Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Parel van China
Parel van China
Parel van China
Ebook365 pages5 hours

Parel van China

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Parel van China' vertelt het indrukwekkende verhaal van twee meisjes uit compleet verschillende families in China die niet zonder elkaar kunnen. Wilg groeit op in een arme familie op het platteland en de ouders van Pearl zijn christelijke missionarissen. Naarmate ze ouder worden, gaat Wilg op in het maoïsme, terwijl Pearl een Nobelprijs wint voor haar schrijftalent. Hun vriendschap wordt op de proef gesteld, wanneer de burgeroorlog uitbreekt en Pearl het land uit wordt gezet. Zelfs Wilg, een voorbeeldige communist, wordt gestraft voor haar vriendschap met Pearl. Zal de hechte vriendschap tussen de twee vrouwen standhouden, ondanks de pijn, oorlog en gevangenschap?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 19, 2021
ISBN9788726839210

Read more from Anchee Min

Related authors

Related to Parel van China

Related ebooks

Related articles

Reviews for Parel van China

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Parel van China - Anchee Min

    Parel van China

    Translated by Thera Idema

    Original title: Pearl of China

    Original language: English

    Copyright © 2009, 2021 Anchee Min and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726839210

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    Opgedragen aan Pearl S. Buck

    Ik behoor China toe, want daar heb ik mijn hele jeugd doorgebracht... ik had het geluk dat ik niet het beperkte, conventionele leven van de blanken in China leidde maar tussen de Chinezen zelf woonde en hun taal eerder sprak dan mijn eigen taal, en dat hun kinderen mijn eerste vriendjes en vriendinnetjes waren.

    Pearl S. Buck

    My Several Worlds

    Achter de kalme, standvastige ogen van een Chinese vrouw voel ik een krachtige warmte. We hadden vriendinnen kunnen zijn, zij en ik, tenzij zij al had besloten dat ik haar vijandin was. Dat zou háár besluit zijn geweest, niet het mijne. Ik was nooit bedrogen door Chinese vrouwen, zelfs niet door die op een bloem lijkende lieflijke meisjes. Het waren de sterkste vrouwen ter wereld. Ze leken altijd buigzaam te zijn, maar ze gaven niet mee. Vergeleken bij hen zijn hun mannen zwak. Vanwaar stamt die vrouwelijke kracht? De eeuwen hebben hun die kracht geschonken; het is de kracht van de ongewensten.

    Pearl S. Buck

    Letter from Peking

    DEEL EEN

    1

    Voordat ik Wilg werd genoemd, heette ik Kruid. Mijn grootmoeder, NaiNai, hield vol dat de naam Kruid beter voor me was. Ze was ervan overtuigd dat de goden er moeilijker in zouden slagen mijn leven te laten zinken als ik al op de bodem was. Papa was het niet met haar eens. ‘Mannen willen met bloemen trouwen, niet met kruiden.’ Ze ruzieden erover en werden het uiteindelijk eens over ‘Wilg’, dat werd beschouwd als ‘buigzaam genoeg om te treuren en sterk genoeg om landbouwgereedschap van te maken’. Ik vroeg me steeds af wat mijn moeder ervan zou hebben gevonden als ze nog in leven was.

    Papa loog tegen me over de dood van mijn moeder. Zowel hij als NaiNai vertelde me dat moeder was gestorven tijdens een bevalling. Maar uit de roddels van de buren had ik al begrepen dat het anders was gegaan. Papa had zijn vrouw ‘verhuurd’ aan de losgeslagen bendes van het stadje, om zo zijn schulden te betalen. Een van die vrijgezellen maakte mijn moeder zwanger. Ik was twee jaar toen dat gebeurde. Papa kocht ‘magisch poeder’ van een kruidendokter om het ‘bastaardzaad’ te vernietigen. Papa loste het poeder op in thee en moeder dronk het brouwsel op. Niet alleen het zaad, maar ook moeder ging dood. Papa’s hart was gebroken, want hij had de ongeboren vrucht willen doden, niet zijn vrouw. Hij had geen geld om een nieuwe vrouw te kopen. Papa was woedend op de kruidendokter, maar er was niets aan te doen – hij was van tevoren gewaarschuwd voor het vergif.

    NaiNai was bang dat de goden haar zouden straffen vanwege moeders dood. Ze geloofde heilig dat ze in haar volgende leven een ‘zieke vogel’ zou zijn, en haar zoon een ‘hond zonder poten’. NaiNai brandde wierook en smeekte de goden haar niet zo zwaar te straffen. Toen ze geen geld meer had voor wierook, ging ze uit stelen. Ze sleepte me mee naar markten, tempels en begraafplaatsen. We kwamen pas in actie als de duisternis was ingevallen. NaiNai scharrelde als een dier op handen en voeten rond. Ze kroop bamboebosjes in en uit, door stenen gangen, achter de heuvels en om vijvers heen. NaiNais lange hals rekte zich uit in het heldere maanlicht. Haar hoofd leek kleiner te zijn geworden. Haar jukbeenderen staken duidelijk uit. Haar toegeknepen ogen glinsterden terwijl haar blik over de tempels gleed. NaiNai verscheen, verdween en kwam weer tevoorschijn alsof ze een geest was. Maar op een nacht bleef ze opeens staan. Eigenlijk viel ze gewoon om. Ik wist wel dat ze al een tijdje niet in orde was. Haar haar viel uit. Haar adem stonk. ‘Ga je vader zoeken,’ beval ze, ‘en zeg hem dat mijn einde nabij is.’

    Papa was een aantrekkelijke man van in de dertig. Hij bezat wat een waarzegger zou beschrijven als ‘het uiterlijk van een koning uit de oudheid’ of‘de gebundelde energie van lucht en aarde samen’, wat betekende dat hij een vierkant voorhoofd had en een brede kin. Hij had zachtmoedige ogen, een ronde neus die als een glooiende heuvel oprees uit zijn gezicht, en altijd een glimlach om zijn mond. Hij had dik en zijdeachtig, zwart haar. Hij kamde het elke morgen en vlocht het terwijl hij het bevochtigde, zodat hij een glanzende, gladde staart kreeg. Hij had een kaarsrechte houding en een opgeheven kin. Papa sprak Mandarijn met een keizerlijk accent en hij droeg zijn stem als een maatpak. Maar als Papa zijn geduld verloor, dan veranderde zijn stem. De mensen schrokken als mijnheer Yee opeens zulke vreemde klanken uitte. Papa koesterde de droom dat hij op een dag adviseur van de gouverneur zou worden, en hij trok zich niets aan van de mening van NaiNai, die niet geloofde dat hij die ambitie ooit zou waarmaken. Papa bezocht theehuizen, waar hij pronkte met zijn talent voor het voordragen van klassieke Chinese gedichten en verzen. ‘Ik moet zorgen dat mijn geest helder blijft en mijn literaire vaardigheden op peil,’ zei hij vaak tegen me. Afgaand op de wijze waarop hij zich presenteerde, kon niemand vermoeden dat Papa slechts een koelie was, een seizoenarbeider.

    We woonden in Chin-kiang, een klein plaatsje ver weg van de hoofdstad Peking, ten zuiden van de rivier de Yangtze in de provincie Jiangsu. Onze familie kwam oorspronkelijk uit de provincie Anhwei, een ruig gebied, waar de mensen dag en nacht zwaar lichamelijk werk moesten doen om te overleven. Generaties lang bewerkte mijn familie de dunne laag onvruchtbare grond en worstelde met hongersnoden, overstromingen, sprinkhanenplagen, rovers en schuldeisers. NaiNai pochte altijd dat zij degene was die de familie Yee ‘geluk had gebracht’. Mijn grootvader kocht haar toen hij veertig was. Niemand mocht zijn mond opendoen over het feit dat de aankoop plaatsvond in een plaatselijk bordeel. Toen NaiNai jong was, had ze een rank figuurtje, een zwanenhals en verleidelijke ogen. Ze maakte zich elke dag op en droeg hetzelfde kapsel als de keizerin. Er werd gezegd dat NaiNais glimlach het bloed van de mannen deed koken.

    Tegen de tijd dat de familie de Yangtze overstak en naar het zuiden verhuisde, had NaiNai de familie Yee drie zonen geschonken. Papa was de oudste en de enige van de drie die naar school werd gestuurd. Grootvader verwachtte wel rendement van deze investering. Het was de bedoeling dat Papa accountant zou worden, zodat de familie de rijksbelastinginspecteurs om de tuin zou kunnen leiden. Maar het liep allemaal niet als gepland – grootvader raakte zijn zoon kwijt aan de ‘scholing’.

    Papa vond het werken als koelie beneden zijn stand. Op zestienjarige leeftijd ontwikkelde hij de dure gewoonten en fantasieën van de rijken. Hij las boeken over de politieke hervormingen van China en kauwde op theebladeren om zijn boertige knoflookadem te verhullen. De ideale manier van leven, zo vertelde hij anderen, bestaat uit het ‘componeren van gedichten, zittend aan de voet van bloeiende pruimenbomen’, ver weg van de ‘hebzuchtige, materialistische wereld’. Papa ging niet terug naar huis, maar reisde rond en liet zijn ouders de rekeningen betalen. Op een dag kreeg hij een bericht van zijn moeder. Daarin stond dat zijn vader en broers ernstig ziek waren en op sterven lagen door een besmettelijke ziekte die door zijn geboorteplaats waarde.

    Papa haastte zich naar huis, maar hij was te laat voor de begrafenis. Snel daarna werd zijn huis in beslag genomen door schuldeisers. NaiNai en Papa raakten aan de bedelstaf en werden koelies. Ofschoon NaiNai zwoer dat ze weer net zo welvarend zouden worden als vroeger, was haar gezondheid achteruitgegaan. Toen ik werd geboren, leed NaiNai aan een ongeneeslijke darmziekte.

    Papa deed zijn uiterste best om zijn ‘intellectuele waardigheid’ te behouden. Hij schreef nog steeds gedichten. Hij schreef zelfs een stuk ter gelegenheid van mijn moeders begrafenis, getiteld ‘De zoete geur van boeken’. Hij beriep zich op zijn pas ontdekte spiritualiteit en hield vol dat zijn woorden een beter geschenk waren om zijn vrouw in haar volgende leven te begeleiden dan juwelen en diamanten. Al was Papa qua bezit niet meer dan een bedelaar, hij zorgde ervoor dat hij luisvrij bleef. Hij verzorgde zijn uiterlijk, hij fatsoeneerde zijn baard en hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om zijn ‘eervolle verleden’ te vermelden.

    Dat eervolle verleden van Papa kon me gestolen worden. In de beginjaren van mijn jonge leven kon ik alleen maar aan eten denken. Ik werd elke ochtend met honger wakker en ging elke avond met honger naar bed. Soms kon ik niet slapen door dat klauwende gevoel in mijn maag. Ik liep voortdurend rond in een soort delirium, want ik was altijd op zoek naar etensrestjes. Door een onverwacht meevallertje of een goede oogst was er af en toe wel eten, maar de honger keerde altijd weer terug.

    In 1899, toen ik zeven was, waren de zaken nog verder verslechterd. Hoewel de gezondheidstoestand van NaiNai steeds meer achteruitging, was ze vastbesloten er op de een of andere manier voor te zorgen dat het ons beter zou gaan. Ze nam haar oude beroep weer op en begon mannen te ontvangen achter in ons arbeidershuisje. Zodra ik een handjevol geroosterde sojabonen kreeg, wist ik dat ik weg moest wezen. Ik rende door de rijst- en katoenvelden naar de heuvels en verstopte me in de bamboebosjes. Ik huilde tranen met tuiten omdat ik de gedachte niet kon verdragen dat ik NaiNai, net als mijn moeder, zou verliezen.

    In die periode werkten Papa en ik als seizoenarbeiders op een boerderij. Hij plantte rijst, tarwe en katoen en sjouwde mest. Mijn taak bestond uit het planten van sojabonen langs de kanten van de velden. Papa en ik stonden voor dag en dauw op om aan het werk te gaan. Omdat ik een kind was, kreeg ik minder betaald dan een volwassene, maar ik was blij dat ik wat verdiende. Ik had concurrentie van andere kinderen, voornamelijk jongens. Ik was altijd sneller dan de jongens bij het planten van de sojabonen. Ik gebruikte een eetstokje om er een gaatje mee te boren en gooide in elk gaatje een boon. Dan schopte ik er wat aarde overheen en duwde dat aan met mijn grote teen.

    De koeliemarkt, waar we ons baantje hadden gekregen, sloot toen het plantseizoen voorbij was. Papa en ik konden geen ander werk vinden. Papa liep de hele dag op straat in de hoop op werk. Niemand nam hem in dienst, al werd hij overal vriendelijk ontvangen. Ik liep achter Papa aan door de stad. Toen ik hem een keer zag ronddwalen in de heuvels, begon ik eraan te twijfelen of hij wel zo serieus op zoek was.

    ‘Wat een prachtig uitzicht!’ riep Papa vol bewondering uit toen hij het landschap zag dat zich aan zijn voeten ontvouwde.

    ‘Wilg, kijk toch eens hoe mooi de natuur is!’

    Ik keek. De brede rivier de Yangtze stroomde onbelemmerd en maakte zijsprongetjes naar de kanaaltjes en stroompjes die het zuidelijke gebied voedden.

    ‘Achter de valleien liggen oude tempels verborgen die daar al eeuwen staan.’ Papa verhief zijn stem weer. ‘Wij leven op de mooiste plek onder de zon.’

    Ik schudde het hoofd en zei dat de duivel in mijn maag mijn gezond verstand had weggevreten.

    Papa schudde zijn hoofd. ‘Wat heb ik je ook weer geleerd?’

    Ik rolde met mijn ogen en dreunde op: ‘Deugdzaamheid houdt ons in stand en zal zegevieren.’

    Uiteindelijk hield de deugdzaamheid Papa niet meer in stand. Ook in zijn maag kregen de duivels de overhand – hij werd betrapt bij een diefstal. De buren wilden niets meer met hem te maken hebben. Het trieste was dat Papa nooit echt een goede dief werd. Hij was te onhandig. Meer dan eens was ik er getuige van dat hij werd afgetuigd door de mensen van wie hij stal. Hij werd in het open riool gegooid. Hij zei tegen zijn vrienden dat hij ‘over een boomstronk was gestruikeld’. Lachend vroegen ze hem: ‘Was dat dezelfde stronk waarover je laatst ook al struikelde?’ Op een dag kwam Papa thuis terwijl hij zijn uit de kom gerukte arm ondersteunde. ‘Het is mijn eigen schuld,’ zei hij, zichzelf vervloekend. ‘Ik had niet uit een kindermond moeten stelen.’

    Tegen de tijd dat ik negen jaar was, was ik al een doorgewinterde dievegge. Ik begon met het stelen van wierook voor NaiNai. Al had Papa geen goed woord voor me over, hij wist dat ons gezin zou verhongeren als ik ermee zou stoppen. Papa verkocht de spullen die ik had gestolen.

    In het begin jatte ik kleinigheden zoals groente, fruit, vogels en jonge hondjes. Vervolgens richtte ik me op boerderijgereedschap. Zodra hij had verkocht wat ik had gestolen, haastte Papa zich naar de plaatselijke kroeg om rijstwijn te drinken. Hij nam er kleine slokjes van en had zijn ogen dicht, alsof hij zich op de smaak concentreerde. Als zijn wangen rood begonnen te worden, ging hij zijn lievelingsgedicht voordragen. Zijn vrienden waren dan allang vertrokken, maar hij deed net alsof hij een gehoor had.

    De grote rivier de Yangtze stroomt naar de zee,

    En keert niet weer, zoals de gloriedagen van de dynastie.

    Wanneer breken de heldentijden weer aan?

    Ofschoon de muziek blijft spelen, opzwepend en triomfantelijk.

    Mislukte hervormingen, onthoofde hervormers,

    Buitenlandse troepen belagen het land

    Zijne Majesteit vastgezet op het eiland Yintai.

    Waar blijft het antwoord van de goden?

    De wijze man weent

    Zijn hart gebroken en in grote wanhoop

    ...

    Een man begon te klappen. Hij zat in een hoek. Hij stond op om Papa geluk te wensen. Hij was lang, een reus in de ogen van Chinezen. Hij was de buitenlander met bruin haar en blauwe ogen, een Amerikaanse zendeling. Hij was alleen en zat daar met een dik boek en een kop thee voor zich. Hij lachte Papa toe en complimenteerde hem over zijn mooie gedicht.

    Zijn naam was Absalom Sydenstricker. De buurtbewoners noemden hem ‘de gekke buitenlander met een neus als een ploeg en duivelse ogen’. Zolang ik me kon herinneren, was hij een bekend gezicht in de stad. Hij was niet alleen ontzettend lang, maar er groeide ook haar op zijn armen en handen, als onkruid. Absalom droeg het hele jaar een grijs Chinees gewaad. Op zijn rug hing een staart, waarvan iedereen wist dat die nep was. Hij zag er belachelijk uit in dat gewaad, maar dat leek hem niet te deren. Absalom liep de hele dag op straat achter mensen aan. Hij klampte ze aan en probeerde met hen te praten. Hij wilde dat wij in zijn god gingen geloven. Ons werd als kinderen geleerd hem te ontwijken. We mochten geen dingen zeggen die hem zouden kunnen kwetsen, zoals ‘ga weg.’

    Papa kende Absalom Sydenstricker wel, want hij bracht zelf ook veel tijd op straat door. Papa kwam tot de conclusie dat Absalom probeerde krediet te verzamelen zodat zijn god hem een plaatsbewijs voor de hemel zou aanbieden als hij stierf.

    ‘Waarom zou je anders je eigen huis verlaten en bij vreemdelingen rondzwerven?’ vroeg Papa zich af.

    Papa vermoedde dat Absalom in zijn eigen land een misdadiger was. Op een dag luisterde Papa uit nieuwsgierigheid naar wat de buitenlander te vertellen had. Daarna nodigde hij Absalom uit om thuis verder te praten.

    Absalom was dolblij met de uitnodiging. Onze smerige hut deerde hem niet. Hij ging zitten en sloeg zijn boek open. ‘Wil je een verhaal uit de Bijbel horen?’ bood hij aan.

    Papa was niet geïnteresseerd in verhalen. Hij wilde weten wat voor god Jezus was. ‘Gebaseerd op de wijze waarop hij is gemarteld, halfdood geslagen en aan het kruis genageld, moet hij een misdadiger van koninklijken bloede geweest zijn. In China zou een dergelijke uitvoerige, openbare marteling uitsluitend zijn weggelegd voor misdadigers met een belangrijke status, zoals de voormalige keizerlijke eerste minister Su Shun.’

    Met opgewonden stem begon Absalom iets uit te leggen. Maar zijn Chinees was moeilijk te volgen.

    Papa’s geduld raakte op. Toen Absalom even zweeg, zei Papa:

    ‘Hoe kan Jezus anderen voor het kwaad behoeden als hij niet eens zichzelf kan beschermen?’

    Papa besloot dat het tijd was de buitenlander een handje te helpen. ‘Chinese goden zitten veel logischer in elkaar,’ zei hij.

    ‘Ze staan veel positiever tegenover de mensen die hun aanbidden...’

    ‘Nee, nee, nee,’ zei Absalom hevig hoofdschuddend. ‘U begrijpt me niet...’

    ‘Luister, vreemdeling, mijn suggesties kunnen u helpen. Trek Jezus kleren aan en geef hem een wapen. Kijk maar naar onze oorlogsgod, Guan-gong. Hij draagt de maliënkolder van een generaal en heeft een machtig zwaard.’

    ‘U bent een intelligente man,’ zei Absalom tegen Papa, ‘maar het is uw grootste vergissing dat u alle goden kent behalve de enige ware God.’

    Het viel me op dat Absaloms gezicht leek op een groot opiumbed met de uitgesproken neus als een tafel in het midden. Zijn wenkbrauwen waren net vogelnestjes en daaronder zaten felblauwe ogen. Na zijn gesprek met Papa ging hij de straat weer op. Ik liep achter hem aan.

    ‘God is uw grootste geluk!’ riep Absalom op zalvende toon tegen de mensen die bij hem bleven staan. Niemand schonk er aandacht aan. Ze maakten hun schoenveters vast, veegden de neus van hun kinderen schoon en liepen weer door. Absalom stak zijn lange armen als bezems de lucht in. Toen hij Papa weer tegenkwam, lachte hij hem toe. Papa lachte terug. Het duurde een tijdje voordat Papa erachter was wat Absalom probeerde te zeggen.

    ‘We hebben op een onwettige wijze bloed vergoten,’ zei Absalom zwaaiend met de Bijbel voor Papa’s gezicht, ‘misschien is het onschuldig, maar we zijn ermee bevlekt. De mensheid kan die vlekken alleen schoonwassen met gebeden en goede daden.’

    Ik ontdekte waar Absalom woonde. Het was een huis van één verdieping in het zuidelijke deel van de stad. Koelies en boeren waren zijn buren. Ik vroeg me af waarom Absalom deze plek had gekozen. Al was Chin-kiang de kleinste stad van de provincie Jiangsu, het was toch al sinds mensenheugenis een belangrijke havenstad. Vanaf de waterkant leidden geplaveide straten naar winkels en het stadscentrum, waar de Britse ambassade was gevestigd. De ambassade stond op het hoogste punt, met een breed uitzicht over de Yangtze.

    Ofschoon hij niet de eerste zendeling was die naar China was gekomen, beweerde Absalom dat hij wel de eerste was die in de late negentiende eeuw naar Chin-kiang was gekomen. Volgens de oudere mensen had Absalom vlak nadat hij was gearriveerd, een stuk land gekocht achter de begraafplaats, waar hij een kerk bouwde. Het was zijn bedoeling ‘de levenden niet te storen,’ maar in de ogen van de Chinezen was het verstoren van de rust van de doden de ergste misdaad die iemand kon begaan. De kerk wierp een langgerekte schaduw over de begraafplaats. De stadsbewoners protesteerden. Absalom moest de kerk verlaten. Hij verhuisde naar de voet van de heuvel en huurde een winkelruimte die hij als zijn nieuwe kerk gebruikte. De ruimte had een laag plafond, kromgetrokken balken waar de verbindingsbouten uit vielen en kapotte ramen.

    De meeste mensen beschouwden Absalom als een ongevaarlijke dwaas. De kinderen liepen graag achter hem aan. Ze werden voornamelijk aangetrokken door zijn enorme voeten. Toen Absalom de plaatselijke schoenmaker vroeg naar een paar Chinese schoenen, was dat groot nieuws. Mensen kwamen naar de schoenmakerij toe om te kijken hoeveel materiaal ervoor nodig was en of de schoenmaker zijn prijs zou verdubbelen.

    Als je hem vroeg waarom hij naar China was gekomen, antwoordde Absalom dat hij hier was om onze zielen te redden.

    De mensen moesten daarom lachen. ‘Wat is een ziel?’

    Absalom bracht ons op de hoogte van het feit dat de wereld ten einde was en dat we allemaal zouden sterven als we God niet zouden volgen.

    ‘Hoe kunt u dat bewijzen?’ vroeg Papa.

    ‘Daarvoor hebben we de Bijbel.’ Absalom knipoogde en glimlachte. ‘De Heer legt daarin de enige echte waarheid uit.’

    Papa zei dat hij nogal teleurgesteld was door Absaloms beschrijving van de westerse hel. De Chinese hel was veel angstaanjagender. Papa vond het heerlijk om Absalom in theehuizen en kroegen uit te dagen. Hij genoot van de belangstelling en zijn toenemende populariteit. Achter Absaloms rug om bekende Papa dat hij bij Absalom in de buurt bleef vanwege het voedsel, in het bijzonder vanwege de koekjes die Absaloms vrouw, Carie, bakte.

    Vergeleken met NaiNai was Carie een grote vrouw. Ze had lichtbruine ogen en een gerimpeld, zacht, wit en rond gezicht. Ze had een vreemdgevormd hoedje op dat ze een ‘bonnet’ noemde. Haar bruine krullen zaten weggestopt onder deze hoed. Carie droeg het hele jaar dezelfde donkere jurk. Die had de kleur van zeewier. De rok was zo lang dat die over de grond sleepte.

    Carie had haar echtgenoot gewaarschuwd voor Papa. Ze vertrouwde Papa niet. Maar Absalom bleef Papa als een goede vriend behandelen, al weigerde Papa om regelmatig op zondag naar zijn kerk te komen.

    Als een rasechte artiest misleidde Papa Absalom door net te doen alsof hij geïnteresseerd was. Hij gaf mij daardoor de gelegenheid om dingen te stelen. De dag nadat ik de deurmat van de kerk had meegenomen, hoorde ik Carie uitroepen: ‘Ik hoef niets meer in huis te doen, want alles is verdwenen!’

    2

    Toen Absalom zijn Bijbelse tekeningen omhoog hield, vroeg ik hem naar de bebaarde mannen die gouden ringen boven hun hoofd hadden. ‘Waarom lopen ze in lakens gewikkeld door de woestijn?’

    Absalom wist niet dat ik alleen maar vragen stelde om zijn aandacht te laten verslappen, zodat ik kon doorgaan met stelen.

    Absalom kon zich niet goed concentreren. Hij werd steeds afgeleid door het geschreeuw van de mensen. ‘Wanneer krijgen we eten, meester Absalom? Kunt u God vragen ervoor te zorgen dat we nu eten krijgen?’

    Terwijl Absalom doorging met zijn preek, trokken de kinderen aan zijn arm en duwden tegen hem aan. ‘Wie is de Maagd? Wie is Maria?’

    ‘Wie is Madonna?’ riep ik vragend, terwijl ik me als een bloedzuiger aan Absalom vastklampte. Mijn handen graaiden in zijn zakken.

    Tegen de tijd dat Absalom me zegende met een ‘Jezus houdt van je’, had ik zijn portefeuille te pakken.

    Ik liet de portefeuille in mijn zak glijden, schoot een zijstraat in, en maakte dat ik wegkwam uit de stad. Ik kreeg het gevoel dat ik werd gevolgd en rende een kronkelig pad over. Maar nog steeds voelde ik een paar blauwe ogen in mijn rug prikken. Die hoorden bij een blank meisje met een roomwitte huid en een zwart gebreid mutsje op. Ze was ongeveer net zo oud als ik. Ze zat altijd in een hoekje van de gebedsruimte met een in zwart leer gebonden boek in haar handen. Haar ogen leken te zeggen: ‘Ik heb je wel gezien!’ Inmiddels was ik er achter gekomen wie ze was. Ze was de dochter van Absalom en Carie. Hun bediende noemde haar Pearl. Ze sprak met de bediende in het dialect van Chin-kiang. Haar ouders leken niet veel met haar op te hebben. Ze zat altijd in haar eentje te lezen.

    In een poging haar van me af te schudden, rende ik zo hard als ik kon in de richting van de heuvels. Ik kwam langs de tarween rijstvelden. Na een paar kilometer bleef ik staan. Ik keek om me heen en tot mijn vreugde was ze nergens te bekennen. Ik haalde diep adem en ging zitten. Ik was dolblij met mijn buit.

    Toen ik de portefeuille opende, hoorde ik een geluid.

    Er naderde iemand.

    Ik bleef doodstil zitten en hield mijn adem in.

    Langzaam keek ik achterom.

    Achter me, in de struiken, zag ik die blauwe ogen weer.

    ‘Je hebt mijn vaders portefeuille gestolen!’ gilde Pearl.

    ‘Niet waar.’ Ik stelde me voor hoeveel eten ik met de inhoud van de portefeuille zou kunnen kopen.

    ‘Wél!’

    ‘Bewijs het dan!’

    ‘Hij zit in je zak.’ Ze gooide haar boek neer en probeerde haar hand in mijn zak te steken.

    Ik gaf haar een zet met mijn elleboog.

    Ze viel.

    Ik hield de portefeuille stevig vast.

    Ze stond op. Haar roze lippen trilden van woede.

    We stonden tegenover elkaar. Ik zag de zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Haar huid was wit, alsof hij gebleekt was. Ze had een wipneus. Haar zwarte gebreide mutsje verborg haar blonde krullen. Ze had een Chinese tuniek aan met borduursels van indigoblauwe bloemen.

    ‘Ik geef je nog één kans om de portefeuille terug te geven, of anders doe ik je pijn,’ dreigde ze.

    Ik verzamelde speeksel en spuugde.

    Toen ze haar handen ophief om haar gezicht te beschermen, stoof ik ervandoor.

    Ze volgde me door de velden en over een heuvel. Tegen de tijd dat ze me had ingehaald, had ik de portefeuille al verstopt. Ik hield mijn armen omhoog en zei: ‘Onderzoek me maar.’

    Dat deed ze, maar ze kon de portefeuille niet vinden.

    Ik glimlachte.

    Happend naar adem trok ze de muts van haar hoofd. Haar gouden krullen vielen langs haar gezicht.

    Vanaf dat moment liep ze voortdurend achter me aan. Ik kreeg geen kans meer om iets te stelen. Dag en nacht piekerde ik over een manier om haar kwijt te raken. Ik hoorde dat ze nog een jonger zusje had, Grace. De Chinese bediende die voor de meisjes zorgde, Wang Ah-ma, was al heel lang bij de familie in dienst.

    ‘Pearl en Grace willen zo graag op de Chinese meisjes lijken,’ vertrouwde Wang Ah-ma haar vriendinnen toe, die zaten te breien. Ze zaten naast het huis in de zon. Wang Ah-ma was bezig met nieuwe mutsjes voor Pearl en Grace. De mutsjes zouden hun blonde haar bedekken, zodat ze eruit zouden zien als Chinese meisjes. Wang Ah-ma zei dat ze snel moest breien, want de oude mutsjes waren bijna versleten. ‘Die arme Pearl, elke dag smeekt ze me iets te bedenken om haar zwart haar te laten krijgen.’

    De vrouwen moesten lachen. ‘En wat heb je tegen haar gezegd?’

    ‘Ik heb haar aangeraden zwarte sesamzaadjes te eten, en vervolgens at ze er bergen van. Haar moeder dacht dat ze mieren oppeuzelde.’

    Voordat in de lente het plantseizoen aanbrak, kwamen de boeren naar de stad om hun voorraden voor het komende jaar in te slaan. De mannen kochten mest en lieten hun gereedschap repareren en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1