Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Vogeltjesdans
Vogeltjesdans
Vogeltjesdans
Ebook251 pages4 hours

Vogeltjesdans

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De tragikomische roman 'Vogeltjesdans' vertelt het ontroerende verhaal van Elling, een dertigjarige rentenier die plotseling wakker wordt in een psychiatrische inrichting. Langzaam maar zeker wordt aan de hand van terugblikken naar het verleden en verhalen over zijn moeder duidelijk met wat voor complexe mentale problemen hij te maken heeft. Ondertussen geniet hij van het gezelschap en de rust op de afdeling. Maar hoe moet het nu verder met 'de Noorse Forrest Gump'?Ingvar Ambjørnsen laat de lezer op intieme en nuchtere wijze kennis maken met een psychiatrische patiënt, die op het eerste gezicht een doodgewone man lijkt. Met zijn kennis als voormalig psychiatrisch verpleegkundige in Noorwegen weet hij het diepste van de menselijke psyche naar boven te halen.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 12, 2021
ISBN9788726877564

Read more from Ingvar Ambjørnsen

Related to Vogeltjesdans

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Vogeltjesdans

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Vogeltjesdans - Ingvar Ambjørnsen

    Vogeltjesdans

    Translated by Paula Stevens

    Original title: Fugledansen

    Original language: Norwegian

    Copyright © 1995, 2021 Ingvar Ambjørnsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726877564

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    I

    Ik werd wakker, en het was donker in de kamer. Ik wist niet waar ik was. Had absoluut geen idee. Had ik gedroomd? Droomde ik nu? Nee. Dit was de werkelijkheid. Ergens ver weg het geluid van een auto. De omtrek van een kast bij het voeteneinde van het bed. Het beddengoed voelde gesteven en vreemd aan tegen mijn vingertoppen, en de geuren waren anders dan ik gewend was. Het rook niet naar jongenskamer. Het rook ... Ik weet het niet. Overdreven schoon, in zekere zin. Groene zeep met een vleugje bleekwater. Ik ging rechtop in bed zitten. En langzaam raakten mijn ogen gewend aan het nachtelijk duister. Zoals gezegd: er stond een kast. Een volkomen neutrale, witte klerenkast bij het voeteneinde van het bed. En rechts van die kast hing een wastafel aan de muur. Boven het bed was een raam, maar iemand had de gordijnen dichtgedaan; ze waren van een dikke, ruwe stof, synthetisch. Ergens diep in mij zat een klein jongetje dat de longen uit zijn lijf schreeuwde, maar als ik mijn mond opendeed, kwam er niet eens een echo over mijn lippen. Ik was bang. Verschrikkelijk bang. Ik was van mijn leven nog niet zo bang geweest. Maar de angst was ingekapseld. Die lag in mijn buik te branden.

    Ik wilde de gordijnen opentrekken, maar mijn armen waren loodzwaar. Het was een heel karwei. Daarna wist ik me met veel moeite op mijn knieën te hijsen.

    Ja hoor. Het was nacht buiten. Een donkere winternacht. Er was sneeuw gevallen; witte en zwarte vlakken bevochten elkaar in scherpe contrasten. Een gebouw; het leek op een oude hooischuur. Grote, zware bomen met lijntjes sneeuw langs de zwarte takken. Witte velden. Ergens onder het raam bevond zich een elektrisch licht dat een gele halve cirkel over een schoongeveegd erf wierp. Geen flatgebouwen. Geen enkel flatgebouw, zo ver mijn oog reikte.

    Ik moest piesen. Ik moest vreselijk piesen. Dat merkte ik nu pas. Waarschijnlijk was ik wakker geworden van de druk op mijn blaas. Ik draaide me om en ging voorzichtig op de rand van het bed zitten. De vloerbedekking voelde merkwaardig warm aan onder mijn voeten. Was bovendien veel zachter dan de vloerbedekking thuis. Absoluut behaaglijk. Dat is toch tenminste iets, dacht ik. Een goeie vloerbedekking. Een strohalm in alle verwarring. Ik stond op, maar alles begon rond te draaien, waardoor ik meteen weer moest gaan zitten. De druk op mijn blaas nam toe. Trouwens, waarom zag ik er zo uit? Als dit een soort grap moest zijn, was het geen goeie! Iemand had me een nachthemd aangetrokken. Dat kwam maar net tot over mijn billen. Een soort babydoll, met andere woorden. Wit. En daaronder was ik naakt. Niet eens een kleine onderbroek.

    Langzaam drong tot me door dat ik een ongeluk moest hebben gehad. Dat ik in een ziekenhuis lag. Een andere verklaring kon ik niet bedenken. Ik weigerde te geloven dat er mensen waren die jongemannen ontvoerden, hen met iets hards op hun kop sloegen om hen vervolgens in een babydoll te steken. Bovendien had ik geen pijn in mijn hoofd. Mijn hele lichaam was verdoofd, mijn vingertoppen prikten, maar ik had geen pijn in mijn hoofd.

    Ik stond weer op. Vreselijk duizelig, maar ik dwong mezelf te blijven staan, en na een poosje ging het beter. Met de motoriek van een oude man liep ik naar de wastafel.

    Die was net iets te hoog. Een paar centimeter lager en ik had zonder problemen mijn lid over de porseleinen rand kunnen leggen. Maar nee. Ik hield het inmiddels niet meer, ik had de keus tussen een kunststukje proberen of gewoon op de vloer piesen. Ik trok mijn voorhuid naar achteren en leunde tegelijkertijd zo ver ik durfde achterover. Toen liet ik het water lopen. Maar wat een zacht boogje naar de afvoer had moeten worden, werd meteen een onbeheersbare uitbarsting. Ik raakte de controle volkomen kwijt. Eerst schoot de straal uit naar links, toen naar rechts, en dat met een kracht die ik nog nooit had meegemaakt. Het was alsof de hele Atlantische Oceaan stond te dringen. De straal beukte tegen de muur en kaatste als een stortregen naar mij terug. En afknijpen, ho maar. Alle sluizen stonden wijd open, en ik had het gevoel dat ik hier tot ver in het jaar tweeduizend kon staan piesen. Als een goed onderhouden fontein.

    Terwijl ik zo stond te balen, ging de deur achter me open. Natuurlijk. Een ongeluk komt zelden alleen, zoals dat heet. Als ik me niet heel erg vergiste, was dat nachtzuster Helen die even naar de nieuwe patiënt kwam kijken. De jongeman die tijdens een worsteling met een stel bankrovers een tik tegen zijn slaap had gekregen met een geweerkolf. De bewusteloos geslagen held uit de sensatiekranten. Eigenlijk is haar wacht voorbij, maar ze komt toch nog even kijken om te zien hoe het gaat. En dan sta ik hier dus zo ... Lieve God, waarom kun je me niet komen halen? Waarom kun je me niet laten sterven?

    Het was Helen niet. Ik draaide mijn hoofd om en zag de grootste man die ik ooit in mijn leven had gezien. Een reus. Een gorilla. Twee meter lang en zo breed als een schuurdeur. Hoofd als een voetbal. Groot, kogelrond, zonder ook maar één haar. Hij stond in het licht van de gang achter hem en staarde me met het wit van zijn ogen aan. Ik gleed uit en viel in zijn grote handen.

    Na een poosje ging het beter. Ik kan niet anders zeggen. Maar ik hield het fort. Ik ben niet ongenaakbaar, maar mijn vriendschap is niet in de uitverkoop. Ik lever mezelf niet uit aan Jan en alleman. Een man zonder trots is een man zonder vaste grond onder de voeten. Zo simpel ligt dat. Met welk recht waren ze mijn leven binnengedrongen? Ik vraag maar. En het antwoord, dat fladdert in de wind, om met een gepensioneerde protestzanger te spreken. Mijn plakboeken met de knipsels over Gro Harlem Brundtland hadden ze in beslag genomen. Waarschijnlijk waren ze allang vernietigd. Oké. Daarmee krijg je een echte Elling niet klein. Ze verboden me over haar te praten. Ook goed. Dus zweeg ik. Ik vond het sowieso prima om over de meeste dingen te zwijgen. Mijn ideaal is de indiaan. Die zwijgende rots van een man, op wie alles afketst. Het heeft geen zin te proberen bij hem in een goed blaadje te komen door hem te lokken met een extra bordje verse wafels of met een uitstapje naar een of andere domme dorpsbioscoop. Zo krijg je hem niet zover dat hij zijn ziel met je deelt. Ze kwamen ’s nachts. Ze haalden me uit de diepe wouden, mijn flat, waar ik me een vrij man voelde. Ze zeiden dat ik als een beest leefde en dat de stank in het hele trappenhuis te ruiken was. Maar ik vraag: wat weten deze mensen van stank? De echte stank? Ze sloegen me in de boeien en pompten mijn lichaam vol vergif. En toen ik wakker werd, zat ik hier in het Reservaat.

    Gunn maakte me wakker. Ze aaide me over mijn haar.

    Als ik nu terugdenk aan alle lelijke dingen die ik tijdens mijn eerste dagen hier tegen Gunn heb gezegd, schaam ik me bijna. Ik weet niet wat me bezielde. Het moest er gewoon uit, neem ik aan. Gunn geeft aan dat het antwoord inderdaad daar ergens te vinden is. Opgekropt verdriet en vertwijfeling, zegt Gunn. En ik kreeg de hele emmer over me heen omdat ik toevallig het dichtstbij stond. Dat geeft niet. Ik heb wel ergere dingen naar mijn hoofd gekregen dan paardenkut.

    Paardenkut? Had ik Gunn echt een paardenkut genoemd? Wat kinderachtig! Wat door en door onnodig.

    Van de eerste dagen herinner ik me niet zoveel. Er waren te veel gezichten tegelijk. Te veel stemmen die zich met elkaar vermengden. Ik kwam uit een geordend bestaan met drie kamers en een keuken, en nu bevond ik me in de Chaos. Alles stroomde, als het ware. Dagen en nachten vloeiden in elkaar over. Ik bleef zo veel mogelijk op mijn kamer, en vooral in bed – ook al beweerden ze dat ik meer dan twee dagen achter elkaar geslapen had! Dat was het moment waarop ik besefte dat ze me vergif moesten hebben gegeven. Stukje bij beetje kwamen ook herinneringen in mijn bewustzijn boven. Beelden die de laatste dag thuis in mijn flatje lieten zien. De politie die gewoon binnenviel. Het onzinnige gevecht dat ontstond toen ze me mee naar buiten wilden nemen, naar hun auto. De buren die overal stonden te loeren. Maar daarna is het zwart. Volkomen zwart. Ik heb geprobeerd uit hen te krijgen wie me die spuit heeft gegeven, maar elke keer dat ik dat thema ter tafel breng, komt er een onrustige blik in hun ogen en krijgen ze het waanzinnig druk met iets anders. Wat mij betreft mogen ze. Ik koester geen wrok. Zo zit ik gewoon niet in elkaar. Hij of zij die dat gedaan heeft, zal zich bovendien vroeger of later voor zijn of haar god moeten verantwoorden. Dat vind ik voldoende.

    Zoals gezegd: alles was een dikke erwtensoep. Het was alsof ik een paar dagen nodig had om echt wakker te worden. Ik had ook niet echt zin om wakker te worden, geloof ik. Elke keer dat ik om me heen keek, bevond ik me tenslotte op een plek die me niet aanstond. Ik wilde naar huis. Ik wilde met rust gelaten worden en me bezighouden met mijn verschillende projecten. Voorzover ik begreep, had ik veel te doen.

    Na drie dagen werd het erger. Toen kwamen ze me halen. Weer halen, moet ik eigenlijk zeggen. Tot dan toe had ik mijn eten op mijn kamer gekregen, maar ik begreep dat ze nu uit een ander vaatje gingen tappen. Bovendien kreeg ik te horen dat ik naar een nieuwe kamer ging verhuizen. Een nieuwe kamer, waar al een zekere Kjell Bjarne bivakkeerde. Ik moest gewoon intrekken bij Kjell Bjarne.

    Ik weigerde. Geen sprake van! Van mijn leven niet! Ik zei dat ik nog liever had dat ze me ter plekke doodsloegen, wat ook waar was. Ik liet hun zelfs mijn zwakke plek vlak achter mijn oor zien. Eén welgerichte klap daar en ik zou neervallen, zo dood als een pier. Bron: talloze actiefilms op tv. Met dat soort details sjoemelen ze niet.

    Toen lachten ze! Ze lachten me recht in mijn gezicht uit!

    De enige die niet lachte was Gunn. En daar scoorde ze flink mee. Ze verordonneerde iedereen naar buiten, ook degenen die ze helemaal geen bevelen kon geven, en ging op de rand van mijn bed zitten. Elling, zei ze, en ik hoorde aan haar stem dat het met haar eigenlijk ook niet zo goed ging. ‘Elling’. Alleen dat simpele woord, mijn naam, steeds weer. Als een mantra. Ze pakte mijn hand en zo bleven we een hele poos zitten. Ja, ze klampte zich bijna vast aan mijn uitgestoken hand. Met stompe vingertjes met roze nagellak. Wat zat haar dwars? Waar was ze in verzeild geraakt? Ik zag dat ze een trouwring droeg, en dat zei natuurlijk al iets. Was een van de kleintjes in de loop van de nacht ongeneeslijk ziek geworden? Bloedkanker kon vrij vervelend zijn, dat wist ik. Deed haar man misschien niet aardig tegen haar? Er hoeft geen geweld in het spel te zijn, wil een vrouw zich niet prettig voelen in een relatie. Het grote spookbeeld heet eigenlijk Onverschilligheid. Het feit dat hij haar niet zag in zijn zelf verkozen alsmaar druk zijn. Ik vond het vervelend voor haar, want ik zag immers wel dat ze een innerlijke goedheid uitstraalde. Nog maar een paar dagen geleden had ik gezworen een muur op te trekken tussen mij en al die vreemden om me heen. Maar nu we hier zo zaten, Gunn en ik, begreep ik dat die muur geen stand zou houden in mijn relatie met haar. Op den duur niet. Met haar wat sprieterige haar en haar spitse neus deed ze me denken aan een musje op een voedertafel. Een lége voedertafel. Een voedertafel zoals die eruitziet nadat kraaien en Vlaamse gaaien er een feestje hebben gevierd. Het idee van de onbekende Kjell Bjarne en ik samen op een kamer was niet van haar afkomstig.

    Toen we binnenkwamen, zat Kjell Bjarne bij het raam met iets te frunniken. Een cassettebandje, bleek. Het bandje zelf lag in een grote kluwen op zijn schoot, en nu probeerde hij het weer terug om het spoeltje te draaien met het puntje van zijn pink als aandrijving. Hij was een forse kerel van mijn eigen leeftijd. Kalend, en met een somber kabeljauwgezicht dat weinig goeds voorspelde. Ik wilde weer weglopen, maar Gunn hield me tegen. En toen stelde ze ons aan elkaar voor. Ik voelde me als de ene bruidegom bij een verboden Pakistaans homohuwelijk. Elling, dit is Kjell Bjarne. Je hebt hem nog nooit gezien, maar dit is de man in je leven. Van nu af aan zullen jullie samenwonen, in goede en in slechte tijden. Hij zit hier net als jij in hechtenis, dus jullie zullen er samen wel uit komen. Ik had veel zin om te huilen.

    Waar is Petter? vroeg Kjell Bjarne. Hij had nog steeds niet opgekeken van de spaghetti. Ging door met waar hij mee bezig was, alsof ik niet bestond.

    Petter is verhuisd, zei Gunn.

    Daar heeft hij anders niks van gezegd, de laatste keer dat ik hem sprak, zei Kjell Bjarne.

    Nee, zei Gunn, want toen woonde hij hier immers nog! Ze gaf me een schalkse knipoog en kneep even in mijn hand.

    Mensen zeggen het als ze gaan verhuizen, zei Kjell Bjarne. Petter woont hier. Er is geen plaats meer voor die gozer daar.

    Ik rukte me los van Gunn en klapte in mijn handen. Hard. Kjell Bjarne keek bruusk op van zijn kapotte bandje en ik trok me snel terug naar de muur.

    Hier hebben we het al uitgebreid over gehad, zei Gunn, nu met een vreemde autoriteit in haar stem. Van nu af aan woont Elling in deze kamer. Petter is al meer dan drie weken geleden verhuisd, dus hou op over hem te zeuren!

    Heeft geen woord tegen me gezegd, zei Kjell Bjarne. Geen moer.

    Het leek of Gunn die hele Kjell Bjarne even voor gezien hield. Ze begon me een paar praktische dingen uit te leggen. Zoals bijvoorbeeld dat het bed dat links tegen de muur stond nu van mij was. Hetzelfde gold voor de kast tegen die muur. De wastafel was voor ons beiden. En aangezien er slechts één bureau was, moesten we dat ook delen. Toen ze dat zei, loerde Kjell Bjarne me kwaad aan, dus ik begreep dat ik dat bureau voorlopig wel kon vergeten.

    Daarna vertrok Gunn. Ze verliet me, zomaar. Instinctief wilde ik achter haar aan lopen, maar toen schoot me te binnen dat ik nog niet eerder alleen op de afdeling was geweest. Daar waren meer mensen, dat wist ik. Vreemden. Bovendien wilde ik mezelf niet voor gek zetten. Er was besloten dat ik in deze kamer moest wonen en daarmee basta. Wat Kjell Bjarne van deze zaak dacht, kon me eerlijk gezegd vrij weinig schelen. Hij mocht daar lekker aan zijn bandje blijven draaien met zijn veel te dikke pink. Ik had hem niks te zeggen en wat die Petter betrof, die was naar een heel andere kant van het land verhuisd. Daar had ik Gunns woord op gekregen. Het bed was vrij; dat wil zeggen, nu was het van mij. Niet te lang, hoopte ik, maar in elk geval een paar dagen. Tot ik weer naar huis kon. Tot dit misverstand, of hoe ik het ook maar moest noemen, was opgehelderd. Want het kon niet de bedoeling zijn dat ik hier moest blijven. Ik was niet zo dom dat ik niet allang begrepen had dat dit een soort rustoord moest zijn. En – nou ja, ik was de laatste tijd een beetje gestrest geweest. Ik had mijn moeder verloren, en dat hakt erin. Vooral omdat zij de enige was die ik te verliezen had. Al het andere was allang overboord geslagen. Moeder was mijn enige houvast geweest. En ik het hare. Dat sprookje was nu uit, en het was niet zo vreemd dat je, voordat er een nieuw sprookje kon beginnen, door een dal moest, zolang je nog in de rouw was. Zoiets zou er wel gebeurd zijn, dacht ik bij mezelf. Volkomen natuurlijk, in feite. Maar de manier waarop ik hier beland was, beviel me niet. Ik vond het erg grootmoedig van de staat dat ze ruimten ter beschikking stelden aan mensen die zich om de een of andere reden in een hectische fase in hun leven bevonden. Maar had er niet gewoon iemand langs kunnen komen om me dat te vertellen, hm? (Elling? Je bent zo bedrijvig als een mier, maar nu wordt het tijd dat je vakantie neemt en even weg bent uit de mierenhoop. De Staat heeft een groot huis op het platteland, en premier Gro Harlem Brundtland betaalt.) Zo simpel hadden ze het ook kunnen doen. In plaats daarvan stuurden ze de politie. Twee man, maar liefst, Vertegenwoordigers van een instantie die, als je de pers moest geloven, vrijwel blut was. Het was bijna niet te geloven.

    Ik ging op de rand van het bed zitten. Wat was er eigenlijk met Petter gebeurd?

    Heb jij verstand van koeien? vroeg Kjell Bjarne, nog steeds zonder op te kijken.

    Koeien? Wat was dat voor een onzinnige vraag? Ik besloot geen antwoord te geven. Het lot had ons weliswaar hier in deze kamer bijeengebracht, maar ik was niet van plan om om die reden vrienden met hem te worden. Niet na die ijskoude ontvangst die hij me had gegeven. Het had geen enkele zin nu te komen slijmen. Die boot had hij gemist, dat stond vast.

    Petter ook niet, ging hij verder. En wat dondert het ook. Koeien zijn shit!

    Kijk eens aan. Om de een of andere reden had ik enorm veel zin hem tegen te spreken, maar ik deed het niet. Wist ik veel, misschien wilde hij dat juist wel. Ik was zulke types wel eens eerder tegengekomen. Je wist nooit wat je aan ze had.

    Hij had de hint duidelijk begrepen. Er werd een uur lang geen woord gezegd. Toen zei hij: Het eten is klaar! Hij verdween de deur uit met een snelheid die ik niet van hem had verwacht.

    Ik zat een poosje te kijken naar de vreselijke puinhoop die hij op de stoel had achtergelaten. Hij was een dik uur met de reddingsoperatie bezig geweest, met als enig resultaat dat alles nu nog meer in de knoop zat. Was dat Kjell Bjarne in een notendop? Een warhoofd die het bestaan tot één grote onontwarbare knoop verfrommelde – en dat terwijl hij alleen maar probeerde orde in zijn leven te scheppen? Waarom was hij hier? Had hij ook een dierbaar iemand verloren? Was hij in de rouw? Ik wist dat mensen die rouwden heel verschillend konden reageren. Sommigen raakten in een diepe depressie, terwijl anderen hun toevlucht zochten tot oppervlakkige beschouwingen en het pijnlijke wegwuifden met geforceerde grapjes en lol. Mijn methode was me op mijn werk te storten. Een project dat erop neerkwam de werkelijkheid om me heen tot in het kleinste detail in kaart te brengen. En dat was een beetje te veel geworden, blijkbaar. Maar Kjell Bjarne? Ik merkte dat ik tegen mijn zin nieuwsgierig naar hem begon te worden. Was ik te hard tegen hem geweest met mijn ijskoude zwijgen? Ik had weliswaar de ballen verstand van koeien, maar ik had toch ‘nee’ kunnen zeggen. Zijn korte vraag was misschien alleen maar een wat hulpeloze manier geweest om met iemand buiten zijn eigen hoofd in contact te komen; het was helemaal niet gezegd dat hij het onaardig had bedoeld.

    Gunn kwam me halen. Stuurde me naar de zaal en naar een plek aan tafel. Er moest gegeten worden, en nu geen onzin meer, althans voorlopig niet. Ik was eigenlijk verrast over mijn reactie op deze wat harde toon, want die beviel me en tegelijkertijd ook weer niet. Het was natuurlijk vrij irritant om als een klein jongetje behandeld te worden. Maar aan de andere kant waren er immers ook goede herinneringen verbonden aan die periode van mijn leven, een fase die onherroepelijk voorbij was nu moeder was heengegaan. En het had ook iets komisch. Want toen Gunn me een beetje stond uit te foeteren om te laten zien dat ze het nu serieus meende, zag ik in een soort dubbelbeeld hoe Gro Harlem Brundtland opeens in de kantine van het parlement stond, waar de afgevaardigde uit Hedmark wat zat te suffen. Wist hij niet dat er een partijbijeenkomst was? Hup, in de benen, en weg met die vieze pijp!

    De anderen staarden me aan. Met intense, gretige blikken, vol... ik weet niet wat. Nee, ik weet het werkelijk niet. Alleen Kjell Bjarne keek een andere kant op, hij bestudeerde een schaal met vleeswaren, terwijl hij langzaam en grondig zijn eten kauwde. Mannen en vrouwen. Een stuk of acht, tien. Ik besloot mezelf niet te grabbel te gooien. Ik had me opengesteld voor een zekere vertrouwelijkheid met Gunn, dat moest maar genoeg zijn. Grote mensenmenigten maken me altijd onpasselijk. Ik hou van mensen, maar ik heb ze het liefst een beetje op afstand. Bekijk ze vanachter het raam, bijvoorbeeld. Het is in feite zo simpel:

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1