Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3
De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3
De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3
Ebook147 pages2 hours

De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De Vloeibare Tijd gaat over het verglijden van de tijd van de jaren zestig tot nu en de belevenissen van drie vrienden in die periode. Mark is een interim-bestuurder in de zorg, Toon een dubieuze ondernemer en Daniël een mathematicus.
De roman begint als Mark in een rolstoel in het penthouse van Toon revalideert van een ongeluk. Daar ontvangt hij een flessenbrief van de samen met diens zus Sylvia verdwenen Toon. Deze blijkt met malaria te liggen in een hut ver weg in de Cambodjaanse jungle, terwijl Sylvia niet ver daar vandaan in een klooster verblijft.
Vanuit het raam van het penthouse beschouwt Mark met verbazing en humor de gevolgen van Amsterdams Derde Gouden Eeuw. Recht tegenover zich heeft hij uitzicht op de ruïne van het pand waar Toons erotisch imperium Het Paleis der Zuchten was gevestigd.
Aan de hand van herinneringen aan het pand, van brieven over en weer, van Marks gesprekken met Casper, een millennial en de zoon van Toon, en het lezen van het dagboek dat hij voor Sylvia heeft geschreven, zien we wat de drie vrienden is overkomen, terwijl Amsterdam langzaam transformeert van een City of Love via een vrijstaat van krakers naar een internationale metropool.

LanguageNederlands
Release dateDec 11, 2022
ISBN9781005735470
De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3

Read more from Peter Kouwenberg

Related to De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3

Related ebooks

Related articles

Reviews for De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Vloeibare Tijd Deel 1,2 en3 - Peter Kouwenberg

    Deel 1

    Goudkoorts

    Brief van een verdwaalde vriend

    Cambodja, 12 oktober 2019

    Beste Mark,

    Als je dit leest moet deze brief een lange tocht hebben gemaakt. Uiteindelijk moet iemand hem uit de fles hebben gehaald en een foto van de brief aan jou hebben gestuurd, naar het mailadres dat ik op de enveloppe had geschreven. De fles moet oceanen hebben doorkruist en op plaatsen zijn geweest die wij nog nooit hebben bezocht. Hij moet in zoet en zout water hebben gedobberd en door talloze vissen zijn besnuffeld. Misschien hebben mensen hem talloze malen van het strand geraapt en weer teruggeworpen in zee. Maar ten slotte moet iemand de boodschap op de enveloppe hebben begrepen.

    Ik wil je schrijven nu het nog kan, weliswaar veel te laat na al die tijd en daar is geen excuus voor. Omdat hier geen stroom is, laat staan een computer, kan ik geen directe mail aan je sturen. Er is ook geen postverkeer, zodat een flessenbrief het enige is dat mij nog rest. Ik kan hem ook niet zelf in het water gooien. Gekluisterd aan mijn ziekbed, dat niet meer is dan een matras op een rieten mat, zal ik de fles daarom met brief en al op het bamboe tafeltje naast mijn bed zetten bij de paar bezittingen die mij nog resten, want ik ben bijna alles kwijtgeraakt.

    Ik zal de kinderen uit het dorp vragen de fles mee te nemen en op het juiste moment in de getijdenrivier te werpen, de rivier die in omvang toeneemt en afneemt met de wisseling van het tij en waarvan de ene keer het water inlands en de andere keer zeewaarts stroomt. De rivier is de navelstreng die ons met de buitenwereld verbindt. Zij is het die mij op een donkere avond hierheen heeft gesleurd.

    Laat ik beginnen te vertellen over de bizarre situatie waarin ik mij bevind. Ik heb hoge koortsen. Er is in deze jungle voor mijn ziekte geen ander medicijn dan het traditionele aftreksel van kinabast. Een dokter is er niet. Mijn dorpsgenoten hebben nauwelijks contact met de buitenwereld. Te midden van de oorspronkelijke bewoners houden veel veteranen zich schuil in dit dorpje, dat hen doet denken aan de dorpjes in de jungle rond hun voormalige basis. Zij zijn hier naar toegekomen toen zij bij hun terugkomst thuis niet meer konden aarden. De gruwelen van de oorlog raasden nog steeds door hun hoofd, overdag in hun gedachten en ’s nachts als zij de gebeurtenissen in hun slaap opnieuw beleefden. In de ruime straten van de beschaafde wereld was geen beschutting tegen hun fantomen en de band met hun collega’s op het werk kon niet tippen aan de band met hun wapenbroeders. Als het ware hebben zij hier bij de dorpelingen hun basis opnieuw ingericht. ’s Nachts staan zij op wacht om een gevaar te bezweren dat niet langer buiten hen maar in hen is. En door hun verrekijkers turen zij de jungle in, waar de wilde beesten huilen.

    Nu ik deze woorden met grote moeite schrijf, lijkt het bijna alsof ik jou kan zien, tussen de openingen van deze rommelige letters dwars door het transparante rijstpapier. Ook al zou ik niet weten of mijn ogen nog geopend zijn als jij dit leest.

    Ik schrijf onsamenhangend, vind je niet? Laat ik je daarom vertellen wat er is gebeurd. Je herinnert je vast nog die avond dat Sylvia en ik met mijn sportvliegtuigje niet op het eiland Norderney konden landen. Daar stonden Daniël en jij op ons te wachten om onze gemeenschappelijke verjaardag samen te vieren. Maar vanwege de storm moesten wij een doorstart maken. Ik vloog naar Schiphol terug, waar de storm minder hard raasde dan op de Waddenzee. Sylvia en ik waren in een balorige bui en we besloten, toen we eenmaal op Schiphol waren, een vliegtuig naar het Verre Oosten te nemen.

    Ach, ik maak er nu een sprookje van, maar het ligt vele malen complexer. Met de toenemende beschuldigingen van malversaties werd het me te heet onder de voeten en Sylvia wilde naar de plaats waar haar Zen Leraar verbleef. Toen we aankwamen namen we eerst een hutje op zo’n idyllisch strand in Cambodja: een strand waar de palmen over spierwit zand hellen, waar de mannen en vrouwen halfnaakt rondlopen en waar ze kokosnoten uit de bomen plukken. Zo’n strand dat wij in het Westen een paradijs noemen. ’s Avonds gingen wij altijd naar het cafeetje dat daar door een Duitser werd gerund. We lagen op kussens aan lage tafeltjes met schalen vol vuur en waterpijpen.

    Iedere avond moesten we de monding van de getijdenrivier oversteken om onze strandhut te bereiken. Meestal konden we er op blote voeten doorheen waden en kwam het water niet hoger dan onze knieën. Op een avond stroomde het zo hard dat ik de rivierbedding onder me voelde afkalven. We probeerden door te lopen, onze kleding in een bundeltje boven het hoofd. Opeens begon ik te wankelen. Het ging heel langzaam. Eerst werd het zand onder mijn voeten weggeslagen en vervolgens kreeg de stroom meer grip op mijn benen. Sylvia, die nog op tijd naar de oever had kunnen komen, stak haar hand naar mij uit. Mezelf tot het uiterste strekkend probeerde ik haar hand te grijpen. Onverwacht werd ik meegesleurd. Ik ging kopje onder en kreeg geen lucht meer. Voor mijn ogen werd alles oranje en blauw. Ik ademde water en kwam in een rustige stemming.

    Toen ik mijn ogen opende, lag ik op wat op een rivierstrandje leek. Naast me een meisje, met een band om haar hoofd. Ze stond over me heen gebogen. Met haar donkerbruine ogen staarde ze naar mij en haar handen betastten me alsof ze een dode vis aanraakte. De zonnestralen vielen door de bladeren op mijn lichaam. Ik moest kotsen. Water en nog eens water. Ik rilde van de kou.

    Je kunt je voorstellen wat de dorpelingen dachten toen ik door de kinderen aan de oever werd gevonden: een spion! Ze hebben me maanden vastgehouden in een hut, waar de jongens en meisjes me overdag eten kwamen brengen en waar ik ’s nachts aan de muggen ten prooi viel, die voor mijn malariakoorts hebben gezorgd. Verlegen en nieuwsgierig staarden de kinderen naar mij. Met steentjes en getekende lijnen in het zand leerde ik ze het damspel. Steeds langer bleven ze bij mij in de hut, giechelend en gillend, nieuwsgierig naar alles wat er in de buitenwereld was.

    Maar het allerleukst vonden ze het om met mij in gebrekkig Engels en door middel van gebarentaal fantasiespelletjes te spelen en ontsnappingsplannen te smeden naar een wereld waarin alles mogelijk zou zijn. Op die momenten leek het even alsof ik helemaal opnieuw met mijn leven kon beginnen en ik weer in de hut zat, die Daniël, jij en ik als kinderen hadden gebouwd…

    Hier houdt het document op. Blijkbaar is degene die de flessenbrief heeft gemaild, vergeten de volgende pagina’s te fotograferen. Ik staar naar het scherm alsof ik daar het raadsel kan oplossen waar Toon zich in ’s hemelsnaam bevindt. Hij vertelt ook helemaal niet wat er met Sylvia is gebeurd, wijdt zelfs geen enkel woord aan Daniël, haar achtergebleven man, noch aan zijn eigen zoon Casper. Of zou dat in het ontbrekende deel hebben gestaan? Ik probeer Daniël en Casper te bereiken, spreek hun voicemail in en stuur de brief van Toon aan hen door.

    Antwoord

    Ik voel een haast onweerstaanbare behoefte een luchtje te scheppen, maar voorlopig zit ik hier vast in een rolstoel in Toons penthouse aan de Oudezijds Achterburgwal. Ik heb een dwarslaesie door een ongeval dichtbij mijn eigen huis.

    Gelukkig ben ik er nu veel beter aan toe dan vlak na het ongeluk, toen ik nog bewusteloos was en het leek of ik door een ondergrondse tunnel doolde. Ik herinner mij dat ik bij een splitsing kwam en moest kiezen in welke richting ik mijn weg zou vervolgen. De linker gang baadde in een helder licht en beloofde mij serene rust, de rechter was donker en droeg de belofte in zich van een ongewis avontuur. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik zette een voet op het donkere pad en bij iedere stap ontwaakte ik verder uit mijn coma. Contouren van een ziekenhuiskamer werden zichtbaar. Ik merkte dat ik alleen mijn armen kon bewegen. Mijn hele lichaam lag in het gips. Er kwam een dokter die me vertelde dat ik nooit meer zou kunnen lopen. ‘Maar in een rolstoel kan je altijd nog een heleboel dingen doen, hoor!’ voegde hij er troostrijk aan toe.

    Het leek of de ziel uit mijn lichaam werd gerukt en mee werd gevoerd op een storm van losgebroken emoties: het ene moment de ijselijke wind van de droefheid over al wat verloren was en het andere moment de warme bries van dankbaarheid over het feit dat ik nog leefde. Mijn ziel wapperde willoos in de wind.

    Nadat ik uit het ziekenhuis was ontslagen, had ik bijna een jaar in een revalidatiecentrum aan het Vondelpark doorgebracht. Vervolgens mocht ik thuis verder gaan revalideren. Maar Casper, de zoon van Toon, had een beter idee. Hij bood mij het geheel geautomatiseerde penthouse van zijn vader aan. ‘Zolang het niet duidelijk is of hij terugkomt en überhaupt nog leeft, kan ik er toch niets mee,’ had hij gezegd. ‘Je bent er van alle gemakken voorzien en als je je eenzaam voelt, zijn er altijd nog de troostmeisjes in de buurt. Je hoeft het maar te zeggen en ik bestel er eentje voor je!’

    Hij heeft ook geregeld dat de avondmaaltijd bij mij wordt bezorgd en dat er professionele hulp en ondersteuning wordt geboden. Zelf komt hij iedere middag precies om half een bij mij langs om zijn lunch box, die hij onderweg bij een of ander zaakje ophaalt, met mij te delen.

    De hybride elektrische rolstoel is het epicentrum van mijn wereld. Als ik er een vijfde wiel aan koppel, lijkt het gevaarte op een chopper en kan ik mij zelfs in Easy Rider wanen. Wat deze rolstoel zo bijzonder maakt is dat de trappers mijn benen in beweging brengen, en niet andersom, en dat zo het bloed door mijn lichaam gaat stromen.

    Door het ongeluk was mijn hele leven in één enkel ogenblik veranderd. Als crisismanager had ik geleefd op de golven van incidenten. Nu moet alles uit mezelf komen!

    Misschien dat ik het door de hectiek in mijn leven niet eerder heb gezien, maar sinds ik noodgedwongen van deelnemer tot waarnemer ben geworden, zie ik heel duidelijk hoe alles om me heen is veranderd!

    Het komt binnen door mijn oren: het lawaai op straat, het gebral in

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1