Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De laatste keizerin
De laatste keizerin
De laatste keizerin
Ebook479 pages7 hours

De laatste keizerin

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De laatste keizerin van China, Orchidee, ging de boeken in als wreed en meedogenloos, maar schrijfster Anchee Min laat een andere kant van de sterke vrouw zien in deze prachtige historische roman. Orchidee wordt in de negentiende eeuw noodgedwongen keizerin, omdat haar zoon amper zeven jaar is als het zijn beurt is om de troon te bestijgen. In een wereld vol machtige mannen en terwijl het land op losse schroeven staat, probeert Orchidee tegen wil en dank haar geliefde land van de ondergang te redden. Zal ze ooit gerespecteerd worden zoals haar man dat was? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 12, 2021
ISBN9788726839234

Read more from Anchee Min

Related authors

Related to De laatste keizerin

Related ebooks

Related articles

Reviews for De laatste keizerin

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De laatste keizerin - Anchee Min

    De laatste keizerin

    Translated by Thera Idema

    Original title: The Last Empress

    Original language: English

    Copyright © 2007, 2021 Anchee Min and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726839234

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Dank aan

    Anton Mueller

    Voor zijn meesterlijk redigeren

    Sandra Dijkstra

    Die er altijd voor me was

    Het begin

    In 1852 arriveerde een zeventienjarige schone van een belangrijke maar verarmde tak van de Yehonala-clan in Peking als een onbeduidende concubine van de jonge keizer Hsien Feng. Tzu Hsi, die als kind Orchidee genoemd werd, was een van de honderden concubines, wier enige doel was keizer Hsien Feng een zoon te baren.

    Het was geen goede tijd om de Verboden Stad te betreden, een enorm complex van paleizen en tuinen midden in Peking, dat draaiend werd gehouden door honderden eunuchen en was omgeven door een muur. De Ch’ing-dynastie had haar vitaliteit verloren en het hof was bekrompen en afkerig van buitenlanders geworden. Een paar decennia eerder had China de eerste Opiumoorlog verloren en het land had sindsdien weinig gedaan om zijn verdedigingswerken te versterken en zijn diplomatieke betrekkingen met andere landen te verbeteren.

    Binnen de muren van de Verboden Stad was een misstap vaak dodelijk. Als een van de honderden vrouwen die wedijverden om de aandacht van de keizer, kwam Orchidee erachter dat ze haar lot in eigen handen moest nemen. Nadat ze zich had bekwaamd in de kunst van het liefdesspel riskeerde ze alles door via omkoping toegang te krijgen tot de keizerlijke slaapkamer en de keizer te verleiden. Hsien Feng was een geplaagd man, maar gedurende een korte tijd hielden ze hartstochtelijk en oprecht van elkaar en al spoedig viel ze het grote geluk ten deel hem een zoon en erfgenaam te schenken. Orchidee werd keizerin, maar moest haar positie met hand en tand verdedigen tegen de nieuwe geliefden van de keizer. Ze moest voortdurend vechten voor het recht haar kind zelf op te voeden, dat onder het gezag stond van keizerin Nuharoo, de Eerste Echtgenote van de keizer.

    Toen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland in 1860 China binnenvielen en Peking bezetten, werd het Chinese hof gedwongen in ballingschap te gaan naar het verafgelegen jachtgebied Jehol, achter de Grote Muur. De gezondheid van de keizer had veel te lijden van de vernederende, hardvochtige vredesvoorwaarden. Toen Hsien Feng overleed, werd er een staatsgreep gepleegd, die Orchidee met de hulp van haar zwager prins Kung en generaal Yung Lu echter wist te verijdelen.

    De aantrekkelijke Yung Lu riep tedere gevoelens op in de nog steeds jonge Orchidee, maar haar nieuwe machtspositie liet weinig ruimte voor een privéleven. Orchidee, die samen met keizerin Nuharoo het regentschap kreeg tot haar zoon de volwassenheid zou bereiken, stond aan het begin van een lange en tumultueuze regeerperiode, die tot in de volgende eeuw zou duren.

    De laatste keizerin

    Een

    De ogen van mijn moeder waren gesloten op het moment dat ze overleed. Maar even later gingen ze open en bleven open.

    ‘Majesteit, probeert u alstublieft haar ogen te sluiten,’ instrueerde mij dokter Sun Pao-tien.

    Met trillende handen probeerde ik te doen wat hij zei.

    Mijn zuster Rong zei dat moeder haar ogen wilde sluiten. Ze had te lang op mij gewacht. Moeder wilde mijn audiëntie niet verstoren.

    ‘Je moet proberen de mensen niet lastig te vallen’, zo luidde moeders filosofie. Ze zou teleurgesteld zijn geweest als ze had geweten dat ze hulp nodig had bij het sluiten van haar ogen. Ik wenste dat ik Nuharoos bevel kon negeren en mijn zoon voor de laatste maal afscheid kon laten nemen. ‘Het zou geen verschil mogen maken dat Tung Chih de keizer van China is,’ zou ik hebben tegengestribbeld. ‘Hij is op de eerste plaats de kleinzoon van mijn moeder.’

    Ik wendde me tot mijn broer Kuei Hsiang en vroeg hem of moeder nog iets gezegd had.

    ‘Ja,’ knikte Kuei Hsiang terwijl hij omliep naar de andere kant van het bed.‘Alles is goed,’ heeft ze gezegd.

    Ik begon te huilen.

    ‘Wat voor begrafenisceremonie heb je voor moeder in gedachten?’ vroeg Rong.

    ‘Ik kan nu niet denken,’ antwoordde ik. ‘We hebben het er nog wel over.’

    ‘Nee, Orchidee,’ protesteerde Rong. ‘Zodra je hier weg bent, kan ik je niet meer bereiken. Ik wil graag weten wat je van plan bent. Moeder verdient hetzelfde eerbetoon als de Grote Keizerin, vrouwe Yin.’

    ‘Ik wou dat ik gewoon ja kon zeggen, maar dat kan niet. Miljoenen mensen kijken toe, Rong. We moeten een voorbeeld stellen.’

    ‘Orchidee,’ barstte Rong uit, ‘je bent de heerseres over China!’

    ‘Alsjeblieft, Rong, ik denk dat moeder het wel zal begrijpen.’

    ‘Nee, dat zal ze niet, want ik kan het ook niet begrijpen. Je bent een slechte dochter, je bent egoïstisch en harteloos!’

    ‘Pardon,’ onderbrak dokter Sun Pao-tien ons. ‘Mag ik u vragen zich te concentreren op uw handen, majesteit? Als u ze niet dichtdrukt, zullen uw moeders ogen voor eeuwig open blijven.’

    ‘Ja, dokter.’

    ‘Wat steviger en zo houden,’ instrueerde de dokter. ‘Nu vasthouden. U bent er bijna. Niet bewegen.’

    Mijn zuster hielp me mijn armen stil te houden.

    In rust had moeder een ingevallen, vaag gezicht.

    ‘Ik ben het, moeder, Orchidee,’ fluisterde ik huilend.

    Ik kon niet geloven dat ze dood was. Ik streelde haar zachte, nog warme huid. Ik had het gemist, haar aanraken. Vanaf het moment dat ik in de Verboden Stad woonde, was moeder gedwongen voor me te knielen als ze me bezocht. Ze stond erop de etiquette te volgen. ‘Je bent keizerin van China, dus je verdient dit blijk van respect,’ zei ze.

    We waren bijna nooit alleen. Ik was voortdurend omringd door eunuchen en hofdames. Ik betwijfelde of moeder me kon verstaan van waar ze zat, drie meter van me vandaan. Maar het scheen haar niet te storen. Ze deed net alsof ze me verstond. Ze gaf antwoord op vragen die ik helemaal niet gesteld had.

    ‘Laat nu haar oogleden voorzichtig los,’ zei dokter Sun Pao-tien.

    Moeders ogen bleven gesloten. Haar rimpels leken te zijn verdwenen en ze had een vredige uitdrukking op haar gezicht.

    Ik ben de berg op de achtergrond. In mijn hoofd hoorde ik de stem van mijn moeder:

    Als een zingende rivier

    Breek je los om vrij te stromen.

    Vol geluk kijk ik naar je,

    Met de volle, zoete herinnering

    Aan ons.

    Ik moest sterk zijn voor mijn zoon. Hoewel Tung Chih, nu zeven jaar oud, al twee jaar keizer was, voerde hij sinds hij in 1861 tot keizer werd gekroond, een beleid dat niet minder chaotisch was geworden. Vreemde mogendheden kregen steeds meer macht in China, met name in de havensteden aan de kust; in het binnenland hadden de Taipings, de boerenopstandelingen, hun gebied uitgebreid en provincie na provincie ingelijfd. Ik had er verschrikkelijk veel moeite mee een manier te vinden om Tung Chih behoorlijk op te voeden. Ik kon alleen maar wensen dat ik hem zou kunnen opvoeden zoals mijn ouders mij hadden grootgebracht.

    ‘Ik prijs me gelukkig,’ zei moeder altijd. Ik geloofde haar als ze zei dat ze nergens spijt van had. Haar droom was verwezenlijkt: twee dochters getrouwd met iemand van keizerlijke bloede en een zoon die een hoge keizerlijke minister was geworden. ‘In 1852 waren we niet veel meer dan bedelaars,’ hielp moeder haar kinderen zich te herinneren. ‘Ik zal nooit die middag bij het Grote Kanaal vergeten, toen de dragers ons lieten staan met de doodskist van je vader.’

    Ook ik ben de hitte van die dag en de rottingsgeur die van mijn vaders lijk opsteeg, nooit kwijtgeraakt. Moeders gezichtsuitdrukking toen ze gedwongen was haar laatste bezitting te verkopen, een jaden haarspeld die ze als huwelijkscadeau van onze vader had gekregen, was het verdrietigste dat ik ooit had gezien.

    Als keizer Hsien Fengs Eerste Echtgenote woonde Nuharoo mijn moeders begrafenis bij. Haar aanwezigheid werd als een grote eer voor mijn familie beschouwd. Nuharoo, die overtuigd boeddhiste was, negeerde de traditie door mijn uitnodiging te accepteren.

    Nuharoo was het toonbeeld van bevalligheid in haar witte zijden gewaad dat haar op een lange, ijzige boom deed lijken. Ik liep achter haar, voorzichtig zodat ik niet op haar lange sleep zou trappen. We werden gevolgd door zingende Tibetaanse lama’s en taoïstische en boeddhistische priesters. Tijdens onze tocht door de Verboden Stad hielden we om de haverklap stil om het ene ritueel na het andere uit te voeren en kwamen we door poort na poort en zaal na zaal.

    Ik stond naast Nuharoo en besefte verwonderd dat we eindelijk een zekere mate van harmonie hadden gevonden. De verschillen tussen ons waren duidelijk geweest vanaf het moment dat we als jonge meisjes de Verboden Stad betraden. Zij – elegant, vol zelfvertrouwen, van koninklijke bloede – werd gekozen als de Eerste Echtgenote van de keizer en ik – slechts van een goede familie, een onzeker plattelandskind – werd concubine van de derde rang. De verschillen tussen ons groeiden uit tot een conflict toen ik Hsien Fengs hart had weten te veroveren en mijn zoon ter wereld bracht, zijn enige zoon en erfgenaam. Mijn bevordering in rang had de toestand alleen maar verergerd. Maar in de chaos van de buitenlandse invasie, bij de dood van onze echtgenoot tijdens onze ballingschap in het oude jachtpaleis in Jehol en bij de crisis rond de staatsgreep waren we gedwongen een manier te vinden om samen te werken.

    Al deze jaren later werd mijn relatie met Nuharoo het beste verwoord door het gezegde ‘Het water in de put verstoort niet het water in de rivier’. We moesten elkaar beschermen om te kunnen overleven. Af en toe leek dat onmogelijk, vooral als het om Tung Chih ging. Door Nuharoos status als Eerste Echtgenote had zij het voor het zeggen bij zijn opvoeding en onderwijs en dat knaagde aan me. Onze ruzie over de opvoeding van Tung Chih hield op toen hij de troon besteeg, maar mijn verbittering over zijn slechte voorbereiding bleef onze relatie vergiftigen.

    Nuharoo zocht haar voldoening in het boeddhisme, terwijl mijn eigen voldoening onbereikbaar bleek; mijn ongenoegen achtervolgde me als een schaduw. Mijn geest ontsnapte voortdurend aan mijn wil. Ik las het boek dat Nuharoo me had gestuurd, getiteld Het correcte gedrag van een keizerlijke weduwe, maar dat hielp me niet om tot rust te komen. Ik was immers geboren in Wuhu, het ‘meer van de weelderige planten’. Ik kon mezelf niet veranderen, al heb ik dat mijn leven lang geprobeerd.

    ‘Leer om een zachte houtsoort te zijn, Orchidee,’ hield mijn moeder me voor toen ik klein was. ‘Zacht hout wordt gesneden tot beelden van Boeddha en van godinnen. Hard hout wordt gebruikt voor lijkkisten.’

    In mijn vertrekken had ik een tekenkist met inkt, vers gemengde verf, penselen en rijstpapier. Iedere dag, na de audiëntie, kwam ik hier werken.

    Mijn tekeningen waren voor mijn zoon – ze werden als geschenken uit zijn naam weggegeven. Ze dienden als zijn vertegenwoordigers en deden het woord voor hem als de situatie te vernederend werd. China was gedwongen uitstel van betaling te vragen voor de zogenoemde oorlogscompensaties die de buitenlandse machten ons hadden opgelegd.

    De tekeningen hielpen ook om de boosheid jegens mijn zoon te verzachten die de belastingheffingen teweeg hadden gebracht. Gouverneurs van diverse provincies hadden ons laten weten dat hun volk arm was en niet kon betalen.

    ‘De keizerlijke schatkist is al lang leeg,’ schreef ik in decreten die ik in naam van mijn zoon uitvaardigde. ‘De geïnde belastingen zijn naar de buitenlandse mogendheden gegaan, om te voorkomen dat hun vloot in onze wateren voor anker gaat.’

    Mijn zwager prins Kung beklaagde zich erover dat zijn nieuwe Raad voor Buitenlandse Zaken geen ruimte meer had om de aanmaningen van onze schuldeisers op te slaan. ‘De buitenlandse vloten hebben herhaaldelijk gedreigd dat ze onze wateren weer zullen binnendringen,’ waarschuwde hij.

    An-te-hai, mijn eunuch, kwam met het idee mijn tekeningen als geschenk te gebruiken, om tijd, geld en begrip te kopen.

    An-te-hai diende me al vanaf mijn eerste dag in de Verboden Stad, toen hij me als dertienjarig jongetje stiekem water had gebracht om mijn dorst te lessen. Dat was een dappere daad, waarmee hij mijn loyaliteit en vertrouwen had gewonnen.

    Het was een briljant idee en ik schilderde zo snel ik kon.

    Ik stuurde er een als verjaarscadeau naar generaal Tseng Kuo-fan, de grootste krijgsheer in China, die het leger van het land in zijn macht had. Ik wilde de generaal laten weten dat ik hem waardeerde, hoewel ik hem kort geleden namens mijn zoon had gedegradeerd onder druk van de Manchu-gezinde conservatieven aan het hof, die zichzelf de IJzerhoeden noemden. De IJzerhoeden waren erover verbolgen dat de Han-Chinezen door hun harde werken meer macht kregen. Ik wilde generaal Tseng duidelijk maken dat ik hem geen kwaad wilde doen en dat ik me ervan bewust was dat ik hem onheus had bejegend. ‘Zonder u zou mijn zoon Tung Chih niet kunnen regeren,’ was de boodschap die ik hem door middel van mijn tekening stuurde.

    Ik vroeg me vaak af waarom generaal Tseng Kuo-fan niet in opstand kwam. Hij zou gemakkelijk een greep naar de macht kunnen doen – hij had geld en kon over het leger beschikken. Ik dacht toen dat het alleen een kwestie van tijd was. Ik kon me voorstellen dat Tseng op een dag zou zeggen: ‘Nu is het genoeg,’ en dan zou mijn zoon bijzonder veel pech hebben.

    In verfijnd schoonschrift zette ik mijn naam op de tekeningen. Daarboven bracht ik in rode inkt mijn handtekening aan met mijn stempel. Ik bezat stempels in verschillende maten en vormen. Naast het stempel dat ik van mijn echtgenoot had gekregen, had ik andere waarop mijn titels gegraveerd stonden: ‘Keizerin van China’, ‘Keizerin van de Heilige Goedheid’, ‘Keizerin van het Westelijke Paleis’. Het meest gebruikte ik het stempel ‘Keizerin Tzu Hsi’. Deze stempels hadden verzamelaarswaarde. De naam van de persoon aan wie de tekening was opgedragen, liet ik weg – tenzij er specifiek om gevraagd was – zodat het kunstwerk later gemakkelijker te verkopen was.

    Op een dag rapporteerde An-te-hai dat mijn tekeningen in waarde gestegen waren. Dit goede nieuws vrolijkte me nauwelijks op. Ik had liever meer tijd met Tung Chih doorgebracht in plaats van me gedwongen te voelen te schilderen.

    Ieder die mijn tekeningen nauwkeurig bekeek, kon hun zwakke plekken zien. Aan mijn penseelstreken was te merken dat ik weinig ervaring had, en waarschijnlijk ook geen talent. De manier waarop ik de rode inkt gebruikte, gaf aan dat ik nog maar een beginner was. De structuur en samenstelling van het rijstpapier lieten geen vergissingen toe, wat ertoe leidde dat ik soms uren, tot laat op de avond met een tekening bezig was om met één verkeerde streek alles te verpesten. Nadat ik maandenlang in mijn eentje had gewerkt, huurde ik een lerares in die bovendien de opdracht kreeg mijn fouten te verdoezelen.

    Landschappen en bloemen vormden mijn onderwerpen. Ook tekende ik vogels, meestal in paren. Die plaatste ik in het midden van de tekening, zittend op dezelfde tak, alsof ze een praatje met elkaar maakten. Bij de verticale composities zat de ene vogel op de bovenste tak naar beneden te kijken, terwijl de andere op de onderste tak omhoog keek.

    De meeste tijd besteedde ik aan de veren. Mijn lievelingskleuren waren roze, oranje en appelgroen. De toon was altijd warm en vrolijk. An-te-hai stelde me voor om pioenen, lotusbloesem en chrysanten te schilderen. Hij zei dat ik daar zo goed in was, maar ik wist dat hij gewoon bedoelde dat die gemakkelijker te verkopen waren.

    Mijn lerares gaf me raad mijn stempels te gebruiken om mijn fouten te verbergen. Aangezien mijn tekeningen vol met fouten zaten, zette ik op elk ervan flink wat stempels. Als ik niet tevreden was en opnieuw wilde beginnen, herinnerde An-te-hai me eraan dat het vooral om de kwantiteit ging. Hij hielp me de stempels interessant te doen lijken. Als ik het gevoel had dat ik niets meer kon doen om het werk te redden, nam mijn lerares het over.

    Mijn lerares werkte voornamelijk aan de achtergronden. Ze voegde bladeren en takken toe om mijn fouten te verhullen en accentueerde mijn vogels en bloemen. Je zou denken dat haar verfijnde penseelstreken mijn matige werk onevenwichtig zouden maken, maar zij paste haar vaardigheid alleen toe om ‘de muziek in harmonie te brengen’. Haar artistieke gaven redden mijn slechtste tekeningen. Het was grappig haar te zien ploeteren om het resultaat van haar werk niet uit de toon te laten vallen bij mijn amateuristische penseelstreken.

    Tijdens het schilderen dwaalden mijn gedachten vaak af naar mijn zoon. Ik stelde me voor hoe Tung Chih in bed lag en vroeg me af waarover hij droomde. Als mijn verlangen om bij hem te zijn te sterk werd, legde ik mijn penseel weg en rende ik naar Tung Chihs paleis, dat vier binnenplaatsen van het mijne verwijderd was. Te ongeduldig om te wachten tot An-te-hai de lantaarns had ontstoken, rende ik door de duisternis, mezelf bezerend door het botsen tegen muren en bogen tot ik naast het bed van mijn kind stond. Daar, naast mijn slapende zoontje, controleerde ik zijn ademhaling en aaide hem over het hoofd met mijn hand vol inktvlekken. Als zijn dienaar de kaarsen aanstak, nam ik er een en hield die vlak bij het gezichtje van mijn zoon. Ingespannen bekeek ik elke millimeter van zijn lieve voorhoofd, oogleden, neus en lippen. Ik boog me voorover en gaf hem een kus. Mijn ogen werden vochtig als ik zag hoeveel hij op zijn vader leek. Dan dacht ik terug aan de tijd dat keizer Hsien Feng en ik verliefd op elkaar waren. Mijn dierbaarste herinnering was nog steeds die keer toen ik hem zo zoet martelde, van hem eiste dat hij mijn naam zou onthouden. Ik weigerde weg te gaan bij Tung Chih tot An-te-hai me had gevonden, met zijn lange stoet eunuchen achter zich, die elk een enorme rode lantaarn droegen.

    ‘Mijn lerares kan mijn tekeningen voor me maken,’ zei ik dan tegen An-te-hai. ‘Niemand komt erachter dat ik de stempels niet zelf heb aangebracht.’

    ‘Maar u zou het weten, mevrouw,’ antwoordde de eunuch dan zachtjes en hij begeleidde me terug naar mijn paleis.

    Twee

    In plaats van Tung Chih voor te lezen in de koele schaduw van mijn binnenplaats, ondertekende ik een edict waarin twee belangrijke mannen de doodstraf werd opgelegd. Het was 31 augustus 1863. Ik zag erg tegen dat moment op, want ik kon de gedachte aan wat mijn handtekening hun familie zou aandoen niet van me afzetten.

    De eerste persoon was Ho Kui-ching, de gouverneur van de provincie Chekiang. Ho was een oude vriend van mijn echtgenoot. Ik had hem ontmoet toen hij een jongeman was en als eerste eindigde bij het nationale ambtenarenexamen. Ik woonde de ceremonie samen met mijn echtgenoot bij die hem beloonde met de titel Jin-shih, Best Presterende Man.

    In mijn herinnering was Ho een nederige man. Hij had diepliggende ogen en vooruitstekende tanden. Mijn echtgenoot was onder de indruk van zijn brede kennis van filosofie en geschiedenis en benoemde Ho eerst tot burgemeester van de belangrijke zuidelijke stad Hangchow en later tot gouverneur van Chekiang. Op zijn vijftigste was hij de belangrijkste gouverneur van het land en had hij de leiding over alle provincies van Centraal-China. Hem was ook militaire macht toegekend. Hij was opperbevelhebber van de keizerlijke strijdmacht in Zuid-China.

    In Ho’s dossier stond dat hij was aangeklaagd wegens het verzaken van zijn plicht, resulterend in het verlies van een aantal provincies tijdens de aanhoudende Taiping-opstanden. Hij had zijn mannen bevolen het vuur te openen op de lokale bevolking, terwijl hij er zelf vandoor ging. Ik voldeed niet aan zijn verzoek zijn zaak te herzien. Hij leek geen berouw of schuld te voelen over de dood en het lijden van de duizenden gezinnen die hij aan hun lot had overgelaten.

    Ho en zijn vrienden aan het hof ontkenden dat mijn echtgenoot vóór zijn dood persoonlijk de onthoofding van Ho had bevolen. De sterke tegenstand die ik later ondervond, deed me beseffen hoe kwetsbaar ik was. Ik vatte Ho’s verzoek op als een rechtstreekse uitdaging aan mijn zoon als heerser over China. Prins Kung was een van de weinigen die het voor me opnamen, al wees hij me er steeds op dat de meerderheid aan het hof niet achter me stond.

    Ik had niet verwacht dat mijn meningsverschil met het hof zou ontaarden in een crisis waarin het overleven van mijn zoon en mijzelf op het spel stond. Ik was me ervan bewust dat Ho’s gedrag dat van gouverneurs van veel andere provincies weerspiegelde. Ik zou me een hoop ellende op de hals halen als ik de vervolging niet doorzette.

    Binnen enkele weken ontving ik een petitie waarin werd geëist dat ik de zaak zou seponeren. In de petitie, die was ondertekend door zeventien hooggeplaatste ministers, gouverneurs en generaals, werd beweerd dat Ho onschuldig was en werd Zijne Jonge Majesteit Tung Chih verzocht de aanklacht in te trekken.

    Ik verzocht prins Kung me te helpen de achtergrond van elke ondertekenaar te onderzoeken. Uit de informatie die Kung me al snel voorlegde, bleek dat alle petitionarissen zonder uitzondering door gouverneur Ho waren gepromoveerd of aanbevolen en zo aan hun huidige positie waren gekomen.

    De argumenten vlogen over en weer terwijl Tung Chih en ik de audiënties uitzaten. Mijn zoon was moe en hij zat heen en weer te wiebelen op zijn enorme troon. Ik zat links achter hem en moest hem voortdurend manen rechtop te zitten. De troon was op een podium geplaatst, opdat Tung Chih oogcontact kon maken met de meer dan honderd ministers op de vloer vóór hem. Hij kon iedereen zien en omgekeerd kon iedereen hem zien. Het was voor zijn onderdanen niet gemakkelijk om naar de Zoon van de Hemel te kijken. Ik probeerde altijd vaart te zetten achter de audiënties, zodat mijn zoon buiten kon gaan spelen. Ze waren een kwelling voor een kind van zeven, al was hij de Zoon van de Hemel.

    De meerderheid van de aanwezigen nam het standpunt in dat Ho’s plichtsverzuim niet was wat het leek – de gouverneur was niet verantwoordelijk. De minister van Belastingen van de provincie Jiangsu getuigde: ‘Ik vroeg gouverneur Ho me te helpen mijn gebied te bewaken. Hij zou als een held moeten worden beschouwd, niet als een deserteur.’

    Tung Chih keek verward en zeurde dat hij weg wilde.

    Ik excuseerde mijn zoon en ging zelf verder. Ik bleef voet bij stuk houden, zeker toen ik hoorde dat Ho had geprobeerd bewijs te vernietigen en getuigen te intimideren.

    Na dagenlange, heftige woordenwisselingen haakte prins Kung af met als excuus dat hij de zaak liever aan mij overliet. Ik bleef me verzetten tegen het hof, dat nu een ‘geloofwaardiger onderzoeker’ eiste.

    Ik had het gevoel dat we een spel speelden waarvan de regels mij ontgingen. En ik had geen tijd ze te leren. Ik ontbood namens Tung Chih generaal Tseng Kuo-fan, die gouverneur Ho’s tijdelijke plaatsvervanger was. Ik liet hem weten dat ik wanhopig op zoek was naar mensen die alleen de waarheid zouden vertellen. Ik vroeg hem de leiding van het hernieuwde onderzoek op zich te nemen.

    Ik legde Tung Chih uit dat zijn vader en ik altijd groot vertrouwen in Tsengs integriteit hadden gehad. In een poging mijn zoon geïnteresseerd te houden, vertelde ik hem over de eerste ontmoeting van generaal Tseng met keizer Hsien Feng, en hoe bang de heldhaftige krijgsheer was geweest toen de keizer hem vroeg uit te leggen waarom hij ‘Koppensneller’ Tseng werd genoemd.

    De avonturen van Tseng vermaakten Tung Chih en hij vroeg of de generaal een Manchu was. ‘Nee, hij is een Han-Chinees.’ Ik nam de gelegenheid waar om mijn standpunt duidelijk te maken. ‘Je zult zien hoe het hof de Han-Chinezen discrimineert.’

    ‘Als hij maar voor me kan vechten en kan winnen,’ antwoordde mijn zoon, ‘kan het mij niet schelen van welk ras hij is.’

    Ik was trots op hem en zei: ‘Daarom ben je ook de keizer.’

    Het hof accepteerde mijn benoeming van Tseng Kuo-fan, wat bij mij de gedachte opriep dat iemand ervan overtuigd moest zijn dat Tseng corrupt was. Ik stelde de voorwaarde dat Tsengs bevindingen openbaar moesten worden gemaakt.

    Tseng kwam binnen een maand zijn bevindingen, die me enorm bevielen, presenteren aan het hof:

    Hoewel mijn onderzoekers geen documenten konden bemachtigen doordat de Taiping het huis van de gouverneur in de as hebben gelegd, blijft het feit onverlet dat gouverneur Ho Kui-ching gefaald heeft in zijn plicht zijn provincies te beschermen. Onthoofding zou geen onterechte straf zijn, dat is immers de wet van de keizerlijke regering. Of zijn ondergeschikten hem inderdaad hebben overgehaald te deserteren, is naar mijn mening irrelevant.

    Het bleef stil in de hal nadat Tseng Kuo-fan zijn verklaring had afgelegd. En ik wist dat ik had gewonnen.

    Het feit dat ik het uiteindelijke doodvonnis had uitgesproken, zat me dwars. Ik was misschien niet zo’n toegewijde boeddhiste als Nuharoo, maar ik geloofde in Boeddha’s leer dat ‘iemand doden ten kostte van je deugdzaamheid gaat’. Een dergelijke afschuwelijke daad verstoorde je innerlijk evenwicht en beperkte je levensduur. Helaas kon ik de uitvoering van de straf niet verhinderen.

    De tweede man die werd aangeklaagd, was generaal Sheng Pao, die niet alleen mijn vriend was, maar ook kon bogen op aanzienlijke bijdragen aan de belangen van de dynastie. Ik kon er niet van slapen, maar twijfelde geen moment over mijn acties.

    De bomen die ik door mijn raam kon zien, zwaaiden hevig heen en weer door een plotselinge storm, als uitgestoken, naakte armen die om hulp smeekten. De doornatte en door de wind gebeukte takken braken af en vielen op de gele dakpannen van mijn paleis. De grote magnolia in de tuin was dit jaar al vroeg uitgelopen en de storm zou de bloesem zeker beschadigen.

    Het was middernacht, en ik zat aan Sheng Pao te denken terwijl ik naar de regendruppels keek die langs de ramen naar beneden gleden. Ik wist niet hoe ik me moest voorbereiden. Het lukte me niet een stemmetje in mijn hoofd kwijt te raken dat zei: Zonder Sheng Pao zou je nu niet meer leven, Orchidee.

    Sheng Pao was een dappere Vaandeldrager, een onverschrokken strijder, die in armoede was opgegroeid en op eigen kracht een carrière had opgebouwd. Hij was jarenlang opperbevelhebber geweest van de noordelijke keizerlijke strijdmacht en had veel invloed aan het hof. Zijn vijanden vreesden hem, zo erg dat alleen zijn naam elke Taiping-rebel van angst deed sidderen. De generaal hield van zijn soldaten en had een afkeer van oorlog, want hij wist wat de prijs ervan was. Hij had ervoor gekozen te onderhandelen met de rebellenleiders en was er zo in geslaagd veel provincies terug te krijgen zonder gebruik te maken van geweld.

    Tijdens mijn strijd tegen de voormalige Grote Raadsheer Su Shun in 1861 stond Sheng Pao achter mij. De staatsgreep na de dood van mijn echtgenoot was voor mij een beslissend moment en Sheng Pao was de enige strijdheer die me toen te hulp kwam.

    De problemen met Sheng Pao begonnen nadat we van Jehol, het keizerlijk jachtgebied, terugkeerden naar Peking met het lijk van mijn echtgenoot, keizer Hsien Feng. Ik had de generaal beloond voor zijn diensten en hem een hogere rang gegeven, waardoor hij ongekende macht en rijkdom verkreeg. Het duurde echter niet lang voordat er uit alle delen van het land klachten binnenstroomden over zijn schandalige gedrag. Aanvankelijk werden de brieven bezorgd bij de Raad van Oorlog. Niemand durfde Sheng Pao rechtstreeks aan te vallen.

    Prins Kung negeerde de klachten en hoopte dat Sheng Pao zich zou beheersen. Die hoop bleek ijdel. Er werd zelfs gezegd dat ook ik de situatie negeerde omdat Sheng Pao te belangrijk was.

    Ik deed mijn best mijn geduld te bewaren, maar op een gegeven moment werd mijn zoons gezag als heerser in twijfel getrokken. Ik ging naar prins Kung en verzocht hem Sheng Pao gerechtelijk te vervolgen.

    De opsporingsambtenaren van prins Kung ontdekten dat de generaal het aantal dodelijke slachtoffers overdreef om hogere vergoedingen te krijgen. Daarnaast verzon hij overwinningen om te bewerkstelligen dat zijn officieren bevorderd werden. Sheng Pao eiste dat het hof al zijn eisen zou inwilligen. Hij had er een gewoonte van gemaakt om ten eigen bate lokale belastingen te verhogen. Iedereen wist dat hij zich overgaf aan buitensporig drinkgedrag en aan prostitueebezoek.

    Andere gouverneurs begonnen Sheng Pao’s voorbeeld te volgen. Enkelen betaalden geen keizerlijke belastingen meer. De soldaten werd ingeprent dat ze trouw aan de gouverneurs moesten zijn in plaats van aan keizer Tung Chih en de slagzin ‘Niet Tung Chih maar Sheng Pao is de keizer van China’ begon populair te worden in de straten van Peking.

    Het laatste nieuws was de extravagante bruiloft van Sheng Pao. En het feit dat zijn bruid de voormalige echtgenote was van een bekende rebellenleider van de Taiping.

    Kort na het aanbreken van de dag brak de zon door de wolken, maar het regende nog steeds. In de tuin steeg een mist van de grond en omringde de bomen als witte rook.

    Ik was al aangekleed en zat in mijn zetel, toen mijn eunuch An-te-hai binnenkwam en met opgewonden stem aankondigde: ‘Mevrouw, Yung Lu is gekomen.’

    Mijn adem stokte toen ik hem zag. Lang en sterk in zijn Vaandeldragersuniform kwam Yung Lu de kamer binnen.

    Ik probeerde op te staan om hem te begroeten, maar ik had een slap gevoel in mijn benen, dus bleef ik zitten.

    An-te-hai kwam tussen ons in staan met een gele fluwelen mat. Zonder zich te haasten legde hij de mat op de vloer, een meter van mijn zetel vandaan. Dit was een onderdeel van het ritueel dat iedereen moest volgen die de keizerlijke weduwe in het tweede jaar na haar rouwperiode ontmoette. Dit voorgeschreven gedrag voelde belachelijk aan, want Yung Lu en ik hadden elkaar vaak bij audiënties gezien, al moesten we ons daar als vreemden tegenover elkaar opstellen. Het doel van dit ritueel was ons te herinneren aan de afstand tussen keizerlijke mannen en vrouwen.

    Inmiddels waren mijn eunuchen, dienaren en hofdames met hun handen gevouwen tegen de muren komen staan. Ze staarden naar An-te-hai die zijn show opvoerde. In de loop der jaren was hij een meester geworden in het creëren van illusies. Yung Lu en ik waren de acteurs in een slim geregisseerde afleidingsmanoevre.

    Yung Lu wierp zichzelf op de mat, raakte de grond lichtjes met zijn voorhoofd en wenste me een goede gezondheid toe.

    ‘Staat u op,’ wist ik uit te brengen.

    Yung Lu stond op en An-te-hai trok langzaam de mat weg, waarbij hij alle aandacht op zichzelf vestigde terwijl Yung Lu en ik blikken uitwisselden.

    Er werd thee geserveerd, terwijl wij daar als twee stenen vazen zaten. We begonnen te praten over de nasleep van gouverneur Ho’s vervolging en wisselden onze meningen uit over de ophanden zijnde zaak van Sheng Pao. Yung Lu verzekerde me dat ik de juiste beslissing had genomen.

    Toen ik daar naast mijn grote liefde zat, ging mijn geest terug in de tijd. Ik kon de gebeurtenissen van vier jaar geleden niet vergeten, die keer dat wij tweeën ons enige intieme moment hadden gedeeld in de tombe van Hsien Feng. Ik wilde dolgraag weten of Yung Lu net zo aan dat moment terugdacht als ik. Ik kon echter niets aan zijn gezicht aflezen. Toen hij een paar dagen daarvoor aanwezig was bij een audiëntie en me recht aankeek, twijfelde ik eraan of dat hartstochtelijke moment werkelijk had plaatsgevonden. Als weduwe van keizer Hsien Feng kon ik nooit een toekomst hebben met een andere man. Toch weigerde mijn hart om in zijn grafkelder opgesloten te blijven.

    Door Yung Lu’s functie als commandant van de Vaandeldragers werd hij vaak weggeroepen uit de hoofdstad. Hij ging daar waar hij nodig was, met of zonder zijn troepen, om ervoor te zorgen dat de Chinese krijgsmacht zijn plicht jegens het rijk vervulde. Dit leven paste bij hem, want hij was een man van actie; hij was een soldaat die liever in het gezelschap van andere soldaten verkeerde dan van de ministers aan het hof.

    Ik kon mijn onvervulde verlangen gemakkelijker verdragen doordat Yung Lu zo vaak weg was. Pas als hij weer terug was, besefte ik hoe veel ik voor hem voelde. Plotseling was hij dan bij me om zijn rapport uit te brengen over een dringende zaak of me raad te geven op een kritiek moment. Soms verbleef hij weken of zelfs maanden in de hoofdstad en woonde dan plichtsgetrouw de hofzittingen bij. Alleen gedurende die periodes kon ik zeggen dat ik elke dag naar de audiëntie uitkeek.

    Afgezien van de audiënties ontweek Yung Lu mijn gezelschap. Op zijn manier beschermde hij me zo tegen roddel en achterklap. Als ik het verlangen uitte hem persoonlijk te spreken, voldeed hij niet aan mijn verzoek. Toch stuurde ik An-te-hai steeds naar hem toe. Ik wilde Yung Lu zo laten weten dat de eunuch beschikbaar was om hem via de achterdeur van de audiëntiezaal naar mijn vertrekken te leiden.

    Hoewel Yung Lu me had verzekerd dat ik de juiste beslissing had genomen met betrekking tot Sheng Pao, bleef ik me zorgen maken. Het was waar dat het bewijs tegen hem voldoende was om hem te veroordelen, maar de generaal had veel medestanders aan het hof, onder wie prins Kung, die, zo merkte ik, steeds meer afstand tot mij bewaarde. Toen Sheng Pao eindelijk onder begeleiding naar Peking werd gebracht, kwam mijn zwager plotseling weer naar me toe en stond erop dat Sheng Pao verbannen zou worden in plaats van ter dood gebracht. Ik wees Kung er nogmaals op dat keizer Hsien Feng het oorspronkelijke doodvonnis had uitgesproken. Prins Kung was niet van zijn stuk te brengen. Hij vatte mijn vastberadenheid op als een oorlogsverklaring.

    Toen uit alle uithoeken van China verzoekschriften binnenstroomden om Sheng Pao vrij te laten, voelde ik me kwetsbaar en bang. Voor de zoveelste keer sprong Yung Lu voor me in de bres en gaf me daardoor weer zelfvertrouwen. Hij zorgde ervoor dat ik weer moed kreeg en ook de rust om na te denken. Weinigen wisten dat Yung Lu zijn eigen redenen had om Sheng Pao dood te wensen: het vervulde Yung Lu met afschuw dat Sheng Pao gewonde soldaten afmaakte. In de ogen van Yung Lu was dit een principekwestie.

    Mijn strategie was simpel: ik verzekerde Sheng Pao’s ondergeschikten dat ik Sheng Pao niet zou laten onthoofden als de meerderheid van hen vond dat hij moest blijven leven. Daarnaast wijzigde ik de regels zo dat de leden van Sheng Pao’s clan niet dezelfde straf zouden ondergaan als hun leider. Opgelucht konden de mensen nu met hun hart stemmen, en ze wensten Sheng Pao dood.

    Sheng Pao werd overgebracht naar de Strafraad, waar hij snel ter dood werd gebracht. Ik werd bevangen door een gevoel van verdriet en mislukking. Dagenlang had ik dezelfde droom: mijn vader stond achter in een donkere zaal op een krukje, omgeven door hoge muren. Gekleed in zijn grijze katoenen pyjama probeerde hij een spijker in de muur te slaan. Hij was afschuwelijk mager, vel over been. Het krukje waarop hij stond wiebelde en hij had nog maar één been. Ik riep hem en hij draaide zich met een stijve nek naar me toe. Hij stak zijn linkerarm naar me uit en opende zijn hand. Daarin lagen allemaal roestige spijkers.

    Ik durfde de droom niet te laten verklaren, want in de Chinese mythologie vertegenwoordigden roestige spijkers berouw en spijt.

    Zonder de steun van Yung Lu had ik niet kunnen doen wat ik deed. In de loop der tijd zouden mijn gevoelens voor hem steeds sterker worden, maar onze lichamelijke liefde zou echter een droom

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1