Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Chaos in New Orleans
Chaos in New Orleans
Chaos in New Orleans
Ebook492 pages7 hours

Chaos in New Orleans

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Aan het einde van de zomer van 2005 richtte orkaan Katrina gigantische verwoestingen aan. Lijken drijven door de straten, wetteloosheid en chaos overheersen. Plunderaars bevolken het gebied en het recht van de sterkste geldt. Inspecteur Robicheaux moet in deze chaos proberen de wet te handhaven en gaat op zoek naar een groepje serieverkrachters, een aan morfine verslaafde priester en een moordenaar.
In zijn unieke stijl die het genre overstijgt, schept James Lee Burke een kil beeld van het leven in New Orleans na Katrina.
Chaos in New Orleans is niet zomaar een actiethriller, het is ook een aangrijpend verhaal over moed en opoffering dat door recensenten al is uitgeroepen tot Burkes beste werk.
LanguageNederlands
PublisherSkinnbok
Release dateNov 25, 2022
ISBN9789979643609

Related to Chaos in New Orleans

Titles in the series (10)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Chaos in New Orleans

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Chaos in New Orleans - James Lee Burke

    Chaos in New Orleans,

    Chaos in New Orleans

    James Lee Burke

    Chaos in New Orleans

    Oorspronkelijke titel: The Tin Roof Blowdown

    Copyright © James Lee Burke, 2007

    Copyright © Jentas ehf, 2021

    Layout: Jentas ehf.

    ISBN 978-9979-64-360-9

    Dankwoord

    Mijn dank aan Glen Pitre voor zijn persoonlijke uitleg over vioolspinnen en voor zijn verslag van de radeloosheid van de mensen die via Highway 23 de storm probeerden te ontvluchten.

    –––

    Voor John en Kathy Clark

    ––––––––––––––––––––

    ***

    ––––––––––––––––––––

    Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren,

    Als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;

    Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen

    was ik geboren:

    Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden,

    nog den aanvang van de stofjes der wereld.

    Toen hij de hemelen bereidde, was ik dáár;

    Toen hij eenen cirkel over het vlakke des afgronds beschreef,

    Toen hij de opperwolken van boven vestigde,

    Toen hij de fonteinen des afgronds vastmaakte,

    Toen hij der zee haar perk zette,

    Opdat de wateren zijn bevel niet zouden overtreden,

    Toen hij de grondvesten der aarde stelde:

    Toen was ik een voedsterling bij hem,

    En ik was dagelijks zijne vermakingen,

    Te allen tijde voor zijn aangezicht spelende,

    Spelende in de wereld zijns aardrijks,

    En mijne vermakingen zijn met de menschenkinderen.

    (Spreuken 8:24-31)

    Hoofdstuk 1

    Mijn ergste dromen spelen zich altijd af te midden van bruin water, velden vol olifantengras en onder de neerwaartse druk van helikopterpropellers. De dromen zijn in kleur maar geluiden hoor ik niet, niet van de verdrinkende stemmen in de rivier, niet van de explosies onder de hutten in het dorp dat we platbrandden, en niet van de reddings- en gevechtshelikopters die laag en plat over het bladerdak vlogen, als insecten die tegen een gesmolten zon zaten geplakt.

    In de droom lig ik op de voering van een poncho. Ik ben uitgedroogd door bloedvervangers en heb wonden aan mijn bovenbeen en lende die door wolven toegebracht zouden kunnen zijn. Ik weet zeker dat ik doodga, tenzij ik in het bataljonshospitaal plasma krijg. Naast me ligt een negroïde korporaal, met alleen zijn broek en gevechtslaarzen aan, zijn huid zwart als kool, zijn romp opengescheurd als een grote rode ritssluiting van zijn oksel tot zijn kruis, de schade aan zijn lichaam zó zwaar, traumatisch en verschrikkelijk om te zien of aan te raken, dat hij niet begrijpt wat er met hem is gebeurd.

    ‘Ik ben een beetje daas, luit. Hoe ziet het eruit?’ vraagt hij.

    ‘We hebben de hoofdprijs, Doo-doo. Een eersteklasticket naar huis,’ antwoord ik.

    Zijn gezicht is een spinnenweb van zweet, en als hij probeert te glimlachen glimt zijn mond alsof hij net lipstick heeft aangebracht.

    De Jolly Green-reddingshelikopter wordt geladen en vertrekt, met Doo-doo en twaalf andere gewonden aan boord. Ik kijk omhoog naar zijn vreemde rechthoekige vorm en zijn propellers die rondwentelen tegen de lavendelblauwe lucht, en stiekem heb ik de pest in over het feit dat ik en anderen op de volgende Huey moeten wachten en de kans lopen dat een serieus aantal NVA-soldaten ons door het gras nadert. Vervolgens ben ik getuige van de meest bizarre, wrede en ogenschijnlijk oneerlijke gebeurtenis van mijn hele leven.

    Als de Jolly Green over de rivier klimt en in de richting van de Chinese Zee draait, schiet een eenzame RPG onder een hoek van 45 graden uit het groen en explodeert in de cabine. Het toestel wankelt en breekt in tweeën, terwijl de brandstoftanks veranderen in een enorme oranje vuurbal. De gewonden aan boord storten als vlammen in het water.

    Ze sterven vele doden: door granaatscherven en kogels, door de vloeibare vlammen op hun huid en door verdrinking in de rivier. In feite worden ze gedwongen driemaal te sterven. Een middeleeuwse beul had geen duivelser lot kunnen bedenken.

    Als ik ontwaak uit de droom, moet ik lange tijd op de rand van mijn bed gaan zitten, mijn armen over mijn borst gevouwen, alsof ik kou heb gevat, of de malariamug weer eens mijn stofwisseling overhoop gooit. Ik overtuig me ervan dat de droom maar een droom is, dat ik geluiden zou hebben gehoord als het echt was, dat ik niet alleen maar beelden zou hebben gezien, beelden die inmiddels geschiedenis zijn en als niet-interessant worden afgedaan door degenen die vastbesloten zijn ze nieuw leven in te blazen.

    Ik vertel mezelf ook dat het verleden een vervagende herinnering is en dat ik het niet hoef te herhalen en te bekrachtigen, tenzij ik daarvoor kies. Als ex-alcoholist weet ik dat ik me niet de luxe kan veroorloven het mijn regering kwalijk te nemen dat ze heeft gelogen tegen een hele generatie jonge mannen en vrouwen, die geloofden dat ze een goede zaak dienden. En evenmin mag ik wrok koesteren jegens de mensen die ons als curiositeit of zelfs als paria behandelden toen we thuiskwamen.

    Voor ik weer in slaap val, vertel ik mezelf nogmaals dat ik nooit meer getuige zal hoeven zijn van grootschalig lijden van onschuldige burgers, noch van het verraad en de veronachtzaming van onze landgenoten als ze ons het hardst nodig hebben.

    Maar dat was vóór Katrina. Dat was voordat een storm met een grotere kracht dan de bom op Hiroshima het zuiden van Louisiana wegvaagde. Dat was voordat een van de mooiste steden van het westelijk halfrond driemaal werd gedood, en niet alleen door natuurkrachten.

    Hoofdstuk 2

    Mijn verhaal gaat over een innemende man die Jude LeBlanc heet. Toen ik hem leerde kennen, was hij een knul die er leuk uitzag, de Daily Iberian bezorgde, baseball speelde op de katholieke middelbare school en wekelijks naar dezelfde kerk ging als ik. Hoewel zijn moeder ongeschoold werk deed en zijn vader het slachtoffer was geworden van een exploderende oliebron, had hij altijd een glimlach om zijn lippen en was hij vol zelfvertrouwen; tegenslag leek hem nooit van zijn stuk te brengen.

    Ik zei dat er een glimlach om zijn lippen lag. Dat klopt niet helemaal. Jude liet de wereld glanzen en ontweek haar hardste klappen; in een gevecht slikte hij zijn bloed in en liet hij nooit iemand merken dat hij gewond was. Van zijn Joodse moeder had hij de samengeknepen ogen en het kastanjebruine haar, dat hij strak achteroverkamde, zoals een personage uit een jarendertigfilm. Op de een of andere manier wist hij anderen ervan te overtuigen dat er niets mis was met de wereld, dat het vandaag een prachtige dag was en dat ons louter goede dingen zouden overkomen. Maar in de periode dat ik Jude zag opgroeien tot een man, moest ik opnieuw de oude les leren dat vaak de waardevolste mensen uit ons midden voorbestemd kunnen zijn om een gast te worden in de hof van Getsemane.

    Gewone mannen en vrouwen houden op een lineaire wijze de tijd bij, met gebruik van klokken en kalenders. De inwoners van Getsemane doen dit niet. Hier zijn enkele van hun verhalen. Ze raken allemaal op een onwaarschijnlijke manier het leven van een knul uit New Iberia, die opgroeide tot een goede man die op geen enkele manier de gebeurtenissen verdiende die het lot hem opdrongen.

    Op vrijdag 26 augustus 2005 ontwaakt Jude LeBlanc in een appartement op de tweede verdieping in het French Quarter, dat uitkijkt op zowel de binnenplaats als de torenspitsen van St. Louis Cathedral. Het regent hard en hij kijkt toe hoe het water de afvoerpijp in loopt naar de bedden met hibiscus, bananenbomen en hortensia’s beneden en samenstroomt in het verzakte metselwerk waartussen wilde groene munt groeit.

    Even vergeet hij bijna de bal van pijn die zich vierentwintig uur per dag onder in zijn ruggengraat heeft genesteld. De Midden-Amerikaanse vrouw, die Natalia heet, maakt koffie met warme melk voor hem in het kleine keukentje dat aan de woonkamer grenst. Haar katoenen zonnejurk is donkerpaars en bedrukt met ivoorkleurige bloemen die roze meeldraden hebben. Ze is een magere vrouw, wier sterke handen en strakke spieren een valse indruk geven van het leven dat ze leidt. Ze werpt een vluchtige blik over haar schouder, vol bezorgdheid voor en medelijden met de man die zijn haar achteroverkamt zoals Mickey Rooney dat doet in de oude Amerikaanse films die ze huurt bij de videotheek.

    Als ze de hoer speelt, in de vroege uren, werkt ze met een pooier die als snorder rijdt. Zij en haar pooier vinden meestal klanten langs Bourbon en nemen ze mee naar een privéparkeerplaats achter een uitgebrand gebouw bij Tchoupitoulas, of naar een huis van zijn zwager op North Villere. Op die manier voorkomen ze problemen met hun meer georganiseerde concurrenten, van wie de meesten goedgeoliede deals hebben met de politie en de overblijfselen van de oude maffia.

    Natalia brengt hem zijn koffie met warme melk en een besuikerde beignet van Café du Monde op een blad. Ze sluit de jaloezieën, richt de elektrische ventilator op hem en vraagt: ‘Wil je dat ik het voor je doe?’

    ‘Nee, ik heb het nu nog niet nodig. Ik wacht tot later op de dag.’

    ‘Volgens mij heb je vannacht niet geslapen.’

    Hij kijkt naar het regenwater dat van het dak druipt en geeft geen antwoord. Wanneer hij overeind gaat zitten op het verrijdbare bed, vouwen vingers van licht zich om zijn dijen en verkennen zijn kruis. Natalia gaat naast hem zitten, haar jurk valt als een lus tussen haar knieën. Ze heeft dik zwart haar dat ze vaak wast, zodat het altijd glanst, en als ze het los over haar schouders laat hangen is ze werkelijk het aankijken waard. Ze rookt of drinkt niet en uit haar kleding of huid valt niets van haar levensstijl af te leiden, tenzij je de naaldensporen aan de binnenkant van haar dijen meerekent.

    Ze is in gedachten verzonken en hij kan niet peilen of het om hem of haarzelf gaat. Voor haar is Jude LeBlanc een raadsel dat ze nooit echt begrijpt, maar het is duidelijk dat ze van hem houdt, hem accepteert zoals hij is en geen oordeel over hem velt.

    ‘Kan ik verder nog iets voor je doen?’

    ‘Zoals?’

    ‘Soms heb ik het gevoel dat ik nooit iets voor je kan doen, dat ik je niks kan geven,’ zegt ze.

    ‘Je hebt mijn ontbijt klaargemaakt,’ zegt hij.

    Ze verandert van positie en knielt achter hem op het bed, masseert zijn schouders en houdt hem even tegen zich aan, terwijl ze haar wang tegen zijn achterhoofd laat rusten. ‘Ze hebben medicijnen in Mexico die de farmaceutische industrie hier niet op de markt wil brengen,’ zegt ze.

    ‘Jij bent mijn medicijn,’ antwoordt hij.

    Ze houdt hem vast en even wil hij de wanhoop en hopeloosheid en het hevige gevoel van verlies loslaten dat zijn leven tot nu toe heeft beheerst. Maar hoe leg je aan anderen uit dat een foute Gleasonscore van een prostaatbiopsie zoveel schade aan je leven kan aanrichten? De meeste mensen begrijpen de terminologie niet eens. En hij wil anderen ook niet beroven van hun geloof in de onfeilbaarheid van de medische wetenschap. Op een bepaalde manier is dat hetzelfde als hen beroven van hun enige religie.

    De Gleasonscore had aangegeven dat de kanker zich niet buiten de prostaat had uitgezaaid. Het gevolg daarvan was dat de chirurg ervoor had gekozen om de erectiele zenuwen te sparen. De positieve marge had zich uitgezaaid naar de lymfklieren en zaadleiders.

    Natalia drukt zich tegen hem aan, drukt haar kruis hard tegen zijn rug, en hij voelt verlangens opwellen die hij probeert te verdringen, misschien in de stiekeme hoop dat ze de gewetensproblemen zullen ontkrachten die hem ervan weerhouden ooit aan zijn eigen eenzaamheid te ontsnappen.

    Hij staat op van het bed en probeert zijn erectie te verbergen, terwijl hij zijn broek aantrekt. Zijn priesterboord is van het nachtkastje gevallen en aan de onderste rand kleeft een mengsel van dierenhaar en ander vuil van de vloer. Hij loopt naar de gootsteen en probeert het schoon te maken, maar hij smeert de vlek alleen maar dieper in de witte boord en bespat hem met vet van een ongewassen pan. Hij leunt zwaar op zijn handen; zijn gevoel van nutteloosheid is groter dan hij kan verbergen.

    Buiten veegt de kracht van de wind de regen als een dun gordijn van het dak. Een bloempot valt van het balkon en spat beneden uit elkaar. Aan de overkant van de binnenplaats ratelen de luiken voor de ramen van de buurman als castagnetten op hun scharnieren.

    ‘Ga je vandaag naar de Ninth Ward?’ vraagt Natalia.

    ‘Het is de enige plek waar ze me willen hebben,’ antwoordt hij.

    ‘Blijf bij me,’ zegt ze.

    ‘Maak je je zorgen om de storm?’ vraagt hij.

    ‘Ik maak me zorgen om jou. Je moet hier zijn, bij mij. Je kunt niet zonder je medicijn.’

    Ze noemt het zijn ‘medicijn’ om zijn gevoelens niet te kwetsen, zelfs al weet ze dat hij tweemaal is gearresteerd met gestolen recepten en eenmaal wegens het bezit van morfine die afkomstig was van een overval; dat hij dus niet anders is dan zij of iedere andere junkie in het Quarter. De ironie is dat zij, een boerenvrouw uit de derde wereld die de hoer speelt om haar eigen verslaving te financieren, een spirituele liefde en respect voor hem koestert die maar weinig mensen in zijn eigen kringen kunnen opbrengen.

    Hij voelt een plotselinge genegenheid voor haar die zijn erectie doet smelten. Hij kust haar op de mond en gaat vervolgens met een krant boven zijn hoofd de regen in om een van de bussen te halen die nog rijden naar het lagere deel van de Ninth Ward.

    Hoofdstuk 3

    Otis Baylor beweert trots dat hij is overgeplaatst vanuit Noord-Alabama en zich overal in de wereld thuis voelt, of het nu in New Orleans of New Iberia is, of waar zijn verzekeringsmaatschappij hem ook maar heen wil sturen. Hij is uitbundig, gul en verknocht aan zijn gezin. Als het maar even kan, weigert hij over anderen te oordelen. Ook weigert hij zich te laten beïnvloeden door de vooroordelen van zijn leeftijdgenoten of van de inwoners van zijn geboorteplaats, waar hij als kleine jongen zijn vader en oom in Klan-uniform houten kruizen in brand zag steken.

    Otis stroomde de verzekeringsbranche van onderaf in. Hij begon met het ophalen van premies in de zwarte buurten en arbeiderswijken van Birmingham. Waar andere verkopers hopeloos faalden, was Otis een geweldig succes. Tijdens een verkopersconventie in Mobile vroeg een cynische rivaal hem eens naar zijn geheim. ‘Behandel mensen met respect en je zult versteld staan van hun reactie,’ antwoordde hij.

    Vandaag kan hij al vroeg naar huis. Terwijl hij door de regen en het drukke verkeer rijdt, vertelt hij zichzelf dat hij en zijn gezin niet door de natuurkrachten zullen worden overweldigd. Zijn huis dateert van 1856, een stille getuige van de yankeebezetting, gelekoortsepidemieën, het lynchen van Italiaanse immigranten aan lantaarnpalen en vloedgolven die de lichamen van verdronken zeelui in de bomen achterlieten. De mannen die Otis’ huis bouwden, hadden goed werk geleverd, en met de benzinegeneratoren die hij in het koetshuis heeft geplaatst, de zaklantaarns, EHBO-doos, blikken eten en flessen water die hij in zijn voorraadkasten en op zolder heeft opgeslagen, weet hij zeker dat zijn gezin en hij de ergste natuurrampen kunnen doorstaan.

    Vertrouw op God, maar vertrouw ook op jezelf. Dat zei Otis’ pa altijd.

    Maar terwijl hij naar buiten kijkt, waar de regen door de eiken in zijn tuin wordt geblazen, gloeit er een ander soort angst in hem op, een angst die hem meer van zijn stuk brengt dan het vooruitzicht van een orkaan die in de richting van de stad kolkt en onderweg de Golf van Mexico opslokt.

    Otis heeft altijd geloofd in arbeidsethos en in voor jezelf en de jouwen zorgen. In zijn optiek bestaat er geen geluk of pech, alleen een slachtoffercultuur die zichzelf in stand houdt, iets waaraan hij nooit zal toegeven. Als het slecht met mensen gaat, is dat meestal het gevolg van hun eigen daden, vertelt hij zichzelf. De slang heeft Eva niet gedwongen de verboden vrucht te plukken en God heeft Kaïn er ook niet toe aangezet om zijn broer dood te slaan.

    Maar als Otis’ visie klopt, waarom moet zijn onaantrekkelijke, trieste, dikke dochter dan zo onverdiend lijden? Ze is zijn enige kind, dat zo weinig zelfrespect had dat ze haar geluk niet op kon toen ze voor een dansavond van school werd uitgenodigd door een magere knul met roos op zijn schouders en brillenglazen waarachter zijn ogen op die van een goudvis leken.

    Na het dansfeest waren Thelma en hij via de Interstate 10 op weg gegaan naar een feestje, maar de jongen, die pas twee maanden in New Orleans woonde, was de weg kwijtgeraakt en in een buurt niet ver van het Desire Welfare Project terechtgekomen. Zonder aarzeling had hij zijn motor uitgezet om een voorbijganger de weg te vragen. Toen hij daarna tot de ontdekking kwam dat zijn accu leeg was en hij de wagen niet kon starten, was hij op zoek gegaan naar een telefoon om Otis te bellen. Thelma bleef alleen achter.

    Het zwarte tuig dat haar toevallig vond, was waarschijnlijk stoned en dronken. Maar dat was op zich geen verklaring voor de gewelddadige manier waarop de drie Thelma aanvielen. Ze propten een rode halsdoek in haar mond, draaiden haar armen op haar rug en duwden haar tussen twee gebouwen. Daar werd ze om de beurt door hen verkracht en met brandende sigaretten bewerkt.

    Nu zijn ze twee jaar verder en Otis zoekt nog steeds naar verklaringen. Thelma’s aanvallers zijn nooit gepakt en Otis betwijfelt of dit ooit zal gebeuren.

    Psychiaters, therapeuten en de dominee van Otis’ kerk hebben maar weinig kunnen bijdragen aan Thelma’s herstel, als je tenminste van herstel kunt spreken. Hij wordt midden in de nacht wakker en zit dan in zijn eentje in zijn werkkamer, vastbesloten dat zijn vrouw nooit zal merken hoezeer zijn ziel wordt geteisterd.

    Maar het is mogelijk nog belangrijker dat hij weigert verbitterd te raken of zich aan te sluiten bij zijn buren, die deel uitmaken van de veertig procent kiesgerechtigden die tijdens een voorverkiezing hun stem gaven aan de voormalige Klan-man en nazi David Duke.

    Hij maakt een sandwich met kaas, sla en mayonaise, zet die op een blad met een blikje fris en een roos met een lange steel en draagt het blad de trap op naar Thelma’s kamer. Ze zit over haar bureau gebogen, gekleed in een zwart T-shirt en zwarte jeans met grote koperen nagels, en heeft een koptelefoon op haar hoofd. Hij heeft geen idee waar ze naar luistert. Soms raakt ze gefascineerd door opnamen van zangvogels of watervallen; soms luistert ze naar heavy metal en zou Otis bijna willen dat hij doof was geboren.

    Ik dacht dat je misschien trek had in een hapje,’ zegt hij.

    Ze draagt paarse lippenstift en haar donkere haar is in een pony geknipt, zodat het lijkt of ze een helm draagt. Haar gezicht heeft die constante vage blik die mensen het gevoel geeft dat zíj niet met haar kunnen communiceren, in plaats van andersom. Ze heeft afwisselend vlagen van anorexia en vreetbuien.

    Naar normale maatstaven kun je haar niet omschrijven als een aardig iemand. Maar waarom zou ze ook, vraagt Otis zich af. Hoeveel jonge meisjes waren psychologisch voorbereid op de schade die deze mannen haar hadden berokkend?

    Ze begint aan de sandwich zonder haar koptelefoon af te doen of iets tegen hem te zeggen. Hij licht de koptelefoon van haar oren.

    ‘Kan er nog een hallo af voor je ouwe pa?’ vraagt hij.

    ‘Hoi papa,’ zegt ze.

    ‘Wil je me helpen de luiken dicht te doen als je klaar bent?’

    Ze kijkt naar hem op. Achter haar ogen lijkt zich een intense gedachte te verbergen, als een donkere vogel met een gebogen snavel. ‘Iemand van de civiele bescherming zei dat het afschuwelijk wordt.’

    ‘Dat zou kunnen. Maar wij kunnen wel tegen een stootje.’

    Hij probeert haar gedachten te lezen. Wat hij ziet, is geen angst of bezorgdheid. Hij vraagt zich zelfs af of hij geen vervulde verwachting bespeurt. Ze leest Nostradamus en wordt aangetrokken door voorspellingen van vernietiging en dood, alsof ze hoopt dat haar ongelukkigheid kan worden overgedragen in het leven van anderen.

    ‘De verzekeringsmaatschappijen gaan de stad een oor aannaaien, hè? Sluit jouw maatschappij ook gevallen van waterschade uit?’ zegt ze.

    ‘Dat is belachelijk.’

    ‘Niet als je een van de mensen bent die worden genaaid.’

    Hij loopt de kamer uit, doet de deur achter zich dicht en onderdrukt de opkomende woede.

    Beneden is zijn vrouw bezig dertig pondszakken ijs in de vriezer te stoppen. Ze heet Melanie en hij mag haar geen Mel noemen, ook al was dat zijn koosnaampje voor haar toen ze elkaar pas kenden.

    ‘Waarom doe je dat?’ vraagt hij.

    ‘Dan hebben we iets om ons eten goed te houden als alles uitvalt,’ antwoordt ze, terwijl een wolk koude lucht in haar gezicht opstijgt.

    Hij wil uitleggen dat hij al met die mogelijkheid rekening heeft gehouden door de generatoren te installeren en dat ze in plaats van ijs beter bederfelijke waar in de vriezer kunnen stoppen.

    Maar hij gaat niet in discussie. Toen hij haar vijf jaar geleden ontmoette op een strand op de Bahama’s, was hij weduwnaar. Zij was gescheiden, diep gebruind, met goudkleurig haar, knap en stukken jonger dan hij. Een fysiek sterke vrouw, met een brutale blik in haar ver uit elkaar staande, bruine ogen en een lach die de suggestie wekte dat ze conventies aan haar laars lapte en een zekere seksuele avontuurlijkheid bezat. Ze was het soort vrouw dat zowel een maatje als een minnares kon zijn.

    Otis was op dat moment drieënvijftig, vroeg kaal, maar trots op de kracht in zijn handen en schouders, iemand die zich niet schaamde voor zijn libido, voor de overdadige manier waarop hij zweette als hij werkte, of voor de geur van testosteron die af en toe in zijn kleding hing. Hij was wie hij was en deed zich ook niet anders voor. Het was duidelijk dat Melanie, of ‘Mel’, hem niet onaantrekkelijk vond.

    Ze waren op veel punten tegenpolen, maar leken ieder een aantal eigenschappen te bezitten die de tekortkomingen van de ander ophieven, zij met haar stedelijke raffinement en haar academische graad, behaald aan de universiteit van Chicago, hij met zijn arbeidsethos en gezonde verstand in de omgang met mensen. Ze namen afscheid op de Bahama’s zonder met elkaar naar bed te zijn geweest, maar zetten hun prille relatie op afstand voort met telefoongesprekken, cadeautjes en e-mails. Twee maanden later, op een zomeravond toen hij zijn eenzaamheid niet langer aankon, vroeg Otis of Melanie in het Ritz-Carlton in Atlanta met hem wilde afspreken. Hij was verrast over haar agressiviteit in bed én over het feit dat ze tijdens hun eerste nacht drie keer klaarkwam, iets wat hem nog nooit met een andere vrouw was overkomen. Een week later vroeg hij haar ten huwelijk.

    Zijn vrienden vonden hem wat impulsief en dachten dat een twintig jaar jongere vrouw wellicht misbruik van hem maakte. Maar wat heb ik te verliezen, antwoordde Otis. Zijn dochter had een moeder nodig, hij had een vrouw nodig, en laten we eerlijk zijn: vrouwen die eruitzagen als Melanie kwam je niet elke dag tegen.

    Na het eerste jaar begon hij te beseffen dat hij met een gecompliceerde, zo niet ongrijpbare vrouw was getrouwd. Haar houding was vaak star, al ging het meestal om iets onbelangrijks. Ze zegde het abonnement op de kabeltelevisie op omdat de monteur modder de hal in had gelopen. Ze beschuldigde Otis ervan dat hij obers te veel fooi gaf en slordig werk van tuinlieden door de vingers zag. Ze leek een grote hoeveelheid woede met zich mee te dragen, die ze selectief losliet om scènes te maken in het openbaar en haar zin door te drijven.

    Een kennis in Chicago vertelde hem dat Melanies ex-man alcoholist was. Die informatie over Melanies verleden bracht Otis alleen maar meer in verwarring. Melanie dronk geen druppel en Otis begreep niet hoe het gedrag van haar ex nu haar onvoorspelbare buien kon veroorzaken.

    Maar de grootste verandering in Melanie, die voor Otis het moeilijkst te accepteren was, vond plaats na de aanval op Thelma. Elke avond begon ze tekenen van vermoeidheid te vertonen, klaagde ze over misselijkheid en stond ze erop over nietbestaande financiële problemen te praten. Hij kon voelen hoe haar rug aanspande als hij haar in bed aanraakte. Op zaterdagen zondagochtend werd ze een uur eerder wakker dan hij, ging naar beneden om zich aan haar dagelijkse taken te wijden en smoorde zo elke romantische toenadering in de kiem.

    Eenmaal, toen ze niet wist dat hij naar haar keek, zag hij hoe ze zijn kleren van de stoelleuning haalde, eraan rook en ze met een blik vol walging in de wasmand gooide.

    Nu, terwijl de ergste storm in de geschiedenis van Louisiana de stad nadert, vraagt hij zich af of ze hem de aanval op zijn dochter verwijt. Is dat de reden achter haar irritatie en stilzwijgende kritiek op alles wat hij doet? Ziet ze hem niet langer als de beschermer van zijn gezin?

    ‘Ik ga naar de club, een beetje fitnessen. Heb je zin om mee te gaan?’

    ‘Nu? Meen je dat?’

    ‘Mijn vader zei altijd: Heb respect voor moeder Natuur, maar spijker je luiken dicht en laat je door haar niet bang maken.’

    Als hij zijn vader ter sprake brengt, die in een zaagmolen werkte en nooit zijn school afmaakte, kan ze haar verveling nauwelijks onderdrukken. ‘Neem Thelma maar mee,’ zegt ze.

    ‘Die vindt de club niet leuk.’

    Melanie geeft geen antwoord en begint borden uit de vaatwasser te halen die ze met veel gekletter in de kastjes opbergt.

    ‘Wat is er? Waarom ben je zo kwaad?’ vraagt hij.

    Ze lijkt een direct antwoord op zijn vraag af te wegen; haar ogen vonken. Dan is het moment voorbij. ‘Ik ben niet kwaad. Ik vind alleen dat het niet goed is voor Thelma om altijd maar op haar kamer te zitten. Misschien moet ze maar eens een baantje gaan zoeken,’ zegt ze.

    Maar heimelijk heeft Otis altijd vermoed dat zijn vrouw, net als zoveel noordelingen, gekleurde mensen wel mag als groep en als abstract begrip, maar ze voelt zich niet met hen als individu op haar gemak. Vanaf de avond van de aanval is al duidelijk dat haar vrienden niet mogen weten dat haar stiefdochter het slachtoffer is geweest van zwarte verkrachters.

    ‘Vind je dat ik tegenover Thelma op de een of andere manier tekort ben geschoten?’ vraagt hij.

    Ze bestudeert haar handen boven het aanrecht, voelt aan de botten en de gewrichten in haar vinger. De laatste tijd klaagt ze over reuma, al is ze al meer dan een jaar niet bij de dokter geweest. Ze kijkt naar de regen die roffelt op de philodendron, de bananenbomen en de windmolenpalmen naast het huis.

    ‘Waarom liet je haar ook in godsnaam uitgaan met een idioot die niet eens wist hoe hij de roos uit zijn haar moest wassen, laat staan dat hij zijn meisje kon beschermen tegen zulke beesten?’ zegt ze.

    ‘Heb jij op die leeftijd nooit fouten gemaakt?’ antwoordt hij.

    ‘Van dat kaliber? Nee, die maakte ik pas toen ik volwassen was,’ zegt ze.

    Hij slingert zijn sporttas over zijn schouder, loopt het overdekte pad af naar het koetshuis en rijdt zijn auto achteruit onder het gebladerte van de eiken de straat op, waarbij de vuilnisemmer in de heg belandt. Melanies laatste opmerking zal hij nooit uit zijn geheugen kunnen wissen, hoezeer ze, misschien, ook haar best doet deze goed te maken of goed te praten.

    Die gedachte hangt als een koude stoom om zijn hart, en even worden de door de wind schoon geblazen weg en de paars met roze neonreclame bij de drogist op de hoek een tikje onscherp.

    De Health Club is bijna leeg, het basketbalveld weerkaatst de geluiden van de bal die een eenzame schutter van een stalen ring af laat stuiteren. De schutter is Otis’ buurman, Tom Claggart, een import-exportman die in een privévliegtuig met zakenvrienden naar jachtfarms vliegt waar ze op dieren schieten die kort voor de aankomst van de jagers uit hun kooien en omheiningen zijn losgelaten. Tom heeft Otis met een vette knipoog verteld dat zijn vrienden en hij ook landen op een privévliegveldje buiten Las Vegas, niet ver van een bordeel.

    ‘Alles dichtgespijkerd?’ vraagt hij met de basketbal tussen zijn handpalmen.

    ‘Zo’n beetje wel,’ antwoordt Otis.

    Tbms bovenlijf is zo dik als de stam van een cipres en zijn hoofd is kogelvormig. Elke week knipt de kapper zijn met witte haren doorschoten snor bij, zeept zijn schedel in en scheert die met een ouderwets scheermes kaal.

    ‘De apen zullen wel uit de bomen komen als de storm het land heeft bereikt,’ zegt Tom.

    ‘Ik geloof niet dat ik je kan volgen.’.

    ‘De zwarte Ieren worden altijd rusteloos na natuurrampen.’ Tom glimlacht samenzweerderig, alsof ze een grap delen die alleen zij kennen.

    ‘We merken het wel,’ zegt Otis.

    Tom gooit de bal over het veld. Hij kijkt toe hoe de bal over de houten vloer stuitert en de schaduw in rolt. De ramen boven in de muur worden geteisterd door regen en gegeseld door boomtakken. Zijn gezicht krijgt een peinzende uitdrukking. ‘Ik heb hier nog nooit met je over gepraat, maar mijn schoonzuster vertelde me wat er met je dochter is gebeurd. Hebben ze die gasten ooit gepakt?’

    ‘Nog niet.’

    ‘Dat is jammer. Als ze ze nu nog niet hebben, lukt het waarschijnlijk nooit.’

    ‘Ik zou het niet weten,’ antwoordt Otis.

    ‘Heb je een vuurwapen?’

    ‘Hoezo?’

    ‘Aanstaande maandag zwermt dat tuig uit door de hele buurt. Als ik jou was, zou ik ophouden met aan mijn taas trekken en goed opletten.’

    ‘Wat geeft jou het idee dat je zulke dingen tegen me kunt zeggen?’

    ‘Ik zeg het alleen maar als buurman en vriend.’

    ‘Nou, laat maar.’

    ‘Je bent niet in je gewone doen, Otis.’

    Dat denk jij, idioot, zegt Otis tegen zichzelf, en hij is verbaasd over de bitterheid van zijn gedachten.

    Hoofdstuk 4

    Het is zaterdagavond en via de Interstate 10 stromen lange rijen auto’s New Orleans uit naar het noorden, hoewel zich al geruchten hebben verspreid dat er tot aan St. Louis in Missouri geen motelkamer meer te vinden is.

    Maar voor de luchthartigen gaat het leven op volle kracht door in het French Quarter. In een bar op de hoek van Ursulines, waar de kerstverlichting het hele jaar door brandt, zit Clete Purcel op een plaats bij het raam waarvandaan hij een cottage met gesloten luiken aan de overkant in de gaten kan houden. Voor de cottage zit een zwarte man een sigaret te roken in een fout geparkeerd bestelwagentje. Het is opgehouden met regenen, de hemel heeft een onnatuurlijke groene kleur en de lucht heeft de zware geur van de Gulf. Er schijnt zelfs wat geelwit licht door de wolken, alsof de zonsondergang op het punt staat zijn werk weer op te pakken. De zwarte man in de bestelwagen praat tegen zijn mobiel en blaast zijn sigarettenrook uit het raampje, waar de rook als vochtige katoen blijft hangen. Dan draait hij zijn hoofd om en kijkt naar de bar. Even denkt Clete dat hij is gezien.

    Maar de zwarte man kijkt naar een vrouw in een strakke korte broek die zich op hoge hakken over het trottoir haast, terwijl haar tasje met lovertjes en franje op haar billen mee danst. De eigenaar van de bar opent alle deuren en er stroomt frisse lucht naar binnen die ruikt naar pekel en natte bomen. De feestvierders binnen reageren alsof hun zojuist iets ernstigs is overkomen.

    ‘Wil je nog wat drinken? Het is van het huis,’ zegt de eigenaar.

    ‘Zie ik eruit alsof ik niet zelf kan betalen?’ antwoordt Clete.

    ‘Nee, je ziet eruit alsof je de kriebels hebt. Misschien moet je een keer van bil.’

    Clete werpt de eigenaar een blik toe en hij kijkt weg. De eigenaar heet Jimmy Flannigan, een ex-beroepsworstelaar die nu oorbellen draagt en zijn lichaam laat ontharen bij een salon op Airline Highway.

    ‘Oké, dan niet. Maar je maakt mijn klanten zenuwachtig. Niemand houdt ervan als er losgeslagen circusolifanten op hem gaan staan.’

    Clete heeft zijn pogingen om Jimmy’s beledigingen te overtreffen allang opgegeven. ‘Ik zal je wat zeggen: zelfs al zou de wereld vergaan, dan nog zouden de klanten in deze ballentent er niks van merken.’

    Jimmy schenkt Schotse whiskey in Cletes glas uit een fles met een chromen schenktuit. De whiskey draait door de melk als gemarmerd ijs. ‘Wat is er, Purcel? Niet lekker in je vel?’

    Clete drinkt zijn glas halfleeg. ‘Zoiets,’ bromt hij.

    Hoe kan hij Jimmy Flannigan het gevoel van ongerustheid en déja vu uitleggen dat zijn mond uitdroogt en hem het gevoel geeft dat zijn hoofdhuid zich samentrekt om zijn schedel? Of beschrijven hoe de helikopters van het dak opstijgen naar een lucht met bloedrode wolkenflarden, terwijl groepen doodsbange Vietnamese burgers met elkaar vechten en de Amerikaanse mariniers smeken hen aan boord te laten? Je leert het vroeg of laat vanzelf: sommige levensverhalen zul je nooit met anderen delen, zelfs niet met mensen die vergelijkbare ervaringen hebben.

    Clete keert terug naar het raam en probeert zich te concentreren op de aan de overkant geparkeerde zwarte man. Hij heet Andre Rochon, drieëntwintig jaar, op borgtocht vrijgelaten en niet op zijn rechtszitting verschenen. De verspeelde borg is minder belangrijk dan de informatie die hij kan verschaffen over twee andere borgontduikers die Cletes werkgevers, Nig Rosewater en Wee Willie Bimstine, dertig mille schuldig zijn.

    Twee drankjes later is de situatie onveranderd. Ook de knoop in Cletes maag zit er nog, en de druk op zijn hoofd blijft toenemen alsof er een pianosnaar wordt aangedraaid.

    Clete is ervan overtuigd dat Andre op het punt staat speed te verhandelen. De andere twee spelers in deze eenakter zijn de bijdehante broertjes Melancon, wier strafblad arrestaties vermeldt voor beroving met geweld, illegaal wapenbezit en intimidatie van getuigen. Clete vermoedt dat de Melancons, of een van hen, elk moment bij de cottage kunnen verschijnen.

    Maar zowel in als voor de cottage lijkt niets te gebeuren en de man in de bestelwagen wordt rusteloos. Hij zet zijn radio aan en uit, start, stopt en start zijn motor opnieuw.

    Clete vraagt zich af wat hij moet doen. Moet hij Rochon oppakken, die maar een schijntje opbrengt, of erop gokken dat de Melancons op komen dagen? Zodra de storm morgenavond laat of maandagmorgen vroeg de kust bereikt, zal al het tuig aan het plunderen slaan of als wrakhout alle kanten op worden geblazen. Wat het ook wordt, het zal bijna onmogelijk zijn om Rochon en de Melancons dan nog in zijn net te vangen.

    Clete besluit dat het Showtime is.

    Hij steekt een nieuwe sigaret in zijn mond, kamt zijn haar in de spiegel achter de bar en zet zijn hoed op zijn hoofd. Zijn roomkleurige broek is geperst, zijn bordeauxrode instappers glimmen, zijn Hawaiihemd zit strak om zijn massieve schouders. Er zit een .25 in zijn enkelholster, een kleine zaklantaarn en ploertendoder in zijn ene broekzak, een paar handboeien in de andere. Hij zou willen dat hij in een vliegtuig zat, hoog boven de snelwegen naar het noorden die verstopt zitten met auto’s, bussen en vrachtwagens. Of in New Iberia, waar hij een tweede kantoor en een kamer heeft in een oud motel aan East Main. Maar je geeft je geboorteplaats niet over aan slechte mannen of natuurrampen, zegt hij tegen zichzelf en hij vraagt zich af of hij er over vierentwintig uur nog zo over denkt.

    ‘Heb je toch maar besloten een vriendin op te zoeken?’ vraagt Jimmy.

    ‘Nee, ik heb buiten een afspraak met een stuk stront dat allang een remspoor in de pot had moeten zijn,’ zegt Clete. ‘Als het er in de komende minuten een beetje ruig aan toe gaat, wil ik dat de NOPD¹ erbuiten blijft. Begrijp je wat ik bedoel?’

    ‘In deze bar is negen-een-een geen telefoonnummer, maar een datum in een geschiedenisboek.’

    ‘Je bent geweldig, Jimmy. Zorg dat je een paar binnenbanden op het dak hebt.’

    ‘En hoe zit het met jou?’

    ‘Ooit wel eens gehoord dat er een circusolifant is verdronken in New Orleans? Precies, geen precedent.’

    Clete stapt naar buiten. Het licht is uit de lucht verdwenen en boven zijn hoofd drijven donkere wolken. Hij kan voelen dat de barometer snel daalt en ruikt een geur die lijkt op zwavel of rotte eieren, of op watertorren die door de roosters van het riool zijn gespoeld en doodgegaan. Andre Rochon staart recht voor zich uit, zijn polsen rusten passief op het stuurwiel, maar Clete weet dat Rochon een politieman of borgsteller in hem heeft herkend en zich momenteel afvraagt of hij zich eruit kan lullen of beter de wagen kan starten en dan maken dat hij in North Rampart komt.

    Clete steekt de straat over, vouwt het mapje met zijn badge open en houdt het voor Rochons neus. ‘Stap uit de auto en houd je handen waar ik ze kan zien,’ zegt hij. ‘Dat is geen voorstel. Je doet het of je gaat naar de gevangenis.’

    Al zijn woorden zijn met zorg gekozen en geven Rochon op voorhand aan dat hij haalbare keuzes heeft, dat met een beetje medewerking en tact het niet komen opdagen bij de rechter wordt vergeten en hij nog een poosje vrij kan blijven rondlopen.

    Rochon stapt op het asfalt en gooit het portier achter zich dicht. Hij draagt tennisschoenen zonder sokken, een trainingsbroek met verfspetters en een T-shirt van Louisiana State University dat bij het middenrif en de oksels is afgeknipt. Zijn armen zitten vol met tatoeages in één kleur. Hij ruikt naar angst en naar de etensresten tussen zijn tanden. Een grijns trekt een van zijn mondhoeken op zijn smalle gezicht omlaag. Hij streelt de ontblote huid van zijn maag zoals een narcist dat zou doen. Hij peutert met een vinger in zijn navel. ‘Ben jij een privédetective, blood?’ vraagt hij.

    Clete laat zijn blik op een op de hoek staande straatlantaarn vallen; zijn oogleden trillen. ‘Weet je, mensen geven mij geen bijnamen, zeker niet als ze met ras te maken hebben,’ zegt hij. ‘Op dit moment sta je tot je onderlip in de stront. De komende minuut kun je

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1