Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De lifter
De lifter
De lifter
Ebook386 pages5 hours

De lifter

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De bestuurder van een tientonner loopt rond met een ijzingwekkend plan. Hij zal in de nabije toekomst drie kinderen van het leven beroven - met een vlammenwerper. Odd Thomas kan het zien, zoals hij wel vaker doden ziet en moorden voorvoelt. Odd Thomas krijgt hulp uit onverwachte hoek. De 86-jarige Edie Fischer heeft net als Thomas een gave. En dan is er ook nog de geest van niemand minder dan Alfred Hitchcock. Ondanks deze speelse toetsen in dit zesde boek over Odd Thomas ook het donkerste: het gevaar is immens en brengt Thomas in situaties die zijn optimisme en goede humeur zwaar op de proef stellen.Thomas Odd is een 20-jarige kok in een ontbijttent in Pico Mundo. Odd leidt een teruggetrokken leven, omdat hij een complexe gave heeft: hij kan de doden zien en horen. Meer nog, hij ziet schimmige figuren, de bodachs, die zich ophouden in de buurt van mensen die gaan sterven... of moorden. Odd is een optimist die ondanks zijn verontrustende gave het goede in de meeste mensen ziet. Hij doet zijn best om zijn gave te verbergen, omdat de bodachs zich anders tegen hem zouden keren. Dean Koontz schreef 6 romans over deze kok met een speciale gave, die zich geleidelijk ontpopt tot een held in de strijd tegen duistere machten. Tussen boek 4 en 5 passen een paar korte spin-off-boekjes. Na de reeks volgden nog graphic novels over Odd Thomas.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 11, 2022
ISBN9788726504576
De lifter
Author

Dean Koontz

Dean Koontz is the author of more than a dozen New York Times No. 1 bestsellers. His books have sold over 450 million copies worldwide, and his work is published in 38 languages. He was born and raised in Pennsylvania and lives with his wife Gerda and their dog Anna in southern California.

Related to De lifter

Titles in the series (7)

View More

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for De lifter

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De lifter - Dean Koontz

    De lifter

    Translated by Jan Mellema

    Original title: Deeply Odd

    Original language: English

    DEEPLY ODD © 2013 by The Koontz Living Trust.

    Copyright © 2013, 2022 Dean Koontz and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726504576

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Dit boek is opgedragen aan Stephen Sommers, die zijn beloften nakwam in een wereld waarin dat een uitzondering is. Met bewondering en genegenheid van de ‘Odd’-schrijver.

    They followed the light and shadow, and the light led them forward to light and the shadow led them to darkness.

    – T.S. Eliot, The Rock

    1

    Het was nog donker toen ik wakker werd van het geluid van een belletje, het belletje ter grootte van een vingerhoed dat ik aan een kettinkje om mijn hals droeg. Drie keer klonk dat ijle getingel, met tussendoor een korte stilte. Hoewel ik volstrekt roerloos op mijn rug in bed lag, hoorde ik het belletje weer drie keer achter elkaar rinkelen. De trillingen die in mijn blote borst resoneerden, leken veel te sterk voor zo’n klein dingetje. Daarna rinkelde het belletje nogmaals drie keer. Vervolgens werd het stil. Ik bleef peinzend liggen, tot de dageraad uit de hemel neerdaalde en door mijn slaapkamerramen naar binnen gleed.

    Later die ochtend, het was begin maart, toen ik de stad in liep om een spijkerbroek en sokken te kopen, zou ik een vent tegen het lijf lopen die een kaliber 45-pistool bij zich had en het verlangen koesterde enkele moorden te plegen. Door die ontmoeting werd de dag er niet mooier op, zowaar de zon van oost naar west ging.

    Ik ben Odd Thomas. Odd betekend ‘vreemd’. Dat ik vreemd ben, heb ik geaccepteerd. En het verbaast me inmiddels niet meer dat ik steeds moeilijkheden lijk aan te trekken, zoals ijzer door een magneet wordt aangetrokken.

    Negentien maanden geleden, op mijn twintigste, vond er een schietpartij plaats in een winkelcentrum in Pico Mundo, een woestijnstadje in Californië, waarbij ik doorzeefd had kunnen worden. De kranten stonden er vol van. Er wordt gezegd dat ik het leven van heel wat mensen uit mijn geliefde toenmalige woonplaats heb gered. Toch vonden veel mensen de dood. Ik niet. Daar zal ik mee moeten leven.

    Stormy Llewellyn, het meisje van wie ik meer hield dan het leven zelf, was een van de mensen die bij die schietpartij om het leven kwamen. Anderen heb ik gered, maar haar kon ik niet redden. Ook daar zal ik mee moeten leven. Verder leven is de tol die ik moet betalen omdat ik heb gefaald, een zware tol die ik elke dag dat ik wakker word weer moet betalen.

    In de negentien maanden sinds haar dood ben ik op zoek gegaan naar de zin van mijn bestaan. Die zin ontdek ik al doende, door daar te gaan waar ik moet gaan.

    Ik woonde nog niet zo lang in een heel apart, gemeubileerd huurhuisje met drie slaapkamers in een rustig kustplaatsje, een paar honderd kilometer bij Pico Mundo vandaan. Het huisje keek uit op zee, en het dak was half begroeid met gele bougainville.

    Annamaria, die ik pas eind januari had leren kennen, had zich in een van de andere twee slaapkamers geïnstalleerd. Het zag ernaar uit dat ze over een maandje zou bevallen, maar ze beweerde dat ze al een hele tijd zwanger was en absoluut nog langer zwanger zou blijven.

    Hoewel ze vaak dingen zei die mijn bevattingsvermogen te boven gingen, was ik ervan overtuigd dat ze altijd de waarheid sprak. Ze zat vol mysteries, maar niet vol bedrog.

    We waren vrienden, geen geliefden. Een relatie met een raadselachtige geliefde zal naar alle waarschijnlijkheid op een ramp uitlopen, terwijl een charmante vriendin die meestal een en al warmte uitstraalt maar heel soms ondoorgrondelijk koel is, een intrigerende metgezel kan zijn.

    Toen ik op een ochtend naar de stad ging om kleren te kopen, zwaaide Annamaria me op de veranda uit. Ze zei: ‘De zomertijd gaat pas over vijf dagen in.’

    Ik draaide me aan de voet van het verandatrapje naar haar om. Ze was geen schoonheid, maar ook niet gewoontjes. Haar smetteloze blanke huid leek zo glad als zeep en haar grote donkere ogen, waarin het geschitter van de zee te zien was, leken oneindig diep als het heelal. Op haar gympen en in haar kakigrijze broek en te grote trui oogde ze zo tenger dat ze een kind leek dat de kleren van haar vader had aangetrokken.

    Ik snapte niet goed waarom ze over de zomertijd was begonnen, en ik zei: ‘Ik blijf niet lang weg. Voordat de zon onder is, ben ik allang weer terug.’

    ‘Het donker valt niet op een voorspelbaar tijdstip. Het donker kan je op elk moment van de dag overvallen, en dat weet je maar al te goed.’

    Ze had me eens verteld dat er mensen waren die haar wilden vermoorden. Hoewel ze er verder niets over had gezegd en ook niet had verteld wie haar toekomstige moordenaars waren, was ik ervan overtuigd dat ze hierover net zo oprecht was als over alle andere dingen.

    ‘Als je bang bent dat er iets gebeurt, blijf ik wel thuis.’

    ‘Jíj bent degene die bang moet zijn dat er iets gebeurt, jongeman. Hier of daar of waar dan ook ben jij degene die voortdurend op de rand van de afgrond balanceert.’

    Ze was achttien en ik was bijna tweeëntwintig, maar altijd als ze me ‘jongeman’ noemde, voelde dat goed. Ze straalde iets tijdloos uit, alsof ze in willekeurig welke eeuw had kunnen leven, of in alle eeuwen.

    ‘Doe wat je moet doen,’ zei ze, ‘maar kom weer bij ons terug.’

    ‘Doe wat je moet doen’ klonk gevaarlijk en belangrijk, niet iets wat je zegt als een vriend sokken gaat kopen.

    Vanachter een van de ramen achter Annamaria keek Tim ernstig toe. Aan weerszijden van hem, dicht tegen hem aan, met hun poten op de vensterbank, stonden onze twee honden naar buiten te kijken, een golden retriever die Rafael heette, en een witte Duitse herder, Boo genaamd. De negenjarige Tim woonde nu ruim een maand bij ons. We hadden hem gered toen hij werd vastgehouden op een landgoed, Roseland, in het slaperige stadje Montecito. In een voorgaand deel van mijn memoires heb ik over dat afschuwelijke avontuur geschreven. We waren de enigen die hij had. Vanwege zijn unieke voorgeschiedenis moesten we een identiteit voor hem zien te vinden waarin hij zich de komende jaren kon ontwikkelen.

    Mijn leven is net zo vreemd als mijn naam.

    Tim zwaaide naar me. Ik zwaaide naar Tim.

    Vlak voordat ik de deur uit ging, had ik hem gevraagd of hij zin had om met me mee te gaan. Maar minzaam glimlachend had Annamaria gezegd dat Xerxes noch Leonidas kinderen had meegenomen op zijn tocht naar Thermopylae.

    In 480 voor Christus hadden driehonderd Spartanen onder leiding van Leonidas zich een tijdje staande gehouden tegen tweehonderdduizend Perzische soldaten onder aanvoering van Xerxes. Uiteindelijk dolven ze het onderspit. Ik zag niet wat mijn bescheiden winkelexpeditie te maken had met een van de heftigste militaire veldslagen uit de geschiedenis van de mensheid.

    Hoewel het bij voorbaat een verloren zaak is Annamaria om uitleg te vragen als ze weer eens een ondoorgrondelijke opmerking heeft gemaakt, stond ik toch even in dubio. Maar ze had de deur voor me opengedaan, had me de keuken uitgebonjourd, was met me meegelopen naar de veranda en stond nu glimlachend naar me te kijken terwijl ik onder aan het trapje stond. Het moment om haar om opheldering te vragen, leek voorbij te zijn.

    Er gaat zo’n troost uit van haar glimlach dat je bijna zou geloven dat er in deze wereld niets bedreigenders bestaat dan wat je in de wereld van Winnie de Poeh tegenkomt – ondanks haar verwijzing naar de afslachting van de Spartanen.

    Ik zei: ‘Het belletje begon vanmorgen vroeg te rinkelen.’

    ‘Ja, ik weet het.’

    Volgens mij kon ze dat helemaal niet vanuit haar kamer gehoord hebben, want er zaten twee dichte deuren tussen.

    Als het belletje ’s nachts ging rinkelen, had ze me eens verteld, was dat een teken dat we snel daarna verder zouden trekken.

    Ze zei: ‘Ik zie je wel weer als de wind waait en het water wit en zwart is’, en met die woorden draaide ze zich om en ging ze naar binnen.

    Achter het strand strekte een blauwe zee zich tot aan de horizon uit. Het was een rustige dag, de temperatuur was aangenaam, en de lucht was zo helder dat ik dacht dat je de sterren zou moeten kunnen zien, ondanks het feit dat de zon scheen.

    Ik was niet van mijn stuk gebracht, maar haar woorden zetten me wel aan het denken. Ik liep bijna een kilometer in noordelijke richting langs het strand, op mijn hoede, wat ik een paar minuten eerder nog niet was geweest. Het gebied met winkels, restaurants en aparte cafeetjes strekte zich uit over zes huizenblokken, met een weg van drie rijstroken ertussen die geflankeerd werd door oude groenblijvende eiken. Als je een echte stad wilde, moest je doorlopen naar Santa Barbara.

    Ik had er geen weet van dat ik binnenkort iemand tegen zou komen die aanbood me te elimineren, noch dat hij een pistool met geluiddemper bij zich zou hebben. Ik ben paranormaal begaafd en heb zo nu en dan een voorspellende droom, maar als ik wakker ben, kan ik niet in de toekomst kijken.

    Toen ik voor het eerst de vrachtwagen zag die mijn nieuwsgierigheid prikkelde, realiseerde ik me niet dat er een vijand van formaat achter het stuur zat. Ik ving zelfs geen glimp van de chauffeur op.

    Door mijn eeuwige nieuwsgierigheid kom ik regelmatig in de problemen. Daar staat tegenover dat diezelfde eigenschap me vaak uit de puree heeft geholpen. Alles welbeschouwd zie ik het als een positieve karaktertrek. De benaming ‘een nieuwsgierig aagje’ heeft een negatieve klank, maar dat is niet altijd terecht.

    Maar goed, mijn nieuwsgierigheid maakt deel uit van mijn gave, mijn zesde zintuig. Ik moet er gewoon mee leven.

    De truck was een ProStar+ met achttien wielen. De coole, aerodynamisch vormgegeven cabine met de grote grille en de smalle oogvormige koplampen was rood-zwart gelakt met fonkelende zilverkleurige strepen. De zwarte trailer was niet voorzien van een logo of bedrijfsnaam.

    Ter hoogte van de winkelstraat passeerde de tientonner me en reed in noordelijke richting door naar het centrum. Zonder dat ik er erg in had, versnelde ik mijn pas tot ik bijna rende. Toen de ProStar+ voor een stopbord moest remmen, haalde ik hem bijna in.

    Zodra het gevaarte optrok en over de kruising reed, begon ik voluit te rennen, en op dat moment drong intuïtief tot me door dat er iets niet in de haak was met die truck.

    Of eigenlijk was de truck op zich niet het probleem. Zelf geloof ik niet dat een voertuig door een kwade geest bezeten kan zijn en zonder chauffeur door een stad kan scheuren om mensen te pletten en hun bloed met zijn banden te proeven. Zo geloof ik ook niet in Herbie, de Volkswagen die in een serie Disney-films schitterde en een denkend wezen was dat graag geliefden bij elkaar bracht en slechteriken het leven zuur maakte. Als je in het een gelooft, moet je ook in het ander geloven, en voor je het weet ga je met je Ford, met die sexy gps-stem van haar, naar de wasstraat om haar lekker in te zepen en haar naakt te kunnen aanschouwen.

    De afstand werd al snel groter, maar toen de truck aan de noordkant van het plaatsje kwam, ging hij naar links, in de richting van een supermarkt. Als de chauffeur iets wilde afleveren, zou hij naar de achterkant van het gebouw zijn gereden, naar het laadperron. Maar nu stopte hij bij het parkeerterrein.

    Tegen de tijd dat ik bij de truck kwam, die in de trillende schaduwen van een rij eucalyptusbomen stond die door een briesje heen en weer werden gewiegd, was de chauffeur verdwenen. Terwijl ik op adem kwam, liep ik langzaam om het gevaarte heen om poolshoogte te nemen.

    Mijn nekharen stonden bij wijze van spreken rechtovereind, als bij een hond. Een verscherpte intuïtie maakt deel uit van mijn zesde zintuig.

    Het was lekker weer, er stond een zacht briesje, maar vlak bij de truck was het kouder dan verklaard kon worden door alleen het feit dat de wagen in de schaduw stond. Toen ik een hand tegen de zijkant van de laadbak legde, voelde die ijskoud aan, alsof de chauffeur in de bergen in een verblindende sneeuwstorm terecht was gekomen en zijn wagen langs de kant van de weg had stilgezet.

    Dit was niet wat truckers een reefer noemen, een koelwagen. Er zat geen koelunit tussen de oplegger en de cabine.

    Ik klom op de treeplank naast de brandstoftank om door een raampje in de cabine te kunnen kijken. Leren bekleding, houten dashboard en sierstrips, een schuin schakelpaneel met cdspeler en gps, en achterin een ruime slaapcabine. Al met al een gezellige ruimte.

    Aan het 27mc-bakkie hingen een paar rode kettingen, waaraan vijf witte schedels waren geregen die de grootte van een pruim hadden. Zo te zien waren ze met de hand vervaardigd, misschien uit ivoor.

    Truckers verfraaiden het interieur van hun cabine altijd met tal van prullaria. Dat hier schedeltjes hingen, betekende nog niet dat de chauffeur een gevaarlijk individu was, net zomin als een poppetje van de Kleine Zeemeermin erop zou wijzen dat hij een onschuldig, dromerig type was.

    Toch liep ik naar de achterkant van de tientonner om de laadklep van de trailer te inspecteren. Misschien had ik een sleutel nodig, misschien ook niet.

    Voordat ik erachter was gekomen hoe de lange grendels werkten, hoorde ik een donkere, gladde mannenstem die vroeg: ‘Sta je mijn truck te bewonderen, klootzak?’

    Hij was ongeveer één meter vijfentachtig, dus iets langer dan ik, en hij was naar schatting vijfendertig jaar. Hij had wit stekeltjeshaar, en ook zijn wenkbrauwen waren wit. Hij had Scandinavische gelaatstrekken en een stevig zonnebankkleurtje, alsof hij nog nooit van huidkanker had gehoord. Zijn ogen waren net zo helderblauw als het water in een toiletpot dat door een wc-blokje gekleurd was – en net zo aantrekkelijk.

    In de hoop dat deze situatie, waarin het dreigend geweld bijna tastbaar was, zou omslaan tot een gelegenheid voor wederzijds begrip en kameraadschap, deed ik net of ik zijn onwelvoeglijke aanspreekvorm niet gehoord had.

    Ik zei: ‘Jazeker, meneer. Een prachtbak.’

    ‘Je wilt vast weten wat ik vervoer. Een pottenkijker, hè?’

    ‘Nee, meneer. Ik niet, hoor. Ik interesseer me meer voor de truck zelf.’

    Hij had zulke onnatuurlijk witte tanden dat ik bijna bang zou worden een zonnesteek op te lopen als hij glimlachte.

    ‘Geloof je?’ vroeg hij.

    Door de omstandigheden zat er zo’n dreigende lading achter die vraag dat het me beter leek een niet al te specifiek antwoord te geven. ‘Nou, meneer, ik denk dat we allemaal wel ergens in geloven.’

    Hij zag eruit alsof hij vooral in een kitscherige uitdossing geloofde. Zijn op maat gemaakte zwarte puntlaarzen waren ingelegd met wit slangenleer. Ook droeg hij een zwarte spijkerbroek met paarse stiksels op de zomen, naden en zakken. Een rood zijden shirt met zwarte stiksels. Een zwarte veterdas met een speld in de vorm van een slangenkop, mogelijk van ivoor, met bijbehorende sierknopjes. Op zijn zwarte sportjasje zaten paarse revers en een kraag met lovertjes.

    ‘Als je gelooft,’ zei hij, ‘hoeveel treden heeft dan de trap die naar de hemel leidt?’

    ‘Nou, meneer, ik ben geen theoloog. Ik ben gewoon een kok die even zonder werk zit.’

    ‘De trap die naar de hemel leidt, heeft maar twee treden, klootzak. De eerste tree is als je met je poten aan mijn truck zit. De tweede tree is als ik vind dat je de reden voor je aanwezigheid hier niet voldoende duidelijk kunt maken.’

    ‘Nou, meneer, het is gewoon zo dat dit een prachtige truck is en dat ik altijd al een langeafstandstrucker wilde worden.’

    ‘Jij hebt nooit een langeafstandstrucker willen worden.’

    ‘Ik geef toe dat het een beetje vergezocht is, maar het is een feit dat dit een prachtbak is.’

    De Sig Sauer kaliber 45 met geluiddemper verscheen in zijn hand zoals een duif in de hand van een kundige goochelaar: vanuit het niets. Dat de man dicht bij me stond en het wapen op mijn kruis richtte, verontrustte me. Ik zou er minder last van hebben gehad als het een duif was geweest.

    ‘Zou je geen eunuch willen worden? Dan hoef je nooit meer bang te zijn niet te kunnen presteren.’

    Ik kreeg het gevoel dat ik door zijn brede grijns geroosterd werd en dat ik een ei was dat op de bakplaat lag te pruttelen.

    ‘Dat lijkt me helemaal niets, meneer.’

    De eucalyptusbomen schermden ons bijna volledig af van het verkeer dat langskwam. Er liepen veel mensen van en naar het parkeerterrein bij de supermarkt, maar ze waren veel dichter bij het gebouw dan bij ons. Voor hen waren we een paar truckers voor wie ze geen enkele interesse hadden, en het pistool van deze cowboy werd door zijn lichaam aan hun blikveld onttrokken.

    ‘Je denkt misschien dat ik het hier niet durf te doen, waar iedereen me kan zien. Maar je zou er nog versteld van staan waar mensen zoal blind voor zijn. Ze zullen het schot niet horen. Je zult in elkaar zakken voordat je de kans krijgt een kik te geven, en dan trap ik je keel dicht en verbrijzel ik je luchtpijp. Daarna doe ik net of je een zuipschuit bent en zet ik je tegen een van die bomen aan, alsof je een zwerver bent die zijn roes moet uitslapen. Niemand staat erom te springen naar een laveloze zwerver te gaan om te zien hoe hij eraan toe is. Ik verzeker je dat niemand zich mij zal kunnen herinneren. Niemand zal me gezien hebben.’

    Ik bespeurde een zekere ernst in zijn toiletwaterogen, en het klinkt misschien raar, maar ik wist dat hij me in een oogwenk kon doorspoelen.

    Omdat ik een rustige jongen ben en er net zo onopvallend uitzie als de eerste de beste werkloze kok, en er bovendien uitzag alsof ik enorm geschrokken was, verwachtte hij niet dat ik zijn pols met beide handen zou vastgrijpen. Ik duwde de loop van de Sig Sauer naar beneden, van mijn klokkenspel af.

    Hij loste een schot, wat minder geluid maakte dan de kogel die vlak naast mijn linkervoet afketste op het trottoir.

    Misschien was ik niet sterk genoeg om zijn pols om te draaien zodat hij het wapen zou laten vallen, maar er gebeurde iets bijzonders. Toen ik hem aanraakte en de kogel met een zachte plop de geluiddemper verliet, verdween het parkeerterrein, en een paar seconden lang verscheen er een visioen voor mijn geestesoog.

    Ik zag een roestvrijstalen podium op stalen poten voor me, in een maanloze nacht. De ronde verhoging werd verlicht door de likkende vlammen van vier fakkels in hoge staanders. Op het podium zaten drie kinderen op stoelen met rechte rugleuningen: een jongen van ongeveer acht jaar, een meisje van zo’n zes jaar en een ouder meisje dat ongeveer tien jaar was. Het was een onwerkelijk gezicht. Ze zaten daar met opengesperde ogen, opengevallen mond, hun handen slap op hun schoot. Totaal geen emotie. Verdoofd. Een man met wit haar die een bloedrood pak, een zwart shirt en een zwart masker droeg, beklom de stalen trap en ging het podium op. Hij had een vlammenwerper bij zich en stak daarmee de kinderen in brand.

    Het visioen spatte als een luchtbel uiteen en maakte plaats voor de werkelijkheid, en de cowboy en ik deinsden allebei achteruit, bij elkaar vandaan. Het pistool lag tussen ons in op de grond. Uit zijn verbijsterde, wilde blik concludeerde ik twee dingen. Ten eerste had hij hetzelfde visioen gezien als ik, en ten tweede was hij de gemaskerde man in het rode pak en was hij van plan in de toekomst weerloze kinderen in brand te steken tijdens een krankzinnige performance.

    Het was voor het eerst dat ik in de toekomst had kunnen kijken zonder dat het visioen tot me kwam in de vorm van een voorspellende droom.

    Hij dook op het pistool af, maar ik schopte het wapen net op tijd onder de tientonner.

    Ineens had hij het gele heft van een mes in zijn hand, alsof hij het letterlijk uit zijn mouw had geschud, en een dun lemmet van zo’n vijftien centimeter sprong eruit tevoorschijn.

    Ik heb een hekel aan vuurwapens, maar ik ben ook geen fan van messen, en ik heb dan ook nooit een pistool of mes bij me. Ik draaide me om en rende over het parkeerterrein in de richting van de supermarkt. Met al die mensen erbij zou hij me vast niet overhoop durven steken.

    Plotseling leek de hele wereld zich tegen me te keren, alsof de geest van de ultieme duisternis op aarde was neergedaald en zijn tijd eindelijk gekomen was. Zelfs mijn schaduw, die achter me viel terwijl ik in westelijke richting rende, leek het niet goed met me voor te hebben, want het was alsof die me wilde pakken en me ten val wilde brengen.

    Toen ik achteromkeek, zag ik dat de cowboytrucker de achtervolging niet had ingezet. Sterker nog, hij was nergens meer te bekennen. Ik vertraagde mijn looppas tot een stevig wandeltempo om zo min mogelijk aandacht op me te vestigen, en toen de automatische deuren openzoefden, betrad ik de koele supermarkt.

    Als ik in Pico Mundo was geweest, de plaats waar ik vandaan kom, zou ik hebben geweten wat ik moest doen. De politiecommissaris, Wyatt Porter, begreep me en geloofde in me. Op mijn advies zou hij de cowboy hebben aangehouden en de truck hebben doorzocht.

    Maar ik was nu al een tijdje aan het trekken en ging waar mijn ongebruikelijke talenten het meest nodig waren, gelokt door het gezang van sirenen, dat ik niet kon horen maar waar ik onbewust op reageerde. Niemand kende me hier, en ik zou overkomen als de zoveelste paranoïde drugsverslaafde, het zoveelste toonbeeld van een menselijk wrak van het soort dat het Amerikaanse landschap vervuilde, een landschap dat allengs leek te verdwijnen in een wereld waarin de duisternis elke dag terrein won.

    In de supermarkt bleef ik bij een gesloten kassa staan en ik deed alsof ik naar een bepaald tijdschrift zocht tussen de vele die in het rek stonden, maar ondertussen hield ik de noord- en zuidingang in de gaten.

    Iets meer dan een maand geleden, in een plaatsje dat Magic Beach heette, had ik voor het eerst een potentiële moordenaar herkend door de persoon in kwestie aan te raken. Bij die gelegenheid verscheen er voor mijn geestesoog – en voor dat van hem – een beeld uit een nachtmerrie van een nucleair armageddon, waarover ik de nacht ervoor had gedroomd, en ik wist toen dat hij een van de samenzweerders was die van plan waren een aantal steden in Amerika met atoombommen te bestoken. Maar deze keer had ik van tevoren geen droom gehad waarin kinderen op een podium in brand werden gestoken.

    Ik verwachtte dat de cowboy me niet achterna zou komen, maar dat hij in plaats daarvan zou teruggaan naar zijn tientonner om de route naar de hel te nemen die op zijn gps stond ingeprogrammeerd. Hij was net zo van slag geraakt van het visioen als ik. Maar zoals ik allang had geleerd, komen verwachtingen lang niet altijd uit.

    De cowboy kwam door de noordingang binnen, zag me onmiddellijk en liep in een rechte lijn op me af. Hij leek op een ster in een onwerkelijke versie van het populaire televisieprogramma Nashville’s Grand Ole Opry, een met maniakale countryzangers.

    Snel liep ik het gangpad met de ontbijtgranen in, ging naar rechts en liep helemaal door tot aan de groenteafdeling, in een poging tijd te rekken en na te denken.

    Zelfs als ik erin zou slagen een welwillende klant of een goedgelovige winkelbediende te vinden, of een politieagent die op weg naar huis een kilootje granny smith kocht, kon ik niet zomaar de eerste de beste aanklampen, door wat er gebeurd was in Magic Beach. Daar waren slechteriken achter de tralies gezet, en andere slechteriken waren omgekomen. Het ministerie van Binnenlandse Veiligheid en de fbi waren uiteindelijk op de hoogte gebracht van wat er gebeurd was door een anoniem telefoontje dat ik had gepleegd, en nu waren ze op zoek naar iemand die aan mijn signalement voldeed, al hadden ze mijn naam niet weten te achterhalen. In dit kleine kustplaatsje, dat nauwelijks honderdvijftig kilometer van Magic Beach lag, durfde ik niet de hulp van de politie in te roepen.

    In deze grote, complexe, vaak mysterieuze wereld wil ik niet beweren dat ik veel weet. Hoe je luchtige pannenkoeken kunt maken is misschien de belangrijkste kennis die ik bezit. Ondanks mijn onwetendheid weet ik tamelijk zeker dat als men er bij welke federale organisatie dan ook achter zou komen dat ik over paranormale gaven beschik, ik de rest van mijn leven achter de tralies zou doorbrengen en voor hun doeleinden zou worden ingezet.

    Ook zou ik een studieobject worden en zou men mij wellicht gebruiken voor allerlei onprettige experimenten. Misschien is het volstrekt irrationeel, maar ik heb een diepgewortelde angst voor wetenschappers die mijn schedel openzagen terwijl ik bij bewustzijn ben en dan naalden in mijn hersenen steken om te kijken of ze me kunnen laten kakelen als een kip, of laten blaffen als een hond, of wat liedjes kunnen laten zingen uit The Phantom of the Opera.

    In zijn rood-zwarte uitdossing verscheen de cowboy op de groenteafdeling. Hij had zijn pistool en zijn mes weggeborgen, maar hij straalde een en al waanzin uit, net zo onmiskenbaar als wanneer hij had gebazeld en als een aap had rondgesprongen.

    Op dat moment merkte ik nog iets, naast de opvallende outfit van de man en zijn voorliefde voor psychotisch geweld. Ondanks zijn flamboyante uiterlijk leken de andere klanten en het personeel geen enkele interesse in hem te tonen. Het leek of ze hem niet eens opmerkten.

    Natuurlijk hebben veel mensen tegenwoordig een soort radar ontwikkeld waarmee ze de talloze krankzinnigen onder ons kunnen spotten, en als ze zo’n type waarnemen, gaat er een alarmbel in hun hoofd rinkelen, wenden ze hun hoofd af en kijken een andere kant op. Vervolgens doen ze alsof ze niet meer in het hier en nu zijn maar zich totaal in hun eigen wereldje terugtrekken: Kijk die rare malloot nou eens met zijn vuurspuwende ogen. En moet je die perziken nou eens zien! Wat een heerlijke perziken! Zulke lekkere perziken heb ik van mijn levensdagen nog niet gezien! En moet je die druiven eens zien. Ik ga een paar van die perziken en druiven kopen. Of misschien moet ik eerst eens naar de broodafdeling om deze… deze ingewikkelde perziken-en-druivenkwestie te laten bezinken.

    Maar ik voelde aan dat er een andere reden was waarom niemand hem leek op te merken. Wat die reden was, ontging me echter.

    De cowboy liep naar me toe en bleef aan de andere kant van de uitgestalde groenten en fruit staan. Aan mijn kant werden er vier appelsoorten aangeboden, aan zijn kant lagen de aardappels en zoete aardappels en prei. Met zijn stalen grijns deed hij me aan een hyena denken, een hyena die altijd goed zijn tanden poetste en een uitstekende tandarts had.

    Hij zei: ‘Als je met me meekomt en een paar vragen beantwoordt over wat er destijds gebeurd is, zal ik je snel en pijnloos vermoorden. Als je niet meekomt, zal ik eerst een paar van die onschuldige vrouwen neermaaien die hier boodschappen doen, en daarna zal ik jou koud maken. Wil je dat op je geweten hebben?’

    Ik had de indruk dat ik iemand tegenover me had die nooit blufte. Hij deed gewoon wat hij van plan was en ging vervolgens door met het volgende.

    Hij mocht dan wel gestoord zijn, maar hij wilde vast niet dat de politie zou worden opgetrommeld door de heibel die hij zou trappen en zo het risico lopen opgepakt of neergeschoten te worden.

    Toen ik geen antwoord gaf, haalde hij het pistool met geluiddemper vanonder zijn sportjas tevoorschijn en schoot ermee op een meloen die boven op een stapel lag waar toevallig een oudere vrouw bij stond. Stukjes schil en oranje vruchtvlees vlogen door de lucht, tegen haar aan.

    Ontzet deinsde ze achteruit. ‘O! O, hemeltje!’

    De vrouw draaide zich verbijsterd om, maar hoewel de cowboy nog steeds de Sig Sauer in zijn hand had, leek ze meer naar mij dan naar hem te kijken en zag ze kennelijk niet dat hij een pistool had. Ze was ontzet, niet bang.

    Haastig kwam er iemand van het personeel aangelopen, die zich over de vrouw ontfermde en de cowboy negeerde, alsof hij zijn verontschuldigingen wilde aanbieden voor het feit dat die stomme meloenen nu eenmaal vanzelf van tijd tot tijd uit elkaar spatten. De andere klanten keken naar de bediende en de met meloenpulp bespatte vrouw.

    De hyenagrijns van de trucker verbreedde zich.

    Ik dacht aan iets wat hij had gezegd toen hij op de parkeerplaats dreigde een eunuch van me te maken: ‘Je denkt misschien dat ik het hier niet durf te doen, waar iedereen me kan zien. Maar je zou er nog versteld van staan waar mensen zoal blind voor zijn.’

    Hij verwachtte dat ik er als een haas vandoor zou gaan, en hij zou zich dan gedwongen voelen me in de rug te schieten, waarbij hij de vragen die hij me wilde stellen, maar zou laten

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1