Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De vallei van verwondering
De vallei van verwondering
De vallei van verwondering
Ebook865 pages14 hours

De vallei van verwondering

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In 'De vallei van verwondering' voert schrijfster Amy Tan de lezer mee in de levens van twee sterke vrouwen, moeder en dochter. Het is 1912 en het leven van de veertienjarige Amerikaans-Chinese Violet is uitgestippeld om courtisane te worden. Hier legt ze zich niet zomaar bij neer, en uiteindelijk groeit ze uit tot zakenvrouw in de wereld van de lichte zeden. Ook haar moeder verwerpt de Chinese traditionele verwachtingen die haar worden opgelegd en vecht voor haar eigen levensweg. Ondanks hun sterke persoonlijkheden worstelen ze met hun identiteit en de liefde. Amy Tan schrijft in dit boek over de geschiedenis van China in de twintigste eeuw en blikt met dit verhaal tegelijkertijd terug op haar eigen verleden. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateSep 13, 2021
ISBN9788726870206
De vallei van verwondering

Read more from Amy Tan

Related to De vallei van verwondering

Related ebooks

Related articles

Reviews for De vallei van verwondering

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De vallei van verwondering - Amy Tan

    De vallei van verwondering

    Translated by Roland Fagel, Vicky Francken

    Original title: The Valley of Amazement

    Original language: English

    Copyright © 2013, 2021 Amy Tan and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726870206

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Quicksand years that whirl me I know not whither,

    Your schemes, politics, fail, lines give way, substances mock and elude me,

    Only the theme I sing, the great and strong-possess’d soul, eludes not,

    One’s-self must never give way – that is the final substance – that out of all is sure,

    Out of politics, triumphs, battles, life, what at last finally remains?

    When shows break up what but One’s-Self is sure?

    – Walt Whitman, ‘Quicksand Years’

    1

    Verborgen Pad van Jade

    Shanghai

    1905-1907

    Violet

    Op mijn zevende wist ik precies wie ik was: een op-en-top Amerikaans meisje – qua afkomst, taal en gedrag – en mijn moeder, Lulu Minturn, was de enige blanke vrouw in Shanghai met een eersteklas courtisanehuis.

    Mijn moeder noemde me Violet, naar de kleine bloemetjes waar ze zo dol op was toen ze opgroeide in San Francisco, een stad die ik alleen op ansichtkaarten heb gezien. Die naam van mij zou ik gaan haten. De courtisanes spraken Violet uit als vyau-la – het woord dat je in Shanghai gebruikte als je ergens vanaf wilde. ‘Vyau-la! Vyau-la!’ zo werd ik overal begroet.

    Mijn moeder nam een Chinese naam aan die klonk als haar Amerikaanse, Lulu Mimi, en vanaf dat moment stond haar courtisanehuis bekend als het Huis van Lulu Mimi. Haar westerse gasten kenden het onder de vertaling van de Chinese karakters van haar naam: Verborgen Pad van Jade. Andere eersteklas courtisanehuizen met een zowel Chinese als westerse clientèle waren er niet in Shanghai en veel van de bezoekers behoorden tot de meest vermogende spelers op het gebied van de buitenlandse handel. En dus doorbrak ze op tamelijk extravagante wijze in beide werelden een taboe.

    Dat bloemenhuis was mijn hele wereld. Kinderen van mijn leeftijd waren er niet, Amerikaanse vriendjes of vriendinnetjes had ik niet. Op mijn zesde schreef moeder me in voor Mejuffrouw Juweels Meisjes Academie. Er waren maar veertien leerlingen en ze waren allemaal gemeen. Sommige moeders hadden bezwaar gemaakt tegen mijn komst en hun dochters hadden alle andere meisjes tegen mij opgezet: het was een complot om mij weer weg te krijgen. Ik zou in een huis van ‘slechte gewoonten’ wonen en niemand mocht mij aanraken, want dan zou mijn smet misschien wel afgeven. Tegen de juf zeiden ze dat ik de hele tijd vloekte, terwijl ik dat maar één keertje had gedaan. De grootste belediging kwam van een ouder meisje met vreemde lange krullen. Op mijn derde schooldag liep ik door de hal naar binnen en toen kwam dit meisje bruusk op me af en zei, binnen gehoorsafstand van mijn juf en de meisjes uit mijn klas: ‘Jij sprak Sinjo tegen een Sinjo-bedelaar, dus ben jij een Sinjo.’ Meer van dat soort beledigingen kon ik niet verdragen. Ik greep die krullen van haar beet en trok er hard aan. Ze begon te krijsen en een heleboel vuisten stompten me in mijn rug en een andere vuist bezorgde me een bloedlip en sloeg een tand uit die toch al los had gezeten. Die tand spuugde ik uit en even staarden we allemaal naar het glinsterende ivoor, daarna greep ik mezelf bij mijn nek voor het dramatische effect en gilde: ‘Jullie hebben me vermoord!’, waarna ik op de grond in elkaar zakte. Eén meisje viel flauw en de bendeleidster en haar trawanten renden er met aangeslagen gezichten vandoor. Ik raapte de tand op – een voormalig levend deel van me – en de juf duwde snel een zakdoekprop tegen mijn gezicht om het bloeden te stelpen, waarna ze me zonder een woord van troost in een riksja naar huis stuurde. Moeder besloot ter plekke dat ik voortaan privéles zou krijgen.

    Verward vertelde ik haar wat ik tegen de oude bedelaar had gezegd: ‘Laat me erdoor, lao huazi’ Tot ze me vertelde dat lao buazi het Chinese woord voor ‘bedelaar’ was, had ik niet geweten dat ik een mengelmoesje sprak van Engels, Chinees en het dialect van Shanghai. Maar ja, hoe had ik het Engelse woord voor bedelaar moeten weten? Nog nooit had ik een Amerikaans opaatje gezien, dat in elkaar gezakt tegen een muur leunde en met een slap mondje wat tegen mij mompelde in de hoop mijn medelijden op te wekken. Tot ik naar school ging, had ik mijn eigenaardige taaltje alleen in Verborgen Pad van Jade gesproken, tegen onze vier courtisanes, hun bedienden en de rest van het personeel. Hun uitingen van geroddel en geflirt, geklaag en narigheid, gingen mijn oor in en kwamen mijn mond uit. Mijn moeder had me nooit verteld dat er iets scheelde aan mijn taalgebruik. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken, sprak moeder ook Chinees en sprak haar bediende, Gouden Duif, ook Engels.

    Ik bleef piekeren over de beschuldiging van het meisje. Ik vroeg moeder of ze als kind Chinees gesproken had en ze vertelde me dat Gouden Duif haar grondig had onderwezen. Daarna vroeg ik moeder of ik net zo goed Chinees sprak als de courtisanes. ‘In veel opzichten is jouw Chinees zelfs beter,’ zei ze. ‘Mooier uitgesproken.’ Dat verontrustte me. Ik vroeg mijn nieuwe huisleraar of een Chinees van nature beter Chinees sprak dan een Amerikaan ooit zou kunnen. Hij zei dat de vorm van de mond, tong en lippen van elk ras het beste paste bij de bijbehorende specifieke taal, net zoals de oren die de woorden de hersenen in leidden. Ik vroeg hem waarom hij dacht dat ik Chinees kon spreken. Hij zei dat ik hard gestudeerd had en dat ik mijn mond zo vaak had geoefend dat ik mijn tong anders kon bewegen.

    Twee dagen lang maakte ik me zorgen, tot ik met logisch doordenken mijn afkomst wist terug te winnen. Ten eerste, zo redeneerde ik, was moeder een Amerikaanse. Mijn vader was al dood, maar hij was duidelijk een Amerikaan geweest, want ik had een lichte huid, bruin haar en groene ogen. Ik droeg westerse kleding en gewone schoenen. Mijn voeten waren niet in elkaar gedrukt en als pasteideeg bekneld in een pietepeuterig schoentje. Ik was goed opgeleid, ook in moeilijke vakken als geschiedenis en natuurwetenschappen – ‘en met geen hoger doel dan Kennis Alleen’, had mijn huisleraar gezegd. De meeste Chinese meisjes leerden alleen hoe ze zich moesten gedragen.

    Bovendien dacht ik niet zoals een Chinees – voor mij geen gekruip voor beelden, geen rokerige wierookgeur en geen geesten. Moeder zei tegen mij: ‘Geesten zijn bijgeloof, opgeroepen door de angsten van de Chinezen zelf. De Chinezen zijn een angstig volkje en daarom hebben ze veel bijgeloof.’ Ik was niet angstig. En ik deed de dingen niet op een bepaalde manier omdat ze nou eenmaal al duizend jaar zo werden gedaan. Ik had de onbevangenheid van een yankee en een onafhankelijke geest, dat zei moeder tegen me. Zo was het bijvoorbeeld mijn idee om de bedienden moderne vorken te geven in plaats van ouderwetse eetstokjes. Moeder beval de bedienden echter om het tafelzilver terug te brengen. Elke tand van zo’n vork, zo zei ze, was al meer waard dan een bediende in een jaar kon verdienen, dus konden ze wel eens in de verleiding komen de vorken te verkopen. Chinezen hadden niet dezelfde opvattingen over eerlijkheid als wij Amerikanen. Daar was ik het mee eens. Als ik Chinees was geweest, zou ik zoiets dan over mezelf gezegd hebben?

    Nadat ik Mejuffrouw Juweels Academie had verlaten, verbood ik de courtisanes me nog langer Vyau-la te noemen. Chinese liefkozingen als ‘klein zusje’ mochten ze ook niet meer gebruiken. Ze moesten me Vivi noemen, zei ik. Alleen wie mijn naam correct uit kon spreken mocht mij Violet noemen – en dat waren mijn moeder, Gouden Duif en mijn huisleraar.

    Na mijn naamsverandering drong het tot me door dat ik daar zo vaak voor kon kiezen als ik maar wilde. Niet lang daarna hielp een ongelukje me aan mijn eerste bijnaam. Ik holde door de grote salon en knalde tegen een bediende aan met een blad vol thee en hapjes dat op de grond smakte. Hij riep dat ik een biaozi was, een ‘wervelwindje’. Een heerlijk woord. Ik was het Wervelwindje dat door het befaamde Verborgen Pad van Jade blies, met mijn donzen aureool van donker haar en mijn kat die het lint achterna zat dat ooit mijn haar op zijn plek had gehouden. Vanaf toen moesten de dienstmeisjes me Wervelwindje noemen, wat ze uitspraken als ‘woeh-woeh’.

    Ik was dol op mijn roodharige, vosachtige kat. Ze hoorde bij mij en ik bij haar, en dat was een gevoel dat ik bij niemand anders had – zelfs niet bij mijn moeder. Als ik mijn katje vasthield, maakte ze met haar pootjes knedende bewegingen in mijn keursje, terwijl ze met haar nagels bleef hangen in het koord dat ze tot visnet bewerkte. Ze had net zulke groene ogen als ik en ze had een prachtige gouden glans over haar bruin-met-zwart-gevlekte lijfje. Ze glom in het maanlicht. Ik had haar van moeder gekregen toen ik zei dat ik zo graag een vriendin wilde. De kat was vroeger van een piraat geweest, zei ze, en die had haar Carlotta genoemd, naar de dochter van de Portugese koning die hij had ontvoerd. Niemand anders had een piratenkat, terwijl iedereen wel een vriendin zou kunnen hebben. Een kat zou je altijd trouw blijven, in tegenstelling tot een vriendin. Dat wist ze wel zeker, zei moeder.

    Bijna iedereen in huis was bang voor mijn piratenkat. Ze krabde wie haar van het meubilair afjoeg. Ze jammerde als een geest wanneer ze in een kledingkast opgesloten zat. Als ze angst bespeurde bij de mensen die dicht bij haar kwamen, zette ze haar haren recht overeind en maakte ze hun duidelijk dat ze groot gelijk hadden zo bang te zijn. Gouden Duif verstijfde van angst wanneer ze zag dat Carlotta op haar af kwam huppelen. Een wilde kat had haar ernstig verwond toen ze nog klein was, en ze was bijna gestorven aan groene-etterkoorts. Als iemand mijn katje oppakte, beet ze, snel en hard, en als iemand haar zonder mijn toestemming aaide, sloeg ze haar klauwen uit. Ze vermoordde een zeventienjarige jongen genaamd Fang Loyaal, die met zijn vader naar Verborgen Pad van Jade was gekomen. Ik was haar aan het zoeken geweest en ontdekte haar onder de bank. Er stond een jongen in de weg en hij begon tegen me te brabbelen in een taal die ik niet kon verstaan. Voordat ik hem kon waarschuwen dat hij Carlotta niet aan moest raken, strekte hij zich uit en greep haar staart vast. Ze duwde haar klauwen in zijn arm en trok er vier stroken van huid en vlees uit. Hij werd bleek, knarsetandde en viel flauw, dodelijk gewond. Zijn vader nam hem mee naar huis en Gouden Duif zei dat hij ongetwijfeld dood zou gaan. Later zei een van de courtisanes dat hij inderdaad was overleden en dat het jammer was dat hij nooit van boudoirpleziertjes had kunnen genieten. Hoewel het natuurlijk zijn eigen schuld was geweest, was ik bang dat Carlotta nu weg moest en verdronken zou worden.

    Bij mij gedroeg Carlotta zich anders. Als ik haar in mijn armen droeg, was ze broos en slap. ’s Nachts spinde ze in mijn armen en ’s ochtends tjirpte ze naar me. In de zak van mijn schort bewaarde ik stukjes worst voor haar, en ook een veer van een groene papegaai aan een koordje, die ik gebruikte om haar onder de vele sofa’s in de salon uit te lokken. Haar pootjes kwamen onder de rand uit als ze naar de veer sloeg. Samen raceten we door het labyrint van meubels en ze sprong op tafels en stoelen, in de gordijnen en in de hoge rand van de lambrisering – waar ik maar wilde. Die salon was voor Carlotta en mij onze speelplaats en die speelplaats bevond zich in een voormalige spookvilla, door mijn moeder veranderd in Verborgen Pad van Jade.

    Ik hoorde haar vaak aan westerse journalisten vertellen hoe ze de plek voor bijna niets had bemachtigd. ‘Als je in Shanghai geld wilt verdienen, moet je gebruikmaken van de angst van de mensen,’ zei ze.

    Lulu

    Deze villa, heren, werd oorspronkelijk vierhonderd jaar geleden gebouwd als een zomerverblijf van Pan Ku Xiang, een rijke geleerde en een vermaard dichter van onbekende poëtische verdienste omdat de aan hem toegeschreven gedachten en gedichten in vlammen zijn opgegaan. Het land en de vier oorspronkelijke gebouwen besloegen ooit anderhalve hectare, het dubbele van tegenwoordig. De dikke stenen muur is de originele. Maar de westelijke en oostelijke vleugel moesten opnieuw worden opgetrokken na te zijn opgeslokt door een mysterieuze vuurzee – dezelfde vuurzee die de poëtische woorden van de geleerde heeft opgeslokt. Langer dan vierhonderd jaar al wordt een legende overgeleverd: een van zijn concubines in de westelijke vleugel stak het vuur aan en in de oostelijke vleugel stierf zijn echtgenote, krijsend in een kring van vlammen. Of het waar is, wie zal het zeggen? Maar het verzinnen van een legende heeft pas zin als er op zijn minst een stuk of wat moorden in voorkomen. Dat zult u toch met me eens zijn.

    Na de dood van de dichter huurde zijn zoon de beste steenhouwers in om een gedenksteen te hakken die steunde op de rug van een schildpad en door een draak werd bekroond, symbolen van eer die aan hoge ambtenaren voorbehouden waren – hoewel er in de provincie geen geschreven bewijzen te vinden waren dat hij dat ook werkelijk was geweest. Tegen de tijd dat zijn achterkleinzoon aan het hoofd van de familie stond, was de steen omgevallen en bijna geheel overwoekerd door stekelig onkruid. Door weer en wind sleten de naam van de geleerde en de loftuitingen aan zijn adres af tot onleesbare inkepingen. Dit was niet de eeuwige eerbied die de geleerde in gedachten had gehad. De vloek nam een aanvang toen zijn afstammelingen de plek honderd jaar geleden voor een schijntje verpatsten. Binnen een dag nadat hij het geld had gebeurd, raakte zijn nazaat in de greep van vurige pijnen en stierf. Een dief doodde een andere zoon. De kinderen van deze zonen stierven ook aan het een of ander, in elk geval niet aan ouderdom. Opeenvolgende kopers leden aan ongebruikelijke ziektes: verlies van voorspoed, onvruchtbaarheid, krankzinnigheid en dergelijke. Toen ik het huis zag, was het een verlaten doorn in het oog, het terrein een oerwoud van verstikkende klimplanten en verwilderd struikgewas, het perfecte toevluchtsoord voor wilde honden. Ik kocht het perceel voor een Chinees schijntje. Zowel de westerlingen als de Chinezen zeiden dat ik niet goed bij mijn hoofd was om het voor welke prijs dan ook te kopen. Geen timmerman, steenhouwer of dagloner zou ooit een voet over de drempel van dat spookhol zetten.

    Dus heren, wat zouden jullie hebben gedaan? De moed opgeven en je verlies nemen? Ik huurde een Italiaanse acteur in – een in ongenade gevallen jezuïet met het donkere uiterlijk van een Aziaat, wat nog meer in het oog sprong als hij zijn haar ter hoogte van zijn slapen naar achteren trok, zoals Chinese operazangers dat doen om hun blik een dramatische uitdrukking te geven. Hij hulde zich in de gewaden van een feng shui-meester en we lieten een paar jongens aankondigingen verspreiden over een bazaar op het terrein net buiten de spookvilla. We hadden kraampjes met eten, acrobaten, slangenmensen en muzikanten, zeldzame vruchten en een snoepautomaat waar je karameltoffees uit kon halen. Toen de feng shui-meester, vergezeld door zijn Chinese bediende, op een Chinese draagstoel arriveerde, stond er al een publiek van enige honderden mensen te wachten – kinderen en hun amahs, bedienden en riksjarijders, courtisanes en hun madammen, kleermakers en andere geruchtengrutters.

    De feng shui-meester beval dat hem een pan met vuur moest worden gebracht. Hij rolde een perkamentrol uit en gooide die in het vuur, scandeerde toen een mengelmoesje van koeterwaals Tibetaans, terwijl hij rijstwijn over het vuur sprenkelde om de vlammen hoger te doen oplaaien.

    ‘Ik zal nu het vervloekte huis betreden,’ zei de acteur tegen de menigte, ‘en Pan de Dichtersgeest overhalen het huis te verlaten. Mocht ik niet terugkeren, herinner me dan als een eerbiedwaardige man die zijn volk van dienst was ten koste van zijn eigen leven.’ Aankondigingen van dodelijk gevaar werken altijd als je mensen in je verzinsels wil laten geloven. Het publiek zag hem een huis binnengaan waar niemand een voet over de drempel durfde te zetten. Na vijf minuten keerde hij terug en golfde er een opgewonden geroezemoes door het publiek. Hij maakte bekend dat hij de Dichtersgeest in een inktpot in zijn schrijfkamer had aangetroffen. Ze hadden een uiterst vermakelijk gesprek gevoerd over zijn gedichten en zijn faam in het verleden. Dit was uitgemond in een klaagzang van de dichter over zijn nakomelingen die hem zo snel hadden prijsgegeven aan de vergetelheid. Zijn gedenksteen was verworden tot een bemoste plaat waar de wilde honden overheen plasten. De feng shui-meester had de Dichtersgeest bezworen dat hij een nieuwe steen zou oprichten, nog mooier dan de vorige. De Dichtersgeest bedankte hem en vertrok onmiddellijk uit het spookhuis om zich te verenigen met zijn vermoorde vrouw.

    Daarmee was het eerste obstakel dus overwonnen. Daarna moest ik scepsis wegnemen over de levensvatbaarheid van een uitgaansgelegenheid voor zowel westerlingen als Chinezen. Welke gasten zou mijn club weten te trekken? De meeste westerlingen beschouwen de Chinezen als hun ondergeschikten, in intellectueel, moreel en sociaal opzicht, dat zal u niet onbekend zijn. Dat ze ooit samen aan de cognac en de sigaren zouden zitten, leek dus verre van waarschijnlijk.

    Chinezen storen zich al evenzeer aan de hooghartige manier waarop buitenlanders met hun wetten en verdragen Shanghai bestieren alsof het hun eigen havenstad zou zijn. De buitenlanders vertrouwen de Chinezen niet. En ze beledigen hen door kleuterengels tegen ze te spreken, zelfs tegen een Chinees wiens Engels even verfijnd is als dat van een Britse lord. Waarom zouden de Chinezen zakelijke transacties sluiten met lieden die hen zonder enig respect menen te kunnen behandelen?

    Het eenvoudige antwoord luidt: geld. Buitenlandse handel is hun gemeenschappelijke belang, hun gemeenschappelijke taal, en ik help ze deze taal te spreken in een sfeer waarin ze ook hun laatste reserves kunnen laten varen.

    Onze westerse gasten bied ik een uitgaansgelegenheid met alle vertrouwde genoegens: biljart, kaarten, de allerbeste sigaren en cognac. In die hoek ziet u een piano. Aan het eind van elke avond drommen de nachtbrakers daaromheen, om de volksliederen en de sentimentele deuntjes uit hun eigen vaderland aan te heffen. Er lopen er hier een paar rond die menen een neefje van Caruso te zijn. Onze Chinese gasten bied ik de geneugten van een eersteklas courtisanehuis. De gasten zijn gehouden aan de rituele voorschriften van de hofmakerij. Dit is geen bordeel van het soort waar westerse mannen aan gewend zijn. En ook onze Chinese gasten bieden we nu de westerse genietingen die zij van een eersteklas courtisanehuis verwachten: biljart, kaarten, de beste whisky, naast opium ook sigaren en natuurlijk ook mooie musiciennes die de Chinese klassiekers ten gehore brengen en de mannen aanmoedigen om mee te zingen. Het gerief dat wij bieden is van hoger niveau dan in de andere huizen. Het verschil schuilt in de details en aangezien ik een Amerikaanse ben, zit die wetenschap mij in het bloed.

    En nu komen we bij de plek waar Oost en West elkaar ontmoeten, de Grote Salon, het gemeenschappelijke terrein van zakenlieden uit twee werelden. Stelt u zich het opgewonden gegons voor dat we hier elke avond horen. Menigeen heeft hier zijn fortuin vergaard en dat begon telkens met mijn introductie en hun eerste handdruk. Heren, hier valt iets te leren voor wie in Shanghai fortuin wil maken. Als mensen zeggen dat iets onmogelijk is, dan wordt het daardoor onmogelijk. In Shanghai echter is niets onmogelijk. Je moet ervoor zorgen dat oud en nieuw elkaar ontmoeten, je moet, bij wijze van spreken, de meubels even slim verschuiven om goed voor de dag te komen. Met slinkse streken de poen opstrijken. Opportunisten meer dan welkom. Achter deze deuren wordt de weg naar rijkdom geopenbaard aan iedereen die minimaal tienduizend dollar kan investeren of wiens invloed meer waard is dan dat. We hebben zo onze standaarden die we dienen te handhaven.

    Wie de poort naderde, zag in één oogopslag dat hij op het punt stond een stijlvol huis met een eerbiedwaardige geschiedenis te betreden. In de overdekte toegangspoort stond nog steeds de inscriptie die paste bij een geleerde uit de Ming-dynastie, op de hoeken had men wat mos laten zitten als bewijs van echtheid. De zware poort kreeg geregeld een nieuw laagje rode lak en het koperbeslag werd opgewreven tot het glom van pronkzucht. Aan beide pilaren hing een paneel met de namen van het huis, rechts stond: verborgen pad van jade en links stond er in Chinese karakters: het huis van lulu mimi.

    Wie de poort doorschreed en op de eerste binnenplaats stond, waande zich weer terug in de jaren waarin de Dichtersgeest nog de eigenaar van het huis was. De tuin was eenvoudig en klassiek ingericht, met visvijvers en knoestige pijnbomen. Daarachter stond een nogal streng en sober huis: de gevel niet meer dan onopgesmukt grijs pleisterwerk op natuursteen, de glas-in-loodramen met een eenvoudig patroon van gebarsten ijs. Het grijs betegelde dak had een overhangende dakrand die omhoog krulde, niet overdreven maar net genoeg om de suggestie van vleermuisvleugels te wekken. Voor het huis stond de gedenksteen van de dichter, in ere hersteld op zijn rechtmatige plaats: rustend op een schildpad en bekroond met een draak, verkondigde de steen dat de herinnering aan deze geleerde nog tienduizend jaar zou voortleven.

    Zodra je de vestibule instapte, was elk spoor van het Ming-tijdperk echter verdwenen. Aan je voeten lag een kleurig patroon van Moorse gebrandschilderde tegels en aan de overkant keek een muur van roodfluwelen gordijnen je aan. Als ze opengeslagen werden, ontwaakte je in een ‘Paleis van Hemelse Bekoring’, zoals mijn moeder het noemde. Dit was de Grote Salon, geheel westers ingericht. Dat was de gangbare mode in de betere courtisanehuizen, maar het gevoel voor mode van mijn westerse moeder was authentiek en gewaagd. Vierhonderd jaar aan kille echo’s waren gesmoord in kleurrijke wandtapijten, dikke vloerkleden en een overdaad aan lage divans, robuuste sofa’s, achterover golvende canapés en Turkse poefen. Bijzettafeltjes torsten vazen met pioenrozen zo groot als babyhoofdjes en op de ronde theetafeltjes stonden lampen die de salon een honingkleurige gouden glans van zonsondergang gaven. Op de kastjes waren ivoren humidors te vinden waaruit de bezoekers sigaren tevoorschijn konden halen, de sigaretten bevonden zich in glazen bekers met filigraanwerk van goudemail. De leunstoelen met kuiltjes zaten zo volgepropt met voering dat ze leken op de bilpartijen van wie erin plaatsnam. Sommige decoraties waren in de ogen van de Chinezen uiterst amusant. Zo hadden de afgebeelde Chinezen op de uit Frankrijk geïmporteerde blauw-met-witte vazen bijvoorbeeld gezichten die sprekend leken op Napoleon en Joséphine. Over de glas-in-loodramen hingen zware pluchen gordijnen, verzwaard met groene, rode en gele kwastjes en vingerdikke franjes: Carlotta’s favoriete speelgoed. Bij het licht van kroonluchters en muurkandelaars vielen schilderingen te bewonderen van Romeinse godinnen met rozerode wangen en gespierde witte lijven, ronddartelend naast al even gespierde witte paarden – groteske taferelen die, zo hoorde ik Chinese mannen zeggen, naar hun mening uitbeeldingen van bestialiteiten waren.

    Ter rechter- en linkerzijde van de Grote Salon openden zich deuren naar kleinere, meer vertrouwelijke vertrekken. Daar weer achter voerden overdekte doorgangen over de binnenplaatsen naar de voormalige bibliotheek, de schrijfkamer en de familietempel van de vermaarde geleerde, stuk voor stuk op geraffineerde wijze omgetoverd tot vertrekken waar een zakenman zijn vrienden kon onthalen op een maaltijd en zich kon laven aan de hartverscheurende zangkunsten van gracieuze courtisanes.

    Achter in de Grote Salon had mijn moeder een gestoffeerde wenteltrap met een roodgelakte houten leuning geplaatst. Die trap bracht je naar boven, naar drie gewelfde en met fluweel beklede balkons, naar het evenbeeld van de balkons die je in operagebouwen ziet. Vanaf daar keek je uit over de Grote Salon en van daaruit sloeg ik dus vaak de festiviteiten beneden gaande, terwijl Carlotta over de balustrades heen en weer drentelde.

    De feesten begonnen na zonsondergang. Rijtuigen en riksja’s arriveerden in het holst van de nacht. Gebarsten Ei, de portier, had de namen van iedereen die zou komen al uit zijn hoofd geleerd en dat waren dan ook de enigen die naar binnen mochten. Vanaf mijn uitkijkpost zag ik hoe de mannen door de rode gordijnen de paleiskamer binnenstroomden. Ik kon het meteen zien als een man voor het eerst kwam. Terwijl hij de kamer rondkeek, gaapte hij het toneel aan, waarna hij ongelovig moest constateren dat de Chinese en westerse mannen elkaar met hoffelijkheid begroetten. De westerling zou een eerste glimp opvangen van courtisanes in hun leefomgeving. Mogelijk had hij ze eerder alleen gezien in rijtuigen op de grote weg, gehuld in bont, het hoofd bedekt door een hoed. Maar nu waren ze binnen handbereik. Hij zou met een courtisane kunnen praten, vol bewondering naar haar kunnen glimlachen, al zou hij snel merken dat haar aanraken niet was toegestaan. Ik was verrukt dat mijn moeder bij mannen van al die nationaliteiten zo veel ontzag opwekte. Ze bezat het vermogen mannen sprakeloos te maken zodra ze de kamer betraden.

    Onze courtisanes behoorden tot de meest populaire en getalenteerde meisjes die er in de eersteklashuizen van Shanghai te vinden waren – elegant en schuchter maar verleidelijk, aantrekkelijk ongrijpbaar en bedreven in de zangkunst of het voordragen van gedichten. Ze stonden bekend als de Wolkenschonen. In ieders naam kwam het woord ‘Wolk’ voor, wat duidelijk maakte bij welk huis ze hoorden. Op de dag dat ze hier vertrokken – of dat nu was om te trouwen, in te treden in een vrouwenklooster of te gaan werken in een huis van lager allooi – verdampte de wolk uit hun naam. De Wolken die er woonden toen ik zeven was, heetten Roze Wolk, Golvende Wolk, Sneeuwwitte Wolk en Magische Wolk, mijn favoriete. Stuk voor stuk waren ze intelligent. De meesten waren dertien of veertien geweest toen ze hier aankwamen en zouden drie- of vierentwintig zijn als ze hier weggingen.

    Mijn moeder stelde de regels op aangaande hun manier van zakendoen met de gasten, hun bijdrage aan de onkosten en het deel van hun verdiensten dat ze dienden af te dragen. Gouden Duif hield toezicht op gedrag en uiterlijke verschijning van de courtisanes en waarborgde de maatstaven en de reputatie van een eersteklas courtisanehuis. Gouden Duif wist hoe kwetsbaar de reputatie van een meisje was. Ooit was ze zelf een van de meest populaire courtisanes van haar tijd geweest, tot haar beschermheer haar voortanden eruit had geslagen en de helft van de botten in haar gezicht had gebroken. Toen ze was hersteld, met nog wat scheve trekken in haar gelaat, was haar plaats ingenomen door andere schoonheden. Tegen alle speculaties dat ze wel iets heel ergs gedaan moest hebben om bij zo’n vreedzaam man dergelijk agressief gedrag op te wekken, viel voor haar geen enkel verweer te vinden.

    Hoe bevallig deze meisjes ook waren, iedere gast, of die nu Chinees of westers was, hoopte in het bijzonder één vrouw te mogen ontwaren: mijn moeder. Vanuit mijn uitkijkpost viel ze gemakkelijk te herkennen aan de springerige bos bruine krullen die achteloos haar schouders sierde. Mijn haar leek veel op dat van haar, alleen was het donkerder. Haar huid had een lichtgetinte ondertoon. Ze vertelde anderen trots dat er wat bloed uit Bombay door haar aderen vloeide. Niemand, Chinees noch buitenlander, zou oprecht kunnen zeggen dat mijn moeder mooi was. Ze had een lange, hoekige neus die eruitzag alsof hij grofweg was geboetseerd met een schilmesje. Haar voorhoofd was lang en breed, bij uitstek een teken van een rationeel karakter, zei Gouden Duif. Haar kin bolde op als een strijdlustige vuist en haar kaken hadden scherpe hoeken. Haar irissen waren onnatuurlijk groot en haar ogen lagen in diepe, donkere holtes, toegewuifd door donkere wimpers. Maar ze was betoverend, daar was iedereen het over eens, meer nog dan wanneer ze een grote schoonheid met klassieke gelaatstrekken zou zijn geweest. Het was alles aan haar – haar lach, haar omfloerste en melodieuze stem, de uitdagende en zwoele beweging van haar lichaam. Ze sprankelde. Ze gloeide. Een man raakte al van haar in de ban door slechts één enkele oogopslag van haar doordringende ogen. Dat zag ik keer op keer gebeuren. Elke man gaf ze het gevoel dat juist hij heel erg bijzonder voor haar was.

    Ook qua stijl kon niemand aan haar tippen. De kleding die ze droeg, was van haar eigen schalkse ontwerp. Het mooist vond ik de lilakleurige japon van bijna doorschijnende zijde, zwevend boven bleekroze tussahzijde. Er waren kronkelende ranken met kleine blaadjes op geborduurd. Op haar boezem klommen twee roze rozenknopjes uit de toppen van de ranken. En als je dacht dat de rozenknopjes ook van zijde waren, had je maar half gelijk, want een van beide was een echte roos die zijn bloemblaadjes losliet en zijn aroma verspreidde naarmate de nacht vorderde.

    Vanaf het balkon volgde ik haar terwijl ze de kamer doorkruiste. De sleep van haar rok ruiste achter haar aan, de bewondering van mannen in haar kielzog. Ik zag hoe ze zich eerst naar de ene kant wendde om met een Chinese, en daarna naar de andere kant om met een westerse man te praten. Ik kon wel zien dat ze het allebei als een voorrecht beschouwden de uitverkorenen van haar aandacht te zijn. Al die mannen wilden hetzelfde van mijn moeder. Het was haar guanxi, zoals de Chinezen het noemden, haar invloedrijke connecties, zoals de westerlingen zeiden. Het was haar vertrouwdheid met veel van de machtigste en succesvolste westerlingen en Chinezen in Shanghai, Kanton, Macau en Hongkong. Die vertrouwdheid behelsde kennis van hun zaken en van de grenzen van hun mogelijkheden. Haar magneetwerking was haar talent om mannen en winstkansen bij elkaar te brengen.

    De geheimen van deze mannen had mijn moeder volgens de afgunstige madammen van andere courtisanehuizen ontdekt door het bed met ze te delen, met honderden mannen van elke huidskleur. Al die mannen kon ze chanteren, omdat ze natuurlijk wist met welke illegale methoden ze zich hadden weten te verrijken. Bracht ze hen ’s nachts onder invloed van roesmiddelen? Wie kon weten wat ze allemaal wel niet deed om uit deze mannen de kennis los te weken die ze nodig had?

    De echte reden van haar zakelijk succes had vooral te maken met Gouden Duif. Dat had moeder me zo vaak verteld, maar op zo’n omslachtige manier dat ik alleen stukken en brokken kon verzamelen van verhalen die in hun geheel te wonderbaarlijk klonken om waar te kunnen zijn. Zij en Gouden Duif ontmoetten elkaar kennelijk ongeveer tien jaar geleden toen ze in een huis aan de Oostelijke Bloemenallee woonden. Eerst dreef Gouden Duif een theehuis voor Chinese zeelui. Toen begon moeder een kroeg voor piraten. Dus richtte Gouden Duif een nog luxueuzer theehuis voor zeekapiteins op en begon mijn moeder een privéclub voor eigenaren van luxejachten. Zo bleven ze elkaar overtroeven tot mijn moeder Verborgen Pad van Jade begon – en dat was het dan. Gedurende die tijd leerde moeder Gouden Duif Engels en leerde Gouden Duif haar Chinees. Samen voerden ze een ritueel uit dat momo heet en dat dieven gebruikten om geheimen te stelen. Gouden Duif zei dat momo niets meer was dan je rustig houden. Maar ik geloofde haar niet.

    Soms zwierf ik met Carlotta van mijn uitkijkpost naar beneden en baande ik me een weg door een uitgestrekt labyrint van mannen in donkere pakken. Slechts een enkeling leek me op te merken. Het was alsof ik onzichtbaar was, behalve voor de huisbedienden die me, tegen de tijd dat ik zeven was, niet langer vreesden als het Wervelwindje, maar me nu eerder behandelden als een halmpje dat wegtuimelt in de wind.

    Ik was te klein om langs de groepjes mannen te kijken, maar ik hoorde de heldere stem van mijn moeder, die naar me toe of van me af bewoog, terwijl ze elke gast begroette als een vriend die ze jaren niet had gezien. Gasten die zich al een tijdje niet hadden vertoond, kregen een zachtaardige berisping. De mannen voelden zich gevleid dat ze hen had gemist. Ik zag hoe ze al die mannen zo ver wist te krijgen om het altijd met haar eens te zijn. Als twee mannen in dezelfde ruimte tegenovergestelde meningen waren toegedaan, dan koos ze geen partij maar gaf ze blijk van overzicht, een blik van bovenaf als het ware. Als een godin bracht ze beide meningen samen tot één enkele gedeelde overtuiging. Ze vertaalde niet hun exacte woorden, maar veranderde de toon van hun bedoelingen, hun belangen en hun samenwerking.

    Ook was ze vergevingsgezind ten aanzien van blunders, en die deden zich zeker voor, zoals dat nu eenmaal vaak het geval is tussen verschillende volken. Ik herinner me een avond waarop ik naast moeder stond toen ze een Britse fabrikant, meneer Scott, voorstelde aan een bankier genaamd meneer Yang. Meneer Scott stak gelijk van wal met een verhaal over zijn gokwinst op de renbaan die dag. Helaas sprak meneer Yang perfect Engels en dus kon mijn moeder de conversatie geen andere draai geven toen meneer Scott opgewonden vertelde over zijn middagje bij de paardenrennen.

    ‘Dat paard had een winstkans van twaalf tegen één. In de laatste vierhonderd meter striemden zijn benen door de lucht, met toenemende, onverstoorbare snelheid tot het eind.’ Er viel een schaduw over zijn ogen, alsof hij de race opnieuw bekeek. ‘Hij won de race met een voorsprong van vijf lichaamslengtes! Meneer Yang, houdt u van paardenraces?’

    Met een strak gezicht zei meneer Yang diplomatiek: ‘Ik heb nog niet het genoegen gesmaakt er een bij te wonen, meneer Scott, noch ook maar één enkele andere Chinees die ik ken.’

    Meneer Scott antwoordde snel: ‘Dan moeten we er samen naartoe. Morgen misschien?’

    Waarop meneer Yang ernstig vervolgde: ‘Uw westerse wetten in de Internationale Concessie zouden u ertoe verplichten mij mee te nemen als uw bediende.’

    De lach van meneer Scott verdween van zijn gezicht. Hij was dat verbod glad vergeten. Nerveus keek hij naar mijn moeder, en zij zei op luchtige toon: ‘Meneer Yang, u moet meneer Scott als riksjatrekker meenemen naar de Chinese Ommuurde Stad en hem aansporen net zo’n haast te maken als zijn winnende paard naar de uitgang. Oog om oog, tand om tand.’

    Nadat ze hier alle drie smakelijk om hadden moeten lachen, zei ze:

    ‘Al dat gepraat over snelheid en haast herinnert me eraan dat we pijlsnel moeten samenwerken om de toestemming voor de vaarroute langs Yokohama los te krijgen. Ik ken wel iemand die daarbij een handje zou kunnen helpen. Zal ik hem morgen een bericht sturen?’ De week daarop werd er driemaal een som geld gebracht. Een van meneer Yang, een grotere som van meneer Scott en de laatste van de bureaucraat die ook belang had bij de deal en het verkrijgen van de vereiste toestemming met smeergeld had bespoedigd.

    Ik zag hoe ze de mannen in vervoering bracht. Ze gedroegen zich alsof ze verliefd op haar waren. Maar ze konden hun hartstocht, hoe oprecht ook, niet opbiechten. Een waarschuwing deed de ronde: dat ze het niet als oprechte gevoelens van liefde zou zien, maar als huichelarij om een streepje voor te behalen. Wie probeerde haar voor zich te winnen, zou ze verbannen uit Verborgen Pad van Jade, zo zwoer ze. Die gelofte brak ze voor één man.

    Achter de balkons bevonden zich twee gangen, met daartussenin een gemeenschappelijke kamer waarin we samen aten. Aan de andere kant van een ronde zuilengang lag een grotere kamer die we de Familiezaal noemden. Er stonden drie theetafels met bijbehorende stoelen en wat westerse decoratiestukken. Hier sprak mijn moeder af met de kleermaker of de schoenmaker, de belastingambtenaar, de bankier en anderen met wie ze dat soort saaie zaken moest regelen. Af en toe vond er daar ook een schijnbruiloft plaats tussen een courtisane en een beschermheer die een contract had getekend voor minstens twee seizoenen. Wanneer de kamer niet werd gebruikt, het merendeel van de tijd, zaten de Wolkenschonen er thee te drinken en zoete kiemen te eten, terwijl ze zomaar wat kletsten over een vrijer waar niemand trek in had of over een nieuw restaurant met hippe, buitenlandse gerechten of over de ondergang van een courtisane uit een ander huis. Ze gingen als zusjes met elkaar om en waren met elkaar verbonden door het wel en wee van dit huis in deze fase van hun korte loopbaan. Ze troostten elkaar, moedigden elkaar aan en kibbelden over onbeduidende dingen als de gemeenschappelijke uitgaven voor de maaltijden. Ze waren jaloers op elkaar maar leenden elkaar ook broches en armbanden. En vaak vertelden ze dezelfde verhalen over hoe ze van hun familie waren gescheiden, wat meestal uitmondde in gezamenlijk gesnik vol wederzijds begrip.

    ‘Niemand zou zo’n bitter lot hoeven te dragen,’ klonk het gemeenschappelijke refrein. ‘Die vervloekte ellendeling,’ zo klonk een ander.

    Een gang leidde naar een binnenplaats waar twee grote vleugels van het huis op uitkwamen die als rechthoeken rond een kleinere binnenplaats lagen. Links lag de zuidwestelijke vleugel waar de Wolkenschonen woonden. Langs alle vier de zijden liep een overdekte wandelgang, waardoor elk meisje haar kamer kon bereiken. De courtisane met de laagste positie woonde in de kamer het dichtst bij de gang, met de minste privacy, want alle andere meisjes liepen langs haar deur en raam naar hun eigen kamer. De courtisane met de hoogste positie woonde in de verste kamer en genoot dus de meeste privacy. Alle langgerekte kamers bestonden uit twee delen. Aan de ene kant van een hoog kamerscherm met een lattenraster konden de Wolkenschone en haar gast genieten van een intiem diner. Achter het scherm lag haar boudoir. Er was een raam dat uitkeek op de centrale binnenplaats, ideaal om samen naar de maan te staren. Hoe populairder een meisje, hoe rijker gemeubileerd haar kamer, die vaak overladen raakte door geschenken van haar vrijers en beschermheren. De boudoirs sloten meer aan op de Chinese stijl dan de inrichting van de salon. Geen beschermheer wilde voor een raadsel komen te staan als hij zich afvroeg op welke divan hij achterover kon leunen om te roken, waar hij zijn behoefte kon doen of waar hij kon slapen als hij zichzelf had uitgeput of op het punt stond dat te doen.

    Mijn moeder, Gouden Duif en ik woonden in de noordoostelijke vleugel. Moeder had twee verschillende kamers, elk aan een andere kant van het gebouw. De ene was haar slaapkamer en de andere haar kantoor, waar ze met Gouden Duif afsprak om de gasten van de komende avond vast even door te nemen. Tijdens haar late lunch at ik altijd met haar mee. Ik was ook altijd bij haar als ze zichzelf in haar slaapkamer in gereedheid bracht voor de avond. Dat was het mooiste moment van mijn dag. Gedurende dat kleine uurtje vroeg ze naar de onderwerpen waarover ik les kreeg en voegde daar vaak interessante weetjes aan toe. Ze vroeg naar mijn gerapporteerde misstappen: wat had ik toch gedaan om een van de dienstmeisjes zo ver te krijgen dat ze zichzelf van het leven wilde beroven, was ik weer eens brutaal geweest tegen Gouden Duif, hoe had ik het toch voor elkaar gekregen dat er nu alweer een scheur zat in mijn nieuwe jurk? Ik gaf mijn mening over een nieuw meisje of over een nieuwe hoed die moeder droeg of over Carlotta’s laatste gekke streken en andere dingen die ik belangrijk achtte voor het bestieren van het huishouden.

    Moeder had nog een andere kamer die aan haar kantoor grensde. Deze twee kamers waren van elkaar gescheiden door openslaande deuren met ramen erin, waar dikke gordijnen voor hingen om enige privacy te waarborgen. Die kamer had verschillende functies en heette Boulevard, omdat de ramen uitkeken op de Nankingweg. Overdag kreeg ik daar les van mijn Amerikaanse huisleraren. Maar als moeder of Gouden Duif gasten van buiten de stad over de vloer hadden, kregen de bezoekers Boulevard toegewezen als logeerkamer. Af en toe gaf een meisje blijk van slechte planning of grote populariteit door op één avond twee mannen te boeken. Dan onderhield ze haar ene gast in Boulevard en de andere in haar eigen boudoir. Als ze voorzichtig bleef, hoefden die mannen er geen van beiden achter te komen hoe arglistig hun gastvrouw te werk was gegaan.

    Mijn kamer lag aan de noordkant van de oostelijke vleugel en door de ligging vlak bij de hoofdgang kon ik het geroddel horen van de vier dienstmeisjes die om de hoek van mijn raam zaten te wachten op instructies om thee, fruit of warme handdoeken te komen brengen. Door het bedienen van een courtisane waren ze op de hoogte van haar successen bij een nieuwe aanbidder. Ik kon maar niet begrijpen waarom de courtisanes aannamen dat de dienstmeisjes doof waren.

    ‘Je had haar gezicht moeten zien toen hij haar een ketting liet zien ter waarde van slechts de helft van waarop ze had gehoopt. Dat verbaasde me niets.’

    ‘Haar situatie is uiterst netelig. Binnen een maand zal ze wel weg zijn. Aiya, arm kind. Dit lot verdient ze niet.’

    In de vroege avond was er op zijn minst één Wolkenschone die haar beschermheer naar de grote binnenplaats bracht om romantische gesprekken over de natuur te voeren. Ik stond in de wandelgang en luisterde zo vaak naar dit ingestudeerde geprevel dat ik het net zo weemoedig kon opzeggen als de courtisanes zelf. De maan was een veelvoorkomend onderwerp.

    Liefste, nu ik de volle maan bewonder, zou ik gelukkig moeten zijn. Maar ik voel me ziek want het herinnert me eraan dat mijn schulden toenemen en dat jouw hartstocht afneemt. Waarom heb je me de laatste tijd anders geen cadeaus meer gegeven? Moet al mijn toewijding dan beloond worden met bittere armoede?

    Het maakte niet uit hoe vrijgevig de beschermheer was. Het meisje zou hem altijd onder druk zetten nog meer te geven. Vaak slaakte de lankmoedige bezoeker dan een zucht en zei hij tegen zijn meisje dat ze niet meer moest huilen. Hij zou akkoord gaan met elk recept voor geluk dat een einde kon maken aan haar jammerklacht.

    Zo ging het meestal. Maar op een avond hoorde ik tevreden aan hoe een beschermheer zei: ‘Als jij je zin zou krijgen, zou het elke dag volle maan zijn. Waag het niet me ooit nog eens met zo’n maantoespraak te bestoken.’

    Aan het eind van de ochtend hoorde ik de meisjes op de binnenplaats tegen elkaar praten.

    ‘De gierigaard deed alsof hij doof was.’

    ‘Hij ging zomaar akkoord. Ik had het maanden eerder moeten vragen.’

    ‘Zijn liefde is oprecht. Hij zei dat ik niet ben zoals de andere bloemenmeisjes.’

    In het daglicht lazen ze andere betekenissen in de lucht. Hoe veranderlijk waren de wolken wel niet, net als het lot. Ze zagen voorspellende tekens in sliertige strepen hoog in de hemel en merkten op hoe ver weg die waren. Ze verheugden zich om wolken zo rond als babybilletjes en ze vreesden het ergste als die baby’s zich omdraaiden en hun zwarte buiken lieten zien. Vele Wolkenschonen vóór hen hadden hun lot binnen één enkele dag zien keren. De oudere bloemenzusjes hadden al gewaarschuwd dat populariteit even vluchtig is als de hoedenmode. Maar met hun groeiende faam vergaten de meeste meisjes deze waarschuwing. Ze geloofden dat zij de uitzondering op die regel zouden zijn.

    In koude nachten zette ik mijn raam op een kiertje en luisterde ik naar de dienstmeisjes. In warme nachten zette ik het raam wagenwijd open en stond ik stilletjes in het donker achter het latwerk van mijn vensterluiken. Carlotta zat op mijn schouder, samen luisterden we hoe de dienstmeisjes praatten over wat er gaande was in de kamers van de courtisanes. Soms gebruikten ze dezelfde vaste uitdrukkingen die ik de Wolkenschonen onderling ook had horen bezigen: ‘de Naald door de Draad halen’, ‘het Paviljoen Binnengaan’, ‘de Strijder Tevoorschijn Roepen’, en nog meer van dergelijke bewoordingen waar ze smakelijk om moesten lachen.

    Hoe kun je als kind je nieuwsgierigheid bedwingen naar de bron van dat gelach? In de zomer van mijn zevende jaar stilde ik die nieuwsgierigheid. Er deed zich een kans voor toen drie dienstmeisjes en een courtisane zich beroerd voelden doordat ze bedorven etenswaren hadden gegeten. Het overgebleven dienstmeisje werd weggeroepen om het brakende bloemenmeisje te verzorgen. Ik zag dat Roze Wolk en haar minnaar voorbij mijn raam in de richting van haar boudoir liepen. Een paar minuten later snelde ik naar de westelijke vleugel en hurkte ik onder haar raam. Ik was te klein om in de kamer te kunnen kijken en hoorde vooral een aaneenschakeling van langdradige beleefdheden.

    Wat zie je er goed en gelukkig uit. De zaken gaan vast goed. Je vrouw kwettert waarschijnlijk als een opgewekt vogeltje.

    Net toen ik het op wilde geven en terug wilde keren naar mijn kamer, hoorde ik een scherpe, van verbazing stokkende ademhaling. En toen Roze Wolk haar minnaar voor zijn cadeau bedankte, beefde haar stem. Niet veel later hoorde ik gegrom en dezelfde verbaasde, stokkende ademhaling, vele malen achter elkaar.

    De nacht daarna was ik blij te horen dat de ziekte nog niet was geweken. Ik was op het idee gekomen om op een omgevallen waterbak te gaan staan, waardoor ik net groot genoeg was om de kamer in te gluren. In het lamplicht zag ik de donkere schaduwen van Roze Wolk en haar minnaar achter de dunne zijden gordijnen van het bed. Ze maakten drukke bewegingen, als de poppen in een schimmenspel. Het silhouet van twee kleine voetjes leek te ontspruiten aan het hoofd van de man. Plotseling schopten de voetjes de gordijnen open. De man was naakt en beukte zo hard op haar heen en weer dat ze van het bed af vielen. Ik kon het niet helpen, ik slaakte een gilletje van het lachen.

    De dag daarna klaagde Roze Wolk bij Gouden Duif dat ik haar had bespioneerd: door mijn gelach was haar vrijer bijna afgehaakt. Gouden Duif vertelde dit aan mijn moeder en op haar beurt zei moeder heel kalm tegen mij dat ik de meisjes hun privacy moest gunnen en ze niet moest storen bij hun zakelijke bezigheden. Ik vatte dit op als een vermaning om me voortaan niet meer te laten betrappen.

    Toen zich een nieuwe kans voordeed, greep ik die met beide handen aan. Wat ik te zien kreeg, vond ik op die leeftijd niet seksueel opwindend. Wat mij opwond, was dat mijn slachtoffers in verlegenheid zouden zijn gebracht als ze mij hadden gesnapt. Daarmee was de lijst van mijn ondeugende streken nog verre van uitgeput: ik bespiedde een man die in een po stond te plassen, ik smeerde een vetvlek op de kleding van een courtisane die me een standje had gegeven en haalde ook echt kattenkwaad uit. Zo verving ik de zilveren belletjes aan een huwelijksbed een keer door blikjes, en toen het heftige gebonk van de man het bed aan het schudden bracht, hoorde het kersverse stel dus geen subtiel gerinkel maar een blikkerig geratel. Ook al besefte ik dat het niet mocht, bij het bedrijven van mijn euveldaden voelde ik me altijd dapper en opgewonden. Bovendien wist ik hoe de Wolkenschonen werkelijk dachten over hun vrijers en beschermheren. Aan die kennis ontleende ik een geheime macht, niet bruikbaar voor enig doel, maar toch macht, even waardevol als de snuisterijen in mijn schatkist.

    Hoe ondeugend ik ook was, het bespieden van mijn moeder en haar minnaars lokte mij in de verste verte niet aan. Alleen al de gedachte dat ze een man toestond haar te zien zonder haar prachtige kleren, riep bij mij pure walging op. Bij de bloemenmeisjes voelde ik minder schroom. Ik zag hoe ze lagen te kronkelen op de divan. Ik zag de mannen tussen hun benen turen. Ik zag courtisanes op hun knieën, zich vernederend voor de piemel van de klant. Op een avond zag ik een zwaargebouwde man de kamer van Golvende Wolk binnenkomen. Hij heette Yang Voorspoed en bezat een aantal fabrieken waar naaimachines werden gemaakt en andere fabrieken waar vrouwen en kinderen op die naaimachines aan het werk werden gezet. Hij kuste haar teder, zij beefde en reageerde verlegen. Hij fluisterde wat lieve woordjes en toen ze zich uitkleedde werden haar ogen groot en nat. Hij verplaatste zijn enorme gewicht en hing als een donkere wolk over haar heen, haar gezicht vertrok van angst, bang dat ze doodgedrukt zou worden. Hij perste zich tegen haar aan en hun lichamen zwiepten als te pletter slaande vis. Ze spartelde tegen en snikte droevig. En toen kronkelden hun ledematen als slangen om elkaar heen. Hij stootte ruwe, beestachtige geluiden uit. Zij huilde als een piepend vogeltje. Hij sprong schrijlings op haar achterwerk en bereed haar alsof ze een dravende pony was, totdat hij van haar af viel. Toen hij vertrok, lag ze roerloos op haar zij. Haar bleke lijf lag te blinken in het binnenvallende maanlicht en ik dacht dat ze dood was. Bijna een uur lang bleef ik naar haar kijken, tot ze door te geeuwen en een arm uit te strekken eindelijk weer opstond uit die bijna-dood.

    Die ochtend hoorde ik Golvende Wolk op de binnenplaats tegen een ander bloemenmeisje zeggen dat Yang Voorspoed haar zijn liefde had verklaard: hij zou haar beschermheer worden en haar op een dag misschien zelfs tot zijn vrouw maken.

    Wat ik had gezien, werd plotseling misselijkmakend en gevaarlijk. Moeder en Gouden Duif hadden geregeld laten vallen dat ik op een dag misschien zou trouwen. Het huwelijk had ik altijd gezien als een van mijn voorrechten als Amerikaanse en in tegenstelling tot de courtisanes kon ik er zeker van zijn dat het mij ooit zou toevallen. Ik had nooit beseft dat een huwelijk ook zou betekenen dat iemand eindeloos lang op mij ging liggen bonken, zoals ik bij Golvende Wolk en haar vrijer had gezien. Die beelden vielen nu niet meer te stuiten. Ze kwamen ongewild in me op en maakten me kotsmisselijk. Een paar nachten achter elkaar bezorgden ze me schokkende dromen. In elk van die dromen lag ik in plaats van Golvende Wolk op mijn buik en wachtte ik op iemand. Achter de doorschijnende gordijnen zag ik de schaduw van een man opduiken en niet veel later stormde hij naar binnen – daar was Yang Voorspoed. Hij sprong op mijn rug, bereed me alsof ik een pony was, en één voor één brak hij al mijn botten. Nadat hij daarmee klaar was, lag ik stil, koud als marmer. Ik wachtte tot ik me weer kon bewegen, zoals Golvende Wolk had gedaan. In plaats daarvan werd ik kouder en kouder, omdat ik dood was.

    Daarna heb ik de Wolkenschonen niet meer bespied.

    Het aardigste bloemenmeisje vond ik Magische Wolk. Haar en haar beschermheer heb ik daarom slechts één keer begluurd. Ze maakte me aan het lachen met haar bizarre gepoch over haar o zo bijzondere meubeltjes. Haar huwelijksbed was, naar ze beweerde, gezaagd uit de hardhouten stam van één enkele boom, een boom zo dik als het hele huis. Ik zag de naden lopen. Het goudbrokaat op het opiumbed was een geschenk van een concubine van de keizer, volgens Magische Wolk haar halfzus. Toen ik zei dat ik haar niet geloofde, deed ze alsof ze beledigd was. Het vulsel van haar doorgestikte deken was gemaakt van wolkjes zijde en bolde volgens haar op bij het minste tochtvlaagje. Ik zat daar maar te blazen en te blazen om haar te laten zien dat er met geen mogelijkheid enige beweging in te krijgen viel. Op een eenvoudige tafel in Ming-stijl had ze haar kostbaarheden uit de geleerdenwereld uitgestald, de dagelijkse benodigdheden van de literati, iets wat de bewondering opwekte van elke bezoeker, zelfs als die nooit de kans had gekregen toe te treden tot de kringen van mensen die uitzonderlijk veel onderwijs hadden genoten. Deze stukken waren van de Dichtersgeest geweest, zei ze tegen mij. Niemand anders had het aangedurfd ze mee te nemen. Ik geloofde niet in geesten en toch was ik zenuwachtig toen ze erop stond dat ik de voorwerpen nauwkeurig bekeek: een inktsteen van paarse duan, penselen van het zachtste schapenhaar en inktstokjes waarin tuintaferelen van een geleerd geslacht stonden gegraveerd. Ze hield de rollen papier omhoog en zei dat ze precies de juiste hoeveelheid inkt absorbeerden en het juiste lichtgehalte reflecteerden. Ik vroeg of ze gedichten kon schrijven en ze zei: ‘Natuurlijk! Waarom zou ik anders al deze dingen bezitten?’

    Ik wist dat ze, net als de meeste courtisanes, slechts gebrekkig kon lezen en schrijven. Gouden Duif had van de courtisanes geëist dat ze op hun kamers voorwerpen van geleerdheid hadden staan. Ze versterkten het imago van het huis, zorgden ervoor dat het boven dat van andere huizen verheven bleef. Volgens Magische Wolk koesterde de Dichtersgeest meer waardering voor háár geleerde schatten dan voor die in de andere boudoirs.

    ‘Ik weet wat hij mooi vindt, omdat hij in een vorig leven mijn man is geweest,’ zei Magische Wolk, ‘en ik was zijn favoriete concubine. Toen hij stierf, beroofde ik mezelf van het leven zodat ik bij hem kon zijn. Maar zelfs in de hemel wist de maatschappij ons te scheiden. Om te voorkomen dat hij mij zou ontmoeten, zorgde zijn echtgenote ervoor dat hij vóór mijn komst weer reïncarneerde.’

    In geesten geloofde ik niet, maar wanneer ik naar het gekke geklets van Magische Wolk luisterde, dan begon ik me toch behoorlijk zenuwachtig te voelen.

    ‘De eerste nacht nadat ik hierheen verhuisde, kwam hij naar me toe. Ik voelde hoe een koele ademhaling over mijn wang streek en ik wist dat de Dichtersgeest gekomen was. In het verleden zou ik uit mijn vel zijn gesprongen en zonder dat vel gewoon zijn weggerend. Deze keer voelde ik een heerlijke warmte door mijn aderen stromen, zonder dat ik lag te klappertanden van de angst. Ik voelde een liefde die sterker was dan ik ooit aan iemand had gegeven of van iemand had gekregen. Die nacht droomde ik over ons vroegere leven en ik ontwaakte gelukkiger dan ooit.’

    De Dichtersgeest bezocht haar op zijn minst eenmaal per dag, zei ze. Ze voelde hem als ze de voormalige schrijfkamer binnenging of wanneer ze in de tuin naast zijn steen zat. Hoe verdrietig of wanhopig of boos ze ook was geweest, ze voelde zich dan onmiddellijk licht en vrolijk.

    Toen de andere Wolkenschonen het nieuws over haar voormalige geliefde vernamen, waren ze bang geworden en boos op haar vanwege het ontketenen van de geest. Maar uit vrees dat haar minnaar de geestverschijning, de voormalige eigenaar van het huis, wraak zou nemen op degenen die kwaad hadden gesproken over zijn beminde, konden ze niet te veel kritiek op haar leveren.

    ‘Zie je hem? Ruik je hem?’ vroegen de bloemenzusjes iedere keer als ze Magische Wolk zonder duidelijke reden gelukzalig aantroffen.

    ‘Vandaag, net voor de schemering, zag ik zijn schaduw en voelde ik hoe die teder over me heen vloog,’ zei ze. Ze legde twee vingers op haar arm.

    En toen zag ik ook een schaduw en voelde een koele sensatie over mijn huid.

    ‘Ah, jij voelt hem ook,’ zei Magische Wolk.

    ‘Nee hoor. Ik geloof niet in geesten.’

    ‘Waarom ben je dan bang?’

    ‘Ik ben niet bang. Waarom zou ik dat moeten zijn? Geesten bestaan niet.’ En als het ware uit verzet tegen mijn leugen groeide mijn angst. Ik herinnerde me dat moeder me zei dat geesten uitingen waren van de angst van mensen. Waarom anders zouden die zogenaamde geesten alleen de Chinezen teisteren? In weerwil van mijn moeders logica geloofde ik dat de Dichtersgeest nog steeds in ons huis woonde. Plotselinge angst was een teken dat hij eraan kwam. Maar waarom bezocht hij juist mij?

    De Dichtersgeest was ook present bij het schijnhuwelijk van Golvende Wolk en Yang Voorspoed, die een contract voor drie seizoenen had ondertekend. Ik kwam te weten dat Golvende Wolk zestien was en hij vijftig of zo. Gouden Duif troostte haar en zei dat hij erg vrijgevig zou zijn, zoals de meeste oude mannen. En Golvende Wolk zei dat Yang Voorspoed van haar hield, wat haar gelukkig maakte.

    Mijn moeder stond erom bekend dat ze van alle courtisanehuizen de beste bruiloften organiseerde. Ze waren in westerse stijl, in tegenstelling tot de traditionele Chinese bruiloften voor maagdelijke bruiden, waartoe de courtisanes nooit zouden kunnen behoren. De courtisanebruidjes droegen zelfs een westerse witte trouwjurk, mijn moeder had een heel assortiment waarvan de Wolkenschonen gebruik konden maken. De stijl was overduidelijk Amerikaans – met laag uitgesneden lijfjes en volumineuze rokken, gehuld in glanzende zijde tussen kant, borduurwerk en zaadparels. Deze jurken zouden nooit worden aangezien voor Chinese rouwkledij van ruwe witte jute.

    Een westerse bruiloft had zo zijn voordelen, had ik al geleerd nadat ik een Chinese versie had bijgewoond voor een courtisane uit een ander huis. Ten eerste hoefden er geen voorouders geëerd te worden die een courtisane als nakomeling vast zouden verstoten. Dus er waren geen saaie rituelen, geen eindeloos gekniel en gebuig. De ceremonie duurde niet lang. De gebeden werden achterwege gelaten. De bruid zei Ja, ik wil’ en de bruidegom zei Ja, ik wil’. Daarna was het tijd om te eten. Het feestmaal op een westerse bruiloft was ook al opmerkelijk, want alle gerechten zagen er westers uit, maar smaakten Chinees.

    Beschermheren konden kiezen uit diverse soorten bruiloftsmuziek, tegen diverse tarieven. Amerikaanse muziek, gespeeld door een fanfare, was het duurst en alleen mogelijk bij goed weer. Een Amerikaanse violist was een goedkopere keuze. Daarna kon je kiezen welke stukken zouden worden uitgevoerd. Het was belangrijk om je niet voor de gek te laten houden door de titel van een lied. Een van de courtisanes had aan de violist gevraagd of hij ‘Oh Promise Me’ wilde spelen, omdat ze dacht dat de lange duur van het lied de trouw van haar beschermheer zou versterken en wellicht de duur van het contract zou verlengen. Maar het lied ging zo lang door dat de gasten hun aandacht er niet bij konden houden en over andere dingen gingen kletsen tot het lied was afgelopen. Om die reden was het contract niet verlengd, zeiden de bloemenzusjes later. Van ‘Auld Lang Syne’ hield iedereen, vanwege de pijnlijk weemoedige klanken van een Chinees instrument, een soort miniatuurcello met twee snaren. Het bleef populair, ook al werd het vooral gespeeld bij verdrietige aangelegenheden, zoals begrafenissen of een afscheid. Je hoefde er maar een paar woorden Engels voor te leren en iedereen zong ze graag mee, om te bewijzen dat ze die taal machtig waren. Mijn moeder wijzigde de woorden zodat ze een belofte van monogamie uitdrukten. Als een courtisane die belofte verbrak, leidde dat tot het beëindigen van het contract en een slechte reputatie die maar moeilijk te herstellen zou zijn. Maar als de beschermheer degene was die de belofte verbrak, zou de courtisane zich vernederd voelen. Waarom had hij haar zonder eerbied bejegend? Daar moest hij een reden voor hebben gehad.

    Yang Voorspoed, in de waan dat hij een Chinese Caruso was, zong met animo:

    Laat de oude liefdes zijn,

    Stil in de eeuwigheid!

    Laat de oude liefdes zijn,

    Stil en voor altijd.

    Hef de glazen, lieve vrienden,

    Hef en proost op tijd,

    Laat de oude liefdes zijn,

    Stil voor de eeuwigheid!

    Halverwege het lied zag ik hoe Magische Wolk haar ogen naar de zuilengang draaide. Ze raakte lichtjes haar arm aan, keek nogmaals op en lachte. Een ogenblik later voelde ik een vertrouwde koelte over mijn arm en rug blazen. Ik huiverde en liep naar mijn moeder.

    Voorspoed brulde de laatste tonen uit, liet het applaus te lang doorgaan en riep toen dat de geschenken naar Golvende

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1