Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Een ochtend voor flamingo's
Een ochtend voor flamingo's
Een ochtend voor flamingo's
Ebook398 pages6 hours

Een ochtend voor flamingo's

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

New Orleans: stad van passie, jazz, drugs en mafia. Hier voelt Cajun-inspecteur Dave Robicheaux zich thuis als een vis in het water. Maar het is wel troebel water want hij is verbeten op jacht naar de huurmoordenaar die hem bijna om het leven heeft gebracht. Als undercover-agent van de DEA raakt hij daarbij verstrikt in het labyrint van de ondergrondse drugswereld en de mafia van de Cajun-voodoo.
De spin in het web van de mafia is de altijd piekerende boss Tony Cardo, met wie Dave een verrassend vertrouwelijke band weet op te bouwen. Toch deinst Dave terug voor de nachtmerrie die Tony's leven is. Het contact met Tony overschaduwt Dave's affaire met twee gepassioneerde vrouwen, zodat hij zieh steeds sterker heen en weer geslingerd voelt tussen hartstocht en voodoo-horror.
Een ochtend voor flamingo'szindert van de filmische acties, dramatische complotten en leugenachtige verdachtmakingen. Het is Burkes boeiendste boek tot nu toe.
LanguageNederlands
PublisherSkinnbok
Release dateSep 23, 2022
ISBN9789979643586

Related to Een ochtend voor flamingo's

Titles in the series (10)

View More

Related ebooks

Reviews for Een ochtend voor flamingo's

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Een ochtend voor flamingo's - James Lee Burke

    Een ochtend voor flamingo's

    Een ochtend voor flamingo’s

    James Lee Burke

    Een ochtend voor flamingo’s

    Oorspronkelijke titel: A Morning for Flamingos

    Copyright © James Lee Burke, 1990

    Copyright © Jentas ehf, 2021

    Layout: Jentas ehf.

    ISBN 978-9979-64-358-6

    –––

    Voor Martin en Jennie Bush

    1

    We parkeerden de wagen voor de districtsgevangenis en luisterden naar de regen die op het dak roffelde. De lucht was aardedonker, de ramen waren beslagen, en witte bliksemflitsen schoten door de laaghangende onweerswolken boven de Golf.

    ‘Tante Lemon zit vast op je te wachten,’ zei Lester Benoit, die achter het stuur zat. Hij was, net als ik, rechercheur bij de politie van New Orleans. Hij had tochtlatten en een snor, en liet zijn haar knippen en in de krul zetten door een kapper in Lafayette. Hij ging elk jaar met wintervakantie naar Miami Beach, zodat hij het hele jaar door een gebruinde huid had, en elk jaar kocht hij de kleren die daar dat seizoen in de mode waren. Ook al had hij zijn hele leven, met uitzondering van zijn militaire diensttijd, in New Iberia doorgebracht, hij zag er altijd uit alsof hij zojuist per vliegtuig uit een ander deel van de wereld was gearriveerd.

    ‘Je wilt haar liever niet zien, hè?’ zei hij grinnikend.

    ‘Nee.’

    ‘We kunnen de zijdeur nemen en ze via de lift aan de achterkant naar beneden brengen. Ze zal niet eens weten dat we geweest zijn.’ ‘Laat maar,’ zei ik.

    ‘Ik zit er niet mee. Als jij problemen met deze klus hebt, had je om vervanging moeten vragen. Waar maak je je trouwens zo druk over?’

    ‘Ik maak me niet druk.’

    ‘Laat haar dan gewoon barsten. Ze is maar een ouwe negerin.’ ‘Ze zegt dat Tee Beau het niet gedaan heeft. Ze zegt dat hij de avond dat die vent vermoord werd, bij haar thuis was en haar hielp met het pellen van rivierkreeft.’

    ‘Kom nou, Dave. Dacht je nou heus dat ze niet zou liegen om haar kleinzoon te redden?’

    ‘Mogelijk.’

    ‘Ach natuurlijk, wat dacht je anders?’ Hij keek in de richting van het park aan Bayou Teche. ‘Jammer van het vuurwerk dat het zo regent. Mijn ex zou er met de kinderen naartoe gaan. Het is verdomme elk jaar hetzelfde liedje. Ik moet zien dat ik wegkom uit deze uithoek.’ Zijn gezicht zag bleek in het licht van de straatlantaarn dat door het beregende portierraam naar binnen viel. Het raam aan zijn kant was een klein stukje naar beneden gedraaid om de sigaretterook te laten ontsnappen.

    ‘Laten we maar gaan,’ zei ik.

    ‘Wacht nog even. Ik heb geen zin om dat hele eind in natte kleren te rijden.’

    ‘Het wordt heus niet droog.’

    ‘Ik rook mijn sigaret op en dan zien we wel. Ik heb er een hekel aan om nat te worden. Hé, zeg eens eerlijk, Dave, zit je ermee dat je Tee Beau moet afleveren, of speelt er nog iets anders?’ De straatlantaarn wierp schaduwen als stroompjes regen op zijn gezicht.

    ‘Ben jij er ooit wel eens getuige van geweest?’ vroeg ik.

    ‘Nee.’

    ‘Zou je het willen?’

    ‘Ik neem aan dat de knaap in die stoel de regels kende.’

    ‘Zou je er getuige van willen zijn?’

    ‘Ja.’ Hij draaide zijn hoofd om en keek me recht in de ogen.

    ‘Het kan een schokkende ervaring zijn.’

    ‘Maar ze kenden allemaal de regels. Ja toch? Als je in de staat Louisiana iemand om zeep brengt, dan staat je een ultieme vorm van elektroshocktherapie te wachten.’

    ‘Noem me de naam van één welgestelde burger die door deze staat ter dood is gebracht. Of door welke staat dan ook, wat dat betreft.’

    ‘Sorry. Ik heb geen greintje medelijden met deze knapen. Vind jij soms dat Jimmie Lee Boggs levenslang had moeten krijgen? Zou jij hem na tien, elf jaar met een voorwaardelijke invrijheidstelling hier weer rond willen zien lopen?’

    ‘Nee.’

    ‘Dat dacht ik al. En ik zal je nog eens wat vertellen. Als die gozer iets probeert uit te halen, dan schiet ik hem recht voor zijn raap. En dan zoek ik zijn moeder op en vertel haar de details op haar sterfbed. Wat dacht je daarvan?’

    ‘Ik ga nu naar binnen. Ga je mee of niet?’

    ‘Ze zit vast op je te wachten,’ zei hij, en grinnikte weer.

    En dat was ook zo. In een doorweekte katoenen jurk, door de zon gebleekt en vaal door het vele wassen, die als nat vloeipapier aan haar knokige gestalte kleefde. Haar mulattinnenhaar leek een wirwar van grijsblond draadwerk, haar opvallend gele huid was bezaaid met bruine vlekken ter grootte van een cent. Ze zat moederziel alleen op een houten bank naast een arrestantencel, tegenover de lift waaruit over een paar minuten haar kleinzoon, Tee Beau Latiolais, die ze in haar eentje had grootgebracht, te voorschijn zou komen samen met Jimmie Lee Boggs, beiden aan handen en voeten gekluisterd. Haar groenblauwe ogen waren aangetast door staar, maar ze lieten mijn gezicht geen moment los. Ze had in de jaren veertig gewerkt in een van Hattie Fontenots hoerenkasten op Railroad Avenue; daama had ze een jaar in de vrouwengevangenis gezeten omdat ze een blanke man die haar in elkaar had geslagen, een mes in zijn schouder had gestoken. Later werkte ze in een wasserij en deed huishoudelijk werk voor twintig dollar per week, wat voor een neger in South Louisiana tot ver in de jaren zestig het standaardloon was bij een volledige dagtaak, waar hij of zij ook werkte. Tante Lemons dochter schonk het leven aan een te vroeg geboren baby die zo klein was dat hij in de schoenendoos paste waarin ze hem verborg voordat ze die onder in een vuilnisemmer legde. Tante Lemon hoorde de baby huilen toen ze de volgende ochtend naar de w.c. achter het huis liep. Ze bracht Tee Beau groot alsof het haar eigen kind was, voerde hem cush-cush met een lepeltje om hem sterk te maken, en bond een touwtje om zijn hals met een muntje eraan om te voorkomen dat ziekte via zijn keel zijn lichaam binnen zou komen. Ze woonden in een ongeverfde blokhut met een volkomen doorgerotte veranda, zodat het leek of het trapje toegang gaf tot een gapende, ontwrichte mond, op een terrein dat nikkerstad genoemd werd. Elk voorjaar huurde mijn vader, die visser en strikkenzetter was, haar in om rivierkreeften voor hem te pellen, hoewel hij zich haar magere loontje nauwelijks kon veroorloven. Als hij af en toe harder of geep in zijn netten kreeg, maakte hij ze schoon en legde ze bij haar voor de deur.

    ‘Dat eet ik niet, dat,’ zei hij dan tegen mij, alsof hij me een verklaring schuldig was voor zijn vrijgevigheid.

    Ik kon de lift naar beneden horen komen. Een geüniformeerde cipier aan een klein bureau legde de laatste hand aan de paperassen voor het overbrengen van de gevangenen van de districtsgevangenis naar Angola.

    ‘Mr. Dave,’ zei Tante Lemon.

    ‘Zeg ze daar dat ze al gegeten hebben,’ zei de cipier. ‘En ze mankeren geen van beiden iets. De dokter heeft ze allebei onderzocht.’

    ‘Mr. Dave,’ zei ze weer. Ze sprak zachtjes, alsof ze in de kerk zat. ‘Er is niets dat ik kan doen, Tante Lemon,’ zei ik.

    ‘Hij was bij mij thuis. Hij heeft die redbone niet vermoord,’ zei ze. ‘Iemand brengt haar wel naar huis,’ zei de cipier.

    ‘Ik heb het tegen al die mensen gezegd, Mr. Dave. Ze luisteren niet naar me. Waarom zouden ze luisteren naar een ouwe negerin die in het bordeel van Miz Hattie heeft gewerkt? Dat zeggen ze. Die ouwe nikker-putain liegt voor Tee Beau.’

    ‘Zijn advocaat gaat in hoger beroep. Er kan nog een heleboel gebeuren,’ zei ik. Ik wachtte tot de liftdeur open zou glijden.

    ‘Ze gaan die jongen op de elektrische stoel zetten,’ zei ze.

    ‘Tante Lemon, er is niets dat ik kan doen,’ zei ik.

    Haar ogen lieten mijn gezicht niet los. Ze waren klein en vochtig en knipperden niet, als die van een vogel.

    Ik zag Lester in zichzelf glimlachen.

    ‘U wordt met een wagen thuisgebracht,’ zei de cipier tegen haar. ‘Waarom zou ik naar huis gaan? In mijn eentje in mijn huisje gaan zitten?’

    ‘Maak iets warms klaar, en trek die natte kleren uit,’ zei de cipier. ‘En dan praat u morgen met Tee Beaus advocaat, zoals Mr. Dave zegt.’

    ‘Mr. Dave weet wel beter,’ zei ze. ‘Ze gaan die jongen op de stoel zetten, en hij heeft niks verkeerds gedaan. Die redbone heeft hem getreiterd, heeft hem voor schut gezet waar andere mensen bij waren, heeft hem zo hard laten werken dat hij niet meer kon eten als hij thuis kwam, zo moe was hij. Ik maak kip met rijst voor hem klaar, alles precies zoals hij het het lekkerst vindt. Hij ploft ongewassen aan tafel neer en staart emaar, stopt het in zijn mond alsof het droge bonen zijn. Ik zeg hem dat-ie eerst zijn gezicht en zijn handen moet gaan wassen. Maar hij zegt: Ik ben moe, Gran’maman. Ik kan niet eten als ik zo moe ben.

    Ik zeg: Morgen is het zondag, morgen ga je slapen, jij, en dan ga je eten. Hij zegt: Morgen komt hij me ophalen. De velden moeten gemaaid worden.

    Waar is iedereen als die jongen hulp nodig heeft?’ zei ze. ‘Als die redbone hem met een opgerolde krant om zijn oren slaat alsof hij een kat is? Waar is dan de politie, waar is dan die advocaat?’

    ‘Ik kom morgen bij u langs, Tante Lemon,’ beloofde ik.

    Lester stak een sigaret op en glimlachte. Ik hoorde de liftmotor stoppen; toen gleed de deur open en twee geüniformeerde agenten leidden de gekluisterde Tee Beau Latiolais en Jimmie Lee Boggs de lift uit. Ze droegen burgerkleren voor de reis naar Angola. Tee Beau droeg een glimmend tinkleurig sportjasje, een flodderige paarse broek, en een zwart overhemd met de kraag over het jasje heen geslagen. Hij was vijfentwintig, maar hij zag eruit als een kind in de kleren van een volwassene, alsof je hem bij zijn middel zou kunnen oppakken als een kussensloop met aanmaakhout. In tegenstelling tot zijn grootmoeder had hij een zwarte huid en bruine ogen die te groot leken voor zijn kleine gezicht, zodat hij altijd een angstige indruk maakte, ook als hij niet bang was. De gevangeniskapper had zijn haar geknipt maar had de nek niet goed uitgeschoren, waardoor er onder in zijn nek een zwarte streep liep die eruitzag als vuil.

    Maar Jimmie Lee Boggs was degene die alle aandacht opeiste. Zijn haar was zilvergrijs, lang en dun, en het hing recht naar beneden als draad dat aan de schedel was vastgenaaid. Hij had een bleke gevangeniskleur, en zijn spleetogen waren felgroen. Zijn lippen hadden een onnatuurlijk roze kleur, alsof hij lipstick gebruikt had. De curve van zijn hals, het profiel van zijn hoofd, de witroze schedel die door zijn draadachtige haar schemerde, deden me denken aan een etalagepop. Hij droeg een schoon T-shirt, een spijkerbroek, en hoge tennisschoenen zonder sokken. Uit een van zijn zakken stak een pakje Lucky Strike. Ook al waren zijn handen gekluisterd aan de ketting om zijn middel en kon hij alleen maar schuifelen door de korte ketting tussen zijn enkelboeien, toch kon je zijn soepele spieren zien bewegen onder het T-shirt, in zijn armen, in zijn schouders als hij zijn hoofd omdraaide om iedereen in het vertrek aan te kijken. Het eigenaardige licht in zijn ogen had niet bepaald een geruststellende uitwerking.

    De cipier trok een la van een dossierkast open en haalde er twee grote papieren boodschappentassen uit die van boven keurig dicht waren geniet. Op de ene tas stond ‘Boggs’ geschreven, op de andere ‘Latiolais.’

    ‘Dit zijn hun spullen,’ zei hij, en gaf mij de tassen. ‘Als jullie daar vannacht willen blijven, kunnen jullie een declaratie indienen.’

    ‘Kijk nou eens wie jullie daar naartoe sturen, jullie,’ zei Tante Lemon. ‘Schamen jullie je niet? Jullie slaan die jongen in de boeien, jullie doen alsof hij net zo is als die ander, omdat jullie geweten jullie anders ’s nachts niet met rust laat.’

    ‘Ik heb die jongen hier al eens eerder acht maanden gehad, Tante Lemon, lang voordat hij in deze problemen verzeild raakte,’ zei de cipier. ‘Dus doe nou niet net alsof Tee Beau nog nooit iets misdaan heeft.’

    ‘Omdat-ie iets meegenomen had uit de dumphandel van Mr. Dore. Omdat-ie zijn gran’maman een ouwe raamventilator gaf die niemand wilde hebben. Daarom zat-ie hier.’

    ‘Hij had de auto van Mr. Dore gestolen,’ zei de cipier.

    ‘Dat beweerde hij,’ zei Tante Lemon.

    ‘Ik hoop dat ik hier vanavond geen huur hoef te betalen,’ zei Lester, terwijl hij met de nagel van zijn wijsvinger sigaretteas van zijn broek knipte. Toen begon Tante Lemon te huilen. Ze deed haar ogen dicht, en de tranen kwamen van achter de oogleden te voorschijn alsof ze blind was; haar mond trilde en vertrok terwijl ze haar emoties de vrije loop liet.

    ‘God allemachtig,’ zei Lester.

    ‘Gran’maman, ik zal je schrijven,’ zei Tee Beau. ‘Ik stuur je brieven, en dan is het net alsof ik verderop in de straat ben.’

    ‘Ik moet naar de w.c.,’ zei Jimmie Lee Boggs.

    ‘Hou je kop,’ zei de cipier.

    ‘Die jongen is onschuldig, Mr. Dave,’ zei ze. ‘U weet wat ze met hem gaan doen. T’connais. Hij gaat naar de elektrische stoel.’

    ‘Gaan jullie nou maar. Ik zorg verder wel voor haar,’ zei de cipier. ‘Jezus ja, als dat zou kunnen,’ zei Lester.

    We gingen naar buiten, het donker en de regen in. De bliksem flitste door de zuidelijke hemel terwijl we Jimmie Lee Boggs en Tee Beau in de wagen opsloten, achter de afscheiding van ijzergaas. Daarna maakte ik de kofferbak open en gooide de twee boodschappentassen met hun persoonlijke bezittingen er in. Achter in de kofferbak, met elastiekbanden aan de bodem bevestigd, lagen een .30-06 geweer met telescoopvizier in een foedraal met ritssluiting en een kaliber twaalf geweer met grendelactie.

    Ik ging op de passagiersplaats zitten, en we reden de stad uit over de secundaire weg die via St. Martinville op de Interstate 10 uitkwam, richting Baton Rouge, en de staatsgevangenis van Angola.

    De eiken langs de tweebaansweg waren zwart en dropen van het water. Het was minder hard gaan regenen, en toen ik mijn portierraam een stukje omlaag draaide, kon ik het suikerriet en de natte aarde van de velden ruiken. Het peil van de watergangen aan weerskanten van de weg was door de aanhoudende regenval behoorlijk hoog.

    ‘Ik moet naar de plee,’ zei Jimmie Lee Boggs.

    Lester en ik reageerden niet.

    ‘Ik maak geen geintje, ik moet echt heel nodig,’ zei hij.

    ‘Dan had je maar moeten gaan voor we vertrokken,’ zei ik.

    ‘Dat heb ik toch gevraagd. Hij zei dat ik mijn kop moest houden.’

    ‘Je zult het op moeten houden,’ zei ik.

    ‘Waarom ben je in godsnaam naar dit soort klotewerk teruggekomen?’ zei Lester.

    ‘Ik zit behoorlijk diep in de schulden,’ zei ik.

    ‘Hoe diep?’

    ‘Genoeg om mijn huis en mijn botenverhuurbedrijf kwijt te raken.’ ‘Ik stap er een dezer dagen uit en koop een huis in Key Largo. Dan kan iemand anders dit soort klussen opknappen. Hé, Boggs, had de drugsmaffia niet genoeg werk meer voor je in Florida?’

    ‘Wat?’ zei Boggs. Hij zat voorovergeleund op de achterbank en keek door het zijraampje naar buiten.

    ‘Het beviel je niet in Florida? Je moest helemaal hier naartoe komen om iemand van kant te maken?’ zei Lester. Als hij glimlachte, zagen zijn mondhoeken eruit als stopverf.

    ‘Wat kan jou dat schelen?’ zei Boggs.

    ‘Ik was alleen maar benieuwd.’

    Boggs zweeg. Zijn gezicht was verwrongen, en hij schoof krampachtig heen en weer over de bank.

    ‘Hoeveel hebben ze je betaald om die bareigenaar uit de weg te ruimen?’ zei Lester.

    ‘Niks,’ zei Boggs.

    ‘Het was alleen maar om iemand een pleziertje te doen?’ vervolgde Lester.

    ‘Ik zei niks omdat ik die vent niet uit de weg geruimd heb. Hoor eens, ik wil niet vervelend zijn, we zitten per slot van rekening nog een hele tijd bij elkaar in de auto, maar ik heb echt behoorlijk last van mijn darmen.’

    ‘Als we op de grote weg zitten, kopen we wel wat norit of zo voor je,’ zei Lester.

    ‘Als dat zou kunnen,’ zei Boggs.

    De weg maakte een bocht en we reden nu door open grasland. Tee Beau zat te slapen met zijn hoofd op zijn borst. Ik kon kikkers in de sloten horen kwaken.

    ‘Wat een dag,’ zei Lester.

    Ik staarde uit het raampje naar de natte weilanden. Ik had geen zin meer om Lesters negatieve commentaren aan te horen, of om hem te vertellen wat er op dat moment door mijn hoofd speelde, namelijk dat hij de meest deprimerende collega was met wie ik ooit gewerkt had.

    ‘Ik zal je vertellen, Dave, ik had nooit gedacht dat ik nog eens een opdracht zou uitvoeren met een collega die ooit zelf in staat van beschuldiging is gesteld wegens moord,’ zei hij, terwijl hij gaapte en daama zijn ogen wijd opensperde.

    ‘O?’

    ‘Wil je er liever niet over praten?’

    ‘Het maakt me niks uit.’

    ‘Als het een teer punt is, spijt het me dat ik erover begonnen ben.’ ‘Het is geen teer punt.’

    ‘Soms ben je nogal lichtgeraakt.’

    De regen sloeg in mijn gezicht, en ik draaide het raampje weer dicht. Ik zag koeien dicht opeen tussen de bomen staan, een eenzame, donkere boerderij aan het uiteinde van een suikerrietveld, en een eindje verderop een oud benzinestation dat er al sinds de jaren dertig stond. Het gedeelte waar de benzinepompen stonden was verlicht, en de regen woei van de overhangende dakrand in het licht.

    ‘Er zit van binnen iets helemaal niet goed,’ zei Boggs. ‘Alsof er glasscherven in mijn darmen ronddraaien.’

    Hij zat voorovergebogen op de achterbank terwijl hij op zijn lip beet en snel door zijn neus ademde. Lester keek naar hem in de achteruitkijkspiegel.

    ‘We zullen wat norit voor je halen. Dan voel je je vast een stuk beter.’

    ‘Ik kan het niet meer ophouden. Ik doe het zo dadelijk in mijn broek.’

    Lester keek mij aan.

    ‘Ik meen het, ik kan het niet meer ophouden, jongens. Ik kan er ook niks aan doen,’ zei Boggs.

    Lester keek achterom en nam gas terug. Daama keek hij mij weer aan. Ik schudde het hoofd.

    ‘Ik wil niet in een strontlucht dat hele eind naar Angola rijden,’ zei Lester.

    ‘Als je een gevangene vervoert, dan vervoer je een gevangene, en daarmee uit,’ zei ik.

    ‘Ze hadden me al gewaarschuwd dat je geen gemakkelijke was.’ ‘Lester —’

    ‘We stoppen,’ zei hij. ‘Ik ben niet van plan om iemands diarree op te ruimen. Als het je niet bevalt, nou, dan is dat jammer voor je.’

    Hij stopte bij het benzinestation. In het kantoortje zat een jonge knul achter een oud bureau een stripboek te lezen. Hij legde het boek neer en kwam naar buiten. Lester stapte uit en liet hem zijn politiepenning zien.

    ‘Een gevangene moet even van jullie toilet gebruik maken,’ zei hij. ‘Wat?’ zei de knul.

    ‘Kunnen we van het toilet gebruik maken?’

    ‘Ja, natuurlijk. Hebt u ook benzine nodig?’

    ‘Nee.’ Lester stapte weer in, reed de wagen achteruit naar de zijkant van het gebouw, uit het licht, en stopte voor de deur van het herentoilet.

    Tee Beau was inmiddels wakker geworden en staarde het donker in. In het licht van de koplampen zag ik achter het benzinestation een soort kloof met bomen langs de rand en rietkragen op de bodem. Lester zette de motor af, stapte weer uit, deed het achterportier open, en hielp Boggs aan één arm de wagen uit, de lichte regen in. Boggs ademde nog steeds door zijn neus en sidderde bij het uitademen.

    ‘Ik zal één hand losmaken en dan krijg je vijf minuten,’ zei Lester. ‘En als je me nog méér last bezorgt, dump ik je de rest van de rit in de kofferbak.’

    ‘Ik wil niemand last bezorgen. Ik heb ze de hele dag al gezegd dat ik me beroerd voelde.’

    Lester haalde het sleuteltje van de handboeien uit zijn zak.

    ‘Controleer eerst even het toilet,’ zei ik.

    ‘Ik ben hier wel vaker geweest. Er zijn geen ramen. Zit me nou niet aan mijn kop te zeuren, Robicheaux.’

    Ik zuchtte, deed het portier open en maakte aanstalten om uit te stappen.

    ‘Okay, okay,’ zei Lester. Hij liep met Boggs naar het toilet, deed de deur open, deed het licht aan, en keek naar binnen. ‘Geen ontsnappingsmogelijkheden, zoals ik al zei. Wil je zelf even kijken?’

    ‘Controleer de zaak eerst even.’

    ‘Bekijk het maar,’ zei hij. Hij maakte Boggs’ rechterhand los uit de handboei aan de ketting om zijn middel. Zodra zijn hand vrij was, streek hij met zijn vingers zijn haar naar achteren, keek achterom naar de auto, en schuifelde toen het toilet in. Toen hij binnen was, draaide hij de deur op slot.

    Ditmaal stapte ik uit de auto.

    ‘Wat mankeert jou?’ zei Lester.

    ‘Je doet te veel dingen verkeerd.’ Ik liep langs de voorkant van de auto naar hem toe. De koplampen stonden nog aan.

    ‘Hoor eens, ik heb hier de leiding. Als je het niet eens bent met de manier waarop ik het aanpak, dan dien je maar een klacht in zodra we terug zijn.’

    ‘Boggs heeft drie mensen vermoord. Hij heeft die bareigenaar met een honkbalknuppel doodgeslagen. Zegt je dat niks?’

    ‘Jawel, dat je misschien een tikkeltje geobsedeerd bent. Zou dat het misschien kunnen zijn?’

    Ik maakte de holster van mijn .45 open en sloeg met mijn vuist op de deur van het toilet.

    ‘Open doen, Boggs,’ riep ik.

    ‘Ik zit op de plee,’ zei hij.

    ‘Doe die deur open!’

    ‘Ik kan er niet bij. Ik heb de spuitpoep, man. Wat moet je nou?’ zei Boggs.

    ‘Jezus nog aan toe,’ zei Lester. Ik bonsde weer op de deur.

    ‘Vlug een beetje, Boggs,’ zei ik.

    ‘Ik ga even sigaretten kopen. Je ziet maar wat je doet,’ zei Lester, en liep naar de voorkant van het benzinestation.

    Ik deed een stap achteruit, liet mijn handpalm rusten op de kolf van de .45, en gaf een harde trap tegen de deur, vlak onder de knop. De deur gaf niet mee. Ik zag dat Lester zich omdraaide en naar me keek. Ik gaf de deur opnieuw een trap, en ditmaal begaf het slot het en de deur vloog open.

    Mijn ogen namen de gesloopte handdoekenhouder in zich op en de papieren handdoeken die over de hele vloer verspreid lagen nog voordat ik Boggs zag, licht door zijn knieën gezakt in schietpositie, de ketting tussen zijn enkels strak gespannen, één geboeide hand roerloos tegen zijn zij als een vogelklauw, zijn rechterarm uitgestrekt met een vernikkelde revolver in de hand. Zijn felgroene ogen schitterden van opwinding, en zijn mond glimlachte, alsof we samen een goede grap uithaalden.

    Ik had de .45 half uit de holster toen hij vuurde. De knal was niet luider dan die van een rotje, en ik zag vonken uit de loop het duister in vliegen. Voor mijn geestesoog zag ik mezelf van hem wegdraaien, mijn linkerarm omhoog brengen tot voor mijn gezicht, en mijn .45 uit de holster trekken, maar ik geloof niet dat ik een van die dingen ook werkelijk deed. Wat ik zeker weet, is dat mijn mond zich opensperde van ongeloof en angst toen de kogel me hoog in de borst raakte als een ijzeren vuist. Mijn adem werd uit mijn longen geperst, mijn knieën begaven het, mijn borst brandde alsof iemand met een drilboor dwars door zenuwen en bot heen was gegaan. De .45 viel nutteloos uit mijn hand in het onkruid, en ik voelde mijn linkerarm helemaal slap worden toen de spieren in mijn nek en schouder het lieten afweten alsof alle verbindingen doorgesneden waren. Toen wankelde ik achteruit door de regen in de richting van de kloof, mijn hand tegen een nat gat in mijn shirt gedrukt, terwijl mijn mond als een vissebek open en dicht ging.

    Lester droeg een .38 aan zijn enkel getaped. Hij had me ooit verteld dat een politieman in Miami Beach die hij kende zijn wapen op die manier droeg. Zijn knie kwam omhoog, zijn hand bewoog zich in de richting van zijn schoen, en in het licht van het kantoortje van het benzinestation zag zijn gezicht spierwit, verstard, nat van de regen, vlak voordat Jimmie Lee Boggs hem ineen deed krimpen met een kogel door de maag.

    Maar ik dacht niet aan Lester, en eerlijk gezegd maakte ik me op dat moment ook geen zorgen over hem. Te midden van de pistoolschoten en de bliksem aan de horizon, hoorde ik een zwarte hospik van mijn compagnie zeggen: Borstwond met longperforatie, godverdomme. Sluit dat gat af! Hij moet door zijn mond ademen. Toen tuimelde ik achterover en rolde de helling van de kloof af door het kreupelhout en het riet. Ik lag op mijn rug, met in mijn oren het geraas van jachthoorns en tromgeroffel, en mijn adem ontsnapte aan mijn mond in een lange zucht. De takken van eikebomen bogen zich over de rand van de kloof, en door de bladeren heen kon ik de bliksem door de lucht zien flitsen.

    Mijn benen lagen in het water, mijn rug lag in de modder, de zijkant van mijn gezicht was bedekt met zwarte bladeren. Ik voelde hoe de warme nattigheid van de wond onder mijn handpalm zich over mijn shirt verspreidde.

    ‘Naar binnen, kloothommel,’ zei Boggs ergens boven me in het donker.

    ‘Mr. Boggs,’ hoorde ik Tee Beau zeggen.

    ‘Pak de autosleutels en maak de kofferbak open,’ zei Boggs.

    ‘Mr. Boggs, dat is toch niet nodig. Die knul is veel te bang om iets te doen.’

    ‘Hou je kop en haal de geweren uit de kofferbak.’

    ‘Mr. Boggs . . .’

    Ik hoorde een geluid alsof iemand hard tegen een muur aan werd gekwakt, en toen opnieuw een pistoolschot, als de knal van een rotje.

    Ik slikte en probeerde op mijn zij te rollen om verder te kruipen. Een verzengende, roodzwarte pijn scheurde door mijn hele bovenlichaam, van mijn hals tot aan mijn scrotum, en ik rolde weer terug in de varens en de dikke laag zwarte bladeren en de modder die naar rioolwater stonk.

    Toen hoorde ik de onmiskenbare knal van een jachtgeweer.

    ‘Neem maar wat norit, ’ zei Boggs, en lachte op een manier waarop ik nog nooit een menselijk wezen had horen lachen.

    Ik haalde mijn hand van mijn borst, legde allebei mijn handen achter me in de modder, zette mijn hielen schrap in de modderige bodem van het stroompje, en begon mezelf in de richting te duwen van een rottende boomstam die overwoekerd was met ranken van slingerplanten. Ik kon weer normaal ademhalen; mijn angst voor een longperforatie was ongegrond geweest, maar het leek alsof alle kracht uit me weggevloeid was. Ik zag de silhouetten van Tee Beau en Boggs aan de rand van de kloof. Boggs hield het kaliber twaalf geweer uit de kofferbak van de auto diagonaal voor zijn borst.

    ‘Doe het,’ zei hij, haalde de vernikkelde revolver uit de zak van zijn spijkerbroek, en gaf hem aan Tee Beau.

    ‘Mr. Boggs, laten we nou maken dat we wegkomen.’

    ‘Jij maakt het karwei af.’

    ‘Hij ligt daar beneden dood te gaan. Daar hoeven we verder niks meer aan te doen.’

    ‘Je denkt toch niet dat ik achterlijk ben, jongen? Jij gaat hier met net zulke vuile handen vandaan als ik.’

    ‘Ik kan het niet, Mr. Boggs.’

    ‘Luister, stomme nikker, je doet wat ik je zeg of je kan die knul op de plee gezelschap gaan houden.’

    In zijn te ruime kleren zag Tee Beau er naast Boggs uit als een soort marionet. Boggs gaf hem met één hand een duw, en Tee Beau kwam door het natte kreupelhout de helling af glibberen, terwijl de takken tegen zijn colbert en zijn broek zwiepten. Hij hield het pistool langs zijn dijbeen naar beneden gericht. Hij kwam plonzend door het water naar me toe.

    Ik likte met mijn tong over mijn lippen en probeerde iets te zeggen, maar de woorden bleven als roestige spijkers in mijn keel steken. Hij knielde voor me neer, zijn gezicht onder de modderspatten, zijn ogen groot en angstig in zijn kleine gezicht.

    ‘Niet doen, Tee Beau,’ fluisterde ik.

    ‘Hij heeft die blanke jongen in de w.c. vermoord,’ zei hij. ‘Hij heeft Mr. Benoit met dat geweer recht in zijn gezicht geschoten.’

    ‘Niet doen. Alsjeblieft,’ zei ik.

    ‘Doe uw ogen dicht, Mr. Dave, en beweeg u niet.’

    ‘Wat?’ zei ik zwakjes, als iemand die op het punt stond om voor altijd in een diep, warm meer weg te zinken.

    Hij spande de haan van het pistool, en zijn uitpuilende ogen keken schichtig in de mijne.

    Sommige mensen zeggen dat je in dat laatste moment je hele leven aan je voorbij ziet trekken. Ik geloof niet dat dat waar is. Je ziet de nerven van een zwart geworden blad, groepjes paddestoelen die rond de vochtige wortels van een eik groeien, een brulkikker die donker glanzend op een stuk hout zit; je hoort water over stenen kabbelen, uit de bomen druppen, je ruikt het in de vorm van mist. Mist kan zoet en vochtig als een suikerspin op je tong liggen, terwijl de lisdodden en het riet in het licht van een bliksemflits gehuld worden in een zilvergroen dat mooier is dan welk schilderij dan ook. Je denkt aan huidweefsel, poriën, het netwerk van adertjes dat lijkt op het nervenpatroon van een blad. Je denkt aan de gepoederde borsten van je moeder, de geur van melk in haar kleren, de warmte in haar lichaam als ze je tegen zich aan hield; dan vallen je ogen dicht en je mond opent zich in dat laatste gesmoorde protest tegen het kosmische gebeuren dat zo plotseling en onbillijk op het punt staat een einde aan je leven te maken.

    Hij zat op één knie gehurkt toen hij op vijfentwintig centimeter van mijn gezicht de trekker overhaalde, en ik voelde hoe het verbrande kruit mijn huid schroeide en hoe de aarde naast mijn oor opspatte. Mijn hart draaide zich om in mijn borst.

    Ik hoorde Tee Beau overeind komen en zijn knieën afslaan.

    ‘Ik heb het gedaan, Mr. Boggs,’ zei hij.

    ‘Kom dan naar boven.’

    ‘Ik kom er al aan.’

    Ik bleef bewegingloos liggen, met mijn handpalmen naar boven gekeerd in het water. De avond was vol geluiden: de krekels in het gras, het gerommel van de donder boven de Golf, het gepiep van een beverrat verderop in de kloof, Tee Beau die zich door het natte kreupelhout een weg naar boven baande.

    Toen hoorde ik de autoportieren dichtslaan, de motor starten, en de banden over het grint knarsen voordat de wagen de tweebaansweg opdraaide.

    Er viel die nacht heel wat regen. Net voor de dageraad trok de lucht open, en door de eiketakken boven mijn hoofd waren de sterren duidelijk zichtbaar. De zon kwam rood en warm op boven de boomgrens in het oosten, en de mist die boven de bodem van de kloof bleef hangen werd roze als water vermengd met bloed. Mijn mond was droog, mijn adem rook bedorven. Ik voelde me dood van binnen, afgesneden van het normale leven, mijn lichaam met tussenpozen huiverend bij aanvallen van shock en misselijkheid, alsof ik weer langs een junglepad in Vietnam lag nadat een landmijn mijn hoofd gevuld had met het gebulder van goederentreinen en me ongelovig en stemloos in het verschroeide gras had achtergelaten. Ik hoorde vroeg ochtendverkeer op de weg en autobanden die het grint opreden; toen ging er een portier open en iemand liep langzaam langs de zijkant van het benzinestation. ‘O mijn God, wat is hier gebeurd,’ zei een stem.

    Ik probeerde iets te zeggen, maar er kwam geen geluid uit mijn strottehoofd.

    Een kleine negerjongen in een haveloze tuinbroek waarvan

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1