Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Shadajaël omnibus 1
Shadajaël omnibus 1
Shadajaël omnibus 1
Ebook291 pages4 hours

Shadajaël omnibus 1

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Na een avond stappen wordt Shea met een vreselijke kater wakker. Aanvankelijk weet hij niet wat er gebeurd is, maar als de waarheid langzaam tot hem doordringt, lijkt er geen ontsnapping meer mogelijk te zijn uit zijn duivelse situatie. Alles wat er tussen hem en de eeuwige verdoemenis in staat is een excentrieke priester die zich inzet om zijn ziel te redden. Ze staan echter tegenover een machtige demon die het niet snel opgeeft, zeker niet als er veel meer op het spel blijkt te staan als aanvankelijk het geval lijkt en hij zich uiteindelijk in het hol van de leeuw moet wagen om zijn vrienden te redden.
En dan zet de demon Mathhamor zijn ultieme wapen in, de Doodskoets.

“Leuk en bloederig.” Eddy Bertin, NBD/Biblion

“...ik moet eerlijk zeggen dat ik blij verrast ben met zijn schrijfstijl. Mooi vloeiend en in een heldere toon de lezer meevoerend in het verhaal. Het is natuurlijk niet het eerste boek van zijn hand en dat is ook te merken.” Gerrie van Kooij, SF-Terra

“Het is een vleugje van de eerste Stephen King verhalen en Joe Hill, een schepje ‘walking dead’ maar bovenal een origineel en zeer eigen stijl om de lezer mee te nemen naar een onwerkelijke wereld met genoeg gruwel zonder grotesk te worden.” Connie Schelvis, conniesboekkies.nl

“Shadajaël is een leuke omnibus van drie semi-kortverhalen met goede horrorkenmerken die de christelijke leer op een eigenwijze manier integreert en die in het geheel toch een vlot leesbaar boek weet te creëren.” Joke Michielsen, Fantasywereld

“De horror is echt heel erg goed. Van doodskoetsen tot weerwolven, van enge wormen tot kwelgeesten. Alles zit in dit verhaal. Tijdreizen, je valt van de ene verbazing in de andere. 5*****” Natasja Jenninga, Ik hou van horror, fantasy en spanning

LanguageNederlands
Release dateJan 30, 2023
ISBN9798201277956
Shadajaël omnibus 1
Author

Theo Barkel

Theo Barkel wanted to be a writer since his youth. Inspired by series as Doctor Who an Perry Rhodan he started writing at the age of 8, (or 7, or 6...)Besides his horrorseries Shadajaël, several of his short story’s are published. Shortly after the publication of his novel The Grumpy Sword (Het Chagrijnige Slagzwaard) he was compared to the British writer Terry Pratchett. Besides his work as an author he has been the chief editor of the oldest Dutch SciFi and Fantasy magazine, SF-Terra, for several years.

Read more from Theo Barkel

Related to Shadajaël omnibus 1

Related ebooks

Related categories

Reviews for Shadajaël omnibus 1

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Shadajaël omnibus 1 - Theo Barkel

    Shadajaël Omnibus 1

    Theo Barkel

    Copyright:

    © 2023 Theo Barkel

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toe4stemming van de uitgever.

    Boek 1

    Genadeval

    Proloog

    Een fel licht dat snel kleiner werd, terwijl ik een onmeetbare afgrond in tuimelde. Talloze beelden schoten langs mijn geestesoog, had ik wel de juiste beslissing genomen? De twijfel die al die tijd al in mijn ziel had gesluimerd, sloeg om in spijt. Maar spijt had een bittere nasmaak, omdat je het altijd kreeg als het te laat was. Ik berustte in mijn noodlot, simpelweg omdat ik geen keuze had. Het laatste beetje hoop dat diep in mijn ziel brandde, slonk weg tot er slechts een klein vonkje overbleef dat overweldigt werd door een eindeloze eenzaamheid.

    Hoofdstuk 1

    Zelden was ik wakker geworden met een ergere hoofdpijn dan nu. En ook, zo bleek achteraf, op een vreemdere plek. Mijn slapen bonsden en mijn schedel voelde aan alsof hij murw was geslagen door de voorhamer van een middeleeuwse smid. Wanhopig probeerde ik me te herinneren wat ik de afgelopen avond had gedaan. Gaan stappen? Had ik me weer eens laten verleiden en veel te veel gedronken? Als dat zo geweest was, en dat was wel heel waarschijnlijk, dan hoopte ik dat het de moeite van deze hoofdpijn waard was. Het was alleen fijn geweest als ik me de avond zelf ook herinnerd had, maar dat was één groot zwart gat.

    Mijn hersens weigerden naar behoren te functioneren en ondanks mijn pogingen om iets terug te halen van deze hopelijk geweldige avond, vloeiden alle gedachten als dikke stroop naar een imaginair gootsteenputje in mijn hoofd en verdwenen daar in. Ik haalde reutelend adem en voelde me heel even een oude man die met één been in zijn graf stond. Nadat ik zo een paar minuten gelegen had, me vooral ergerend aan mezelf, besloot ik om op te staan. Of in ieder geval een poging daartoe te wagen.

    Al mijn spieren deden pijn en mijn armen en benen maakten spastische bewegingen. Ik vervloekte mezelf, besloot om nooit meer te gaan stappen en helemaal geen alcohol meer aan te raken. Tegelijkertijd wist ik dat ik deze belofte waarschijnlijk vanavond alweer zou breken. Ik zou de stad ingaan met mijn vrienden, de beest uithangen en gaan zuipen om vervolgens bij de één of andere kroeg weer in elkaar getimmerd te worden. Ongetwijfeld was dat nu ook gebeurd.

    Ik slaakte een rochelende zucht en besloot om mijn ogen te openen. Gezien het feit dat ik nog steeds geen idee had waar ik was en gewoon naar huis wilde om mijn roes verder uit te slapen, leek me dat een goed idee.

    Maar mijn oogleden waren het niet met mij eens. Alsof ik was vergeten hoe ik ze moest openen. Uiteindelijk, als waren het weerbarstige scharnieren, gingen ze langzaam open. En ik zag nog steeds niets, alles bleef aardedonker. Heel even was ik bang dat het aan mij lag. Wat had ik in hemelsnaam uitgevoerd? Had iemand pepperspray in mijn ogen gespoten? Toen pas viel mij de lichte twinkeling in de lucht op.

    De sterrenhemel!

    Het was alsof er een zucht van opluchting door mijn lichaam gleed. Ik lag op mijn rug en staarde naar de hemel! Ik probeerde nu ook de macht over mijn lichaam verder te herwinnen, te beginnen bij mijn vingers. Ik moest wel een hele krat zwaar bier achterover geslagen hebben, want naarmate de strijd om mijn vingers vorderde, ging de smid in mijn hoofd weer te keer. De strijd om mijn vingers won ik in ieder geval. En terwijl ik daar in het aardedonker lag, woelden mijn vingers in… aarde!

    Ik kreunde.

    Ik lag toch niet in iemands bloembed?

    Met houterige bewegingen werkte ik me langzaam omhoog. Ik zag allemaal donkere schaduwen om me heen en voelde een harde betonnen ondergrond. Ik vond steun bij een rechtopstaande steen en stond uiteindelijk op mijn benen, als een peuter die zijn eerste stapjes zet.

    Volkomen onverwacht zette de maan de omgeving in zijn spaarzame licht en ik bevroor midden in mijn beweging.

    Ik was wakker geworden op een begraafplaats.

    Onwillig en met een houten kop sleepte ik mezelf naar de uitgang. Ik wilde hier zo snel mogelijk weg. Het was alsof de grafzerken me beledigd aanstaarden. Ik had tenslotte hun welverdiende rust verstoord. Hun laatste rustplaats ontheiligd. Des te meer dat besef tot mijn duffe hersens doordrong, des te meer ik me begon te schamen.

    Mijn rechterbeen sleepte een beetje achter me aan. Hij voelde koud en klam aan. Ik had er waarschijnlijk op gelegen. Het hek van de begraafplaats was dicht, maar met de zekerheid van een slaapwandelaar hinkte ik naar een afgebrokkeld gedeelte van de eeuwenoude muur. Even aarzelde ik om er overheen te klimmen. Ik probeerde de vertoornde blik van een verweerde stenen engel te negeren en vervolgde mijn weg.

    De doornen langs de kant van de weg schramden mijn benen. Ik lette er niet op, alles wat ik kon was wezenloos voortstrompelen. Soms reed er een auto voorbij, maar niemand nam de moeite om mij te helpen. Het duurde dan ook uren voordat de eerste huizen zichtbaar werden. De zon kwam op, de omgeving kwam tot leven en ik voelde me murw geslagen. Mijn bed, dat was alles waar ik naar verlangde.

    En eten.

    Terwijl ik moeizaam terug naar huis liep, gingen de eerste winkels al open, ook de slager. De deur kierde open en hij reed zijn reclamebord het plein op. De geur van het vlees uit zijn vitrine leidde me zodanig af, dat ik zonder er echt bij na te denken naar hem toeliep.

    Hoofdstuk 2

    Met zichtbare moeite wrong Mark Duffy zich door de vriezer en sloeg een half varken aan zijn vleeshaak om vervolgens puffend terug te lopen naar zijn ‘operatietafel’.

    ‘Verdomme, negen uur alweer,’ bromde hij chagrijnig. Met een harde klap landde het varken op de tafel en vrijwel meteen sloeg zijn vleesmes voor het eerst toe.

    Moeiteloos sneed het vlijmscherpe gereedschap door vlees en botten voordat het tot stilstand kwam. Ontevreden brommend liet hij het zitten toen hij zag dat het al bijna negen uur was. Hij moest klanten ontvangen. Tot twaalf uur moest hij dat nog alleen doen ook want dan zou zijn parttimer pas komen.

    Waardeloos, werkschuw tuig was het, allemaal. Maar helaas kon hij niet zonder. Ondertussen had hij de grote sleutelring vanonder zijn bebloede schort gepakt en schoof met zijn dikke buik langs de toonbank.

    Het was nu nog rustig op het plein. Om deze tijd lag bijna iedereen nog op bed. Het zou echter niet zo lang duren voordat daar verandering in kwam. Op dit moment liep er alleen nog maar een bleke zielepoot en hij kwam nog naar hem toe ook.

    ‘Heb ik weer,’ bromde hij. ‘Zo’n student die bijna niets te besteden heeft.’ De magere gestalte had zijn slagerij ondertussen bereikt. De ogen van de bleekscheet lagen diep in de kassen en het gezicht was nog witter dan zijn schort ooit geweest was.

    ‘Ik… heb… honger…’

    ‘Dan moet je eten, knul. De Mac is vast wel open. Daar zijn de hamburgers al gegrild, hier zijn ze nog maar net dood.’

    ‘Honger.’

    ‘Zeker je hersencellen weggedronken en de rest uitgekotst hè?’

    De zielige figuur lette al niet meer op hem. Zonder pardon werd hij opzij geschoven en de magere figuur liep zijn zaak in.

    ‘Hé!’ Verbaasd sloeg hij de jongeman gade. Er waren niet zoveel mensen die hem zomaar aan de kant schoven en van die magere Hein verwachtte je dat al helemaal niet. ‘Heeft je moeder je geen manieren geleerd?’ Slechts heel even keken de lodderige ogen hem aan, toen kwam de magere student hij tot zijn verbazing weer achter de toonbank vandaan. ‘Wat krijgen we nou weer? Ga weg daar!’

    *

    Iets oncontroleerbaars had zich meester van mij gemaakt. Het kwam uit het niets, en bedwelmde iedere bezonnen actie. De geur van rauw vlees had iets losgemaakt en ik verloor alle controle. Houterig graaide ik naar het eerste dat ik te pakken kon krijgen. Mijn vingers trilden en klauwden diep in het rode vlees. Bloed droop van mijn handen terwijl ik gulzig mijn tanden in het taaie vlees zette.

    Het vlees was koud en dat irriteerde me.

    De lastige persoon die zoveel praatte, staarde me ontzet aan en dat was nog irritanter. Zijn lippen bewogen; hij dreigde ergens mee, maar ik hoorde niet eens wat hij zei. Iets legde een waas voor mijn ogen en verblindde mijn zintuigen.

    Iets klopte niet.

    Het vlees was koud.

    Het denken ging moeilijk, weer die dikke stroop en dat afvoerputje.

    Het vlees was koud.

    En toen wist ik het, het vlees moest warm zijn.

    De lap vlees viel uit mijn handen, de brok in mijn mond slikte ik door.

    Het vlees moest warm zijn. Zijn vlees was warm.

    Ik zette mijn onwillige spieren in beweging.

    Als een zeepbel spatte de waas om mijn bewustzijn uit elkaar en ik vond mijzelf terug bij een beek. Heel even voelde ik mij verloren; toen drong het langzaam tot me door dat ik in het park was, vlakbij mijn woning. Het laatste dat ik me kon herinneren, was dat ik het dorp binnen was gelopen. De stroef draaiende radertjes van mijn trage brein konden geen verdere bruikbare informatie leveren over wat er in die tussentijd was gebeurd.

    Was ik bewusteloos geweest?

    Had ik een black-out?

    Ik wist het niet.

    Onhandig stond ik op en spoelde mijn handen af in de beek. Het hongerige gevoel dat ik gedurende de lange en vermoeiende wandeling naar huis had gehad, was in ieder geval naar de achtergrond verdwenen. Dat was in ieder geval wat. Waarschijnlijk had ik onderweg wat eetbaars gevonden, maar ik kon het me weer niet herinneren. Ik moest hier geen gewoonte van maken.

    Toen ik mijn handen uit de beek haalde, bleken ze onder een plakkerige rode stof te zitten, een soort verf waarschijnlijk. Alweer had ik geen idee wat het was of hoe het daar kwam.

    Ik schudde vermoeid mijn hoofd, veegde mijn handen af aan het gras en stond op. Had ik misschien last van geheugenverlies? Misschien was het wel verstandig dat ik naar een dokter ging. Ik was echter zo lang al niet naar een dokter geweest, dat ik niet eens wist wie mijn huisarts was. Een brandende pijn in mijn borst vertelde me dat het geen slecht idee was om dat uit te zoeken en kreunend zette ik me in beweging.

    Het kon allemaal wachten tot morgen. Ik voelde me geradbraakt en verlangde alleen maar naar mijn bed. Het grind van het pad knarste onder mijn voeten en bijna automatisch moest ik aan de botten in de lijkkisten van de begraafplaats denken.

    Ik strompelde verder, totdat de flat waarin ik woonde langzaam maar zeker in het zicht kwam.

    Ik had me opgelucht moeten voelen, maar het steeds sterker wordende brandende gevoel in mijn borstkas maakte dit onmogelijk. Een ondefinieerbare onrust had zich meester van mij gemaakt terwijl ik zo door het oude centrum liep. Mensen liepen langs mij heen, negeerden mij alsof ik niet bestond. De anonimiteit van de stad.

    Toch bekroop me het gevoel dat ik aan werd gestaard. Alsof iemand zich in de massa verborg en mij observeerde. Het gevoel werd langzaam zekerheid, al had ik geen enkele bewijs om dit te staven. Ik wist het gewoon.

    Ik dwong mijn met een slakkengang werkende hersens ergens anders aan te denken, hetgeen niet meeviel. Om de één of andere reden gehoorzaamden zij niet echt meer. Met onhandige bewegingen diepte ik mijn sleutel uit mijn jaszak en naderde mijn appartement. Ik was half verdoofd van de pijn op mijn borst en leek hierdoor in een soort schemerwereld te leven. Als van een afstandje keek ik naar mezelf, hoe ik klungelig het sleutelgat zocht. Dit was geen dronkelap meer die een kater had.

    Mijn trillende handen hadden net het gat gevonden, toen de deur onverwacht open werd getrokken en één van mijn buren naar buiten kwam.

    ‘Hé, Shea! Wat zie je eruit man. Die vent heeft je goed te pakken gehad, hè?’ Beelden flitsten langs me heen. Teveel om op te noemen. ‘Ik zou het niet nemen, ik zweer het je! Als ik jou was zou ik naar de Devils end terug gaan om hem te grazen te nemen. Zou wel mee willen gaan, maar ik moet er vandoor.’

    Ik kreeg een vriendschappelijke klap op mijn schouder en was weer alleen. Het enige dat ik nog zag voordat ik het appartementencomplex binnenliep, was een in het zwart geklede man die zich omdraaide en wegliep.

    Met knarsende scharnieren zwaaide de deur naar mijn appartement open. Het had een typische mannenuitstraling. Het was slecht opgeruimd, her en der lagen kledingstukken en de maaltijd van gisteren stond nog op de salontafel. Ik moest echt een keer opruimen, besefte ik half bewust. Wat kon het me ook schelen? Mijn handen hielden mijn schedel vast. ‘Oh, mijn kop.’

    Ik had nog steeds het gevoel alsof een overijverige bakker deeg had gekneed in mijn hoofd dat nu aan het rijzen was. Het kon nooit lang duren voordat hij uit elkaar zou klappen. Een aspirine zou misschien helpen, maar ik kon me niet herinneren waar ik die dingen bewaarde. En dan was daar dat brandende gevoel op mijn borst. Met tegenzin werkte ik me omhoog en begon me met stijve vingers uit te kleden. Het duurde zeker tien minuten voordat ik mijn blouse uit had en nog eens vijf minuten voordat mijn hemd op de grond lag. Trillend gleden mijn koude vingers toen over mijn borstkas en ik huiverde onder de aanraking. Uiteindelijk voelde ik een vreemde oneffenheid op mijn borstbeen. Toen ik het aanraakte verdwenen alle stroperige gedachten als sneeuw voor de zon en heel even kon ik weer helder denken. Tot mijn verbazing keek ik in een spiegel en mijn handen betasten het kruis dat ik jaren geleden van mijn grootvader had gehad. Het had zich helemaal in mijn borstbeen gebrand! Verbaasd kroop ik weg van de spiegel. Was zojuist alles nog traag verlopen, nu schoten allerlei gedachten door mijn hoofd en had ik moeite om ze op een rijtje te krijgen.

    ‘Wat is er toch gebeurd? In Godsnaam, wat is er gebeurd?’ Mijn eigen stem klonk vreemd rauw en tranen schoten in mijn ogen. Al snel stond ik te grienen als een klein kind. Het kruis scheen zich een weg door mijn lichaam heen te branden. Het deed me huiveren, en boezemde me angst in.

    ‘Je bent één van ons,’ fluisterde een stem achter me. Ik draaide me om… en zag niemand. ‘Geef toe.’

    Ik struikelde en viel weer op het bed waar ik net van opgestaan was. ‘Geef toch op. Ze willen je beschermen, maar dat zal ze niet lukken.’ Het onwerkelijke gefluister kwam nu van alle kanten. Stemmen die overal waren, mij insloten en dreigden te verstikken.

    ‘Laat me met rust, verdomme! Ga weg.’ De paniek zocht zich een weg naar buiten en ik was me niet meer bewust van wat ik deed. Ik stond op en rende naar buiten, beheerst door één gedachte, weg van hier!

    Mijn vingers gleden van het kruis af en de wereld veranderde weer in een slome, grijze massa. Maar nu waren daar constant die stemmen, als de aanlokkelijke gezangen van de syrenen. ‘Je kan niet wegrennen.’ Ik probeerde ze te negeren en rennend als een bejaarde atleet bereikte ik de straat. ‘Vluchten is nutteloos.’ Schimmige nevels bewogen zich voor mijn ogen. ‘We vinden je overal.’

    ‘Ga toch weg, laat me met rust.’ Zonder ergens op te letten stak ik de drukke straat voor mijn appartement over. Overal om mij heen hoorde ik piepende remmen en gevloek, het feit dat ik de overkant bereikte mag dan ook een klein wonder genoemd worden. ‘Ga weg uit mijn hoofd!’ Het was mijn eigen stem maar hij klonk me heel onwerkelijk in de oren.

    Hoofdstuk 3

    Het felle licht was niet meer dan een eenzame gloeiworm in de verte en het gemis maakte me gek. Een waanzinnige hitte doordrong iedere vezel van mijn bestaan en walgelijke verlangens verscheurden mijn gemoed.

    Nog nooit had ik zoveel spijt gehad van een genomen beslissing.

    ‘Neem me terug,’ smeekte ik. ‘Laat me hier niet achter.’ De woorden werden opgeslokt door de duisternis.

    Een reactie hoefde ik niet te verwachten.

    ‘Wat ik tegen u hebt is dat ge warm noch koud bent. Waart ge maar warm of koud, maar ge zijt lauw.’

    ‘Geef me nog een kans,’ jammerde ik, de onverwachte strohalm grijpend.

    *

    ‘Wat hebben we, Piwi?’ riep Stu Cardiff over de gang terwijl zijn collega het lijk naar binnen reed. Peter William Hammond, Piwi voor zijn vrienden, kwam de onderzoeksruimte binnen en gezamenlijk tilden ze de net binnengekomen dode op de metalen onderzoekstafel.

    ‘Een dode slager. Waarschijnlijk slechte kwaliteit vlees verkocht aan een klant waarna hij zijn tanden maar in de slager heeft gezet,’ antwoordde deze met zijn typerende zwarte gevoel voor humor. Piwi was een stevig gebouwde kerel die niet zo gauw uit zijn evenwicht te brengen was. Hij was een boerenzoon en had ervoor bedankt het bedrijf van zijn vader over te nemen. ‘De hele dag in de koeienstront wroeten voor een luizenloontje? Ik denk er niet aan!’ had hij tegen zijn ouders gezegd. In plaats daarvan was hij ‘in lijken gaan wroeten.’ Zijn vader was er niet blij mee geweest, maar aangezien Piwi zijn vaders stijfkoppigheid had geërfd, had deze geen andere keuze gehad dan zich erbij neer te leggen.

    Stu Cardiff was het tegenovergestelde. Hij was een stadsmens van hetzelfde formaat als de dode slager. Zijn conditie liet hem volledig koud en zijn werk was alles voor hem. Zijn ouders wisten al snel dat hij patholoog of iets dergelijks zou worden, want als jongen sneed hij al dode kikkers, muizen en vogels open om te kijken hoe ze er van binnen uitzagen. Tot grote ergernis overigens van zijn leraren en ouders. Het was dan ook niet verbazend dat hij zijn klasgenoten ver vooruit was toen hij aan zijn medische studie begon.

    Stu Cardiff ritste de plastic lijkenzak open en voor het eerst in zijn leven zag Piwi Hammond zijn collega schrikken.

    ‘Krijg nou wat Piwi, ik ken hem!’

    ‘Oh?’

    ‘Ja, hij heeft zijn slagerij bij mij op de hoek. Daar komen mijn hamlapjes vandaan.’ Peter Hammond leunde voorover en keek naar het monumentale achterwerk van zijn collega.

    ‘Kan ik me voorstellen. Een overeenkomst is er wel.’

    ‘Verdomme Pi, doe niet zo flauw.’ Stu deed een stapje achteruit, vermande zich en keek zijn collega aan.

    ‘Zal ik de autopsie doen?’ zei deze.

    Even leek hij te twijfelen. ‘Nee, het gaat wel.’ Hij reikte weer naar de rits en trok hem verder open, om vervolgens lijkbleek weg te trekken.

    ‘Mijn God.’ Hij slikte en zocht steun bij de kast. Piwi was even nergens toe in staat, hij staarde slechts vol afschuw naar het lijk. ‘Wat is hier gebeurd?’ bracht hij er uiteindelijk uit.

    ‘Een blanke man van rond de vijftig jaar,’ sprak hij met trillende stem in de microfoon. ‘Hij is weldoorvoed en licht kalend. Het slachtoffer is geïdentificeerd als Mark Duffy. Naar alle waarschijnlijkheid is hij vanmorgen overleden. De redenen voor zijn overlijden zijn op het eerste gezicht de uitgebreide verwondingen aan zijn lichaam. In zijn nek zitten ter hoogte van zijn strottenhoofd bijtsporen die van menselijke oorsprong lijken te zijn. De huid is hier weggescheurd en heeft een wond veroorzaakt tot onder het sleutelbeen waardoor het strottenhoofd helemaal open ligt. Dit is vermoedelijk ook de fatale wond geweest.’ Hij haalde even diep adem en keek zijn collega aan. ‘Peter, hier zit wat slijm. Kan je dat weghalen voor DNA onderzoek? Ok, dank je. En ook een foto graag.’ Stu wachtte even en zette toen de microfoon weer aan zijn mond. ‘De verwondingen lopen door tot aan de buikstreek van het slachtoffer. Ook hier zijn, vooral in de zij, weer diepe wonden aangebracht. De dader heeft ook nu geen gebruik gemaakt van slag of steekwapens, maar slechts zijn handen en tanden. De aard van de verwondingen duidt er op dat we hier te maken hebben met een…’ Stu Cardiff slikte hoorbaar. ‘…met een menseneter.’ Zijn gezicht verstrakte bij deze opmerking.

    ‘Kom Stu, we nemen even een korte pauze. We kunnen allebei wel een kop koffie gebruiken denk ik.’

    Een kwartier later was Stu de eerste die de onderzoekskamer weer binnen liep. Met een achteloos gebaar gooide hij zijn plastic bekertje in de vuilnisbak om vervolgens doodstil te blijven staan.

    ‘Ehm, Piwi. Jij hebt niet de één of andere flauwe grap uitgehaald toen je naar de WC ging hè?’

    ‘Nee natuurlijk niet, hoezo?’

    ‘En we zijn hier momenteel helemaal alleen?’

    ‘Dat weet je best, Stu. Wat is er aan de hand?’ Met grote angstogen keek Stu Cardiff naar het bloederige spoor dat vanaf de lege onderzoekstafel naar buiten liep.

    ‘Ons… ehm… lijk is weg!’

    Beide pathologen staarde elkaar stom aan. Als bevroren en niet in staat om ook maar iets te doen of te zeggen, ook nadat de agenten die betrokken waren bij het onderzoek allang vertrokken waren.

    Ze zouden een rapport schrijven dat nergens op sloeg. Ze zouden er met hun collega’s hartelijk om lachen en zij, die ‘gekke pathologen’, zouden nog heel lang het slachtoffer van veel praktische grappen worden.

    Als ze ‘s avonds hun kastje openden, zouden ze een lijk terugvinden in de vorm van een opblaaspop. Hun mailbox zou ‘s morgens gevuld zijn met fantasievolle PowerPoint presentaties over lopende lijken. Echo’s van flauwe moppen zouden hun oren bereiken. Ze werden nu al Stu Zombie en Piwi Frankenstein genoemd!

    ‘Wat een dag. Wat een godvergeten klotedag!’ bracht Stu Cardiff er uiteindelijk uit.

    Normaal gesproken zou Peter Hammond fel op dit taalgebruik gereageerd hebben, nu knikte hij alleen maar.

    ‘Hoe heeft dit toch kunnen gebeuren, Pi?’

    Piwi schudde zijn hoofd en dacht aan de consequenties die zouden kunnen volgen. ‘Al sla je me dood Stu, ik heb geen idee.’

    Een kwade blik van zijn collega deed hem beseffen wat hij had gezegd en geschrokken kromp hij in elkaar. De rinkelende telefoon bevrijdde hem gelukkig uit de benarde situatie en gehaast nam hij op. ‘Er komt een nieuwe klant voor jullie aan,’ klonk een neuzelende stem aan de andere kant. En toen, met een pesterige ondertoon, ‘pas goed op hem.’

    Peter Hammond hing berustend op. ‘Werk aan de winkel, Stu.’ Met tegenzin hees deze zich omhoog uit zijn stoel en drukte zijn sigaret uit. Hij had zojuist besloten om van merk te veranderen. Hij had het altijd toepasselijk gevonden om als patholoog Black Death te roken, nu echter niet meer.

    Misschien stopte hij wel helemaal.

    Ze stonden net klaar toen het tweede lichaam van

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1