Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Bloedbroeders
Bloedbroeders
Bloedbroeders
Ebook256 pages4 hours

Bloedbroeders

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De geliefde Elling en zijn vriend Kjell Bjarne uit 'Vogeltjesdans' staan weer op vrije voeten. Ze mogen de psychiatrische inrichting verlaten en gaan vol goede moed het nieuwe hoofdstuk in hun leven beginnen. Samen verhuizen ze naar een woning in Oslo om weer te gaan genieten van het leven. Maar zelfstandig wonen is zo makkelijk niet na jaren professionele hulp om je heen. Volg de ongemakkelijke, ontroerende en humoristische avonturen van Elling en Kjell in het tweede deel van de Elling-reeks. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 31, 2021
ISBN9788726877540

Read more from Ingvar Ambjørnsen

Related to Bloedbroeders

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Bloedbroeders

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Bloedbroeders - Ingvar Ambjørnsen

    Bloedbroeders

    Translated by Paula Stevens

    Original title: Brødre i blodet

    Original language: Norwegian

    Copyright © 1996, 2021 Ingvar Ambjørnsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726877540

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    1

    ‘‘Als kind was ik gek op aalbessen’’, zei Kjell Bjarne. ‘‘Maar nou heb ik er de pest aan.’’

    Hij zei het op zo’n manier dat ik moest begrijpen dat er in de tussentijd iets gebeurd was. Hij had onder andere een half leven achter zich. Ergens onderweg was hij zijn zin in de zure, rode bessen kwijtgeraakt.

    Zelf heb ik niks tegen aalbessen. Ik hou van aalbessen. Wat ík mettertijd was kwijtgeraakt, was een groot deel van mijn vermogen het gezellig te hebben. Ik vond het leven niet meer zo leuk als toen ik een kind was. Maar dat zei ik niet. Zo’n mededeling zou hem alleen maar in de war brengen. Bovendien is het vreemd. Als je iets hardop zegt, lijkt het dubbel waar te zijn. In dit geval, de helft minder leuk.

    Verder had ik overigens niet veel te klagen. Echt niet. In wezen was ik misschien eerder een verwende jongeman. Zoals zoveel jongemannen in dit land. Je hoefde niet naar de negers in Afrika te gaan om mannen te vinden die het erger hadden dan wij. Je hoefde maar naar de negers in Oslo te kijken, en je wist hoe de vlag erbij hing. Voorzover ik had begrepen, werden die gewoonweg als nikkers behandeld. Zelfs door de politie, misschien wel vooral door de politie. Hier komen, Sjimmie, zei de politie. Laat je valse pas eens even zien. Dat las je tenminste voortdurend in de krant.

    Kjell Bjarne stond voor het raam naar de straat te staren. Ik vroeg me af wat hij had gezien waardoor hem plotseling te binnen was geschoten dat hij nu de pest aan aalbessen had. Maar ik was wel zo verstandig dat niet te vragen. Waarschijnlijk had hij absoluut niets gezien wat logischerwijs kon verklaren waarom zijn associaties in de richting van aalbessen gingen. Nog geen rode Volkswagen. Hij had gewoon maar een eind weg gepraat, zonder kop of staart. Want zo was hij. Toen ik hem de eerste keer zag, had hij me gevraagd of ik verstand van koeien had. Dat had ik niet. En toen ik hem later vroeg waarom hij me nu juist die vraag gesteld had, zei hij dat hij geen flauw idee had. Dat hij het domweg niet wist. Het had tijd gekost tot hem door te dringen. En nog meer tijd voordat ik hem tot mij durfde laten doordringen.

    Nu hadden we ons bloed vermengd. Onvrijwillig weliswaar, maar we hadden ons bloed vermengd. We waren nu bloedbroeders.

    ‘‘Ga zitten’’, zei ik. ‘‘Sta daar niet zo voor het raam!’’

    Ik wist zelf maar al te goed hoe gemakkelijk je op een dood punt belandt als je de werkelijkheid te veel door het raam van een klein appartement bekijkt. Voor je het wist, stond je buiten die werkelijkheid. En wij waren nu bezig aan een gezamenlijk project. Dat kwam erop neer dat we met alle mogelijke middelen moesten proberen om weer midden in die werkelijkheid te leren staan. Deel te nemen aan het dagelijkse leven, zogezegd. Er waren overal valkuilen, dicht opeen als de mijnen aan het front bij Verdun.

    ‘‘Ga zitten!’’ zei ik nogmaals.

    Hij deed wat ik zei. Ging op het puntje van de bank zitten en bestudeerde zijn enorme handen. Ik vermoedde dat hij wist wat er ging komen.

    ‘‘Je weet welke dag het vandaag is’’, zei ik genadeloos.

    ‘‘Donderdag.’’

    ‘‘Het is donderdag de vijftiende’’, ging ik verder. ‘‘Dat betekent dat Frank komt.’’

    Hij begon met zijn vuisten over zijn slapen te wrijven. Een teken van onzekerheid en schuldbewustzijn.

    ‘‘Het spijt me’’, zei ik. ‘‘Maar ik zie me genoodzaakt het met hem te bespreken. Als jij niet ophoudt met die stomme sekslijnen te bellen, raken we onze telefoon kwijt. Dan hebben we niet genoeg geld om hem te betalen. Zo simpel ligt dat.’’

    Hij liet zijn handen vallen, bleef ernaar zitten kijken. ‘‘Heb geen mens gebeld.’’

    ‘‘Nee’’, zei ik, ‘‘je hebt een bandje gebeld. Je hebt gebeld met een bandje met een vrouwenstem die je vertelt hoe ze naar jouw lichaam hunkert. Dat ze ervan droomt dat je van alles met haar doet. Ik heb je vannacht wel gehoord! Ik hoorde dat je met de telefoon in de weer was.’’

    Hij ademde zwaar. ‘‘Toe nou, niet tegen Frank zeggen.’’

    Ik kon die hondenblik van hem niet uitstaan. Hij deed denken aan een cocker spanie¨l die je na veertien dagen vasten een biefstuk afpakte. Toch had het geen zin nu toegeeflijk en week te worden. Dankzij een intensieve telefoontraining had ik geleerd goede maatjes te worden met dit praktische apparaat, en ik wilde het koste wat het kost houden. Ik was gewoon een telefoonfan geworden. Ik zou niet toestaan dat Kjell Bjarne alles verpestte. De vorige telefoonrekening was astronomisch hoog geweest. We hadden daarna twee weken op droog brood en pakjes soep moeten leven. Frank had gezegd dat dat net goed voor ons was. Dat het een prima leerschool was. ‘‘Jullie mogen zelf kiezen’’, had Frank gezegd. ‘‘Kutpraatjes of een degelijke maaltijd. In feite zouden jullie best ruim kunnen leven van de uitkering die jullie krijgen. Het ligt er maar net aan hoe je je geld besteedt.’’

    En daar had hij gelijk in. Het was onze eigen verantwoordelijkheid. Dat had ik in kuuroord Brøynes geleerd, waar Kjell Bjarne en ik elkaar hadden ontmoet.

    Dat wil zeggen: het was mijn verantwoordelijkheid. Ik was in dit tweemans-collectief verantwoordelijk voor de financie¨n. Kjell Bjarne draaide volkomen door als hij geld in zijn vingers kreeg.

    Daar stond tegenover dat hij een goede kok was. In de keuken was hij alleenheerser. Ik deed de boekhouding en Kjell Bjarne bakte en braadde. Daar was niks mis mee. Frank noemde ons ‘twee nijvere vrijgezellen’ als hij in een lollige bui was.

    Kjell Bjarne drong er nogmaals op aan dat ik niks tegen Frank moest zeggen.

    Dat kon ik hem niet beloven. De rol van klikspaan staat eindeloos ver van mij af, maar volgens mij was er in dit geval geen sprake van klikken. Het ging hier om afspraken. En de afspraak was dat we alle onregelmatigheden en wrijvingen direct met Frank opnamen, zodat de lucht gezuiverd kon worden en het leven verder kon gaan, in al zijn normale alledaagsheid. En bij het normale van alledag hoort de telefoon. Zo is het gewoon.

    Het was een zware klus geweest om er vertrouwd mee te raken. In al die jaren dat moeder en ik in broze tweezaamheid hadden geleefd, was zij degene geweest die het woord voerde als de buitenwereld zich meldde of als daar via de uitvinding van de oude Bell contact mee moest worden opgenomen. Persoonlijk vond ik het toen moeilijk een zinnige dialoog te voeren als je je gesprekspartner niet kon zien. Dan kon ik me al snel niet meer concentreren, omdat ik me de hele tijd bleef voorstellen hoe de persoon aan de andere kant van de lijn eruitzag of wat er gebeurde in de kamer waar diegene zich bevond. Was het iemand die ik kende, dan groef ik diep in mijn geheugen om zo nauwkeurig mogelijk elke gelaatstrek van die persoon te reconstrueren. Als het een onbekende was, liep het vaak helemaal spaak, omdat mijn fantasie dan volledig op hol sloeg. Ik kon domweg niet omgaan met alleen een stem. Om te kunnen begrijpen wat er gezegd werd, moest ik een mens van vlees en bloed oproepen. Toen ik een keer alleen thuis was en ik door een mij volkomen onbekende dame van de sociale dienst werd gebeld, kon ik alleen maar ophangen. Een schrijnende nederlaag die nog een staartje kreeg. Maar ik kon het gewoon niet met mezelf eens worden wat ze droeg en wat voor kapsel ze had. Een deel van mijn hersenen toverde een aantrekkelijke jonge vrouw met een donker pagekopje tevoorschijn. Echt een lekker ding, zo van de Sociale Academie. Recht neusje en volle, rode lippen. Veeleisend en toegeeflijk tegelijk. Maar over dit plaatje heen tekende een ander deel van mijn bewustzijn een nieuw beeld. Ik zag een klef, oud gezicht. Grove porie¨n in een ongezonde, vale huid. Een priemende blik die iets bestudeerde wat ik niet kon zien, maar wat aanvoelde als iets onfatsoenlijks, misschien wel bedreigends. Een ontuchtig beeldje uit het oude Griekenland dat op haar bureau stond, bijvoorbeeld. Ik had zoals gezegd de hoorn neergelegd en voor de zekerheid de stekker er ook uitgetrokken. Ik kreeg een vreselijke uitbrander toen moeder thuiskwam en sindsdien stak ik meestal mijn wijsvingers in mijn oren als de telefoon ging.

    Maar met Franks hulp was alles veel beter geworden. Hij zorgde ervoor dat ik me ontspande. Hij liet me met de telefoon spelen. Het eerste wat we deden, was tien meter telefoonsnoer kopen, zodat ik me met het toestel vrij door de ruimte kon bewegen. Ik kon het zelfs van de ene kamer naar de andere meenemen. Thuis had de telefoon al die jaren een vaste plaats gehad. Op een laag tafeltje naast de televisie. Het snoer was net lang genoeg geweest om het stopcontact te bereiken. Noch moeder, noch ik was ooit op de gedachte gekomen om de telefooncultuur na te apen waarvan we in Amerikaanse tvfilms soms een glimp opvingen. De personages in die films liepen rusteloos van kamer naar kamer terwijl ze lijzig in de telefoon praatten. Of ze lagen op een roze sprei te kroelen terwijl ze een borrel dronken en met hun vriendje in Illinois babbelden. Moeder, die de telefoon immers als nieuw snufje had zien komen, bleef er haar hele leven respect voor houden. Als de telefoon ging, moest al het andere wachten. Als hij rinkelde rende ze ernaartoe, alsof ze doodsbenauwd was iets van levensbelang te missen. En ze stond fier en rechtop te praten tot het gesprek afgelopen was. Ik heb haar nooit zittend zien bellen. Ik geloof bijna dat ze dat als een gebrek aan respect voor Bell beschouwde, of misschien voor de persoon aan de andere kant van de lijn. Toen in ons nieuwe appartement een telefoon werd geı¨nstalleerd, woonde Kjell Bjarne hier nog niet. Ik vond het de gewoonste zaak van de wereld om de oude situatie met het korte snoer en de telefoon naast de televisie te kopie¨ren. En Kjell Bjarne accepteerde dat, zoals hij de meeste andere dingen accepteerde. Ik kan me niet herinneren dat we de kwestie ooit besproken hebben.

    Toen we het verlengsnoer hadden gekocht, moedigde Frank me aan om zelfstandig wat droog te oefenen. Net te doen of ik met iemand praatte, terwijl ik het lange snoer van kamer naar kamer trok. Uit de woonkamer naar de keuken. Van de keuken naar de slaapkamer. Ik voelde me uiteraard idioot, ook al zorgde ik er wel voor dat ik met deze training wachtte tot Kjell Bjarne even weg was. Weliswaar was hij op de hoogte van mijn probleem en wist hij heel goed hoe ik me voelde, maar ik vond het ergens niet gepast om hem te laten luisteren naar de geconstrueerde gesprekken die ik voerde met mijn gestorven moeder of met de vader die ik al voor mijn geboorte had verloren. En al helemaal niet naar het gispen van diverse politici – en de tedere woordjes aan niet bestaande vrouwen. Ik liep liefdevol of boos te zijn, al naar gelang mijn humeur. En na een poosje begon ik het zelfs leuk te vinden. Fase twee was dat Frank me op een afgesproken tijdstip belde. In het begin was ik zo verkrampt en gespannen dat ik niks kon zeggen. Maar langzamerhand merkte ik dat mijn kaakspieren ontspanden en dat er woorden over mijn lippen kwamen. Het hielp enorm dat Frank me meenam naar zijn huis zodat ik kon zien hoe zijn werkkamer, waar de telefoon stond, eruitzag. De volgende keer dat hij me belde had ik niet meer zoveel storende ruis in mijn hoofd als daarvoor. Nu wist ik in elk geval dat hij tijdens ons gesprek in de blauwe stoel achter zijn bureau naar zijn tuin zat te kijken, waar de appelbomen keurig in het gelid stonden. Toch vond Frank dat ik daar niet zo’n punt van moest maken. Ik kon beter proberen mijn fantasie een beetje buiten te sluiten en me zo veel mogelijk op het gesprek te concentreren. Te luisteren naar wat er gezegd werd. Daarom begon hij me na een poosje uit verschillende telefooncellen in de stad te bellen, op alle mogelijke tijdstippen. Langzaam ging mijn fobie over, en ik had nu het stadium bereikt dat mijn stem opvallend vast klonk in de telefoonhoorn. Ik meldde me met mijn volledige naam. Ik zei wat ik te zeggen had, en luisterde aandachtig naar wat er aan de andere kant werd geantwoord. Het kwam niet meer bij me op het midden in een gesprek op te geven en de hoorn erop te gooien, dat leek me zelfs behoorlijk belachelijk.

    Dat met die sekslijnen hadden we in het begin samen gedaan. Dat moet ik toegeven. In de tijd dat Kjell Bjarne en ik in Brøynes zaten, hadden deze speciale telefoondiensten een enorme vlucht genomen en we bezweken domweg voor de verleiding toen we ons eigen toestel hadden en we niet betrapt konden worden. Er waren twee soorten lijnen, bleek. Eentje waarbij je met een springlevende vrouw praatte, en een iets goedkopere waarbij de vrouwelijke monoloog op band was opgenomen. De eerste variant kwam om voor de hand liggende redenen niet in aanmerking. We hadden het een paar keer geprobeerd met Kjell Bjarne als woordvoerder, maar hij kwam niet verder dan veel gekuch en gestamel. Hij wist domweg ook niet hoe hij zo’n gesprek moest aanpakken. Maar we hadden een poosje erg veel plezier van die bandjes die werden afgedraaid. Met mijn vrij goed ontwikkelde fantasie had ik geen moeite om me Patricia op de divan voor te stellen terwijl ze kreunend een pleidooi hield voor het gebruik van bananen en andere willekeurige voorwerpen. En de taal van die meisjes! We moesten bijna blozen als we met onze hoofden vlak bij elkaar zaten, met de hoorn tussen ons in. Eentje gebruikte de telefoonhoorn zelfs als massagestaaf, een knetterend geluid van plastic tegen kroezend schaamhaar, en we konden haar op de achtergrond met gesmoorde stem om meer horen roepen. Kjell Bjarne en ik waren verlamd van opwinding.

    Maar zoals gezegd: op een dag kwam de rekening. Toen pas drong het goed tot mij, en dus tot ons allebei, door met wat voor een vrouwvijandige vunzigheid we ons hadden beziggehouden. Drieduizend kronen is veel geld voor twee uitkeringstrekkers die samen voor een videorecorder sparen. Ik rekende uit dat het videoproject een halfjaar vertraging had opgelopen, en door die mededeling drong de ernst van de situatie ook tot Kjell Bjarne door. Dat dacht ik tenminste. Tot vandaag.

    ‘‘Als je me bij Frank verlinkt, mag je verder zelf je eten koken’’, dreigde Kjell Bjarne. ‘‘Dan ga ik ergens anders wonen.’’

    ‘‘Als jij niet ophoudt met die geintjes, he´bben we niet eens eten om te koken!’’ pareerde ik. ‘‘En waar wou je eigenlijk naartoe, als je een paar duizend kronen rood staat? Zelfs het Leger des Heils laat je niet binnen. Want je drinkt niet. Doe je dit al lang achter mijn rug om?’’

    ‘‘Nee. Het was alleen omdat ik vannacht niet kon slapen. Voelde me rot, omdat ik zoveel rare gedachten had.’’

    ‘‘Alleen deze ene keer? Eerlijk zeggen, je valt toch door de mand als de rekening komt.’’

    ‘‘Alleen deze ene keer, en nog een keertje.’’

    ‘‘Goed’’, zei ik grootmoedig. ‘‘Ik zal er niets over zeggen. Maar dan moet jij beloven dat je dat van die rare gedachten met Frank bespreekt.’’

    ‘‘Hoezo dat?’’ Hij loerde naar me, maar ik zag hoe opgelucht hij toch was.

    ‘‘Je kunt niet elke keer dat je bang wordt naar peperdure smerige praatjes gaan zitten luisteren’’, zei ik.

    ‘‘Was niet bang. Was pissig op m’n moeder.’’

    ‘‘Dat maakt niet uit. Die tikken kosten precies hetzelfde, of je nou bang bent of pissig. Bel in plaats daarvan maar met de Interkerkelijke Crisistelefoon. Dat is gratis, geloof ik.’’

    ‘‘Dat is toch niet helemaal hetzelfde.’’

    ‘‘Wie weet’’, zei ik. ‘‘Er is veel veranderd in de kerk sinds jij en ik belijdenis hebben gedaan. Als je de kranten moet geloven, loop je het risico een lesbische dominee aan de lijn te krijgen. Als je die over die rotmoeder van je vertelt, sluit ik niet uit dat je haar aan het kreunen krijgt.’’

    Nu waren we weer bloedbroeders. We lachten zoals bloedbroeders lachen. Luid en schril.

    Kjell Bjarne ging naar de keuken om eten te koken. Ik hoorde hem met conservenblikken rommelen terwijl hij iets over lesbische dominees mompelde.

    ‘‘Rendiergehaktballen of Smac?’’

    ‘‘Rendiergehaktballen én Smac’’, joelde ik. Om de een of andere reden was ik in een jolige bui en ik mepte met de krant om me heen.

    Frank komt om zeven uur, zoals afgesproken. Seven sharp, zoals hij zegt. Als hij beneden door de poort komt, staan Kjell Bjarne en ik al klaar voor het keukenraam op de tweede verdieping. We steken onze hand op als groet en Frank groet terug. Er slaat een warm gevoel door me heen als we naar elkaar zwaaien, en ik weet dat Kjell Bjarne hetzelfde voelt. Een gevoel van hechte kameraadschap.

    Zo is het niet altijd geweest. In het begin haatten we Frank. We zaten vaak ’s avonds te fantaseren hoe we hem konden mishandelen tot de dood erop volgde. We zagen hem voor ons, midden in de winter aan handboeien achter de trein naar Bergen hangend. Huilend in een zuurbad. Alleen met gemartelde pitbulls.

    Slechts fantasiee¨n en woorden, uiteraard. Het is onze stijl niet om anderen dan onszelf te mishandelen.

    Maar hij bemoeide zich overal mee! Frank bemoeide zich met alles wat we zeiden en deden. Het was verschrikkelijk! Niets was goed genoeg. En als ik me een zeldzame keer vermande en hem vertelde waar Abraham de mosterd haalde, kreeg ik botweg te horen dat ik mijn mond moest houden. Dat was een beroerde tijd, en ik verlangde vaak terug naar het Brøynes-rustoord, waar de aardige zuster Gunn de scepter zwaaide. Ik schreef haar dat ik op een plek was beland die erg dicht bij de hel lag, maar ze schreef alleen maar terug dat ik niet zo vreselijk moest overdrijven en wat meer goede wil moest tonen. Bovendien zou mijn goede vriend Kjell Bjarne binnenkort nakomen. Ze moest de groeten doen.

    Overdrijven? Van goede wil zijn, als Frank mijn idealen bespotte en mijn esthetische gevoel vertrapte? Ging ík in dit appartement wonen, of hij? Hoe hij de wanden van zijn eigen villa wilde verven, was zijn zaak – maar dan was het fatsoenshalve ook mijn zaak hoe het er bij mij thuis uitzag. Ik wilde sinaasappelkleurige wanden in het hele appartement, punt uit. Ik kocht van de hele verhuistoelage oranje verf. En kreeg niet eens de kans het eerste blik open te maken, voordat Frank onuitgenodigd verscheen en de hele handel in beslag nam. Wit, vond hij, en hij ruilde elke liter voor mijn ogen om. Ik moest zelfs mee om de blikken te dragen. Moest naast hem in de winkel staan terwijl Frank en de verkoper, een onuitstaanbare flapdrol trouwens, grappen maakten over mijn kleurkeuze. Toen ik het probeerde met een niet te zuinig lesje in democratisch denken, lachte hij me recht in mijn gezicht uit en zei hij dat dat allang uit de mode was. Hier nam híj de beslissingen. Bovendien was het appartement niet van mij, maar van de gemeente Oslo, en daar had hij blijkbaar iets in de melk te brokkelen.

    Zulke dingen kwetsten me. Ik zag het appartement graag als mı´jn woning. Onze woning. Van mij en Kjell Bjarne. Kjell Bjarne schreef me uit Brøynes en vroeg hoe het met het klussen ging. Ik antwoordde dat het slecht ging. Dat een zekere Frank voortdurend dwarslag. Ons idee van een hangende tuin in de woonkamer konden we mooi vergeten. Frank had er niet eens over willen praten.

    Franks voetstappen op de trap. Hij was de enige man die ik kende die consequent alle trappen oprende. Hoe steiler en langer de trap, des te beter. Frank rende. Dan het bekende belsignaal: drie keer kort en één keer lang. Het geheime teken van de verzetsgroep. Ik knikte tegen Kjell Bjarne, die zich naar de hal repte om open te doen. Ik hoorde hen met elkaar praten, en toen ze elkaar op de rug sloegen, schoten de tranen me in de ogen. Dat ik dit mocht meemaken! Een sappige, onsentimentele vriendschap. Ik veegde mijn ogen snel af met een theedoek en liep naar de woonkamer.

    Frank was niet eens buiten adem. Conditie als een luipaard. Hij plofte op

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1