Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

de God
de God
de God
Ebook267 pages4 hours

de God

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Er zijn tweehonderdvijftig jaar verstreken sinds het verdwijnen van Bodo, de held die vrede bracht in Anthune en Ustahs. De rechtvaardige samenleving die hij voor ogen had is er niet gekomen, integendeel: zijn gedachtengoed wordt misbruikt door de huidige machthebbers. De huidige vorst een achter-achterkleinzoon in de zoveelste generatie is zwak en diens zoon wordt alle liefde onthouden om later net als zijn vader misbruikt te kunnen worden. Maar dan neemt de geschiedenis een onverwachte wending.

“De God” is het derde deel in Bodo trilogie, een verhaal over liefde, hoop en geloof.

“De Tovenaar” vertelt het verhaal van de onverwachte opkomst van Bodo. Door toeval komt hij terecht in de strijd tegen de dictator Naïr. Met het nodige geluk weet hij hem ten val te brengen. Maar de prijs die hij daarvoor betalen moet is hoog. Heel hoog!
Het tweede deel “de Ziener” verhaalt hoe het Bodo vergaat twintig jaar na de val van Naïr. Opnieuw weet hij het land te redden en hij groeit uit tot een mythe.
In dit derde en laatste deel verplaatst de geschiedenis zich naar tweehonderdvijftig jaar later. De tijden zijn veranderd, het onrecht niet.

Net zomin als er in ‘de tovenaar’ tovenaars voorkwamen, gaat het in ”De God” over goden. Het was allemaal puur mensenwerk.

Over de Tovenaar: ‘een geweldig boek’ (FF leesclub).
‘Origineel, ook door het feit dat er totaal geen magie aan te pas komt en toch een fantasysfeer heeft.’ (ELF Fantasy magazine).

Over de Ziener: ‘een prachtig verhaal, goede opbouw, mooie karakters, prachtige aangrijpende stijl’ (Stephen King fanclub).

Clement Roorda (1964) werkt, naast het schrijven, in de gezondheidszorg, een bron van die emoties waar het echt om gaat in het leven: leren, houden van, afscheid nemen en toch gelukkig zijn.

LanguageNederlands
Release dateMay 12, 2022
ISBN9789083201047
de God
Author

Clement Roorda

Clement Roorda (1964) schrijft al zolang als hij zich kan heugen, maar debuteerde pas in 2005 met 'de Tovenaar'. In 2010 verscheen het vervolg 'de Ziener' en de verhalenbundel 'fantastische liefdesverhalen'. Zijn verhalen zijn gepubliceeerd in 'Pure Fantasy' en 'Pure Thrillers'. Hij werkt, naast het schrijven, in de gezondheidszorg, een bron van die emoties waar het echt om gaat in het leven: leren, houden van, afscheid nemen en toch gelukkig zijn. Boeken

Read more from Clement Roorda

Related to de God

Related ebooks

Reviews for de God

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    de God - Clement Roorda

    de God

    Clement Roorda

    een verhaal over liefde, hoop en geloof

    derde boek, geloof

    De afronding van de Tovenaar cyclus. De vraag dringt zich op,

    wat is waar?

    Over de Tovenaar: een geweldig boek, FF leesclub

    www.Anthune.nl

    Gepubliceerd door uitgeverij Anthune

    Omslagillustratie: Peter Brouwer, interieur de St Bavokerk, privébezit

    Opmaak en omslagontwerp: C. Roorda

    Kaart: J. Wallinga

    Meer informatie op: http://www.Anthune.nl

    ISBN: 9789083201047

    NUR: 334

    3e druk 2023

    Copyright 2021 Clement Roorda. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en - of openbaar gemaakt, door middel van druk, (foto)kopie, microfilm, of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

    geloof hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.

    Korintiërs 13 vers 13

    Wat voorafging

    Tweehonderdvijftig jaar geleden raakte Bodo tegen zijn wil in betrokken bij de oorlog tegen Naïr, een kwaadaardig en gewelddadig vorst. De boerenzoon werd als leerling aangenomen door de tovenaar Erduban, maar die verried hem om zijn eigen leven te redden. Bodo overleefde het verraad en herenigd met Erduban lukte het hem om het hart te veroveren van Marinde de zus van kroonprins Elasser en om steun te krijgen in de strijd tegen Naïr van de inwoners van Ustahs, een oud broedervolk dat echter al honderden jaren in zelfverkozen isolement had geleefd. De Ustahshi betaalden voor hun hulp uiteindelijk een hoge prijs omdat veel Ustahshi, waaronder Elasser hun kroonprins, gedood werden.

    Dankzij een door Namir, de godin van de liefde, gegeven inzicht lukte het Bodo uiteindelijk toch om Naïr te doden. Desondanks betekende de oorlog tegen Naïr het einde van de orde van de tovenaars, omdat alle tovenaars op Bodo en Erduban na de dood vonden.

    In het machtsvacuüm dat ontstond na de dood van Naïr heerste er anarchie en dreigde een oorlog tussen Anthune, Bodo’s land, en Ustahs. Bodo die, na de strijd tegen Naïr, naar het zuiden was gegaan, werd na twintig jaar opgespoord en teruggehaald. Het lukte hem, daarbij geholpen door een vrijwel vergeten priesterorde, op het nippertje een oorlog tussen Ustahs en Anthune te voorkomen.

    Daarna stichtte hij een nieuwe orde, de orde van de Zieners. Deze zieners waren rechters die, onafhankelijk van welke regering dan ook, recht moesten spreken over het volk en de regeringen zelf. Daarnaast had hij bevolen Anthune op te splitsen in drie koninkrijken en als beperking aan de heersers opgelegd dat geen van hen zich met elkaar mocht verbinden door huwelijk, verbond, of bloedband. Zijn laatste bevel was dat Anthune jaarlijks schatting moest betalen aan Ustahs in de vorm van driehonderdéén rozen, rozen die stonden voor het aantal Ustahshi dat gevallen was in hun strijd tegen Naïr.

    Nu is de zogenaamde ‘Rozenoorlog’ alweer verre geschiedenis. Het koningshuis van Dargor uit de tijd van Bodo is allang vervangen door een ander geslacht en het huis van Atorro is vervallen tot een marionettenregime. Het wordt door de feitelijke machthebbers alleen getolereerd omdat het volk mythische krachten toekent aan Bodo en zijn nakomelingen. Die zijn dan daardoor bruikbaar als legitimering voor hun beleid. Ook de Zieners, door Bodo ooit ingesteld om de macht van de vorsten te beteugelen, zijn aan corruptie ten onder gegaan. Goed beschouwd had het mythische schrikbewind van Naïr minder slachtoffers veroorzaakt dan de huidige machthebbers.

    En de priesters? Zij zijn slechts de slippendragers van de machtigen. Maar ook zij dromen.

    Het lied van Atorro

    Die dag door goden uitverkoren,

    vreugde toen hij werd geboren.

    Atorro, rechter van de kwaden

    voorbestemd tot grootse daden.

    Die dag, ‘t begin van Atorro’s strijd

    voor vrede en gerechtigheid.

    De leiders verblind door eigenwaan

    razend, want hij had hen weerstaan.

    Daarom opgejaagd door iedereen

    Zodat hij plots in’t niets verdween.

    Hij vluchtte om te blijven leven,

    maar is zonder angst gebleven.

    Zo werd hij de held die ‘t onrecht breekt

    en alle euveldaden wreekt.

    Terwijl Pinas zich god’lijk achtte,

    geen besef van ’t lot dat wachtte,

    groeide hij van vlucht’ling uit tot held

    en doodde wie hem had gekweld.

    Zo wist hij de dood te ontwijken

    en in plaats van te bezwijken

    wist hij de machthebbers te knechten,

    kon hij alle onrecht slechten.

    De priesters beseften wie hij was

    dat hij beschermde ‘t mensenras

    dat hij allen door zijn grote kracht

    vrede en grote welvaart bracht.

    Hij heelde die hadden geleden,

    maar strafte die onrecht deden.

    Door zo het kwade te bestrijden

    stopte hij het mens’lijk lijden.

    Toen hij het kwade had verdreven

    en ieder weer in vree kon leven

    vroegen de goden hem te komen,

    hebben zij hem opgenomen.

    Die dag, ’t einde van Atorro’s strijd

    voor vrede en gerechtigheid.

    zij zag hem gaan naar het godenrijk

    Uit ‘het lied van Marinde’

    Proloog

    Ze keek hem na toen hij de koets instapte, een oude man die leunend op zijn wandelstok naar de gereedstaande koets schuifelde. Onzeker greep hij het handvat dat aan de binnenkant van de opstaande deur zat en trok zich omhoog de koets in. Zodra hij zat, deed hij de deur dicht. Hij had omgekeken noch iets gezegd.

    Zij hoorde hem met zijn stok tegen de voorkant van de koets slaan, het teken voor de koetsier om de paarden in beweging te zetten. Met een schok begon de koets vooruit te rollen. De ratelende wielen verbraken de stilte.

    De vrouw bleef alleen op de binnenplaats achter nadat de koets door de poort de stad in was gereden. Het was nog vroeg in de morgen, schemerdonker en koud. De mistroostige sfeer die er hing werd versterkt doordat het begon te miezeren. Desondanks bleef ze nog een tijd buiten staan, kijkend naar de poort waar niets gebeurde of bewoog.

    De schildwachten stonden stijf in gelid. Het kwam niet in hen op om naar hun vorstin te lopen om haar te beschutten tegen de regen of te steunen in haar eenzaamheid. Dat zou ze ook niet hebben toegestaan. Hierdoor werd haar eenzaamheid nog meer versterkt, een vrouw, machtig, omgeven door anderen, maar alleen. Er was niemand om haar te troosten in haar verdriet. Niemand, ze had alleen zichzelf.

    ‘Het spijt me, vader. Ik kan je nog niet missen, nu niet. Nooit.’

    Niemand hoorde deze door haar zachtjes uitgesproken woorden, misschien had ze zelf niet eens door dat ze dat gezegd had. Plotseling draaide ze zich om en liep het paleis in.

    Ondanks het vroege tijdstip ging het als een lopend vuurtje door de stad dat de oude tovenaar Vaudan zou verlaten. Voordat de koets de stadspoort uitreed, stond daar dan ook al een grote groep mensen langs de kant van de weg om Bodo uitgeleide te doen. Zodra de koets onder de poort door reed, begonnen de mensen te juichen, maar de koetsier reed onverstoorbaar verder. Het geschreeuw van al die mensen leek Bodo te vermoeien, want hij sloot de gordijnen van de koets.

    De mensen stopten met juichen. Dit keer was de rijtoer van hun grote held anders dan de andere keren, ze beseften dat ze getuige waren van iets groots. Een van de toeschouwers kon zich niet langer inhouden. Hij stapte de weg op, greep het paard bij het hoofdstel en liet het stoppen. Vervolgens liep hij naar de deur en opende die waarna hij meteen knielde.

    ‘Tovenaar,’ zei hij, ‘zegen ons, uw kinderen.’

    Achter hem bleef het doodstil wat voor hem reden was om weer omhoog te kijken, de koets in. Het rijtuig bleek verlaten.

    Roos was niet eens verbaasd toen ze hoorde dat de raadselachtige verdwijning van haar vader het geloof in Bodo alleen maar versterkte.

    Deel 1, de Prins

    niet mens’lijk meer

    Uit ‘het lied van Marinde’

    1. Het einde

    Ik zag de koning het plein oplopen richting de ingang van de basiliek. Dit was het moment waar ik de afgelopen tien jaar naar toe had gewerkt. Zou het slagen? Ik had geen idee. Nu zou de geschiedenis een keer nemen of niet. Tot mijn vreugde zag ik dat het mijn priesters in iedere geval gelukt was hem en zijn dochter te scheiden van Ate, de enige die hem nog kon beïnvloeden. Dat hij er niet bij was, vergrote onze kansen. Maar zelfs zonder Ate schatte ik mijn kansen niet hoog in.

    Atorro naderde de grote deur. Ik verliet het kleine balkon, liep te trap af en ging naar de grote deur. De menigte zag mij en viel stil. De spanning was voelbaar. Ik gaf de bewakers een seintje en ze openden de immense deuren. De deuren alleen al waren drie verdiepingen hoog en waren bedoeld om te imponeren. Er waren vier mannen nodig om ze open te duwen. Terwijl ze zich openden viel het licht de basiliek binnen. Het schermerdonker binnen loste op. Iedereen keek nu naar de deuropening.

    Toen zagen ze hen binnenlopen. De schaduw, veroorzaakt door de het achterliggende licht, was enorm. De koning, met naast hem zijn kleindochter, donkere silhouetten tegen de ondergaande zon, het was mythisch. Ze leken groter dan ze waren.

    De mensen die even stil waren geweest, begonnen te juichen. Atorro leek overdonderd.

    Ik haalde diep adem, liep toen op hen af en boog diep. Ik ….

    Uit: ‘Dagboek van de prior’

    Ate keek somber naar de vertoning die zich beneden hem afspeelde. Atorro stond voor in de basiliek. De ruimte was daar zo ingericht dat het zijn grootheid accentueerde. Hij stond op een nauwelijks zichtbaar podium terwijl de vloer voor hem afliep. Pas halverwege de basiliek ging de vloer weer langzaam omhoog. De mensen vlak voor hem leken daardoor klein en Atorro een reus. De vuren links en rechts van hem zorgen voor groteske schaduwen op de witte muren achter hem. Al zijn gebaren werden uitvergroot en zijn stem werd teruggekaatst door de muren zodat iedereen hem kon verstaan. Hij leek geen mens meer, hij leek een god.

    En de mensen juichten. ‘Atorro, Atorro’ scandeerden zij, ‘groot is Atorro, groot is de zoon van Bodo, hij is waarlijk Atorro de Grote. Hij vertegenwoordigt de goden.’

    Anderen riepen.: ‘hij is geen plaatsvervanger, nee, hij is God.’

    ‘Atorro,’ bromde Ate zachtjes. ‘Zie toch wat er gebeurt, grijp toch in. Doe iets, red Marinde.’ Toen keek hij nog eens goed naar het gezicht van zijn oude vriend. En opeens besefte hij het: dit was precies wat Atorro wilde.

    Ate draaide zich om, verliet de basiliek en ging naar de kamer waar hij altijd verbleef tijdens de processie. Daar aangekomen nam hij zijn besluit.

    Hij pakte een stapel papieren, liep naar zijn bureau en begon te schrijven.

    recht voor ieder

    Uit ‘het lied van Marinde

    2. De ontmoeting

    De dag dat hij het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, was ik vijftien. Zoals vaak was ik met mijn vader meegegaan de Burcht in. Hij vond het een goede voorbereiding op mijn toekomstige carrière.

    Loop mee, kijk, luister, zwijg, stel je oordeel uit en leer,’ zei hij vaak.

    En ik deed wat hij mij opdroeg. Mijn god, wat was ik toen nog jong. Niemand toonde belangstelling voor mij en daardoor kon ik vrijuit om mij heen kijken en observeren. Dit was de periode waarin ik het meest geleerd heb, het meest leren kon, simpelweg omdat niemand mij de moeite waard vond. Maar dat was niet omgekeerd: ik vond toentertijd iedereen de moeite waard: mijn vrienden, de magistraten, de koning, zijn zoon, iedereen was voor mij belangrijk.

    Ik zag het lijk van de koning. Niemand toonde eerbied. Hij lag nog op de grond, bloed op het voorhoofd. Blijkbaar was hij gevallen en met zijn hoof in aanraking gekomen met de muur, want zijn nek vertoonde een knik.

    Mijn vader, die toen eerste consul was, riep een paar lijfwachten en beval hen hem in bed te leggen. Zij pakten het lijk aan armen en benen en slingerden hem in bed. Zijn hoofd bungelde aan de romp. Zijn hoofd klapte om toen het de matras raakte. De mannen lachten.

    Zo ben je koning, zo ben je lijk. Een keer niet opletten, een keer met je kop tegen de muur botsen en het is over. Had je maar niet zo dronken moeten zijn,’ grinnikte één van de soldaten

    Toen zag ik hem, de kleine prins, Elasser. Hij keek verschrikt naar het lichaam van zijn vader terwijl die bruusk in zijn bed gegooid werd. Mijn vader liep op hem toe.

    Bekijk je vader, beste jongen, een zwakkeling, een dronkaard. Zo zal ook jij eindigen. Heb geen ijdele hoop, maar wees maar ook niet bang, je kunt niet ontsnappen. Daarvoor ben je te zwaar belast. Als je wijs bent, volg je je lot. Dan geniet je in volle mate van wat het leven je je te bieden heeft: rijkdom, plezier en het besef dat ontsnappen aan je noodlot geen optie is. Daarom, koning Elasser de zeventiende: doe wat u moet doen en accepteer uw bestemming!’

    Ik keek de jongen aan, hij was iets jonger dan ik, en voelde medelijden.

    Werkaantekeningen van magistraat Rujo

    Ik ben geboren in de Kolenbrandersteeg, in het arme zuidelijke deel van Vaudan. Mijn vader, jouw overgrootvader, Marinde, stierf toen ik elf was. Hij werd vlak bij de kroeg, die hij even daarvoor stomdronken verlaten had, gevonden met een gebroken nek. Ik heb geen idee of het een ongeluk of een moord was, zelf denk ik het tweede.

    Het zou er slecht voor mij, mijn moeder en mijn drie zussen hebben uitgezien als mijn moeder niet één talent had gehad: ze kon heerlijk koken. De dag nadat pa dood thuis was gebracht, deed ze haar mooiste kleren aan, raapte al haar moed bij elkaar en ging naar de koopliedenbuurt. Daar bood ze haar diensten aan en werd ze tegen kost en inwoning aangenomen. Zo kwam het dat wij het arme deel van de stad verlieten en in een klein huisje tegen de muur van de Burcht kwamen te wonen. De dag dat mijn verwekker zijn nek brak, bleek dus achteraf een geluksdag.

    Omdat mijn moeder van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat moest werken, had ik de dag voor mezelf. Ik zwierf door de stad, leerde de weg kennen als geen ander en scharrelde mijn kostje bij elkaar. Het enige dat ik niet deed was stelen bij ons in de straat, mijn moeder had me namelijk heel duidelijk gemaakt wat er zou gebeuren als ik dan gesnapt zou worden. Ik weet nu nog niet wat erger zou zijn geweest, dat mijn moeder me betrapte of één van die rijke stinkerds voor wie zij zich dag en nacht afbeulde.

    Op een dag scharrelde ik wat rond in de tuin naast ons huis. Tuin was eigenlijk een groot woord. Er groeiden enkele struiken tegen de muur, er scharrelden een paar kippen en er lag wat afval. Waarom weet ik niet meer, maar voor het eerst sinds we daar woonden, keek ik achter de struiken en daar ontdekte ik een oude gammele deur. Die was weliswaar afgesloten met een groot slot, maar daar wist ik wel raad mee. Ik maakte de deur open en kwam in een donkere gang terecht. Behoedzaam ging ik op verkenningstocht. Er bleek een heel doolhof van gangen achter te liggen en langzaam leerde ik er de weg kennen. Tot mijn verbijstering bleek ik een gangenstelsel te hebben ontdekt dat naar de Burcht voerde. Ik vertelde er niemand over, want ik besefte dat ik een zekere bron van inkomsten had ontdekt.

    Hoewel we het goed hadden in vergelijking met vele anderen in Vaudan, realiseerde ik mij heel goed hoe kwetsbaar we waren. We moesten zorgen dat de rijke burgers en magistraten nooit boos op ons werden en we geen overlast gaven. Want ons leven was niets waard. Als een magistraat zich door de straten liet rijden, moesten we aan de kant springen om ons leven te redden. Koetsiers hielden immers nooit in en weken niet uit. Dat had ik al snel geleerd toen voor mijn ogen het dochtertje van onze stalmeester werd aangereden. Het kind, nog geen drie jaar, was op slag dood. Naar aanleiding van dat ongeluk is er nog een opstootje geweest. Die werd hard neergeslagen, ik weet het nog goed. Dat soort ervaringen maakte een onuitwisbare indruk. Ik hoor nog het gillen van haar zusje en zie soms nog steeds het onbewogen gezicht van de koetsier en de wanhoop in de ogen van haar moeder toen ze hoorde dat haar dochtertje dood was.

    Kortom, het was een wrede tijd waarin ik opgroeide, de tijd waarin ik leerde dat ik moest oppassen voor iedereen die geld of macht had. Geen wonder dat ik niemand vertelde wat ik ontdekt had. Ik besefte immers dat ik streng gestraft zou worden alleen vanwege het feit dat ik een zwakke plek in de Burcht ontdekt had, zelfs al kon ik er niets aan doen.

    Het gangenstelsel was imponerend. Je kunt je er niets bij voorstellen, maar toentertijd wist niemand van deze gangen en werden ze geen van allen bewaakt. Nu is dat anders, daar heb ik wel voor gezorgd. Ik kwam erachter dat vrijwel iedere muur in de Burcht loze ruimtes bevatte, dat plafonds beloopbaar waren en dat vloeren hol waren. En geen mens leek dat te beseffen. Op tientallen plaatsen waren er toegangen tot de kamers en gangen in de Burcht gemaakt, maar zo kunstig verborgen dat het niemand opviel. Ik ben in die dagen in ieder geval geen enkele medegebruiker van de gangen tegengekomen en ik ben slechts één keer betrapt. Maar daarover later meer.

    Eenmaal in de gangen was het geen probleem om andere toegangen tot de stad te vinden, maar natuurlijk was er geen zo dicht bij mijn huis als de ingang die ik bij toeval ontdekt had. Ik leerde de weg kennen als geen ander en ik denk dat ik zelfs nu nog gangen in de Burcht weet die verder niemand kent. Natuurlijk hadden voorgaande koningen de gangen die zij kenden laten afsluiten, maar zelfs zij wisten niet alles. Zelfs zij niet.

    Op mijn ontdekkingsreizen door de Burcht was ik altijd zeer voorzichtig. Geen enkele keer verliet ik de dekking van het duister tenzij ik zeker wist dat er niemand was die mij zou kunnen ontdekken. Nooit liet ik sporen achter of stal ik iets dat gemist zou kunnen worden. Toch hoorde ik na enkele maanden bedienden vertellen dat het spookte in de Burcht, dat ze soms dachten dat ze bespied werden en dat ze af en toe meenden iets te horen. Ondanks al mijn voorzichtigheid, werd ik, bewust of onbewust, opgemerkt door de mensen die dag in dag uit in de Burcht werkten. Ik had het moeten zien als een waarschuwing, maar ik was pas elf, een kind nog.

    In het voorjaar verliet het geluk mij. Het vroor nog ’s nachts, ik denk dat ik daardoor slecht geslapen had en dat ik niet zo alert was als anders. Ik was vlak bij de Koninklijke ontbijtzaal, daar waar Atorro nu nog steeds ontbijt, toen ik voor het eerst, en ook voor het laatst, betrapt werd. De zaal leek verlaten, ik schoof de geheime deur open die achter een kleed verborgen was en liep naar de tafel waar de resten van een overvloedig ontbijt stonden om een of twee van de overgebleven broodjes te pikken, toen ik hoorde kuchen.

    Ik verstijfde van schrik, het duurde zeker enkele harstlagen voordat ik mij weer bewegen durfde. Langzaam draaide ik me om en daar zag ik hem staan: de kroonprins, jouw grootvader. Hij was een jaar of twee jonger dan ik en een stuk kleiner. Ik had hem al vaker gezien, hij maakte iedere keer op mij een ongelukkige en eenzame indruk. Hij werd, zag ik vanuit mijn verstopplaatsen, vaak gepest, maar dat nam hem niet voor mij in, hij was immers wel de vijand. Ik moest weg en rende naar de deur om daardoor te vluchten. Zou het mij lukken om uit de handen van mijn belagers te blijven, dan kon ik via een andere ingang het gangenstelsel inschieten en zou ik zeker ontsnappen. Maar vlak voor de deur gleed ik uit en botste in volle vaart tegen één van de hele oude, gigantische vazen die daar stonden. Die was meer dan manshoog en maakte een oorverdovend kabel toen hij in duizenden stukjes uiteenspatte. Dit is mijn einde dacht ik, maar het viel mee. De kroonprins trok mij overeind, duwde me naar het kleed en hielp me zo ontsnappen. In de geheime ingang draaide ik me om.

    ‘Ik heet Ate,’ zei ik.

    Hij zei niets, maar liet het kleed terugvallen. Net op tijd, want ik hoorde de deur opengegooid worden.

    ‘Wat is hier aan de hand,’ hoorde ik roepen. Eén van de wachters gleed uit over de scherven met een hoop gevloek tot gevolg. Plotseling werd het stil. Ik zag een man de eetzaal binnen komen, maar door het kijkgat, dat slechts een beperkt zicht bood, kon ik niet zien wie het was. Wel zag ik de wachters in de houding schieten. Daarna hoorde ik de stem waaraan ik de meest gehate man van de Burcht herkende: Pinas, het hoofd van de huishouding.

    ‘Wel, wel,’ teemde hij, ‘wil de jonge heer mij even vertellen wat hier aan de hand is?’

    Hij stond nu zo dat ik hem en Atorro helemaal kon zien. Het leek alsof hij wilde uithalen om te slaan, maar zich op het laatste moment bedacht, omdat er steeds meer mensen op het kabaal waren afgekomen.

    ‘Een kat,’ hoorde ik Atorro zeggen.

    ‘Een kat,’ herhaalde Pinas vol ongeloof. ‘Waar dan?’

    ‘Daar,’ zei Atorro terwijl hij naar de gang achter Pinas wees. Die draaide zich even om, maar veerde vrijwel meteen weer terug.

    ‘Een kat!’ zei hij toen vol verachting. Hij nam niet eens de moeite om Atorro op een leugen te betrappen. Vertel je vader maar dat de kosten van deze vaas van zijn tegemoetkoming worden afgetrokken. Deze vaas was eeuwenoud. Marinde heeft ze nog met bloemen laten opmaken. Nu weg jij.’

    Atorro ging, hij keek niet om. Dat was mijn eerste ontmoeting met je grootvader, nu bijna tachtig jaar geleden.

    hij beschermde ’t mensenras

    Uit ‘het lied van Atorro’

    3. Vriendschap

    De koning is een zwakkeling, die kan ik alles laten doen wat ik maar wil. Moet hij opzitten en pootjes geven, dan zeg ik dat hij dat moet doen en verdomd, hij doet het. Dan kijkt hij mij aan met angst in de ogen en lijkt het alsof hij mij vraagt: ‘was het goed zo?’ Ja de man heeft geen ruggengraat, maar dat is algemeen bekend. Alleen als hij dronken is, is hij niet bang en daarom is hij natuurlijk ook bijna altijd dronken. Nee, over hem maak ik mij geen zorgen.

    Maar dat rotjong van hem, sinds

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1