Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dood door verdrinking
Dood door verdrinking
Dood door verdrinking
Ebook551 pages8 hours

Dood door verdrinking

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

"Hij werpt zich in de golf die vlak voor hem breekt en gaat op weg naar de boeien, zwemt er voorbij. Hij voelt het in zijn borst prikken en kloppen alsof er iets afschuwelijks zal gebeuren." Welk drama er zich in de opening van 'Dood door verdrinking' afspeelt, zal de Noorse Liss Bjerke pas twaalf jaar later ontdekken. Liss studeert design in Amsterdam, maar achter haar mooie verschijning gaat een duistere wereld schuil vol cocaïne, verdachte fotosessies en een dubieuze loverboy als vriend. Wanneer haar zus in Oslo plotseling vermist raakt, reist ze naar Noorwegen om haar te vinden. Heeft de vermissing iets te maken met haar losbandige leven? En wat gebeurde er precies in de zee twaalf jaar geleden, wat Liss blijft achtervolgen? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 12, 2021
ISBN9788726869064

Related to Dood door verdrinking

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Dood door verdrinking

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dood door verdrinking - Torkil Damhaug

    Dood door verdrinking

    Translated by Lucy Pijttersen

    Original title: Døden ved vann

    Original language: Norwegian

    Copyright © 2008, 2021 Torkil Damhaug and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726869064

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont a part of Egmont, www.egmont.com

    Met dank aan Helen voor alle hulp

    September 1996

    Het is riskant om te zwemmen. De gele vlag hangt uit. De golven komen ver het strand op, ook al is het nog maar twaalf uur. Hij gooit de handdoek in het zand en holt de zee in, het gele T-shirt nog aan. Hij waadt verder tot het water bij zijn navel staat. Dan begint hij te zwemmen, hij werpt zich in de golf die vlak voor hem breekt en gaat op weg naar de boeien, zwemt er voorbij. Hij voelt het in zijn borst prikken en kloppen alsof er iets afschuwelijks zal gebeuren. Maar zelfs als de rode vlag was gehesen was hij gaan zwemmen. Als die wappert is het levensgevaarlijk.

    Niemand anders gaat vandaag zo ver de zee in. Hij draait zich om naar het land. Truls houdt Nini’s hand vast zoals ze hadden afgesproken. Hier, voorbij de boeien, kan hij haar maar nauwelijks horen jammeren als het water van een golf haar voeten bereikt.

    Verderop op zee worden de golven hoger. Plotseling openen ze zich, hij valt naar beneden, wordt opgetild en over de volgende golf heen geworpen om opnieuw te vallen. Hij moet zich inspannen om boven te blijven, om niet naar beneden gezogen te worden en kopjeonder te gaan. Zijn mond en neus vullen zich met zout schuim. Hij proest en snuift, wordt omhoog en weer omlaag geworpen. De golven blijven maar komen en als hij helemaal boven is kan hij de horizon zien waar het water de grijsblauwe hemel ontmoet. Hij weet dat de zee achter die lijn doorgaat, helemaal tot aan Afrika. Hoe ver zal hij komen als hij blijft doorzwemmen in de richting van de onzichtbare kust? Bij elke golf die hem opzuigt en weggooit strekt hij zijn bovenlichaam, hij voelt dat hij de sterkste is. Hoe ver zal hij komen voor hij het opgeeft en zich door de golven moet laten meevoeren naar waar zij willen?

    Zelfs toen ze vanochtend vroeg met het vliegtuig aankwamen en het licht en helder was, had hij aan die andere kant geen land kunnen zien. Hij had zich omgedraaid naar zijn moeder, die in het midden zat, om haar te vragen hoeveel kilometer zij dacht dat de zee breed was. Aan haar blik zag hij dat ze niet meer in staat was om op die vraag antwoord te geven. Dat had hij die ochtend al begrepen, voor ze instapten. Ze zaten in het café recht tegenover de gate. Om op tijd op het vliegveld te kunnen zijn waren ze om drie uur opgestaan. Nini lag in de buggy te slapen. Truls doezelde ook weg, opgekruld in een stoel. Zelf zat hij naar de lopende band te turen.

    ‘Wil je wat drinken, Jo?’ vroeg Arne, hij knipoogde vertrouwelijk en dat betekende dat Jo cola mocht als hij wilde. Hij begreep dat er iets achter zat. Inderdaad: Arne kwam terug met cola, chips en een donut. Best. Dat hij voor zichzelf een biertje had meegenomen interesseerde Jo niet. Arne dronk maar waar hij zin in had. Maar dat ma aan de rode wijn ging was niet in orde. Het was kwart voor zes in de ochtend en dan zit je moeder wijn te drinken. Welke normale volwassene doet dat nou? Ze had dagenlang geen druppel gedronken en Jo had gedacht dat deze reis, met zon, zwemmen en alles waar ze naar verlangde, ervoor zou zorgen dat ze niet hoefde te drinken. Maar voor ze het vliegtuig in waren gegaan had ze al drie glazen naar binnen geslagen en was ze zo ver heen dat ze hem wilde knuffelen en aan zijn haar zat, ze zei geen ‘vliegtuig’ meer, maar ‘pleen’ en opeens vond ze Arnes grappen zo geestig dat ze haar hoofd achterovergooide en het uitgierde.

    In de pleen, toen de juffrouwen in rok en blauwgestreepte bloes met de trolleys langskwamen, bestelde Arne ook nog eens cognac voor haar, ook al wist hij wat er zou gebeuren. Misschien deed hij het daarom wel. Jo kroop tegen het raam aan en deed alsof hij sliep. Had hij maar een parachute, dan kon hij de nooduitgang openen en zich boven Polen of Duitsland of waar ze maar overheen vlogen naar buiten gooien om op een onbekende plek terecht te komen waar niemand hem kende en niemand wist wie ma en die lul van een Arne waren.

    Een paar uur later lagen ze ieder in een ligstoel bij het zwembad met een drankje. Ma liet het hare uit haar handen glippen zodat het glas op de stenen stukviel. Toen had Jo er genoeg van, hij stond op om naar het strand te gaan.

    ‘Neem Truls en Nini mee,’ commandeerde Arne.

    Jo slenterde de steile rotshelling af met zijn broertje naast zich en zijn zusje in de buggy. Een klein gezinnetje. Als hij er nou eens met Truls en Nini vandoor ging, terug naar huis? Niet naar huis. Naar een andere plek, waar hij een baantje kon vinden zodat hij eten kon kopen en wat ze verder nodig hadden. Dan hoefde hij Arne nooit meer te zien. Dan hoefde hij niet meer te zien dat zijn moeder stomdronken werd en glazen kapotgooide en zich voor iedereen voor schut zette.

    Maar dat is niet het ergste wat er op die eerste vakantiedag gebeurt. Het ergste gebeurt ’s avonds. Jo stopt Nini in bed na haar de allergiepillen en de slaaptabletten te hebben gegeven. Hij dwingt haar ze in te nemen, ook al stribbelt ze tegen. Ma hamert er altijd op dat hij er goed aan moet denken haar alle vier de pillen te geven voor hij haar in bed stopt. En dan vertelt Truls opeens dat ma Nini al pillen had gegeven voor ze de deur uit ging, alleen was ze vergeten het tegen Jo te zeggen. Geen wonder dat Nini daar ligt te slapen zonder een kik te geven. Ze lijkt ook helemaal niet te bewegen.

    Jo blijft een poosje bij hen zitten. Truls heeft een stapel Fantoomblaadjes meegenomen, die hij van Arne heeft gekregen. Truls vindt Arne cool omdat hij hem die blaadjes geeft. Het is echt hun ding geworden. Arne verzamelde die blaadjes toen hij jong was. Hij was lid van de Fantoom-fanclub en had een ring met het goede merkteken. Ook die heeft Truls gekregen. Jo neemt nooit meer iets van Arne aan. Hij neemt het misschien wel aan, maar hij stopt het onder in een kast en gebruikt het niet. Of het nu een shirt van Manchester United is, een voetbalplaatje of iets anders.

    Opnieuw buigt hij zich over Nini heen om te horen of ze ademhaalt. Langzaam en diep, hoort hij. Dan kunnen die extra pillen waarschijnlijk niet zoveel kwaad. Toch neemt hij zich voor om zo meteen naar het restaurant te gaan om het ma te vragen. Voor de zekerheid. Ook al wordt hij al misselijk bij de gedachte om in haar buurt te moeten komen in de staat waarin ze nu verkeert.

    De muziek knalt hem vanuit de luidsprekers op het podium tegemoet. Discogedreun. Van ma en Arne mag hij thuis nooit harde muziek opzetten, maar hier gelden kennelijk andere regels. Zo gaat het nu eenmaal op vakantie. Andere regels of helemaal geen regels.

    Hij ziet alleen maar onbekenden als hij het restaurant rondkijkt. Hij hoopt dat ma en Arne er niet zijn. Dat ze een wandeling zijn gaan maken en via een andere weg weer naar het appartement zijn teruggegaan… Dan ontdekt hij zijn moeder, aan een tafeltje tegen de muur. Ze hangt met haar hoofd op de schouder van een man die Jo nog nooit heeft gezien. Arne is ergens op de dansvloer bezig. Hij en die vent die zijn moeder als kussen gebruikt hebben natuurlijk van vrouw geruild. Ma tegen dat donkere slanke mens met wie Arne staat te vozen. Arne houdt van slanke vrouwen en grijnst altijd als hij ma bij haar buikvel pakt en dat over de rand van haar broek laat uitpuilen.

    Jo blijft bij de deur van het terras staan. Nog steeds voelt hij de zee in zijn lichaam. Hij kan er stiekem weer naartoe gaan voordat de volwassenen hem in de gaten krijgen. Hij kan zich opnieuw in de golven storten, in het donker kan hij ze niet zien aankomen, hij kan alleen hun zuiging en omhelzing voelen. Maar als hij niet in de bar blijft, zal ma wat overkomen. Ze kan struikelen op de trap. Verkracht worden of in het zwembad verdrinken. Arne maalt er niet om.

    Plotseling probeert ma overeind te komen, maar ze valt voorover. De vreemde man grijpt haar vast voordat ze de tafel omverstoot. Twee, drie glazen glijden over de rand en vallen op de grond. Iedereen draait zich om en kijkt. De vrouw met wie Arne danst holt ernaartoe. Ze slaat haar arm om ma heen en roept tegen haar. Zij en die vreemde vent dragen haar het opstapje naar de bar op, ze passeren Jo rakelings. Ma is lijkbleek en lijkt hem niet te herkennen. Haar rok is opgekruld, je kunt haar halve slipje zien. Ze wankelt verder, overeind gehouden door de slanke vrouw. Als ze de wc binnengaan, loopt Jo erachteraan, hij blijft voor de deur staan. Hij hoort rare geluiden. Opeens gilt ma. Hij heeft haar wel vaker dronken gezien maar haar nog nooit zo horen gillen. Alsof ze daar ligt dood te gaan. Hij pakt de deurkruk vast. Dan voelt hij een hand op zijn schouder.

    ‘Niet naar binnen gaan.’

    Jo wil zich losrukken, maar hij wordt door een volwassene vastgehouden, door een vreemde. Eerst denkt hij dat het die vent is bij wie ma op de schouder hing, maar het is een ander.

    ‘Er is al iemand bij je moeder. Jij hoeft niet op haar te passen.’

    Iets doet Jo de deur van de wc loslaten. Misschien komt het omdat de stem hem bekend voorkomt. Hij kijkt op naar de onbekende. Een man van Arnes leeftijd. Ongeschoren en een zonnebril op zijn hoofd, ook al is het avond.

    ‘Bemoei je er niet mee,’ snauwt Jo, maar hij is niet boos.

    ‘Doe ik ook niet,’ antwoordt de man.

    Maar dat doet hij wel, hij bemoeit zich ermee. ‘Kom maar mee,’ zegt hij. ‘Ik trakteer op een cola.’

    Zonder zich om te draaien loopt hij voor Jo uit naar het terras. Hij draagt kaki shorts en een zwart overhemd met korte mouwen. Zijn halflange haar is naar achteren gekamd en hangt over de kraag van het overhemd. Jo hoort zijn moeder niet meer gillen, aarzelend blijft hij staan. Dan loopt hij zachtjes achter de man aan.

    Ze gaan bij een tafeltje aan de rand van het terras zitten. In de diepte onder hen slaan de golven. Het geluid lijkt nu krachtiger en Jo stelt zich weer voor hoe het is om erheen te gaan en zich in de golven te werpen. Het water is vast nog warm en kleurt zwart door de duisternis.

    De onbekende drinkt ook cola. Jo beseft opeens waarom zijn stem bekend klinkt. Hij heeft hem op tv gehoord. Niet zo lang geleden stond die man op de voorpagina van de krant Aftenposten.

    ‘Ik heb je in de krant gezien,’ zegt hij. ‘En op tv.’

    ‘Dat kan kloppen.’

    ‘Zijn er veel mensen die je herkennen?’

    ‘Behoorlijk wat. Ze staan te loeren en lijken niet te snappen dat iemand die op tv is geweest ook gewoon een mens van vlees en bloed is en net als zij moet eten en pissen.’ De onbekende glimlacht. ‘Maar Noren zijn beleefd. Als ze uitgeloerd zijn laten ze me meestal rust. Eigenlijk geneert iedereen zich en is bang om voor schut te staan, net zoals jij en ik.’

    Jo neemt een slok van zijn cola en werpt een blik op het restaurant. ‘Ma niet. Zij zet zich constant voor schut.’

    De volwassen man buigt zich naar voren. ‘Ze is dronken,’ zegt hij. ‘Dan gedragen mensen zich anders.’

    Jo probeert een ander gespreksonderwerp te vinden. ‘Drink jij niet?’ Hij wijst naar het glas cola. ‘Geen wijn en bier, bedoel ik.’

    ‘Alleen als het moet. Jij heet Jo, is het niet?’

    ‘Hoe weet je dat?’

    ‘Ik hoorde je vader je roepen toen we uit het vliegtuig gingen.’

    ‘Arne is mijn vader niet!’

    ‘Oké. Weet je hoe ik heet?’

    ‘Ik heb je naam wel vaak gehoord, maar ik weet het niet meer.’

    De man klopt op de zakken van zijn overhemd en haalt uit een ervan een geplet pakje sigaretten.

    ‘Je mag me Jekker noemen.’

    ‘Jekker? Dat is toch geen naam?’

    De man reageert geprikkeld. ‘Zo werd ik genoemd toen ik net zo oud was als jij. Hoe oud ben je? Dertien? Veertien?’

    ‘Twaalf,’ zegt Jo, een beetje trots.

    ‘Sommige vrienden noemen me nog altijd zo als we elkaar zien,’ vertelt de man.

    ‘Vond je dat leuk?’ grijnst Jo. ‘Om Jekker genoemd te worden?’

    Jekker strijkt over zijn ongeschoren kin. ‘Waar ik vandaan kom, hadden we allemaal een bijnaam, vaak werden wij jongens genoemd naar iets wat met het werk van onze vader te maken had. Mijn pa had een klerenwinkel, of een confectiezaak zoals dat vroeger heette, en ik vond Jekker een prima naam, nu zelfs beter dan toen. Het was in elk geval beter dan Paperclip of Veter of Hark. Om over Kapotje maar helemaal te zwijgen.’

    Hij lacht en Jo moet ook lachen.

    ‘Jo is ook niet mijn echte naam, alleen het begin ervan.’

    ‘O?’

    ‘Maar niemand durft die stomme naam van mij helemaal te gebruiken. Dan vermoord ik ze.’

    ‘Ai. Dan hou ik het maar op Jo.’

    ‘Ik maak geen grapje. Een paar jongens op school probeerden mij een bijnaam te geven. Daar hebben ze spijt van gekregen.’

    De man neemt een haal van zijn sigaret. ‘In orde, Jo. Het gaat erom dat ze respect voor je hebben.’

    Arne is opgestaan. Hij is chagrijnig, wat erg prettig is, want dan zegt hij bijna niets en kan Jo zijn gang gaan. En ma hoeft hij ook een poos niet te zien, misschien de hele dag wel niet. Hij hoort haar kermen als hij op zijn tenen langs de deur van de slaapkamer loopt. Zelfs in de keuken kun je de zurige stank ruiken.

    Buiten is het wit door het zonlicht. De tegels branden onder zijn voeten. Zal hij teruggaan om zijn sandalen aan te doen? Dan moet hij aankloppen. Hij gaat verder, blijft binnen de smalle streep schaduw die tegen de muren van de huizen aan ligt. Dat staat natuurlijk heel stom. Mensen die hem zien denken vast dat hij iemand achtervolgt. Of dat hij een dief is. Het laatste stuk holt hij, langs de bar, de trap op naar het zwembad. De meeste stoelen zijn al bezet. Hij voelt dat ze vanuit de ligstoelen naar hem kijken. Hij heeft bijna het idee dat hij ze kan horen fluisteren: Kijk, daar is het zoontje van dat mens dat…

    Twee meisjes zitten op de rand van het bad. Een van hen had Jo in het vliegtuig al gezien. Zij moest vlak na hem naar de wc. Ze heeft een dunne, spitse neus en bruin haar dat nat achter op haar rug plakt. Ze is misschien iets ouder dan hij. Ze heeft tieten. Groter dan de meisjes bij hem in de klas. Ze draagt een witte bikini met donkerrode hartjes. Hij kijkt een andere kant op als hij haar passeert. Zonder zijn gele shirt uit te trekken duikt hij het water in aan de lange kant, ook al staat er op een bordje dat dat verboden is. Hij kan goed duiken. Een keer heeft hij van de hoge gedoken.

    Hij trekt een paar baantjes. Dan verdwijnt hij onder water en glijdt langs de twee meisjes op de rand. Daar is hij van alle jongens op school het beste in, onder water zwemmen. Hij voelt dat ze hem met hun blikken volgen. Ze vragen zich af of hij niet gauw boven moet komen. Kan dat? Hij hoeft niet naar boven. Pas als hij met zijn hand de korte kant aantikt.

    Hij hijst zich op de rand, een eindje van de meisjes vandaan, en blijft daar een tijdje zitten uitdruipen. Hij kijkt alle kanten op, behalve die van hen. Minstens twee keer weet hij zeker dat een van hen zich omdraait en naar hem kijkt, niet het kleine dikkerdje, maar het donkere meisje met de tieten. De hitte is moordend. De zon bonkt met zware slagen in zijn hoofd en als hij zo blijft zitten wordt dat alleen maar erger en dan zal er iets gebeuren, geen idee wat. Op hetzelfde moment staat hij rechtovereind. Zijn voetzolen doen pijn, alsof ze vol blaren zitten. Hij stapt langs de twee meisjes, die misschien wel gezien hebben dat er iets met hem aan de hand is, hij glipt de hoek om en de trap af. Uit het zicht zet hij het op een hollen. Hij blijft doorrennen tot hij bij de kleine speelplaats is met de schommel en de glijbaan. De adem giert door zijn keel en nog steeds voelt hij het gebonk in zijn hoofd, alsof iemand er in het donker met een moker op los slaat. Hij ploft neer op de schommel. Overal zitten katten. Hij telt ze. Zes stuks, die voortdurend opduiken uit de struiken of erin wegschieten. Hij telt ze opnieuw. Hij houdt niet van katten. Ze sluipen maar rond en verschijnen geruisloos, je weet nooit wat je aan ze hebt.

    Een van de kleinste katten, een jonkie, mist een oog. Dat was hem gisteren al opgevallen toen ze aankwamen. Het beest zat voor hun deur te janken. Bruingrijs en mager als een spiering. Op de plaats van het oog hangt een dun velletje ooglid over de holle ruimte heen. Als hij het hek opendoet om terug te gaan naar het appartement loopt het achter hem aan. De mensen die er voor hen zaten hebben het natuurlijk te eten gegeven. Dat dacht Arne. Er zijn miljoenen katten op de wereld. Zo’n mager scharminkel met maar één oog had niet lang kunnen overleven als niemand zich erom bekommerd had. Hebben alle scharminkels soms het recht om te leven? Jo draait zich plotseling om en maakt een scherp, sissend geluid. Het beest schrikt en verdwijnt pijlsnel onder een struik.

    Uiteraard is het Arne die opendoet. Hij kijkt pissig en verdwijnt naar de badkamer. Jo heeft zijn sandalen nog niet eens aan of hij steekt zijn hoofd om de hoek en bromt met zijn kop vol scheerschuim: ‘Als je weer weggaat neem je de kinderen mee.’

    ‘Ze hebben nog niet gegeten,’ protesteert Jo. Maar Truls hangt al om hem heen. Hij moet er niet aan denken Truls overal mee naartoe te slepen. Toch beter van wel, dan is hij tenminste niet thuis als ma wakker wordt. Dan hoeft hij niet te zien hoe ze uit bed rolt en naar de badkamer kruipt om over te geven. Dat heeft ze de hele nacht al gedaan, maar Truls had als een blok geslapen. Nini ook natuurlijk, na die dubbele dosis slaaptabletten.

    Het duurt een halfuur voor zijn kleine zusje haar cornflakes en een yoghurtje op heeft. Ma slaapt nog steeds. Arne ijsbeert met een zwart gezicht door het appartement, maar hij houdt zijn bek zolang Jo zich om de kinderen bekommert. Op een gegeven moment propt hij de zwemvleugeltjes, een strandbal en de duikbril van Truls in een plastic zak, drukt die Jo in de handen en duwt hen naar buiten.

    ‘Heet,’ jammert Nini en ze trappelt alsof ze op een kookplaat staat. Jo duwt haar in de buggy en moet weer naar binnen om haar sandalen te pakken.

    Bij het kinderbad parkeert hij hen in een lege ligstoel. Hij schuift de zwemvleugeltjes om de sneeuwwitte armpjes van Nini. Zonnebrandcrème, denkt hij. Hij verwerpt de gedachte om weer terug naar het appartement te gaan.

    ‘Nu moet jij goed op haar passen,’ zegt hij vermanend tegen Truls.

    ‘Wat ga jij dan doen?’

    ‘Naar het strand.’

    ‘Dan ga ik mee!’

    ‘Mooi niet. Jij blijft hier om op Nini te passen. Dacht je soms dat je op vakantie was of zo?’

    Truls ziet eruit als een geslagen hond, Jo kan er niet tegen.

    ‘Hé, kom op. Het was maar een grapje. Ik blijf niet lang weg. Let erop dat die vleugeltjes goed blijven zitten.’

    Hij pakt zijn handdoek en loopt weg, draait zich om en herhaalt nog eens dat hij goed op de vleugeltjes moet letten: ‘Blaas ze goed op. Als ze verdrinkt is het jouw schuld.’

    Hij rent de trap af. De zon steekt als een gek. Hij haat hitte. Aan de rand van het strand gaat hij in de schaduw van een rots zitten. Zelfs daar is het zand brandend heet. Hij blijft zitten tot hij bijna overkookt. Tot hij zich alleen maar in de golven kan storten. Vandaag wappert de groene vlag. De zee is vlak.

    Een paar kinderen van zijn eigen leeftijd zijn aan het volleyballen. Ze zijn erg goed, ziet hij, vooral een lange jongen met blonde krullen. Hij volgt ze met zijn blik. De lange jongen ziet het en zwaait. Jo begrijpt niet meteen dat het voor hem bedoeld is. Hij komt overeind uit de schaduw en doet een paar stappen.

    ‘Wil je meedoen?’ vraagt de jongen in het Noors.

    Jo weet het niet goed. Hij is niet zo goed in volleybal. Voetballen kan hij veel beter.

    ‘Heb je niets op je hoofd?’ vraagt de jongen. ‘Je hersens verbranden nog.’

    ‘Ben mijn cap vergeten.’

    De ander kijkt om zich heen.

    ‘Wacht even.’

    Hij trekt een sprint naar de eerste rij strandparasols en praat met een paar volwassenen die daar liggen. Dan komt hij terug met een witte handdoek met gele randjes.

    ‘Hier, dan hou je het langer vol.’

    Jo kijkt even naar het gezicht van de ander. Hij kan zich niet herinneren hem in het vliegtuig of het restaurant gezien te hebben. Natuurlijk weet hij donders goed dat ma zat was en glazen kapot heeft gegooid en de wc in de bar heeft ondergekotst. Toch is zijn blik niet minachtend of medelijdend. Jo weet niet wat hij het ergste vindt.

    ‘Je doet met ons mee. Ik heet Daniel.’

    De jongen stelt ook de andere twee voor. Twee Zweedse jongens en een die waarschijnlijk uit Finland komt.

    Ze winnen drie sets. Vooral omdat Daniel de moeilijkste ballen pakt en krankzinnig hard terugsmasht.

    ‘Zit je op volleybal?’ vraagt Jo.

    Daniel trekt zijn neus op, volleybal is kennelijk de moeite niet waard. Hij smijt zijn shirt en schoenen uit, rent naar de rand van het strand en verder zodat het water om zijn knieën golft. De anderen volgen, ook Jo. De jongens lijken er allemaal al een tijdje te zijn, ze zijn bruin. Zelf heeft hij maandenlang geen zon op zijn lijf gevoeld. Hij houdt zijn gele shirt aan.

    ‘Wie het eerst bij de boeien is,’ roept Daniel.

    Jo reageert bliksemsnel en werpt zich languit in zee, crawlen kan hij als de beste. Halverwege ziet hij een schaduw naast zich, van een dolfijn of een haai. De schaduw glijdt langs hem heen en verdwijnt.

    Jo bereikt de boei als eerste, de rest volgt op een afstandje.

    ‘Jij kunt goed zwemmen,’ zegt Daniel prijzend, terwijl hij aan de boei hangt te wachten en niet de indruk maakt buiten adem te zijn.

    ‘Onder water kan ik het beter,’ hijgt Jo, geïrriteerd. Hij hangt aan dezelfde boei, zo dichtbij dat hun gezichten elkaar bijna raken.

    ‘Dan proberen we dat als we teruggaan,’ stelt Daniel voor.

    Jo sputtert. ‘Verder,’ zegt hij. ‘We kunnen best nog een eind verder zwemmen.’

    Daniel tuurt naar de horizon en moet lachen. ‘Zeg maar wanneer je er klaar voor bent.’

    Jo let op zijn ademhaling. Hij wacht tot die weer rustig en diep genoeg is. Dan neemt hij een paar flinke happen lucht en geeft met zijn hand een teken. Ze duiken onder.

    Hij laat Daniel voor zich uit zwemmen. Het is alsof hij door een ruimte van gesmolten glas glijdt. Het turkooizen licht hoopt zich op in warrige bundels en verdwijnt in de duisternis. Hij zwemt met kalme slagen. Niet te veel kracht gebruiken. Op school namen ze de tijd op om erachter te komen wie het langst zijn adem kon inhouden. Niemand kon ook maar in de buurt van zijn record komen. Meer dan twee minuten. Een twijfelaar hield de hand voor Jo’s mond en neus om te controleren of hij niet vals speelde. Dat deed hij niet. Hij haalde gewoon geen adem meer. Als het nodig was voorgoed… Daniel is een eindje voor hem, Jo ziet zijn voeten door de lichtzuilen heen trappen. Hij gaat verder door koude stromingen, duikt nog dieper, naar een school piepkleine, zwarte visjes, hij voelt dat het bloed in zijn hoofd gaat bonken. Straks springt er nog een bloedvat in je hersens, had ma een keer geroepen toen hij weer bovenkwam, en nu denkt hij aan het bloed dat uit zijn hersens zal springen en zich als een warme deken om zijn lichaam zal vlijen. Hij wordt duizelig. Ik moet lucht hebben, schiet het door hem heen, maar hij gaat door, en die wil komt niet van hem maar ergens anders vandaan, iets wat in hem opduikt, wat hij kan worden… In de verte de voeten van Daniel. Ze hangen verticaal, dus hij heeft het opgegeven. Je moet naar boven, je hersens ontploffen nog, hoort hij ma roepen, maar hij geeft niet op. Hij bereikt de voeten van Daniel en gaat verder, steeds verder, tot de lichtzuilen om hem heen uitdoven. Pas dan zet hij aan en weet hij zijn hoofd aan de oppervlakte te krijgen.

    ‘Jij bent gewoon gestoord,’ roept Daniel naar hem. Zijn stem klinkt ver, als van achter een muur vandaan. Jo is niet in staat antwoord te geven. Een stortvloed kleine, zwarte visjes zwemt nog steeds door het witte licht en de inhoud van zijn maag is op weg naar zijn keel. Hij laat zich weer een eindje terugdrijven, in de richting van Daniel, hij kan maar met moeite zijn armen bewegen. Hij probeert een grijns te produceren om te laten zien dat hij het met hem eens is: klopt, ik ben gestoord.

    *

    Ma en Arne zijn opgestaan en weggegaan, merkt hij als hij weer thuiskomt. Ma moet Truls en Nini hebben meegenomen, want Jo zag ze niet toen hij het kinderbad passeerde. Ze is kennelijk niet zo lang geleden vertrokken, stelt hij vast, want er hangt nog steeds een zurige lucht op de wc. Hij maakt zich snel klaar, gaat in de woonkamer zitten, die tevens als slaapkamer dient voor Truls, Nini en hem. De slaapbank is niet opgemaakt en de matrassen liggen op de grond. Hij zet de airco en de tv aan. Het journaal in het Grieks. Een busongeluk, mensen die door een kapot raam naar buiten kruipen, een paar met het gezicht onder het bloed. Hij trekt het beddengoed opzij en gaat op de bank liggen, zijn lichaam doet nog steeds pijn van zijn overwinning op Daniel in het onderwaterzwemmen. Hij doezelt weg en wordt wakker van een geluid. Een tekenfilm op tv. Hij zet het apparaat uit en loopt langzaam het balkon op. Alsof je een oven binnenloopt. De zon staat recht boven het dak. Hij ontdekt de dunne, grijze lijn die de zee van de hemel scheidt. Als hij daarnaartoe zou zwemmen en almaar verder zou gaan, zou hij in Afrika aan land komen. Hij zou door krijgers op kamelen worden verwelkomd, in witte kleren gehuld tegen de zandstorm.

    Hij buigt zich naar voren en kijkt naar het balkon van de buren. Precies hetzelfde als het hunne. Een plastic tafel en vier stoelen. Alleen de kleren die te drogen hangen zijn anders. Een hemd, een groene handdoek en een bikinibroekje. Dat moet van haar zijn. Wit met donkerrode hartjes. Het water druipt eraf. Het meisje op de rand van het zwembad is zijn buurmeisje.

    De balkondeur staat op een kier. Misschien is zij ook wel alleen in het appartement. Wat draagt ze als haar bikini buiten hangt? Misschien staat ze onder de douche… Hij doet zijn best om het geluid van stromend water te horen. Geen enkel geluid. Hij kan aankloppen. Vragen of hij iets mag lenen. Lucifers bijvoorbeeld. Wat moet hij midden op de dag met lucifers? Een sigaret van ma pikken. Op haar nachtkastje liggen de twee sloffen die ze in de taxfree heeft gekocht. Hij kan vragen of zijn buurmeisje ook wil.

    Aan de andere kant hoort hij een deur slaan. Hij schiet door de kamer heen, doet open en kijkt op de gang.

    Ze is het. Een eindje verderop. Op weg naar het zwembad. Ze heeft een rok aan en een singlet. Als hij iets sneller was geweest…

    Het is vol in de eetzaal. Hij moet zoeken voor hij de tafel in het oog krijgt. Ze zitten vlak bij het podium. Een fles rode wijn op tafel. Halfvol. Arne drinkt bier, dus moet ma die halve fles in haar eentje naar binnen hebben geslagen. Ze zit met haar rug naar hem toe, maar hij ziet dat ze al behoorlijk toeter is. Haar hoofd hangt scheef. Hoe meer ze drinkt, hoe schever haar hoofd gaat hangen. Nini is in de kinderstoel in slaap gevallen. Truls eet een worstje. Zijn gezicht klaart op als hij zijn grote broer ontdekt. Op hetzelfde moment ziet Jo haar, twee tafeltjes verder, het meisje uit het appartement naast hen. Hij weigert zich samen met ma en Arne te vertonen als die zichzelf zo voor schut zetten, hij blijft op een paar meter afstand staan. Gelukkig heeft het meisje hem niet gezien.

    ‘Moejijniedete, Jo?’ zegt ma, ze is nog zatter dan hij dacht.

    ‘Ik heb geen honger. Ik heb al een worstje gegeten.’

    Op zich klopt het. Alleen niet van dat worstje. Maar hij voelt zijn maag nog steeds nadat hij onder water tot halverwege Afrika is gezwommen. Zijn hoofd ook. Zijn hele lichaam.

    ‘Wat een flauwekul,’ zegt Arne.

    ‘Laat hem toch zelf beslissen,’ verdedigt ma hem, alsof dat zou helpen.

    ‘Ik ga weer, ik ga met wat vrienden op pad.’

    ‘Fijn hoor,’ zegt ma met een wuivend gebaar.

    ‘Na afloop kom je hier terug en dan neem je Nini en Truls mee,’ commandeert Arne.

    ‘Wat gaan jullie dan doen?’

    Ma probeert een glimlach te produceren.

    ‘Als jij vanavond op ze past, dan zijn Arne en ik vrij. We zijn op vakantie, snap je.’

    ‘Vrij om jezelf een stuk in de kraag te drinken,’ mompelt Jo.

    ‘Wat zei je daar?’ bromt Arne.

    Jo werpt snel een blik op de tafel van het meisje. Het blonde dikkerdje zit er ook. En twee volwassenen. Ze zijn druk aan het eten. Het is veel te warm in de eetzaal. Jo houdt niet warmte. Hij krijgt het gevoel dat er iets zal gebeuren. Als hij zijn ogen sluit, wordt het pikkedonker. Als hij ze weer opendoet, duikt de schaduw op. Hij lijkt een moker vast te houden… Hij draait zich om en vertrekt voor iemand anders het ziet.

    ‘Hey, Joe.’

    Jo blijft staan bij de rand van het bad en kijkt om zich heen. In een ligstoel bij de muur ontdekt hij de man met wie hij gisteravond heeft gesproken. De man die wilde dat Jo hem Jekker noemde. Op het tafeltje naast hem brandt een kaars. Hij zit een boek te lezen.

    ‘Hoi,’ zegt Jo, terwijl hij voelt dat zijn ademhaling hier in de duisternis tot rust komt.

    ‘Busy?’ vraagt de man, hij wil kennelijk ook vandaag met hem praten.

    Jo doet een paar passen in zijn richting. Jekker heeft nog steeds kaki shorts aan en een zwart overhemd met korte mouwen.

    ‘Is het allemaal weer goed gekomen? Met je moeder en zo?’

    Jo geeft geen antwoord.

    ‘Heb je zin om er een paar minuten bij te komen zitten?’ Jekker gebaart naar de stoel naast hem. Jo gaat op het puntje zitten.

    ‘Wat lees je?’ vraagt hij om maar wat te zeggen.

    Jekker houdt een flinterdun boekje omhoog. ‘Een lang gedicht.’

    ‘Een gedicht?’

    ‘Eigenlijk een verhaal. Een dooltocht door een dode wereld. Of een wereld van doden.’

    ‘Een spookverhaal?’

    ‘Precies,’ roept Jekker uit. ‘Ik heb het al heel vaak gelezen. Toch weet ik nog steeds niet waar het eigenlijk over gaat.’

    Jo vraagt zich af wat hij daarmee bedoelt.

    ‘Het deel dat ik nu lees heet Death by water.’

    ‘Dan gaat het misschien over verdrinken,’ stelt Jo voor.

    ‘Ja. Een jonge man, een Feniciër.’

    ‘Een Feniciër?’ onderbreekt Jo hem. ‘Bedoel je het volk dat hier duizenden jaren geleden heeft gewoond?’

    Jekkers wenkbrauwen vormen twee hoge bogen. ‘Zo, zo, Jo. Jij zit bepaald niet te slapen op school.’

    Dat klopt. Jo doet zijn best, maar laat het niet te veel opvallen.

    ‘Dus die Feniciër verdrinkt,’ stelt hij vast en hij laat zijn stem zo neutraal mogelijk klinken. ‘Een soldaat of zo?’

    ‘Eigenlijk een handelsreiziger, lijkt het. Hij heeft al veertien dagen in het water gelegen. Er is niet veel meer van hem over, de huid en de spieren hebben al van zijn botten losgelaten. Hij was waarschijnlijk nogal rijk, maar hij heeft geen plezier gehad van zijn bezittingen. Daar in de diepte bevindt hij zich in een andere wereld en hij kan zelfs de meeuwen niet horen krijsen.’

    Jo voelt zich ineens wat opgewekter. Jekker wil graag met hem praten. Hij doet niet alsof.

    ‘Goede manier om dood te gaan,’ laat hij zich ontglippen, terwijl hij in het flakkerende licht van de kaars een blik op de man werpt.

    Jekker bestudeert zijn gezicht. ‘Ik heb nagedacht over het gesprek dat jij en ik gisteravond hebben gevoerd,’ zegt hij ten slotte.

    Die man is verschillende keren op tv geweest en nu zit hij daar in levenden lijve een meter van hem vandaan en denkt aan dingen die een twaalfjarige tegen hem heeft gezegd. Meteen is Jo op zijn hoede.

    ‘Was dat dan zo bijzonder?’

    Jekker steekt een sigaret op.

    ‘Mag ik er ook een?’

    ‘Wat denk je dat je moeder daarvan vindt, dat een onbekende man je laat roken?’

    Jo snuift. ‘Heeft ze niks mee te maken. Ze komt er toch niet achter. Bovendien heb ik het al zo vaak gedaan.’

    Jekker reikt hem de sigaret aan. ‘Je zult genoegen moeten nemen met één trekje. Als je gaat kletsen, zit ik in de shit. Er is maar dát voor nodig of ik sta op de voorpagina’s van alle grote kranten in Noorwegen, vg, Dagbladet, Se og Hør, you name it.

    Jo grijnst. ‘Daar krijg ik natuurlijk goed voor betaald. De duizend-kronentip.’

    ‘Exact,’ zegt hij. ‘vakantievierende tv-ster lokt kinderen met sigaretten.’

    Jo moet lachen. Hij neemt een diepe haal van zijn sigaret en houdt de rook zo lang mogelijk binnen, tot hij de zalige duizeligheid voelt opkomen.

    ‘Als ik je zie zit je altijd in je eentje,’ merkt hij op na nog een trekje genomen te hebben.

    ‘Ik bén hier ook in mijn eentje.’

    ‘Ga je dan alleen op vakantie? Heb je geen familie of zo?’

    Opnieuw kijkt Jekker hem lange tijd aan.

    ‘Ik moest gewoon een tijdje weg,’ antwoordt hij en hij leunt achterover op zijn stoel. ‘Ik besloot het de avond voor vertrek, ik nam het eerste het beste vliegtuig en toevallig kwam ik hier terecht. Prima plek overigens. Misschien koop ik hier wel een huis.’

    Niet zoveel volwassenen leven op die manier. Zomaar met een vliegtuig weg en als het bevalt een huis op Kreta kopen.

    ‘Dus dat gedoe met je moeder is nog niet opgelost?’

    Om de een of andere reden komt Jekker terug op het onderwerp waar Jo het minst graag over wil praten. Hij geeft geen antwoord en misschien komt de boodschap eindelijk bij Jekker over, hij dramt er in elk geval niet verder over door. In plaats daarvan vertelt Jo over het meisje in het appartement naast hen. Het meisje met de lange benen en de tieten, dat er zo leuk uitziet. Een beetje arrogant, alsof ze een prinses is of zo.

    ‘Wat ben je van plan?’ wil Jekker weten.

    ‘Hoezo, van plan?’

    ‘Om contact te maken. Niet alleen maar blijven fantaseren.’

    Jo heeft geen plannen en hij wil graag tips ontvangen van iemand die vast wel vaker met dat bijltje heeft gehakt.

    ‘Hoe heet ze?’

    Jo haalt zijn schouders op.

    ‘Daar moet je achter zien te komen,’ vindt Jekker. ‘Het is belangrijk om dingen bij hun naam te kunnen noemen. Dat geeft je een voorsprong. In welk appartement zit je?’

    ‘1206.’

    ‘En dat meisje? Zit zij verderop? Wacht maar even.’

    Jekker staat op en verdwijnt naar de ingang van het hotel. Het is prettig om hier te blijven zitten nu hij weg is. Aan de andere kant van de muur, ver beneden het terras, slaan de golven in de branding. Een lichtje fonkelt in de duisternis, een schip op weg door de nacht. Als Jo zijn hoofd achteroverbuigt, ziet hij sterrenbeelden die hij niet kent, en een satelliet die eronderlangs glijdt.

    Na een minuut of vijf is Jekker weer terug. Hij heeft twee cola’s bij zich, geeft er een aan Jo en nestelt zich weer in zijn ligstoel.

    ‘Ze heet Ylva.’

    ‘Wie?’

    Jekker grijnst. ‘Het meisje over wie je het had. Ze heet Ylva Richter. Ik heb het gewoon aan de receptie gevraagd.’

    Jo’s ogen worden twee smalle spleetjes.

    ‘Ik dacht, laat ik je maar even op weg helpen,’ gaat Jekker verder op een andere toon, misschien omdat hij ziet dat Jo onrustig wordt. ‘Meisjes zijn een gezonde hobby. Beter dan scouting of sport of huiswerk.’

    Jo komt weer tot bedaren. Jekker is cool. Het is lastig te begrijpen dat hij de tijd voor hem neemt, dat hij het leuk vindt om met een jongen van twaalf te praten. Niet van dat losse gezwets, maar echt praten. Over dingen die ertoe doen. Jo hoeft niet te denken aan ma en Arne die zich in het restaurant zitten te bezatten. Dat is zijn zorg niet. Ze kunnen de pot op.

    *

    Hij loopt door het zand. Het is gloeiend heet, maar hij voelt het niet. Het witte licht dringt overal doorheen. Ylva Richter loopt naast hem. Ze heeft de bikini met de rode hartjes aan. Ik ken een plek waar niemand ons kan zien, zegt ze. Een grot waar we met zijn tweeën kunnen zijn. Ze lopen door naar het einde van het strand. Hoe is het mogelijk dat hier iets kan groeien? vraagt Ylva. Daar heeft Jo geen antwoord op, dus misschien vraagt ze het toch niet, maar drukt ze zich tegen hem aan terwijl hij zijn arm om haar blote schouder slaat.

    Op hetzelfde moment hoort hij gerinkel van sleutels achter de deur. Hij pakt een handdoek en trekt die over zich heen.

    Daar staat ma. Ze leunt tegen de deurpost aan.

    ‘Dag lieverd,’ zegt ze met een glimlach terwijl ze de kamer in tuurt. Ze heeft roodachtig spul gemorst op het bandje van haar jurk. ‘Zit je in het donker?’

    Hij trekt een grimas als antwoord.

    ‘Ik ben een beetje moe,’ legt ze uit, ze schopt de sandalen met hoge hakken uit.

    Ze haalt een fles water uit de koelkast, schenkt een glas in en drinkt. Het water stroomt langs haar mondhoeken naar de roodverbrande spleet tussen haar borsten.

    Vervolgens loopt ze de kamer binnen, in het voorbijgaan strijkt ze hem over zijn haar, ze buigt zich over Nini heen, luistert naar haar ademhaling, draait zich weer om en staat nu vlak bij hem.

    ‘Fijn om zo’n grote broer te hebben.’

    Haar stem klinkt wollig, omfloerst. Maar ze is niet dronken. Ze omhelst hem en geeft hem een kus op zijn wang. Haar adem ruikt naar wijn en haar geur doet hem denken aan seringen. Hij gaat verzitten, maar keert zich niet helemaal van haar af.

    Ze gaat naar de wc. Ze doet een lange plas. Trekt door en wast haar handen. Daarna kijkt ze weer naar de deur.

    ‘Blijf je de hele avond in het donker zitten?’

    Hij haalt zijn schouders op. ‘Er zijn hier verder geen kamers.’

    ‘Kom maar even bij mij. Soms moeten we even met elkaar praten, jij en ik.’

    Hij volgt haar. Ze haalt de kleren van het tweepersoonsbed af, slipjes, hemdjes en een natte bikini, hangt ze over het deksel van de koffer die in de hoek staat en gaat op de sprei liggen. Jo leunt tegen de muur.

    ‘Kom hier maar zitten,’ zegt ze, terwijl ze op de rand van het matras klopt.

    Hij doet wat ze zegt. Hij durft haar niet te vertellen wat hij ervan vindt dat ze zoveel drinkt en zich voor schut zet, zodat iedereen haar uitlacht.

    ‘Je bent een lieve jongen, Jo,’ zegt ze. Hield ze haar mond maar. Of vertelde ze maar wat ze daarmee bedoelde. ‘Je weet dat het de laatste tijd niet zo gemakkelijk is geweest,’ zegt ze. Daar weet hij alles van. En niets. Hij wil er ook niets van weten. Hij is bang voor wat er kan gebeuren als ze erover gaat vertellen. ‘Het is niet altijd gemakkelijk voor mij,’ zegt ze, en hij wil weer overeind komen, hij hoort aan haar stem dat ze op het punt staat in tranen uit te barsten. ‘Er is zoveel wat je niet weet, Jo.’ Ze streelt hem over zijn achterhoofd. ‘Ik kan wel een knuffel gebruiken,’ zegt ze. Hij moet er niet aan denken om haar te omhelzen. Maar hij hoort

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1