Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Noodkreet
Noodkreet
Noodkreet
Ebook208 pages3 hours

Noodkreet

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dromen zijn bedrog, zo denkt Morgan wanneer ze wakker wordt na een vreselijke nachtmerrie. Maar niets blijkt minder waar te zijn. De Internationale Raad van Heksen denkt heel anders over de droom van Morgan. Zij vermoeden dat het een visioen is uit de toekomst en dat het te maken heeft met een illegaal, ritueel offer. Amyranth, een gevreesde Woodbane heksenkring, zou hier verantwoordelijk voor zijn. Morgan, Hunter en anderen leden van hun heksenkring reizen af naar New York om uit te zoeken van Amyrath van plan is. Maar Morgan krijgt de schrik van haar leven als ze ontdekt dat haar vader lid van Amyrath is... -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 13, 2023
ISBN9788728489499
Noodkreet

Read more from Cate Tiernan

Related to Noodkreet

Titles in the series (15)

View More

Related ebooks

Reviews for Noodkreet

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Noodkreet - Cate Tiernan

    Noodkreet

    Translated by Gerda Wolfswinkel

    Original title: The calling

    Original language: English

    Geproduceerd door Alloy Entertainment, LLC

    Copyright ©2001, 2023 Cate Tiernan and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728489499

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Proloog

    Er sluipt een zilvergrijze wolf over een donkere, glad marmeren vloer naar een stenen tafel. Zijn ivoren tanden flitsen in het kaarslicht. Het is een enorme ruimte. Zwarte kaarsen flakkeren in muurkandelaars. Het stucwerk is versierd met bladeren en ranken. Een lenige, gespierde poema met een geelbruine vacht springt naar de tafel. Zijn gouden ogen glinsteren. De hoge, smalle ramen zijn bedekt met zwarte draperieën. Een grote hoornuil zweeft met zijn vleugels gespreid, zijn klauwen uitgestrekt, boven de stenen tafel. Er hangt een scherpe dierenlucht. Een adder ligt opgerold op de tafel met zijn giftanden ontbloot. Een adelaar, een enorme beer. Een jaguar, die met zijn staart zwiept. De atmosfeer knettert van de zwarte magie. Op een ebbenhouten dressoir staat een rijkversierde, zilveren kandelaar met zwarte kaarsen. Een havik cirkelt rond. Een athame, bezet met een enkele bloedrode robijn. Een jakhals, een wezel, beide roofzuchtig. De wolf, dorstig naar bloed. De kring sluit zich om de grote, ronde stenen tafel, waar een wolvenjong vastgebonden ligt. Zijn ogen staan wijd opengesperd van angst, zijn lijfje trilt. Eén voor één gaan de kaarsen uit. Dikke, totale duisternis. Het wolvenjong jankt.

    Ik schoot rechtovereind in bed. Mijn hart hamerde. De kreet van het wolvenjong galmde nog na in de duisternis om me heen… Maar dat was slechts de nachtelijke duisternis van mijn eigen slaapkamer. Ik lag in mijn eigen bed, maar toch was de droom nog heel levendig. Ik stond doodsangsten uit.

    Hunter, ik heb je nodig! Zonder erbij na te denken stuurde ik mijn vriend, Hunter Niall, een telepathische boodschap.

    Ik ben al onderweg, ving ik zijn onmiddellijke reactie op.

    Ik keek op de wekker: het was even na drieën. In mijn flanellen pyjama sloop ik naar beneden om op Hunter te wachten.

    Het waren maar tien minuten tot hij kwam, maar het leken wel tien uren. Ik ijsbeerde zenuwachtig door de huiskamer. De nachtmerrie wilde niet wijken. Hij leek nog steeds om me heen te hangen; ik hoefde mijn ogen maar dicht te doen, om er meteen weer middenin te zitten.

    Ik keek uit het raam en voelde Hunter naderen. Daar kwam hij al aan. Zijn voetstappen kraakten op de hard bevroren sneeuwresten op het gras. Zijn lichtblonde haar stond overeind in spikes en met mijn magische blik zag ik roze vlekjes van de koude wind op zijn bleke, gebeeldhouwde gezicht.

    ‘Wat is er aan de hand?’ viel hij met de deur in huis toen ik opendeed.

    ‘Ik heb een droom gehad.’ Ik trok hem naar binnen, maakte zijn jas open en begroef mijn gezicht in zijn trui.

    Hij streek mijn haren van mijn voorhoofd. ‘Vertel.’

    Ik bleef zo staan, met zijn armen om me heen, en vertelde het hem op een fluistertoon om de familie niet wakker te maken. Terwijl ik sprak, was het alsof de droombeelden in de atmosfeer zweefden. De kwijlende wolf, de zoekende gele ogen van de uil. Ik wilde me verstoppen voor die felle ogen, zodat ze ophielden met jacht op me te maken.

    Houd op, dit is niet echt, zei ik tegen mezelf.

    ‘Ik weet niet waarom ik er zo bang voor ben,’ besloot ik zwakjes mijn verhaal. ‘Het was maar een droom. Ik kwam er niet eens in voor.’

    Maar Hunter zei niet die geruststellende dingen die mensen altijd zeggen. Integendeel. Hij zweeg en trommelde zachtjes met zijn vingers op mijn schouder. Eindelijk zei hij: ‘Ik moet dit aan de raad gaan melden, denk ik.’

    Mijn hart kneep samen. ‘Aan de raad? Is het zo serieus, denk je?’

    Hij schudde zijn hoofd en zijn groene ogen stonden somber. ‘Dat weet ik niet. Ik ben niet geoefend in het interpreteren van dromen. Maar er zitten elementen in die me zorgen baren – en niet zo’n klein beetje ook.’

    ‘O,’ zei ik met een dun stemmetje. Dat was even slikken.

    ‘Morgan?’ hoorde ik mijn vaders slaperige stem boven aan de trap. ‘Ben jij beneden? Waarom ben je op deze tijd op?’

    Ik draaide me snel om. ‘Ik pak alleen iets te drinken, pap,’ riep ik. ‘Ga maar weer slapen.’

    ‘Jij ook,’ bromde hij.

    Hunter en ik keken elkaar aan.

    ‘Ik bel je nog,’ fluisterde hij.

    Ik keek hem na toen hij weer in het donker verdween. Toen ging ik naar boven en bleef in mijn kamer vol angst en beven op de dageraad liggen wachten. Slapen kon ik niet meer.

    1.

    Voorspellingen

    2 maart 1977

    Ik heb alweer van Ierland gedroomd. Zoals altijd liet die droom een gevoel van weemoed bij me achter. Het slaat nergens op. Het is maar een droombeeld, bedrieglijk simpel en heel onschuldig eigenlijk: een kinderjurkje van crèmekleurig linnen, dat onder een strakblauwe hemel aan een waslijn hangt te wapperen. Daarachter glooit een grasveld naar de voet van Slieve Corrofin. De grote rots bij de top lijkt op de kop van een hagedis. De inwoners noemen hem de Draak van Ballynigel, voornamelijk voor de toeristen, neem ik aan.

    Maar waarom blijft Ballynigel me in mijn dromen achtervolgen? En wat moet ik ervan denken dat die droom nu, op mijn achttiende jaar, terugkeert? Over twee dagen trouw ik met Grania. Als alles een betekenis heeft, zoals ze ons leren, wat betekent het dan? Is dit een waarschuwing om het huwelijk niet aan te gaan? Nee, dat lijkt me onmogelijk. Ik droom al van die jurk sinds ik acht ben.

    Trouwens, Grania is drie maanden in verwachting van mijn kind. En ze is een goede partij. Ze behoort tot een van de rijkste families van Liathach, onze coven. Belangrijker nog, haar moeder is de hogepriesteres van Liathach en ze heeft geen andere kinderen, terwijl Grania niet de ambitie heeft zelf de coven te leiden. Ze vindt het prima als ik die rol op me neem. Ik heb aldoor geweten dat ik op een dag Liathach zou leiden. Als Greer MacMuredachs schoonzoon zal die machtsovername veel gemakkelijker verlopen. Grania en ik zullen samen een dynastie met pure Woodbane-magie stichten.

    – Neimhidh

    Toen ik om half negen in zuidelijke richting over de New York State Thruway reed, had de hemel nog die typisch bleke kleur van het vroege ochtenduur. Er was bijna geen verkeer op de weg en de wereld leek rustig en verstild op die koude morgen in januari. Op de achterbank van Das Boot, mijn reusachtige Plymouth Valiant uit 1971, zaten Bree Warren, Robbie Gurevitch, Raven Meltzer en de nicht van Hunter, Sky Eventide, op elkaar gepropt. Ze sliepen allemaal – Raven half weggezakt tegen Sky aan, Bree en Robbie dicht tegen elkaar aan genesteld. Alleen Hunter, die naast mij voorin zat, was ook wakker. Ik keek van opzij naar zijn gebeeldhouwde profiel. Hij bestudeerde aandachtig de kaart. Ik vroeg me wel eens af of er ooit momenten waren waarop Hunter niet intens geconcentreerd was. Zou hij ook intens slapen?

    Misschien zou ik daar het komende weekend achterkomen. Wij waren met ons zessen op weg naar New York, waar we vier nachten zouden blijven. Ik had nog nooit zo veel tijd met Hunter doorgebracht en diep vanbinnen jubelde ik van blijdschap om zijn nabijheid. Het was allemaal nog erg pril, maar ik twijfelde er geen moment aan dat ik van hem hield. Meestentijds was ik er tamelijk zeker van dat hij ook van mij hield, hoewel, af en toe ook niet. Weken geleden had ik hem gezegd wat ik voor hem voelde, maar hij had het nooit tegen mij gezegd. Misschien vond hij dat niet nodig, wie weet. Ik had het lef nog niet gehad om het hem te vragen.

    ‘Morgan, je moet de Palisades Parkway op naar de George Washington Bridge. Vervolgens moet je via de Harlem River Drive naar de Franklin Delano Roosevelt autosnelweg,’ zei hij op zijn typisch Engelse manier.

    ‘Dat noemen wij hier een highway,’ kon ik het niet laten hem te plagen.

    ‘De highway dan. Die brengt ons rechtstreeks naar het oosten van de stad.’

    ‘Dat weet ik.’ Ik was zelf nooit met de auto naar New York gereden, maar vaak genoeg met ons hele gezin. Je reed er vanuit Widow’s Vale, twee uur ten noorden van de stad, in een tamelijk rechte lijn naartoe.

    ‘Hoe hard rijd je?’

    ‘Honderdtien,’ antwoordde ik, na een blik op de snelheidsmeter.

    Hij fronste zijn voorhoofd. Ik moest erom glimlachen. Hunter, altijd even verantwoordelijk. Met negentien was hij het jongste lid van de Internationale Raad van Heksen. Hij was een Zoeker, belast met het opsporen van heksen die hun magische vermogens op een ongeoorloofde manier gebruikten. Hij legde hen ook sancties op. Het was een zeer serieuze taak. Té serieus, vond ik wel eens. Sinds ik Hunter kende, had ik meer van de zwarte kant van Wicca gezien dan me lief was.

    Ongeveer twee maanden geleden was ik erachter gekomen dat ik niet het biologische kind was van de mensen die ik als mijn ouders beschouwde. Integendeel, ik was een adoptiekind en ik had heksenbloed; ik was een afstammeling van een van de Zeven Grote Clans van Wicca. Bovendien had ik een onvoorstelbare nalatenschap aan magische vermogens geërfd.

    De magie had me ontzettend veel hartzeer berokkend en alles wat ik ooit voor waar had aangenomen op losse schroeven gezet. Maar magie was ook een fantastische gave: mijn zintuigen gingen open, voorouderlijke herinneringen kwamen naar boven, ik kreeg een sterk contact met de aarde en ik bezat krachten, die ik nooit voor mogelijk had gehouden. En het had Hunter in mijn leven gebracht. Van Hunter hield ik meer dan ik ooit had kunnen denken.

    ‘Je zit tegen de honderdtwintig,’ zei Hunter streng.

    Ik nam gas terug, tot ik rond de honderd reed. ‘Er is geen mens op de weg,’ merkte ik op.

    ‘Maar misschien wel de verkeerspolitie,’ waarschuwde hij. Ik voelde zijn groene ogen op me gericht en toen ik hem aankeek, glimlachte hij. ‘Jammer hè, dat we niet meer op bezemstelen reizen.’

    ‘Deden we dat dan?’ vroeg ik, oprecht nieuwsgierig. ‘Dat lijkt me te gek.’

    Hunter haalde zijn schouders op. ‘Echt? Het lijkt mij vreselijk oncomfortabel – je zit hard, je hebt geen verwarming, geen airconditioning en al die beestjes die constant in je mond vliegen… ’

    Ik zag de humor in zijn ogen en in mijn uitgelatenheid trok ik een malle grijns. ‘Ach, ik houd het voorlopig wel bij autorijden.’

    We reden zwijgend verder. De dunne wolkensluiers begonnen op te lossen en de hemel werd kristalblauw, een typisch winterse lucht. Inmiddels kwamen er meer auto’s op de weg.

    Het kwam door Hunter dat we met ons allen op weg waren naar New York City. Door Hunter, door mijn droom en die ontzettend oude verwarmingsketel van Widow’s Vale High, die op de woensdag vóór Martin Luther King Jr. Day de pijp aan Maarten gaf, en zodoende op miraculeuze wijze een lang weekend van drie dagen tot vijf dagen rekte.

    De raad had mijn droom klaarblijkelijk zeer serieus genomen. Zij zagen het als een voorspellende droom en hadden Hunter opgedragen een onderzoek in te stellen. ‘Ze denken dat de dieren in je droom in het echt leden van een Woodbane-coven zijn, die Amyranth heet,’ had Hunter me verteld, nadat hij de instructies van de raad had ontvangen.

    ‘Amyranth?’ had ik hem peinzend gevraagd. Die naam had ik toch eerder gehoord?

    Van de Zeven Grote Clans stonden de Woodbanes erom bekend dat ze op macht belust waren en dat ze die macht misbruikten. Maar er waren ook Woodbane-covens als De Nauwe Poort, waar mijn ouders toe behoorden; die hadden zwarte magie afgezworen.

    ‘Amyranth hoort niet bij de goede covens,’ had Hunter gezegd, ‘het is zelfs een van de kwalijkste. Het is de enige coven waarvan men vermoedt dat ze aan gedaanteverwisseling doen. Dat is verboden magie. In feite was er nog een coven, Turneval, waar ze dat deden, maar die is in het begin van de jaren zeventig ontbonden, nadat de raad de leden hun magische vermogens had afgenomen. Amyranth wist aan dat lot te ontsnappen, door in het diepste geheim te opereren. De leden houden meestal het lidmaatschap van een andere coven aan; Amyranth is hun geheime coven.’ Hij had me even van opzij aangekeken en gezegd: ‘Selene Belltower was lid van Amyranth.’

    Dus dáárvan kende ik die naam. Bij de gedachte aan Selene moest ik onwillekeurig huiveren. Dat maakte het wel heel griezelig.

    Hunter was de afgelopen herfst naar Widow’s Vale gestuurd, om een groep Woodbane-heksen op te sporen die zwarte magie bedreven om hun tegenstanders uit te roeien en hun eigen macht te vergroten. Hun leider in de regio was Selene Belltower, de moeder van Cal Blaire, een halfbroer van Hunter en mijn eerste grote liefde. Hoewel ik zelf een Woodbane ben, had Selene mijn macht willen opslorpen. Ze had Cal ingeschakeld om contact met me te leggen. Toen haar plan mislukte, had Selene vlak vóór Kerstmis mijn jongere zusje Mary K. ontvoerd en Hunter en mij gedwongen tot een afschuwelijke krachtmeting. Ze had Hunter en mij bijna gedood en ik was bang dat Mary K. nog altijd leed aan de akelige, subtiele gevolgen van haar gijzeling.

    Toen Selene een golf van zwarte energie op me afvuurde, was Cal voor me gesprongen. Nu was Cal dood, omgebracht door zijn eigen moeder. En hoewel hij me had gebruikt en verraden, had hij uiteindelijk zijn leven voor me gegeven. Ik had het nog altijd niet verwerkt dat die knappe jongen, van wie ik zoveel hield, dood was, en dat hij dood was vanwege mij.

    Ook Selene zelf was die avond omgekomen – en hoewel ik beslist niet de bedoeling had gehad haar te doden, vreesde ik met grote vreze dat mijn magie daar op een of andere manier toe had bijgedragen.

    Ik had de dood nog nooit van zo nabij gezien. Wat was dat definitief, leeg en gruwelijk. Het ene moment had ik Cal en Selene nog levend voor me zien staan, het volgende moment waren ze dood. Ik was er innerlijk door veranderd. Ondanks de formidabele magische krachten die Selene en Cal hadden, waren ze net zo sterfelijk als iedereen. En sinds die avond keek ik met heel andere ogen naar de mensen die ik kende en liefhad. We waren zo breekbaar, zo gemakkelijk uit te doven. Ik kon het niet helpen dat ik er weer aan moest denken toen we daar op die mooie ochtend reden.

    ‘Gaat het wel met je?’ vroeg Hunter zacht. ‘Als je het stuur nog steviger vastklemt, ruk je het straks nog uit de stuurkolom.’

    ‘Het gaat prima.’ Ik ontspande mijn handen.

    ‘Denk je na over Selene en Cal?’ giste Hunter. Wat voelde hij mijn emoties toch goed aan. Niemand had me zo nauwkeurig in de peiling. Ik voelde me er wel eens kwetsbaar door, alsof ik naakt was, maar soms stelde het me merkwaardigerwijs op mijn gemak. Vandaag was het een beetje van allebei.

    We zoefden een afslag voorbij. Tussen Hunter en Cal was geen broederliefde verspild. Ze hadden elkaar alleen als vijanden gekend. Maar Hunter wist dat ik van Cal had gehouden en hij deed zijn best om daar respect voor op te brengen. Hij wist beter dan wie ook tegen welke prijs ik in het bezit van mijn vermogens was gekomen.

    ‘Laten we het over iets anders hebben,’ zei ik. ‘Kunnen we de details van dat visioen nog eens doornemen? Het is me nog steeds niet duidelijk wat ze precies van ons verlangen.’

    ‘Van jou wordt helemaal niets

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1