Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Spijt
Spijt
Spijt
Ebook242 pages3 hours

Spijt

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Is de man die net van de drugs af raakte echt gestorven aan een overdosis? Dat beweert de politie, maar hulpverlener Frank kan het zich niet voorstellen. Hij boekte zoveel vooruitgang en was goed op weg naar een leven zonder verslaving. Frank wil weten wat er met de man gebeurd is, maar al gauw wordt hij op vreemde wijze tegengewerkt door de politie van Amsterdam en een geduchte drugsdealer. Zijn leven wordt nog problematischer als zijn vrouw hem in het heetst van de strijd besluit te verlaten. De misdaadroman 'Spijt' vertelt niet zomaar een verhaal van een moord, maar legt ook interne misstanden bloot uit de Amsterdamse politiek, de kraak gemeenschap en de drugswereld. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 31, 2021
ISBN9788726887082

Read more from René Appel

Related to Spijt

Related ebooks

Reviews for Spijt

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Spijt - René Appel

    Spijt

    Copyright © 1989, 2022 René Appel and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726887082

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    1

    Met haar ene arm omklemde ze haar handtasje en met haar andere zijn arm. Hij had het gevoel dat de bloedtoevoer werd afgeknepen. Op deze manier was het ook onmogelijk om achteloos te blijven lopen.

    ‘Waarom moeten we daar nou naartoe?’ had ze gevraagd toen ze om een uur of vier uit de bus waren gestapt.

    ‘Gewoon, wel geinig,’ had hij gezegd. ‘Je leest er zo vaak over, nou, dan zie je het ook eens met je eigen ogen.’

    ‘Maar is ’t er dan niet gevaarlijk?’

    ‘Hoezo gevaarlijk? Als je niks doet, geen café binnengaat, met niemand praat, dan is er niks aan de hand.’

    Op een brug stond een kluitje mensen om een gehurkte man heen. ‘Honderd gulden, wie speelt honderd gulden?’ klonk het met een zwaar niet-Nederlands accent. Hier had ze over gelezen. Balletje-balletje. Speciaal bedoeld voor argeloze provincialen en toeristen. Je was gegarandeerd verliezer. En als je alleen maar toekeek, werd je portemonnee gerold. Ze hadden het laten zien in Televizier. Of was het Nieuwslijn?

    ‘Laten we doorlopen,’ fluisterde ze.

    ‘Kom je schat?’ hoorde ze. Ze keek schichtig naar links. De vrouw stond gewoon op straat, met nog minder aan dan een bikini, en daar overheen een luchtig, zeer doorzichtig nylon dingetje. Dat ze het niet koud had. En ook nog zomaar een man aanroepen die daar met zijn eigen vrouw liep. De schaamte golfde door haar heen. Een paar meter verderop tikte een voluptueuze negerin, met bijna nog minder kleren aan, tegen het raam. Ze drukte zich nog vaster tegen Huub aan, en keek even vlug opzij. Hij staarde gelukkig strak voor zich uit.

    Wat een ongelooflijk oversekste, uit de hand gelopen toestand, dacht hij, en tegelijk: wat een heerlijk snoepgoed, dat zit hier zomaar, voor iedereen te kijk en te koop, open en bijna bloot.

    Zij probeerde haar angst en walging weg te praten. Waar zullen we gaan eten? Bij de Chinees? Hoe komen we straks bij Carré? Weet je nog toen met Corrie van Gorp?

    Hij hoorde haar nauwelijks. Iedereen moest aan zijn gezicht kunnen zien dat de bobbel in zijn broek steeds meer groeide. Hij kon niet nalaten even aan zijn neus te voelen. Als je hier liep kon je ook maar aan een ding denken. Zou dat ook zo zijn met Ineke? Ze liepen langs een rijtje rood verlichte ramen. Hoeveel zou het kosten? Zou hij durven vragen wat Ineke nooit wilde? Even dacht hij gewoon tegen haar te zeggen: ik ga hier naar binnen, loop jij maar door, we zien elkaar straks wel bij Carré.

    Daar, een vrouw met blote, zwaar hangende borsten. Ze zat een boekje te lezen. Ineke voelde een vreemde draaiing in haar maag. De straat veerde een beetje mee bij elke stap die ze zette.

    ‘Ik voel me zo ellendig,’ zei ze, ‘ik word er gewoon misselijk van.’

    Ze wankelde een zijsteeg in. Er stonden wat kisten. Ze ging zitten, licht hijgend. Hij keek om zich heen: niemand te zien, geen rode lichtjes, geen tieten en dijen, geen slenterende mannen. Wel een enorme rotzooi. Het leek wel een vuilnisbelt. Hij duwde tegen een ton die leeg bleek te zijn en kletterend omviel. Ineke slaakte een gilletje. Een grote lap jute stof lag over een hoop vuilnis. Met zijn voet trok hij de stof een stukje weg.

    Toen begon ze pas echt te gillen.

    2

    ‘Die Simon de Vree, dat was toch een klant van jou?’ vroeg Maarten.

    ‘Ja, hoezo?’

    ‘Nou, die zie je niet meer terug.’

    ‘Dat weet ik, die is zo clean als een pasgeboren baby,’ zei Frans, ‘die heeft mij niet meer nodig.’

    ‘Maar dan wel van een moeder die flink aan de dope is.’

    Frans negeerde de laatste opmerking. Op maandagochtend moesten ze niet zo moeilijk en ingewikkeld doen, zeker niet na een nachtelijke seance met Heleen. ‘Geef de suiker eens.’

    ‘Die pot is leeg. Iemand moet nieuwe halen. Maar die Simon... Simon Stuff noemden ze hem toch vroeger?’

    Frans knikte.

    ‘Die is kapot. Gister gevonden, vlak bij de Dijk. Hartstikke dood.’

    ‘Het is niet leuk om over zoiets geintjes te maken, Maarten, het is gewoon niet leuk. Haal jij nou maar suiker om het een beetje te repareren. Jij weet net zo goed als ik dat als er iemand grondig en definitief was afgekickt, dan was het Simon wel. Wat zit je nou stom te kijken? Haal godverdomme die suiker of moet ik altijd dat soort lullige klusjes doen?’

    ‘Goed,’ zei Maarten, en hij hief in theatrale twijfel zijn handen op, ‘als je me niet wilt geloven, bel dan zelf maar op, naar de Warmoesstraat bijvoorbeeld. Die kunnen het je vertellen.’

    Gek, hij keek Maarten aan, en wist meteen dat het waar was. Onontkoombaar en absoluut. Alsof Simon hier dood midden op de vloer lag.

    ‘od?’

    ‘Volgens mij wel. Ik hoorde tenminste op het secretariaat zeggen dat ze dat van de Warmoesstraat hadden doorgekregen.’

    Frans staarde zwijgend voor zich uit, roerde in zijn koffie, nam een slok maar proefde niet eens dat er geen suiker in zat. Bitter, alles was bitter. Simon... ongelooflijk. Er kwamen meer mensen binnen, maar hij bleef doof en blind. Daar had hij nou vergif op durven innemen, dat die clean zou blijven. Weken had-ie eraan gewerkt, maanden, omdat hij wist dat het mogelijk was. Dat soort successen had je soms nodig. Maar meer nog dacht hij aan vroeger.

    ‘Hé Frans, haal jij effe suiker.’

    Hij reageerde niet.

    ‘Frans is zielig, jongens,’ zei Maarten, ‘hij rouwt om een ouwe klant met een od.’

    Lomp stond hij op, alsof zijn lichaam plotseling een paar maten groter was geworden. Z’n kopje viel om. De koffie verspreidde zich in een grillige plas over tafel, vrat enkele papieren bruin aan. De gesprekken verstomden. Terwijl hij de kamer uitliep, kon hij Peter nog net horen zeggen: ‘Je kan niet zomaar weggaan. De bespreking is nog niet eens begonnen.’

    Zeikerd, wilde hij zeggen, maar de klanken bleven in zijn keel steken.

    Op het secretariaat kreeg hij te horen dat iemand voor hem gebeld had vanaf de Lijnbaansgracht.

    Karel zat weer vast. Hij zag er reddeloos en hopeloos uit. Een zielig stukje mens, heette zoiets. Als je hem naast de vuilnisbak zette, zouden ze hem per ongeluk in een vrachtwagen van de stadsreiniging kieperen. Hier kon je Karel plechtig laten beloven om een theologiestudie in Kampen te beginnen, en na succesvolle afronding daarvan predikant in Otterloo te worden. Hij trilde en de onzekerheid over waar hij naartoe zou gaan ondermijnde zijn laatste restje wilskracht; daar kon de methadon van de ggd -arts maar weinig aan veranderen.

    ‘Driehonderdelf, zeker?’ vroeg Frans.

    Karel knikte.

    ‘Ontkennen zeker?’

    Karel knikte weer.

    Frans had het proces-verbaal gezien. Karel was op heterdaad betrapt met de autoradio onder zijn arm.

    ‘Maar hoe kwam je dan aan die radio?’

    ‘Die... lag oppeh... oppeh straat, naast die auto, en ik dacht, laat ik hem maar terugleggen v... v... voor iemand hem jat, dacht ik.’

    ‘Nou, dat kan je nauwelijks denken noemen. Geloof je het zelf?’

    Karel reageerde niet. Het werd routine, maar wel een routine die pijn bleef doen, die zijn lijf en geest of wat daar nog van over was, had uitgemergeld. Hij was al zeker tien keer opgepakt. Karel was ook te stom. Je had erbij die overal tussendoor liepen, altijd net de klappen ontweken, maar Karel niet. Iedereen vond hem een doetje. Hij was altijd de lul. Voor de politierechter wist hij er ook nooit wat van te maken, vertelde rustig zo’n verhaal van een gevonden autoradio. En dan nog verbaasd als hij niet werd geloofd, en voor een tijdje de gevangenis in ging.

    ‘Ken jij Simon?’ vroeg Frans.

    ‘Hè?’

    ‘Simon de Vree, Simon Stuff werd-ie vroeger genoemd.’

    Karel keek wazig naar de koude muren van de spreekkamer. ‘Weet je, d’r zijn zo veel van die vogels, Simon dit, Simon dat, ik ken ze allemaal niet uit mekaar houwen.’

    ‘Nou kom op, je weet wel wie ik bedoel. Hij zat jaren in de scene. Nog iemand van de ouwe hap. Simon Stuff.’

    Er leek iets van inzicht door te breken in het grauwe, lege gelaat van Karel. Zijn bovenlichaam bewoog langzaam op en neer, zijn tanden klapperden een ander ritme.

    ‘Heb je hem de laatste tijd nog gezien?’

    Karel schudde zijn hoofd.

    ‘Dat weet je zeker?’

    ‘Ge... geloof je me soms niet?’ vroeg Karel.

    ‘Jou geloof ik altijd. Het is alleen zo jammer dat het niet altijd blijkt te kloppen wat je zegt of wat je belooft. Weet je nog die keren in de kliniek? Of toen je zei dat je naar de Emilie wou? Je smeekte op je blote knieën. Of toen je op de Werkplek zat?’

    Karel begon zachtjes te jammeren. Frans kon uit zijn gestamel maar moeizaam iets begrijpelijks distilleren. Hij moest eruit, hier ging hij kapot, ze maakten hem helemaal kapot in dit smerige, gore hol met al die honden van bewakers, ze lieten hem rustig creperen, de schoften, de fucking assholes. Dat laatste klonk alsof hij er een tijdje op geoefend had.

    Toen Karel wat tot bedaren was gekomen, vroeg Frans of hij wat voor hem kon doen.

    ‘M’n uitkering, ik denk dat je morgen mijn uitkering kan ophalen. Die heb ik nodig, weet je wel. En ik moet kleren hebben. Dit is rotzooi wat ik aan heb. Neem m’n pak maar mee, m’n beste pak, dat staat altijd goed als ik moet voorkomen.’

    Je weet zeker dat je die Simon de laatste tijd niet gezien hebt?’

    Karel zei ‘nee’ en liet toen zijn hoofd op tafel vallen. Hij richtte zich nog een keer op, brabbelde wat. Frans verstond de woorden ‘pak’ en ‘uitkering’.

    Alleen wie zeer naïef en onschuldig was, zou nog kunnen denken dat er zomaar wat mensen op de brug hingen, een tijdje bleven staan, wat praatten met anderen, elkaar een klein cadeautje overhandigden, om vervolgens vaak met snelle, nerveuze tred te verdwijnen over de gracht of in een van de smalle zijstraatjes. Andere toeschouwers zouden direct opmerken dat de lucht hier zwanger was van handel en smerigheid, van bederf en criminaliteit. De mensen op de brug zagen er aangevreten uit, alsof ze in een tijdmachine hadden gezeten die ze twee keer sneller dan normaal liet leven; hun lichaam kon het niet bijhouden.

    Af en toe stopte er een auto. Door een geopend portierraam werd wat gepraat, er werden handen geschud. Geld verdween naar binnen, een paar kleine pakketjes naar buiten. De auto reed weer weg. De rest van de stad bestond niet. Het was een eigen wereld, met eigen gebruiken en een eigen moraal.

    Frans zag een paar vroegere klanten. Mickey moest enkele weken geleden vrijgekomen zijn. Van André had hij al in maanden niet meer gehoord. Ze groetten hem, vroegen of hij nog wat wist en liepen door na zijn ontkennend antwoord. Wat zou hij moeten weten? Natuurlijk maar één ding. Waar je goedkoop wat kon krijgen.

    ‘Wat heb je nodig?’ vroeg een bazig kijkende jongen aan Frans. ‘Fuck you’ stond breed over zijn ene onderarm getatoeëerd. ‘I love dope’ over de andere.

    ‘Niks.’

    ‘Wat doe je hier dan?’

    ‘Gaat jou dat wat aan?’ vroeg Frans. ‘Sinds wanneer verhuur je hier staanplaatsen?’

    ‘Easy, easy,’ zei de jongen, ‘niet zo gefokt, hè?’

    Frans keek hem even aan en slenterde toen verder in de richting van een plek waar ruzie werd gemaakt. Een jongen op blote voeten met alleen een spijkerbroek en een hemd aan schold een meisje uit dat onverstoorbaar haar blik op een ver, oneindig ver punt gericht hield.

    ‘Ga nou weg, man,’ zei ze af en toe met een vermoeid slepende stem. ‘Je moet ’t geven,’ zei de jongen, ‘ik moet ’t hebben, godverdomme.’ Hij trok aan haar jas. ‘De helft dan, geef me de helft.’ ‘Shit man, ga alsjeblieft moven.’ De jongen probeerde haar te omhelzen, maar ze duwde hem van zich af. Struikelend viel hij achterover. Een fietser kon hem maar net ontwijken. Het meisje liep zonder nog acht te slaan op de jongen weg, op superhoge, wankelende punthakken, wat haar actie minder overtuigend maakte. ‘Hoer!’ riep de opgekrabbelde jongen haar schor na. ‘Vuile, vieze teringhoer!’

    Frans zag Tim staan, die ondanks of dankzij zijn twee meter ‘Tiny Tim’ werd genoemd. Met zijn kale, wat slordig uit stopverf vervaardigde hoofd leek hij ook in geen enkel opzicht op de zanger Tiny Tim die ooit tijdens het hoogtepunt van het flowerpowertijdperk een kortstondig succes had gekend. Begeleidde hij zichzelf niet op een mandoline of ukelele? Vriendelijke, bloemrijke lulligheid, en maar stuff roken tot je te daas was om uit je ogen te kijken. Als er iemand iets wist, was het deze Tiny Tim wel.

    ‘Timmie.’

    Een nors gebrom als reactie.

    ‘Weet je dat Simon dood is, je weet wel, Simon de Vree. Toch nog een ouwe maat van je?’

    Frans meende even een korreltje licht te zien in de doffe ogen van Tim, een trekje om de mondhoeken.

    ‘od,’ ging Frans door.

    Tim draaide zich om en liep weg. Frans volgde.

    ‘Hij was clean,’ zei Frans, ‘superclean. Ik begrijp ’t niet. Hij was er helemaal uitgestapt.’

    Plotseling draaide Tim zich om. ‘Wat moet je van me? Moet ik hem soms weer levend maken? Als jij me geld geeft, kan ik hele goeie spullen kopen, de beste dope die er is, maar een dooie weer levend maken, zit er niet in, denk ik.’

    ‘Ik wil weten of je hem hier nog hebt gezien de laatste tijd.’

    ‘Waarom?’

    Frans haalde zijn schouders op. ‘Ik geloof niks over die overdosis.’

    ‘En wat dan nog? Dope is dope, en dood is dood.’

    ‘Voor jou wel, maar voor mij niet.’

    ‘Door wie ben je gestuurd?’ vroeg Tim, terwijl hij over Frans’ schouder kijkend de handel op de brug probeerde te volgen. ‘Je baas, de politie? Zeg ’t maar.’

    ‘Denk je dat ik me laat sturen? Je weet wel beter, Timmie. Ik wil alleen weten wat er met Simon is gebeurd.’

    ‘For ol’ times sake, natuurlijk.’ Er klonk een spatje ironie door in Tims doffe timbre.

    ‘Bijvoorbeeld... Is-ie hier nog geweest, de laatste tijd?’

    ‘Een geeltje,’ zei Tim.

    ‘Hè?’

    ‘’t Kost je een geeltje, alles heb z’n waarde.’

    ‘Jezus, weet je nog wat ik laatst voor je geregeld heb? Toen bij de politierechter? Als ik jou je gang had laten gaan, zat je nou nog vast in plaats van dat je lekker snoepgoed kon gaan kopen.’

    ‘Alles heb z’n waarde,’ herhaalde Tim.

    Frans haalde een biljet van vijfentwintig gulden te voorschijn. Tim stak al hebberig zijn hand uit. Frans trok het geld terug.

    ‘Wat weet je van Simon?’

    Tim keek peinzend de lucht in. ‘Niet gezien, al zeker een halfjaar niet meer.’

    ‘Hoorde je nog wel eens over hem praten? Iedereen kende Simon tenslotte.’

    Tim schudde zijn hoofd, en stak zijn hand weer uit.

    ‘Zeker weten?’

    ‘Zeker weten.’

    Frans gaf het geld, keek nog even hoe Tim zich onmiddellijk naar een groepje mannen spoedde, en liep toen de gracht verder af.

    Nog voor hij boven was, hoorde hij het snerpende gekrijs van Thomas al. Heleen zat op de bank een sigaret te roken, Thomas zat in de box. Even zag hij de mooie plaatjes voor zich die ze een paar jaar geleden samen hadden gedagdroomd en ingekleurd, de aquarellen van hun toekomstig geluk. Alles zou beter en mooier worden. Hij voelde de slaap achter zijn ogen branden. Het was zeker drie uur geworden gisteravond, en het had natuurlijk niks opgelost.

    ‘Wat ben je laat?’

    ‘D’r was wat met een klant.’

    Hij tilde Thomas uit de box. Die was hij trouwens al maanden ontgroeid. Het jongetje begon even nog harder te huilen, maar stak toen zijn duim in zijn mond en keek hem met betraande ogen aan. Nog mooier dan het zigeunerkindje op het beroemde schilderij.

    ‘Is die klant belangrijker dan wij?’

    ‘Daar gaat ’t niet om.’

    ‘Volgens mij wel.’

    ‘’t Was trouwens een ex-klant... hij is overleden.’

    ‘O... je moet hem niet meteen uit de box halen als-ie huilt. Dan lukt het hem nooit om daar in te zitten en zich te vermaken, dan moet ik de hele dag op hem letten. Vanochtend heeft-ie de krant weer verscheurd toen ik even koffie aan het zetten was.’

    Hij zette Thomas terug in de box. Geen ruzie, nu geen ruzie. Het jongetje begon nu pas echt hard te huilen. Zijn stembanden zouden stuk gaan, hij zou schor worden, voor zijn hele leven. Bij hem op het dorp woonde vroeger een man die dat had. Schorre Piet werd hij genoemd. Hij baggerde sloten uit. Dat was blijkbaar je toekomst als je je stembanden had geruïneerd. Frans boog zich weer over de box.

    ‘Wat hadden we nou afgesproken?’

    Hij ging naast haar op de bank zitten, en gaf een voorzichtige zoen op haar wang.

    ‘Sorry dat ik zo laat ben.’

    ‘Wat zeg je?’

    ‘Sorry dat ik zo laat ben. Het was allemaal een beetje vreemd, een beetje anders.’

    ‘Vanwege die dooie?’

    Hij knikte, en zei moeizaam: ‘Het was Simon.’ Hij merkte dat er een lichte trilling door haar lichaam ging. De bank stond even onder stroom. ‘Wil je wat drinken?’ vroeg ze. ‘Een pilsje?’

    Ze kwam met twee flesjes en twee glazen terug uit de keuken. Thomas was weer van het ene op het andere moment opgehouden met huilen. Hij keek zijn ouders met grote ogen aan. Een blik vol verwijt of verbazing? Of gewoon wijd opengesperde kinderogen waar ouders graag een betekenis in leggen? Ze proostten.

    ‘Ik weet zeker dat-ie clean was,’ zei Frans. ‘En nou

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1