Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Planeet Aarde
Planeet Aarde
Planeet Aarde
Ebook375 pages5 hours

Planeet Aarde

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een man wordt wakker in een ziekenhuis. Hij heeft geen idee wie en waar hij is, wel ziet hij dat hij de enige nog levende mens op aarde is. Vertwijfeld besluit hij te gaan zwerven. Uiteindelijk ontdekt hij zijn geschiedenis en realiseert zich dan dat het leven geen zin meer heeft. Maar dan ...
Twee en een half jaar later landen buitenaardsen op aarde. Zij gaan op onderzoek en komen achter de waarheid.

Bij Uitgeverij Anthune heeft Clement Roorda meerdere boeken gepubliceerd waaronder de Tovenaar trilogie (fantasy), een aantal kinderverhalen (de Kamper treintjes) en een bundel korte verhalen (Fantastische Liefdesverhalen).

Over de Tovenaar: ‘een geweldig boek’ (FF leesclub).
‘Origineel, ook door het feit dat er totaal geen magie aan te pas komt en toch een fantasysfeer heeft.’ (ELF Fantasy magazine).

Over de Ziener: ‘een prachtig verhaal, goede opbouw, mooie karakters, prachtige aangrijpende stijl’ (Stephen King fanclub).

Clement Roorda werkt, naast het schrijven, in de gezondheidszorg, een bron van die emoties waar het echt om gaat in het leven: leren, houden van, afscheid nemen en toch gelukkig zijn.

LanguageNederlands
Release dateApr 18, 2023
ISBN9798201932633
Planeet Aarde
Author

Clement Roorda

Clement Roorda (1964) schrijft al zolang als hij zich kan heugen, maar debuteerde pas in 2005 met 'de Tovenaar'. In 2010 verscheen het vervolg 'de Ziener' en de verhalenbundel 'fantastische liefdesverhalen'. Zijn verhalen zijn gepubliceeerd in 'Pure Fantasy' en 'Pure Thrillers'. Hij werkt, naast het schrijven, in de gezondheidszorg, een bron van die emoties waar het echt om gaat in het leven: leren, houden van, afscheid nemen en toch gelukkig zijn. Boeken

Read more from Clement Roorda

Related to Planeet Aarde

Related ebooks

Related articles

Reviews for Planeet Aarde

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Planeet Aarde - Clement Roorda

    Planeet Aarde

    Clement Roorda

    www.Anthune.nl

    Gepubliceerd door uitgeverij Anthune

    Opmaak en omslagontwerp: C. Roorda

    Meer informatie op: http://www.Anthune.nl

    ISBN: 9789083201054

    NUR: 333

    Derde druk 2023

    Copyright 2023 Clement Roorda. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en - of openbaar gemaakt, door middel van druk, (foto)kopie, microfilm, of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

    Inhoudsopgave

    Ouverture, De overlever

    Eerste Acte, Aankomst

    1 Planeet Aarde

    2 Eerste Zicht

    3 De Eerste Landing

    4 Touch-down

    5 De Eerste Dag

    6 De Ontdekking

    7 Ingreep

    8 De Waarheid

    9 Klein Origo

    Tweede Acte, Verkenning

    10 Pijn

    11 Exploratie

    12 Exploitatie

    13 Verwondering

    14 Keuzes

    15 Vrij

    16 Esmae

    Derde Acte, Toekomst

    17 Verlaten

    18 De Verkiezing

    19 Ontspanning

    20 Problemen

    21 Groei

    22 Voorbereidingen

    23 Contact

    24De ontmoeting

    Epiloog

    Namenlijst

    Ouverture, de overlever

    Het begin

    Ik trok een bureaula open en zag een schrijfblok en een paar pennen liggen. Ik legde het schrijfblok op tafel en schreef:

    Wat is er gebeurd?

    Waar ben ik?

    Wie ben ik?

    Waarom ben ik in het ziekenhuis?

    Ik keek lang naar deze vier vragen. Het schrijfblok gaf geen antwoord.

    Ik voelde mijn hoofdpijn weer opkomen. Even overwoog ik het schrijfblok door de ruimte te smijten, te gaan gillen en weg te lopen, maar bedacht toen dat me dat niets zou helpen. Wilde ik weten waarin ik terecht gekomen was, dan moest ik proberen alles op een rijtje te krijgen, want ik besefte dat als ik zo doorging, ik binnen een dag gek zou worden. En ook zonder dat had ik al een bijzonder sterke neiging om uit het raam te springen. Daar hoefde ik niet eens gek voor te zijn. Gelukkig konden de ramen niet open.

    Ik staarde weer naar het papier.

    Wat is er gebeurd?

    Waar ben ik?

    Wie ben ik?

    Waarom ben ik in het ziekenhuis?

    Ik had nog steeds geen idee. Toen nam ik een besluit, mijn eerste sinds ik ontwaakte. Ik zou gaan opschrijven wat ik de afgelopen dagen had meegemaakt, beginnend op de dag dat ik wakker werd en dat blijven doen tot ik antwoord heb op deze vragen.

    Ik zette een streep onder de vragen en begon.

    Dag 1

    Het was stil, doodstil toen ik wakker werd. Ik had geen idee waar ik was en had barstende koppijn. Ik bleef liggen en zakte weer weg in diepe bewusteloosheid.

    Toen ik opnieuw mijn ogen opende, draaide de wereld. Ik probeerde met mijn hand mijn voorhoofd aan te raken, maar dat lukte niet. Mijn armen waren vastgebonden. Ik tilde mijn hoofd iets op om te kijken wat er aan de hand was. Ik schrok. Ik lag in een ziekenhuisbed, om mijn polsen zaten zwachtels die waren vastgeknoopt aan de zijkanten van het bed. Ik zag een infuus in mijn arm. Ik probeerde te roepen, maar kon niets anders uitbrengen dan een zacht gefluister.

    ‘Zuster,’ fluisterde ik, ‘zuster, help.’ Maar er kwam geen reactie. Ik viel weer in slaap.

    Ik had geen idee hoelang het duurde voor ik weer bij kennis kwam, maar toen ik dat was, was de hoofdpijn verdwenen. Ik keek om mij heen. Ik lag op een eenpersoonskamer in een ziekenhuisbed met omhoog staande bedhekken. Mijn armen waren gefixeerd. In beide armen waren infusen ingebracht. Ik keek naar de infuuspompen en opeens werd ik heel bang. Uit films wist ik dat infuuspompen zorgen dat mij vloeistof wordt toegediend. En als ze leeg zijn, slaan ze op alarm waarna een verpleegkundige komt om nieuwe zakken aan te sluiten. En er moesten lampjes branden. Maar er was niets van dat al. De infuuszakken waren leeg en op de pompen was niets te zien. Geen knipperende lampjes, helemaal niets. Toen keek ik naar de monitor die links boven mijn bed hing. Ik kon er slechts met moeite opkijken. Opnieuw schrok ik. Op de monitor was niets te zien, het leek alsof hij uitstond.

    ‘Hallo,’ riep ik, ‘hallo, kan er iemand komen? Er is hier iets niet goed.’

    Niemand reageerde.

    Ik probeerde mijn gefixeerde armen los te rukken, maar dat lukte niet. De zwachteltjes waarmee ze waren vastgezet waren weliswaar zacht, maar verbazingwekkend sterk. Ik kon ze niet kapottrekken. Daarom probeerde ik mijn handen door de lussen te schuiven. Eerst met grof geweld, maar dat deed alleen maar zeer, daarom probeerde ik nu langzaam de lussen wat te verruimen door eraan te trekken. Links lukte dat niet, daar was de lus heel strak en door mijn getrek was de knoop alleen maar strakker gaan zitten, maar rechts had ik meer ruimte. Ik begreep dat ik niet als een gek te keer moest gaan, maar voorzichtig mijn pols door de lus moest schuiven. Uiteindelijk lukte dat. Daarna was het niet moeilijk om mijn linkerarm los te maken.

    Ik ging rechtop in bed zitten. Ik had geen idee hoe ik het bedhek omlaag moest doen en daarom zwengelde ik mijn benen er maar overheen. Het bed bleek echter in de hoogste stand te staan en ik viel op de grond. Ik gilde het uit. Ik had een gevoel alsof mijn piemel kapotgetrokken was. Na ik weet niet hoe lang op de grond gelegen te hebben, trok de pijn iets weg. Ik keek naar mijn armen. Die zaten onder het bloed. Blijkbaar waren ook de infusen losgerukt.

    Ik werd boos. Geen idee in welk ziekenhuis ik lag en waarom, maar de kwaliteit was belabberd. Hoeveel pijn ik ook had, ik wist dat ik een klacht in zou dienen. Wat ze mij aandeden, was beneden alle peil. Toen werd ik plotseling erg bang, want ik realiseerde me opeens dat ik wel wist dat ik in een ziekenhuis lag, dat ik twee infusen had gehad, dat ik aangesloten lag aan een niet werkende hartmonitor, dat ik kon denken, uit bed kon stappen en op de grond kon vallen, maar dat ik geen idee had wie ik was. Ik wist mijn eigen naam niet eens.

    Op dat moment besefte ik dat ik in de problemen zat. Grote problemen.

    Ik probeerde mij op te trekken aan het bed. Dat lukte met moeite. Ik constateerde dat ik in ieder geval niets gebroken had. Ik was naakt op een flodderig operatiejasje na waarvan de drukkers merendeels waren losgeschoten. Ik pakte de deken die op bed lag en sloeg die om mij heen. Daarna schoof ik naar de grijze stoel die vlak naast het bed stond en ging erop zitten. Ik riep opnieuw om hulp. Niemand reageerde. Ik voelde de hoofdpijn weer opkomen.

    Ik keek naar het bed. Daaraan hing een volle katheterzak met daaraan een katheter. De katheter zat onder het bloed. Ik keek naar mijn onderlichaam en zag dat ook dat onder het bloed zat. Ik bloedde echter niet meer. Maar de pijn was hevig, ik had het gevoel alsof ik in brand stond.

    Uiteindelijk stond ik op en wankelde naar de deur. Het was een loodzware deur die ik met moeite open kreeg. Ik kwam in een sluisje terecht en duwde tegen de tweede deur. Ik kreeg er geen beweging in tot ik besefte dat ik niet moest duwen maar trekken. Ook deze deur was zwaar, het venster in de deur was van heel dik glas. Tergend langzaam kreeg ik de deur open. Daarna keek ik de gang in.

    Ik zag niemand, ik hoorde niemand, ik hoorde niets. Met de deken om mij heen geslagen liep ik verder de gang op. Ik keek in de kamer naast de mijne. Daar lag iemand op bed. Ik ging ernaartoe en zag tot mijn verbijstering dat de persoon, een oude vrouw, dood was. Ik schoot de kamer uit en liep de andere kamers af. In sommige bedden lagen lijken. Ik opende een kantoor. Op de grond lagen drie mensen in uniform. Dood. Ik haalde diep adem en realiseerde me opeens hoe erg het stonk in de gang. Overal hing de geur van de dood. Ik strompelde terug naar mijn eigen kamer. Omdat alle ruimtes op elkaar leken, duurde het even voordat ik die teruggevonden had, uiteindelijk herkende ik de kamer aan de katheter die op de grond lag. Ik kokhalsde.

    Ik liep de kamer in en opende de klerenkast. Daarin hingen wat kleren. Die pasten me, net als de schoenen. Ik trok ze aan en liep weer de afdeling op. Bij het passeren van het nachtkastje griste ik de daarop liggende IPhone mee. Ik probeerde hem te ontsluiten, maar toen ik code ‘000000’ intypte, gebeurde er niets. Ik stopte de telefoon in mijn broekzak.

    Ik passeerde de toegangsdeur en liep de trap af. Ik kwam in een grote centrale hal waar enkele lijken lagen. Het restaurant was open, maar de etenswaren waren bedorven. De koeling was blijkbaar uitgevallen. Ik liep naar de buitendeur, het was zo’n draaideur die zorgde dat het niet tochtte. Ik ging ervoor staan, maar hij opende niet. Ik drukte tegen de deur en langzaam kwam hij in beweging. Er ontstond een opening en ik glipte er doorheen. Zo kwam ik buiten. Ook daar zag ik niemand. Het was er stil, ik hoorde zelfs geen vogel fluiten.

    Ik zwierf wat door de omgeving. Her en der stonden auto’s; sommige dwars op de weg, maar ik zag geen auto’s die met elkaar gebotst waren. Het leek alsof de dood snel was gekomen, maar niet als een donderslag. In sommige zaten nog inzittenden, andere auto’s waren verlaten. De doden hadden lijkvlekken, volgens mij een teken dat ze al een paar dagen geleden overleden waren.

    Na een tijdje rondgedwaald te hebben, kwam ik als vanzelf weer terug bij het ziekenhuis. Ik was doodop en had barstende koppijn. Ik liep de centrale hal in en ging naar het restaurant. Bij de frisafdeling stonden flesjes water. Ik pakte er één en dronk die gulzig leeg. Daarna pakte ik een tweede en keek om me heen naar een plek om te zitten. Ik zag enkele lijken liggen en besloot weg te gaan. Ik liep de grote trap op die in een halve boog door de hal liep. Boven gekomen zag ik de richtingaanwijzers naar de verpleegafdelingen, maar ook een pijl naar de kantoren. Ik besloot daarheen te gaan. Ik moest nog een paar trappen op. Voor de kantoorgang zat een deur, maar die was niet op slot. Ik duwde hem open en in de gang zag ik een zithoek: een paar stoelen en een bank. Uitgeput sleepte ik me naar de bank, ging erop liggen en viel meteen in slaap.

    Dag 2

    Het daglicht stroomde naar binnen toen ik wakker werd. Ik had geen hoofdpijn meer, wel honger en dorst en moest nodig plassen. Ik zag een WC en liep er heen. Binnen gekomen opende ik één van de deuren, man of vrouw maakte mij niet, er was toch niemand die me zou corrigeren. Het werd het vrouwentoilet. Het plassen deed pijn. Gedachteloos drukte ik op de spoelknop, maar er gebeurde niets.

    Daarna liep ik weer naar het restaurant op zoek naar eten en te drinken. Ik vond een paar flessen water en in cellofaan verpakte vulkoeken. Ik graaide een hele stapel mee en liep weer naar de kantoorgang waar ik de nacht had doorgebracht. Na wat gegeten en gedronken te hebben ging ik achter één van de bureaus zitten. Ik drukte op de aan/uitknop van de daarop staande computer, maar zonder resultaat. Blijkbaar was ook de computer zo dood als een pier.

    Ik liep naar het raam. Ik stond, schatte ik, op de vijfde verdieping. De zon scheen, maar ging onder, een mooie zonsondergang. Ik keek naar de weg beneden mij. Niets bewoog, geen auto, geen bus. Het stoplicht knipperde niet, ik zag niemand lopen. Het leek alsof ik de enige levende persoon op de wereld was. Ik keek of ik het raam open kon doen, maar dat kon niet. Blijkbaar was dit zo’n fijn gebouw dat volledig vertrouwde op de airconditioning. ‘Sick building’ dacht ik, een grote miscalculatie, want de stank was enorm. Maar voor mijn veiligheid was het goed, want ik stond niet voor mijzelf in als ik het raam had kunnen openen.

    Ik liep terug naar mijn bank, pakte het laatste flesje water, dronk een paar slokken en zakte toen weer op de bank. Ik sliep tot halverwege de nacht, toen werd ik wakker omdat ik moest plassen. Daarna kon ik niet meer in slaap komen.

    Dag 3

    Opnieuw ondernam ik een tocht naar het restaurant. Daar was genoeg water en ik vond er droge crackers, minikuipjes boter, hagelslag en jam en nam die mee. Ik ging weer naar het kantoor op de vijfde verdieping en at daar aan één van de bureaus.

    Nadat ik was uitgegeten trok ik een bureaula open en zag een schrijfblok liggen en een paar pennen. Ik schreef er opnieuw mijn vragen op:

    Wat is er gebeurd?

    Waar ben ik?

    Wie ben ik?

    Waarom ben ik in het ziekenhuis?

    De stilte was oorverdovend.

    Ik had geen idee hoelang ik bleef zitten, maar uiteindelijk stond ik op. Ik was helemaal verstijfd en voelde me zwak. Elke spier deed zeer. Ik keek naar mijn armen, mijn vel slobberde om mij heen alsof ik vroeger gespierder was geweest, maar erg was afgevallen. Mijn broek zakte af en ik had geen riem om dat te corrigeren.

    Ik keek om mij heen. Aan een kapstokhaak hing een rugzak. Ik schudde hem leeg en stopte er daarna het schrijfblok, enkele pennen en de flesjes water in. Als laatste deed ik de telefoon erin. Daarna verliet ik het kantoor en liep het ziekenhuis uit. Buitengekomen liep ik onder de overkapping door naar de straat. Op de stoep draaide ik me nog een keer om. Ik keek naar het hoge gebouw met de golvende gevels in verschillende kleuren, slingerde de rugzak op mijn rug en sloeg links af. Ik weet niet hoe ik het wist, maar ik wist zeker dat dat de weg naar het centrum van de stad zou zijn. Ik kende, realiseerde ik me, hier blijkbaar de weg.

    Het was voorjaar, niet echt warm, maar het zonnetje scheen. Ik zag een paar vogels overvliegen en een kat wegschieten, maar verder zag ik nergens leven. Ik rilde toen ik de wind voelde.

    Ik moest een heel eind lopen voordat ik het centrum bereikte. Uiteindelijk kwam ik bij de stadsgracht en liep een brug over. Voorbij een theater zag ik een groot gebouw, het leek me een hotel. Ik liep er heen, de deur bleek open. De hal was verlaten. De grote klok achter de receptiebalie stond stil. Rechts zag ik een statige trap en ging naar boven. De eerste de beste kamer bleek leeg. Ik sleepte me naar het grote bed, ging liggen en viel meteen in slaap.

    Een paar uur later werd ik wakker. Mijn rugzak lag naast me. Ik pakte een flesje water en dronk het leeg. Ik had geen hoofdpijn, wel honger. Ik stond op, liep het hotel uit en slenterde de stad in. De brede winkelstraat was verlaten, nergens zag ik lijken. Ik had nog steeds geen idee wat er gebeurd was, maar ik kreeg de indruk dat de meeste mensen vlak voordat de catastrofe zich had aangekondigd naar binnen waren gevlucht.

    Ik passeerde een snoepwinkel. De deur zat op slot. Ik speurde de straat af en in een steegje vlakbij zag ik dat de straat was opengebroken. Ik liep er heen en pakte een steen. Ik moest een drempel overwinnen, maar uiteindelijk smeet ik de steen tegen de deur. De steen ketste terug. Er zat echter wel een barst in de deur. Ik moest nog vier keer gooien voordat de deur in duizenden kleine stukjes uiteen barste. Ik kon nu naar binnen, maar verwachtte eigenlijk elk moment door een agent in de kraag gegrepen te worden. Er gebeurde echter niets.

    Binnengekomen greep ik een snickers van de balie en at hem meteen op. En daarna nog één. Toen keek ik om mij heen. Ik zag in een vak een stapel fruitrepen en propte die in mijn rugzak. Daarna pakte ik een sixpack colablikjes en deed ook die in de tas. Ik pakte nog een blikje en dronk dat gulzig leeg. Een tweede blikje volgde. Toen stapte ik weer naar buiten. De straat was nog steeds verlaten.

    Ik liep verder de winkelstraat in en kwam bij een grote kledingwinkel. Ook daarvan was de deur dicht, maar ik was mijn schroom voorbij en gooide een grote winkelruit in. Hij spatte direct uit elkaar. Binnen gekomen liep ik naar de herenafdeling en pakte een spijkerbroek, T-shirt en een trui. Ondergoed zag ik helaas niet liggen, maar wel een leren jasje. Met schone kleren aan liep ik weer naar buiten. Een eindje verderop zag ik een lingeriewinkel. Het duurde niet lang of ik was ook in het bezit van schoon ondergoed. Dat voelde beter aan.

    Buiten gekomen liep ik weer naar het hotel. Daar aangekomen keek ik in het restaurant. De tafels waren mooi gedekt. Achter de bar stonden flessen sterke drank. Ik pakte een fles Millstone en een glas en liep er mee naar wat ik nu beschouwde als mijn kamer. Daar at ik nog een paar fruitrepen en opende daarna de fles whisky.

    Dag 7

    De afgelopen dagen ging ik elke dag naar de snoepwinkel en stopte mijn rugtas vol met snickers, koeken, zakken Engelse drop en flessen drinken. Uit de bar uit het hotel haalde ik flessen wijn en whisky. En iedere ochtend werd ik met een barstende koppijn wakker.

    Maar nu, op de zevende dag na mijn ontwaken besef ik dat het zo niet door kan gaan. Alles doet me zeer, mijn armen, mijn benen. Plassen doet pijn en poepen is een hel. Ik heb hele erge darmkrampen en diarree. Ik heb nog een keer een nieuwe broek moeten halen omdat ik de andere bevuild had. En ik had nog steeds geen idee wie ik was.

    Vanochtend keek ik in de spiegel en zag mijn bloeddoorlopen ogen en mijn ongeschoren gezicht. Ik vond in de badkamerkast een scheermes, kwast en zeep. Ik liet water uit een drinkfles in de wasbak lopen en zeepte mij in. Daarna schoor ik mij. Dat lukte zonder mij te snijden, iets waarover ik mij verbaasde.

    Ik keek opnieuw in de spiegel en voelde me iets beter.

    Het is nu avond. Ik ben overdag de stad ingelopen. Ik brak in bij een boekhandel en heb keek naar de datum op de kranten in het rek. ‘Dinsdag 13 mei’, las ik. Het nieuws was nietszeggend: een verslag van een demonstratie, de analyse van een Kamerdebat, een voorbeschouwing op een voetbalwedstrijd. Ik scande alleen de koppen.

    Ik zag een advertentie van een autobedrijf en ineens kreeg ik een idee. Ik onthield het adres en zocht in de boekhandel een plattegrond. Die lagen op een aparte balie waarop ‘informatie voor toeristen’ stond. Met de plattegrond in de hand liep ik naar de autodealer. Die bleek vlak bij het ziekenhuis te liggen. Tot mijn vreugde zag ik dat er meerdere dealers zaten. Ik koos voor de volkswagendealer. Buiten zag ik enkele auto’s staan die volgens mij bedoeld waren voor proefritten.

    Ik liep de showroom in en ging naar de balie. Daarachter hing een rek met autosleutels. Ze hadden het me gemakkelijk gemaakt. Op de labels van de sleutels stonden de kentekens. Ik pakte een sleutel en liep er mee naar buiten op zoek naar de bijhorende auto. Ik opende het portier en ging achter het stuur zitten. Door de sleutel in het contactslot te steken, activeerden alle meters op het dashboard. De tank zat nog driekwart vol. Ik startte en reed weg.

    Onderweg zette ik de radio aan en liep alle voorgeprogrammeerde zenders af, maar ik hoorde niets. Ik rommelde in de rugzak, pakte de telefoon en koppelde die met het snoertje aan de radio. Op het beeldscherm verscheen de tekst ‘Telefoon koppelen?’. Ik drukte op ‘ja’ waarna het beeldscherm vroeg ‘muziekbestanden afspelen?’. Na nogmaals op ‘ja’ gedrukt te hebben, kwam er muziek uit de speakers. Ik herkende die meteen: Nick Cave. Voor het eerst sinds ik wakker werd, hoorde ik een menselijke stem. Hij zong:

    Into the mercy seat I climb.

    My head is shaved, my head is wired.

    And like a moth that tries.

    To enter the bright eye.

    I go shuffling out of life.

    Just to hide in death awhile.

    And anyway I never lied.

    (Nick Cave and the Bad Seeds: the Mercy seat)

    De tekst was vreemd toepasselijk. Ik trapte op de rem. Zodra de auto stilstond, boog ik mij over het stuur en begon hartverscheurend te huilen. Ik weet niet hoelang ik gehuild heb, wel weet ik dat mijn keel zeer deed.

    Uiteindelijk ging ik weer rechtop zitten en startte de auto. Ik reed in een rustig tempo over de weg. Her en der stonden auto’s in de bermen, maar de rijbaan zelf was overal vrij. Ik verliet de stad, reed over een rivier en kwam in landelijk gebied. Ik nam impulsief een afslag. De weg was smal, de middenstrepen ontbraken, en slingerde tussen de weilanden door. Ik passeerde enkele gehuchten en zowel links als rechts van de weg lagen enkele kolken.

    Toen ik weer zo’n kolk passeerde zag ik een mooie villa op een terp liggen met een bord in de tuin waarop ‘Bed&Breakfast’ stond. Ik parkeerde de auto in de berm, duwde het hek open en liep het erf op. Het hoofdgebouw liet ik links liggen en liep naar het achterliggende bijgebouw waarin ik de Bed&Breakfast vermoedde. Ik voelde aan de deur en keek voorzichtig naar binnen. Als er doden zouden liggen, zou ik niet naar binnen gaan, maar dat was niet het geval, de Bed&Breakfast was leeg. Het bed was opgemaakt en daarbovenop lagen twee badjassen, een stapel handdoeken en een welkomstkaart. ‘Wilkommen, lieber Gäste’ stond erop. Op de tafel stonden twee wijnglazen en een fles wijn, een zak nootjes, toastjes en een stuk groen uitgeslagen brie. Blijkbaar waren de verwachtte gasten niet gekomen.

    Ik liep weer naar buiten. Wat ik zag stond me wel aan. Nergens doden, weids uitzicht, een houtgestookte jacuzzi buiten op het terras en een zon die langzaam onderging. Ik ging weer naar binnen en opende de voorraadkasten. Helaas waren die leeg.

    Met tegenzin liep ik naar de grote woning. Ook hier was de deur niet op slot. Op mijn hoede ging ik naar binnen, bedacht op iets akeligs, maar het huis leek verlaten. Links zag ik een deur, waar achter zich een grote voorraadkamer bevond. Op rekken stonden pakken sap, flessen wijn, blikken vol met bonen, vlees, pakken pasta, broodbeleg, kratten bier, chips en nootjes. Er stond ook een grote vriezer, maar die keek ik niet in, bang voor de stank die zou vrijkomen als ik die opende.

    Ik pakte wat eten bij elkaar en liep weer terug naar het gastenverblijf, legde het eten op het aanrecht, haalde nog een krat bier uit het grote huis, opende een flesje en ging weer naar buiten. De temperatuur was nog aangenaam, een graad of vijftien schatte ik.

    Ik inspecteerde de jacuzzi. Er zat nog water in, weliswaar koud, maar naast de kachel lag een stapel droog hout. Even later brandde de kachel. Daarna liep ik met mijn biertje in de hand naar de houten vlonder die naast de kolk lag. Daarop stonden vier rieten strandstoelen. Ik draaide één van de stoelen in richting van de ondergaande zon en ging erop zitten. In stilte dronk ik het flesje leeg.

    ’s Avonds bedronk ik me in de warme jacuzzi.

    Dag 10

    Ik heb de afgelopen dagen drinkend doorgebracht en herinner me er weinig van. Wel weet ik dat het steeds warmer werd. De temperatuur liep op tot meer dan vijfentwintig graden, heerlijk zomerweer. Vanmiddag werd ik de hitte zat, liep naar de kolk en sprong vanaf de vlonder in het water. Ik zwom een paar slagen. En toen - het benam mij de adem, ik verslikte me, begon te spartelen en ging zelfs even kopje onder - voelde ik een aanraking. Iets zat aan mij. Ik zwom zo snel mogelijk terug naar de kant. Eenmaal op de vlonder keek ik weer naar het water en toen zag ik ze: vissen, grote vissen die nieuwsgierig naar de oppervlakte zwommen en mij aankeken. Het ontroerde me. Ik bleef lang naar het water kijken, zelfs toen het donker werd en ik niets meer zag. Uiteindelijk liep ik toch naar mijn huisje, kroop op bed en viel in slaap.

    De volgende ochtend werd ik wakker in het besef dat ik zo niet door wilde gaan. Ik besloot weer naar de stad terug te gaan, naar de boekhandel om daar inspiratie op te doen. Eenmaal daar aangekomen liep ik naar het tijdschriftenrek en pakte een tijdschrift over campers op. Het bracht me op een idee. Met een uitgescheurde advertentie reed ik naar een stad in het midden van het land waar deze dealer zijn bedrijf had. ‘De grootste camperdealer van het land’ stond boven de advertentie. Ik floot het liedje mee dat uit de boxen schalde:

    Davy's on the road again.

    Wearin' different clothes again

    (Manfred Mann’s Earth band: Davy’s on the road again )

    Ik voelde me goed.

    Via een stadsplattegrond vond ik het adres. De deuren zaten op slot maar met hulp van een baksteen kwam ik toch gemakkelijk naar binnen. Daar stonden een stuk of tien volkswagencampers. Ik koos een verlengde bus uit. Naast de auto stond een los zonnepaneel. Dat leek me handig, dus die confisqueerde ik ook. Het was een lange zoektocht naar de sleutels en daarna moest ik nog uitvogelen hoe ik de magazijndeur aan de achterkant van de showroom open kreeg. Daarna startte ik de auto en reed ik de showroom uit. Ik moest daarvoor twee andere bussen aan de kant duwen, ik deed het echt heel voorzichtig, maar de eerste deuken plus een kras aan de linker zijkant ontsierden al na enkele meters rijden de spiksplinternieuwe bus. Ik keek naar de benzinemeter: half vol, genoeg om er mee naar huis te komen, want in deze vreemde stad had ik verder niets te zoeken.

    Nu zit ik hier weer in mijn Bed&Breakfast en heb ik een boodschappenlijstje opgesteld. Het belangrijkste is benzine, maar natuurlijk ook levensmiddelen, linnengoed, boeken, een verrekijker en het nodige gereedschap. Morgen ga ik de uitrusting van mijn camper inspecteren en kijken hoe ik het zonnepaneel moet aansluiten.

    Dag 17

    De bus bleek, zag ik toen ik de afsluitklep opende, op diesel te lopen. Benzine regelen was nog een heel gedoe. De benzinepompen deden het natuurlijk niet, dus ik moest mij de diesel op een andere manier toe-eigenen. Uiteindelijk heb ik de afsluitingen van een ondergrondse opslagtank opengebroken en, via een pomp die je normaal gebruikt om water uit de sloot te halen, wist ik benzine op te pompen. De pomp had ik aangesloten op de accu van mijn campertje. Ik had een paar jerrycans uit de benzineshop gehaald en deze gevuld, maar realiseerde me dat als ik niet om de paar dagen een tijd bezig wilde zijn met benzine oppompen, ik iets anders moet bedenken. Achter de shop zag ik een aanhanger met daarop een benzinetank. ‘Inhoud 2000 liter’ stond erop. Die vulde ik. Hiermee, rekende ik uit, zou ik een bereik moeten hebben van ongeveer dertigduizend kilometer.

    Dit gepuzzel koste me vier dagen, de verdere voorraad aanvullen was echter zo gepiept. Ik was de eerste dag al rechtstreeks naar een supermarkt gereden, blijkbaar kende ik ook hier de weg. De eerste keer had ik de deur al geopend door er met mijn auto naar binnen te rijden. Sindsdien kon ik zo naar binnen lopen. Eigenlijk hadden ze er alles wat ik nodig had. Alleen voor boeken moest ik terug naar de grote stad. Daar koos ik een aantal reisgidsen, een paar detectives, een mooie uitgave van ‘In de ban van de Ring’, ‘Don Quichote’ van Cervantes, ‘Hollands Glorie’ van Jan de Hartog, ‘Nooit meer slapen’ van Hermans en de eerste tien boeken uit de top 25 die daar stond uitgestald. Ik zette alle boeken in de camper. Uit de vlakbij gelegen ANWB-winkel, haalde ik alle kaarten van Europa die ik kon vinden. Volgens mij was ik zo goed bevoorraad.

    Dag 23

    Vanochtend zwom ik nog een keer in de kolk, zei de vissen gedag, pakte de laatste spulletjes in de camper en vertrok. En nu sta ik in Duitsland op een grote parkeerplaats vlak voor de grens met Denemarken. Het land is hier vlak. Ik ben niemand tegengekomen. Af en toe staan er auto’s geparkeerd in de berm, maar de wegen zijn vooral verlaten.

    Ik weet niet wat ik precies verwachtte toen ik onderweg ging. Een gevoel van vrijheid of rust misschien? Maar het tegendeel is het geval. Ik heb het gevoel dat ik gek word. Alles wat ik de afgelopen dagen deed, zorgde voor afleiding, maar nu, alleen in de auto waar ik niets anders hoefde te doen dan te sturen, werd ik continue geconfronteerd met de vragen die ik mij in het begin gesteld had. En één vraag was dominant: ‘wie ben ik’. Ik luisterde naar de muziek die op de IPhone stond. Ik herkende vrijwel alles, het was dus mijn muziek. Maar desondanks kwamen de herinneringen niet terug. Hetzelfde gold voor de meeste boeken die ik had meegenomen. Zodra ik in een boek begon te lezen, herkende ik het verhaal. Maar het enige wat ik daarover over mezelf te weten kwam was dit: ik hield van muziek en van lezen. Verder kwam ik niet.

    Hetzelfde gold voor mijn reisdoel. Ik was op weg naar Zweden. Blijkbaar was ik er eerder geweest, want ik wist de weg. Omdat er geen boten zouden varen, reed ik naar Kopenhagen en zou vandaar via de brug naar Malmö rijden. Waarom wilde ik naar Zweden? Was ik Zweeds? Ik nam aan van niet, want ik las Nederlandse boeken en kranten. Toch wilde ik die kant op, ik twijfelde geen moment.

    Natuurlijk had ik gehoopt om mensen tegen te komen tijdens mijn reis, maar helaas, ik zag niemand. Ik was alleen en dat besef drong opeens in alle hevigheid tot mij door. Ik pakte de whisky en schonk een vol glas in.

    Dag 24

    Hoofdpijn, ik werd vanochtend wakker met hele erge hoofdpijn. Toen ik de vrijwel lege whiskyfles zag, begreep ik

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1