Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Als menselijkheid mist
Als menselijkheid mist
Als menselijkheid mist
Ebook100 pages1 hour

Als menselijkheid mist

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Wat zouden een meisje, een ex-gedetineerde en een moeder gemeenschappelijk kunnen hebben?

In ‘Als menselijkheid mist’ hebben drie personages op hetzelfde moment in hun leven in de ogen van de maatschappij hun menselijkheid verloren. Drie personages, drie parallelle verhalen, één verhaal.

LanguageNederlands
PublisherKarine Vivier
Release dateApr 6, 2019
ISBN9781547576418
Als menselijkheid mist

Related to Als menselijkheid mist

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Als menselijkheid mist

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Als menselijkheid mist - Karine Vivier

    ∞∞∞

    Het meisje stond tot halverwege haar bovenbenen in het water. Met haar ogen halfdicht gaf ze zich over aan de streling van de golven die zachtjes tegen haar benen klotsten. Het geroep en gelach van de andere kinderen die zorgeloos waterpret maakten, bereikten haar als onduidelijk gemurmel. Ooit was het meisje een van hen, in een verleden dat haar nu heel ver weg scheen. Toen leefde papa nog. Papa. Hoelang was het nu al niet geleden dat hij naar de hemel was gegaan? Ze kon het zich niet meer herinneren. Ze was elk idee van tijd kwijt sinds ze niet meer naar school ging. Alle dagen leken nu op elkaar. Ze sperde haar ogen wijd open en probeerde zich voor de laatste keer te herinneren wat er was gebeurd. Haar papa. Groot en sterk. Ze dacht aan het gemak waarmee hij haar optilde. Ze probeerde zich de kleur van zijn ogen te herinneren, maar het beeld vervaagde. Ze focuste op een stip op de horizon en dacht bij zichzelf dat als ze dat punt zou kunnen bereiken, de herinnering als bij toverslag weer bij haar zou bovenkomen. Het meisje liep nog een stukje verder het water in. De zee riep haar. Ze wilde nog dieper de zee ingaan, totdat ze in de golven zou verdwijnen, toen er plotseling een hand op haar schouder werd gelegd.

    'Waar ben jij verdomme mee bezig! Ik sta je al een uur te roepen. Wanneer is het nou eindelijk eens klaar met die fratsen van jou?'

    Het meisje, met tranende ogen van de zon, zei: 'Ik wil leren zwemmen.' Wat volgde was een flinke mep.

    'Ik heb je hier niet mee naartoe genomen om lekker te relaxen, oké? Laat je hersens werken, als je die hebt. Wat schiet je er trouwens mee op als je kunt zwemmen? Ik heb wel wat anders te doen. Er zijn belangrijke mensen die op me rekenen, stomkop. Snap je dat?’ mopperde de man, terwijl hij het meisje een klap op haar hoofd gaf. 'Hup, aan het werk, luiwammes. Zie je dat blonde ventje dat daar in z’n eentje zit? Ga jij maar eens de grote zus spelen! Je weet wat je te doen staat. Ik wacht op je, op de trap bij de stijger. En schiet alsjeblieft een beetje op, ik heb om klokslag 6 uur een afspraak.'

    Het meisje deed wat de man had gezegd en ging in de buurt van het jongetje zitten. Het was een jaar of vier. Ze liet niets aan het toeval over en begon een gesprekje op de manier waarop ze dat altijd deed: 'Hoi! Mag ik meedoen? Hoe heet jij?'

    'Paul', zei het ventje.

    Honingkleurig haar omlijstte een gezichtje met groene ogen. Het jongetje had zulke fijne gelaatstrekken dat je hem makkelijk voor een meisje zou kunnen aanzien.

    'Kun jij tunnels graven waar auto's doorheen kunnen?' vroeg het kind.

    'Ben je hier alleen?' vroeg het meisje, terwijl ze om zich heen keek zoals haar was geleerd.

    'Nee, ik ben hier met mijn oma.'

    'Waar is je oma dan?'

    Het kind wees naar een vrouw op leeftijd die verdiept was in haar boek. Ze zat zo'n drie meter verderop, schatte het meisje in. De vrouw was vrij gezet; ze kon vast niet hard rennen. Daar had de man natuurlijk al rekening mee gehouden. Het meisje trok met haar handen lijnen in het zand waartussen een geul moest komen. De ogen van het jongetje begonnen te stralen. 'Ga je een tunnel voor me graven?' zei hij met een grote glimlach.

    'Ja', antwoordde het meisje.

    ‘Gaaf. Ik vind je lief.'

    Het meisje begon tunnels te bouwen, terwijl het kind met zijn autootjes speelde. Hij reed ze systematisch door het zand, en deed ondertussen het geluid van de motor na. Het kind keek dankbaar naar het meisje, dat strak naar beneden bleef kijken. Ondanks de grote afstand voelde ze het groeiende ongeduld en de woede van de man die bij de stijger op haar wachtte. Ze keek op, zag het kind en vroeg snel: 'Heb je honger? Wil je iets eten?’

    ‘Jaaaa! Lekker! Jij bent écht lief!’

    Er verscheen een grote glimlach op zijn gezicht; het meisje keek snel een andere kant op. Iets bracht haar uit balans. Toch had ze dit al tientallen keren eerder gedaan, zonder erbij na te denken. Het was altijd hetzelfde verhaal. 'Je bent hier niet om te denken,' herhaalde de man, 'je bent hier om te doen wat ik je zeg.' De eerste keer was op een ander strand dat leek op dit strand hier. Toen had ze een meisje meegebracht, jonger dan zij, om 's middags iets lekkers te gaan eten in het busje bij de stijger. De man had geglimlacht toen de twee meisjes bij het busje aankwamen. 'Wat ben ik toch een sufferd', zei hij toen hij uit het busje stapte, 'ik heb de koekjes in de achterbak laten liggen.' 'Ga jij maar voor,' had hij bits tegen het meisje gezegd. Hij had de klep van de kofferbak opengedaan en het andere meisje erin geduwd. Ze had moord en brand geschreeuwd toen de man het kofferdeksel hard dichtklapte. Daarna had hij het bestelbusje gestart en was weggescheurd. Ze hadden uren als gekken rondgereden. Uitgeput was het meisje in de kofferbak uiteindelijk in slaap gevallen, met haar gezicht tegen de ruit. Wat er daarna was gebeurd, kon ze zich niet goed meer herinneren.

    ∞∞∞

    Denis Papin was gewend om heel vroeg op te staan. Hij was ingeregeld als een automatische piloot en sliep weinig. De slaapproblemen waren in de gevangenis begonnen en daarna nooit meer opgehouden, ook niet toen hij weer vrij was. Hij had tien jaar gevangengezeten en al die tijd had hij gedacht dat hij gek werd. Vooral ’s nachts. Weggedoken in de duisternis van zijn cel hield hij zijn ogen wijd opengesperd en wachtte, met kloppend hart. Bij het minste of geringste geluid stond hij stijf van de schrik en zat hij onmiddellijk rechtop in bed. Er kon van alles kon gebeuren, hij wist het. Ze hadden het hem gezegd. In de gevangenis liep het met types als hij nooit goed af. De douches, de maaltijden in de kantine, het luchten op de binnenplaats... het waren stuk voor stuk zware beproevingen geworden die zijn dag bepaalden. Denis Papin leefde met de angst in zijn lijf.

    Toch was hem in de eerste maanden van zijn gevangenschap niets overkomen. Zodra ergens ruzie of een vechtpartij uitbrak, versnelde hij zijn pas en maakte hij dat hij weg kwam. Hij bemoeide zich nooit met anderen en probeerde zich altijd onopvallend te gedragen, hield zich altijd afzijdig. De andere gevangenen zeiden nooit iets tegen hem. Niemand stelde hem een vraag, ook zijn bewakers niet. Het was alsof hij niet bestond, alsof hij onzichtbaar was geworden sinds hij achter slot en grendel zat. Uiteindelijk had hij tegen zichzelf gezegd dat niemand wist wie hij was. Af en toe zag hij hoe andere types onder handen werden genomen. In zijn cel kon hij hen horen schreeuwen, gillen, hoorde hij hoe ze geslagen werden en huilden. Dan bleef hij verstijfd van angst naar de muur staren, wachtend totdat het zijn beurt was, maar niemand interesseerde zich voor hem. Ze lieten hem met rust. Tot op die noodlottige dag.

    Het was 16 februari. Denis Papin herinnerde het zich nog als de dag van gisteren. Toen hij die ochtend opstond, had hij uitgerekend dat hij nog veertien jaar en zes maanden moest zitten. En dat was zonder aftrek wegens goed gedrag, mocht hij zich netjes blijven gedragen, had zijn advocate tegen hem gezegd. Hij zat toen vijf maanden vast. Hij was die dag in de bibliotheek, waar hij tussen de boekenrekken slenterde en toen hij opkeek midden in het gangpad ineens Pimpon zag staan die op een vreemde manier naar hem stond te kijken. Hij had geprobeerd langs hem heen te lopen, maar Pimpon was pal voor hem gaan staan. Toen hij zich had omgedraaid, zag hij dat Costa achter hem stond, met een onheilspellende glimlach op zijn gezicht. Hij had het Spaans

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1