weer terug en vonden hun vader en moeder. Bea was toen net achttien en Gerard zestien. Hij zou het ze afgeraden hebben, maar ze waren op de boot blijven wonen. Een prachtmeid was het, die Bea. Alles deed ze voor haar broer. Echt een vrouw om je petje voor af te nemen.

    ‘Die jongen, die heeft ze niet allemaal op een rijtje,’ zei Veld, en hij stak weer een sigaret op. Josien keek even op haar horloge. Vijf uur. ‘Ik bedoel... zwakbegaafd. Hij gaat naar de Sociale Werkvoorziening, hier ergens in de Bijlmer. Daar zet-ie stekkers in elkaar of zo. Ik weet ’t niet precies. Veel meer kan-ie niet. Ja, van dat soort dingen tekent-ie wel ’s.’ Veld maakte een gebaar naar de wand. Josien zag nu pas eenzelfde prent als in het andere woonschip. ‘Heb ik een keer van hem gekregen. En zij doet alles voor hem... eh, deed alles voor hem. Leuke vrouw ook om te zien.’ Veld keek naar zijn blote voeten en krulde zijn tenen even omhoog. Ze wendde haar blik af. De tv-gids lag nog opengeslagen op gisteravond. Er waren programma’s aangekruist met een dikke, rode viltstift. Ze kon niet zien welke.

    ‘Het is verder een goeie jongen. Zal geen vlieg kwaad doen, echt een doodgoeie jongen.’ Veld zweeg, alsof hij besefte dat het woord ‘dood’ hier misschien niet zo goed gekozen was. Hij keek haar schuw aan. ‘Wat moet-ie nou verder, denk je dan meteen. Waar moet zo’n jongen naartoe? Is er een soort tehuis voor dat soort mensen?’

    ‘Ik weet niet,’ zei ze, en ze had het gevoel tekort te schieten, haar eigen autoriteit te ondergraven. Als zelfs de politie dit soort dingen niet weet, wat moet een mens dan nog, waar kan hij dan nog op vertrouwen?

    ‘Heeft u gisteravond nog iets bijzonders opgemerkt?’ vroeg ze, overschakelend op de automatische piloot.

    ‘’k Zou het niet weten.’ Veld keek een beetje glazig voor zich uit.

    ‘Heeft u iets gehoord, misschien? Een vreemde stem... geschreeuw. Alles kan belangrijk zijn.’

    Veld schudde zijn hoofd, stak weer een sigaret op en haalde een groot plat horloge uit de zak van zijn overall. ‘’t Is halfzes. Zin in koffie?’

    Ze had de hoop op een klein stukje nachtrust nog niet helemaal opgegeven en bedankte.

    ‘Kwamen er wel eens andere mensen op bezoek. Vrienden... familie?’

    ‘Tsja, mensen gaan hier gewoon hun gang, weet je. Ze houden elkaar niet zo in de gaten. ’t Is hier nog een beetje... wat zal ik zeggen, een vrijplaats of zo. De gemeente probeert het wel te controleren, of tegenwoordig de deelraad, maar dat lukt ze niet zo erg. Dan komen d’r van die ambtenaartjes die zeggen dat alles anders moet, met vergunningen en zo, en bouwplannen, maar niemand trekt zich daar ene moer van aan, en na een tijdje hoor je d’r niks meer van. Tot er weer ’s een ambtenaar is die denkt van: hé, dat zootje ongeregeld, dat kan zo maar niet. En dan heb je weer een tijdje gesodemieter.’ Bij de laatste woorden begon Veld zich plotseling heftig in zijn lies te krabben. Hij keek op en zag haar blik. ‘Sorry... echt geen koffie? Zeker weten?’

    Ze hield aan. ‘U moet toch wel ’s iets gezien hebben? U praatte toch wel ’s met Bea en Gerard? Ze waren toch geen vreemden voor u?’ Ze wees naar de tekening.

    ‘Heb ik gekregen toen ik een keer hun kachel schoongemaakt heb. Ik zie ze af en toe, maar ik weet niet wie d’r over de vloer komen.’

    Veld stond op en ging water opzetten in de ingebouwde keuken. Ze kwam overeind en keek door een patrijspoort naar wat er op het land gebeurde. Zoals gewoonlijk was er niet echt iets te zien. Een paar figuren die over de grond kropen. Het lichaam was waarschijnlijk al weggehaald. Kwart voor zes. Misschien zag ze Theo nog bij het ontbijt. Normaal was hij dan al niet zo praatgraag en nu zeker niet. In feite was er ook geen enkel belang mee gemoeid om hier meteen naartoe te gaan en mensen lastig te vallen met allerlei vragen. Maar het hoorde erbij, het was een onderdeel van het scenario, allemaal ter ere van het oude idee dat je op de plaats van het delict moest zijn ‘als het spoor nog vers was’. Straks zou ze wel horen hoe lang de jonge vrouw daar al gelegen had voor ze werd gevonden door haar broer.

    Veld zette toch een mok koffie voor haar neer. Er stond een ingekleurde tekening van de hond uit de Snoopy-strip op. Ze kon niet op z’n naam komen. ‘Melk? Suiker?’

    ‘Nee, helemaal zwart.’ Ze dronk van de gloeiend hete, sterke koffie. ‘Had ze misschien een vriendje?’

    Veld nam een slok koffie en stak daarna een sigaret op. Hij hield vervolgens het pakje in haar richting.

    ‘Nee, bedankt... ik rook zo wel mee.’

    ‘Moet ik hem uitmaken?’ vroeg Veld, zijn sigaret al boven de asbak.

    ‘Nee, dat hoeft niet. Die Bea... had ze misschien een vriendje of zo?’

    ‘Ik dacht van wel, maar zeker weten doe ik ’t niet. Ik bedoel... er kwam af en toe een man.’ Veld leek niet te beseffen dat hij zichzelf tegensprak. Hij wist dus wel iets over iemand die op bezoek kwam. ‘Hij reed in een bmw, dat kan ik me nog herinneren. Toevallig zag ik ze een keer toen hij haar naar huis bracht. Ze stapten uit de wagen. Het was zo’n beetje, ja, wat zal ik zeggen... een wat patserig type, met van die kettinkjes om z’n armen, misschien ook wel een tatoeage, daar leek het me wel iemand voor.’

    ‘En ze hadden iets met elkaar?’

    ‘Dat zou ik wel denken, ja.’

    ‘Hoezo?’

    ‘Nou... eh, ja, hoe zal ik’t zeggen...’

    ‘Gewoon in het Nederlands, lijkt me.’

    Veld trok even zijn mondhoeken op. ‘Ze stonden nogal stevig te zoenen, en hij... eh, hij legde z’n handen op d’r billen.’ Veld keek Josien even aan met beschaamde ogen.

    ‘Ik kan er tegen,’ zei ze. ‘M’n moeder heeft me voorgelicht.’

    ‘Nou ja, u zou kunnen denken dat ik hier altijd maar een beetje sta te gluren, maar ik zag het toevallig, ik kwam net aanfietsen.’

    ‘Natuurlijk, u kan moeilijk uw handen voor uw ogen gaan doen, zeker niet als u op de fiets zit. Daar kunnen behoorlijke ongelukken van komen.’

    Veld keek haar een beetje sullig aan. Het rommelde in haar maag. Die koffie had ze niet moeten drinken. Ze werd er bepaald niet helderder van. Had Theo haar laatst niet eens uitgelegd dat koffie niet werkelijk hielp als je aangeschoten was, dat je er niet echt wakkerder of fitter van werd, dat mensen zich dat alleen maar hadden aangepraat?

    ‘En hoe ging het verder?’ vroeg ze.

    ‘’k Weet niet,’ zei Veld. Zijn hand ging weer naar zijn kruis, maar hij trok hem terug. ‘Ze stonden wat te vrijen, ja, je weet wel... ’

    Ze bleef hem aankijken. Ze herinnerde zich een langdurige, stroperige scène uit een televisiedocumentaire. De interviewer vroeg iets aan een oude, weinig spraakzame boer, die steeds in een paar woorden ontwijkend reageerde. De interviewer zweeg dan, totdat de stilte pijnlijk werd en je je als toeschouwer afvroeg of er nog wat van kwam, of er niet een andere vraag moest worden gesteld of desnoods het gesprek afgebroken. De camera bleef gericht op de oude boer, die zich zichtbaar ongemakkelijk begon te voelen. De beelden verschenen nu weer haarscherp voor haar geestesoog. De man wreef over zijn stoppelbaard, wendde zijn blik even af, keek weer in de camera, en zei toen wat hij waarschijnlijk voor altijd voor zich had willen houden, wat hij mee had willen nemen in het graf van zo’n klein overzichtelijk dorpskerkhof. Wat hij had gezegd, kon ze zich met geen mogelijkheid meer herinneren, maar dat was ook niet belangrijk.

    Ze bleef Veld fixeren. Hij pakte zijn koffiemok, die leeg was, maar bracht hem toch naar zijn mond.

    ‘Ja,’ zei Veld, ‘ik weet niet...’ Hij verschoof op de stoel. ‘Dat heeft er toch niks mee te maken dat ze dood is... dat ze vermoord is?’

    ‘Alles heeft met alles te maken,’ zei ze. Daar moest Veld het verder maar mee doen, met zo’n troebele opmerking.

    ‘Ja, dan kan ik ook verder wel een verhaaltje vertellen over m’n dooie kanariepiet.’ Veld lachte even zenuwachtig, pakte zijn koffiemok op en zette hem weer neer. ‘Misschien dat dat er ook mee te maken heeft.’

    ‘Wat gebeurde er verder?’ vroeg ze. ‘Wat heeft u nog meer gezien?’

    ‘Nog koffie?’

    ‘Nee, dank u, dit was genoeg voor zes uur ’s ochtends. Wat heeft u verder gezien?’ Veld zou makkelijk kunnen zeggen: ‘Niks, helemaal niks’, maar ze wist dat hij dat niet zou doen.

    ‘Nou ja, ze stonden daar een beetje te vrijen. Hij gaat... eh, hij gaat met z’n handen onder haar truitje, of haar bloesje, weet ik veel. Ze stonden elkaar echt een beetje op te geilen. U kent dat wel...’ Weer die schuwe blik.

    ‘En u bleef kijken?’

    ‘Nou ja, niet echt, maar het was in het openbaar, gewoon op klaarlichte dag... niet echt dag, maar ’s avonds om een uur of tien. Het was nog licht.’

    ‘Dus het was een soort openbare voorstelling? Kom dat zien! Real live sex show!’ Ze voelde dat Veld niet los kon komen van het beeld dat hij zelf had opgeroepen, en dat zij nu probeerde te versterken. Zweetdruppeltjes prikkelden op haar rug. Ze wilde een glas water maar kon er op dit moment niet om vragen. ‘Deden ze dat vaker?’

    ‘Wat?’

    ‘Zo in het openbaar staan te vozen.’

    Veld haalde zijn schouders op. Ze zag de erectie onder zijn overall. ‘Nee, niet dat ik weet.’

    ‘Die man, heeft u die meer gezien?’

    ‘Hij kwam haar wel ’s halen, dacht ik.’

    ‘Ze hadden dus verkering?’

    ‘Waarschijnlijk wel, maar dat moet je niet aan mij vragen.’

    ‘Aan wie dan?’

    Veld stak een sigaret

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1