Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De merel zingt als het regent
De merel zingt als het regent
De merel zingt als het regent
Ebook157 pages2 hours

De merel zingt als het regent

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Mieppie werd helemaal kaal, maar we bleven naar de tuin gaan. Dat was haar vluchtoord. Effe weg van die witjassen. Als ze daar zat, voor ons huissie, was Miep toch gelukkig. Op een avond regende het een beetje. Ineens zei Miep tegen me: 'Luister Joop, hoor nou, een merel. Luister hoe mooi die zingt.' En toen zei ze iets dat ik nooit zal vergeten: 'De merel zingt ook als het regent.' Dat vond ik zou zo mooi van Miep. Je moet ook zingen als het een beetje slechter gaat, bedoelde ze. Later die avond dronken we een borreltje. En we praatten over de toekomst. Toen zei Miep dat ik niet te lang moest treuren als ze er niet meer was. 'Je moet ook zingen als het regent,' zei ze. 'Net als die merel.' Dit boek verschaft u een blik in de zielenroerselen van mensen in hun najaren. Auteur Cees Koring tekende hun verhalen op in ziekenhuizen, op markten, in de tram, op straat en in cafés. Ze gaan over zwakheden, gemiste kansen, mooie en slechte ervaringen, jeugdherinneringen en vergeefse pogingen om aan de ouderdom te ontsnappen. Sommige verhalen zijn hilarisch en humoristisch, anderen vol drama. Maar ook ontroerend en verrassend. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 7, 2020
ISBN9788726608243
De merel zingt als het regent

Read more from Cees Koring

Related to De merel zingt als het regent

Related ebooks

Related articles

Reviews for De merel zingt als het regent

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De merel zingt als het regent - Cees Koring

    Cees Koring

    De merel zingt als het regent

    SAGA Egmont

    De merel zingt als het regent

    Cover image: Shutterstock

    Copyright © 2003, 2020 Cees Koring and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726608243

    1. e-book edition, 2020

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    Voorwoord

    ‘I k heb geen tijd,’ zeggen we vaak. Maar ook: ‘ik heb tijd genoeg’ en ‘ik maak wel even tijd’. We komen er niet graag voor uit, maar we weten allemaal dat alleen het eerste waar is. De mens heeft helemaal geen tijd genoeg. O ja, soms lijkt de tijd niet op te schieten. We dóden dan zelfs de tijd met onzinnigheden. Maar de klok tikt door.

    P.C. Hooft noemde de tijd in een beroemd sonnet ‘een doodsvijand van de rust, die woelt bij dag en nacht’. Hij zag de Tijdgod als ‘een gezwinde grijsaard met een onstilbare honger, die verslokt, verslindt, verteert al wat sterk mag lijken’.

    Vroeg of laat breekt bij eenieder het besef door dat onze tijd is afgebakend. Dat aan het leven en misschien wel aan álles een einde komt. Dat we het altijd zullen afleggen tegen de tijd. Het is waarschijnlijk dat sluimerende besef van onze eindigheid waardoor we willen afrekenen, terugkijken, de balans opmaken. Dat gebeurt, zoals een collega van mij dat zo mooi noemde, in ‘de najaren’.

    In dit boek wordt u een blik gegund in de zielenroerselen van mensen die in hun najaren zijn. Hun verhalen zijn opgepikt en opgetekend in ziekenhuizen, op markten, in detram, op straat en in cafés. Ze gaan over zwakheden, gemiste kansen, gebreken, mooie en slechte ervaringen, jeugdherinneringen, pekelzonden en vergeefse pogingen om aan de ouderdom te ontsnappen.

    Maar daar is dus geen ontkomen aan. We hebben geen tijd. Volgens Hans van Mierlo kon wijlen prins Claus met dat besef leven. ‘Claus had de vrolijkheid van Italianen die er toch van uitgaan dat alles hopeloos is,’ zei Van Mierlo. Een schrale, maar mooie troost. Mijn eigen grootvader zei het in zijn najaren wat eenvoudiger: ‘Het gaat zoals het gebeurt.’ En hij glimlachte daarbij.

    Cees Koring

    De merel zingt ook als het regent

    Z e zag eruit alsof ze naar een feestje ging: de haren perfect gekapt, strak mantelpakje, dure bril, handtas uit de Peecee Hooft, modieuze schoenen. Maar de bestuurder van lijn 9 wist wel beter. De chic geklede vrouw die net instapte, was op weg naar de Oosterbegraafplaats. Ze had hem dat weleens verteld op een rustig zondagsritje, met alleen achterin een paar passagiers. Het bordje ‘niet spreken met de bestuurder’ negerend, had de vrouw hem plotseling toevertrouwd dat ze op ‘de Ooster’ haar enige zoon en haar man had begraven.

    Haar man was een paar jaar geleden gestorven. De jongen hadden ze al weggebracht toen hij net 24 was geworden. Hersenvliesontsteking. In een paar dagen was hij dood. Dat was nu al bijna veertig jaar geleden. Sindsdien had ze hem elke dag opgezocht. Winter en zomer, in regen en wind, zonder één keer te verzuimen. Keurig gekleed, alsof ze naar een feestje ging. Toen ze bij de halte voor ‘de Ooster’ uitstapte, zwaaide de vrouw naar de trambestuurder. Kijkend in de spiegel stak hij even zijn hand op.

    Het begon druilerig te regenen toen de vrouw de oprijlaan van het kerkhof opliep, maar het leek de bezoekster nauwelijks te deren. Ze stapte stevig door en hield na een poosje halt bij een graf met een grote, platte, marmeren steen. Natte boombladeren hielden letters bedekt zodat de oorspronkelijke tekst danig verminkt was. ‘Ever en arel. In euwighed verboden’ stond er nu. De vrouw bukte snel om die speling van de natuur ongedaan te maken. Uit haar Gucci-tas haalde ze een schepje en een harkje waarmee ze het lapje grond rond de grafsteen begon te bewerken. ‘Dag jongens van me,’ zei de vrouw zacht. ‘Ik ben er weer.’

    ‘Goeiemiddag,’ zei een stem die antwoord leek te geven. De vrouw schrok op. Achter haar stond een man van een jaar of zestig met een opvallend grof gezicht. Hij droeg een spijkerbroek en een zwart jack met stukken op de ellebogen. Hij had een grote paraplu opgestoken en hield in zijn andere hand een rode tas waarop met grote letters ‘Dirk’ stond. ‘Je wordt nat zo. Zonde van je mooie kloffie,’ zei de nieuwkomer joviaal en met een overduidelijk Amsterdams accent. ‘Wil je onder mijn plu?’

    De vrouw bij het graf stond langzaam op. ‘Nee, dank u,’ zei ze afgemeten. Om zich een tel later te bedenken. ‘Nou, eventjes dan.’ Ze posteerde zich naast de man, pakte een boterhamzakje uit haar tas en borg langzaam haar tuingereedschap op. ‘Morgen maar verder,’ zei ze. De man knikte in de richting van het graf: ‘Morgen? Kom je morgen weer hier?’ De vrouw keek verongelijkt naar hem op. Zonder een antwoord af te wachten, zei het grove gezicht: ‘Ik heb je nooit eerder gezien.’ En na een moment: ‘Nou ja, dat kan ook haast niet. Ik ben hier pas voor de derde keer. Ze is hier sinds een maand. Ik moest voor een paar boodschappen naar Dirk. Ik dacht: kom, ik ga effe langs Miep. Miep, da’s mijn meissie, zie je.’

    De chic geklede vrouw veegde een paar druppels van haar tas. De man met de paraplu vervolgde zijn alleenspraak: ‘Miep was al lang ziek. De kanker had ‘r te pakken. Klereziekte. Sluipmoordenaar. Eerst hadden we niks in de gaten. Bij een feessie op de tuin kreeg ze ineens pijn in d’r zij. Een paar weken later wisten we het. Opereren kon niet meer. Mieppie werd bestraald en kreeg chemo, maar ach, dat is allemaal uitproberen van die dokters. Ze verloor het uiteindelijk toch.’

    De man slikte. De vrouw naast hem wilde wat zeggen, maar kreeg geen kans. ‘Mieppie werd helemaal kaal, maar we bleven naar de tuin gaan. Dat was haar vluchtoord. Effe weg van die witjassen. Als ze daar zat, voor ons huissie, was Miep toch gelukkig. Op een avond regende het een beetje. Net as nou, zo miezerig. Ik zat te puzzelen. Ik weet nog precies welk woord ik zocht: een rivier in de Griekse onderwereld met vier letters. Ineens zegt Miep: Luister, Joop. Hoor nou, een merel. Luister hoe mooi die zingt. En toen zei ze iets wat ik nooit zal vergeten: De merel zingt ook als het regent. Dat vond ik nou zo mooi van Miep. Ze kon de dingen zo mooi zeggen. Ze zei dat dat bij het leven past. Je moet ook zingen als het een beetje slechter gaat, bedoelde ze. Mijn meissie was een onverbeterlijke optimist.’

    Het grove gezicht graaide in zijn jack, diepte een rode zakdoek op en snoot luid zijn neus. De vrouw naast hem maakte aanstalten om de regen in te stappen, maar de man zei: ‘Nee, wacht effe. Ik moet nog wat kwijt.’ Hij snoot nog eens en vervolgde: ‘Die avond, die avond van die merel zal ik maar zeggen, dronken we samen een borreltje, Miep en ik. Ze mocht dat eigenlijk niet, maar toch. En we praatten over de toekomst. Toen zei Miep dat ik niet te lang moest treuren als ze er niet meer was. Je moet ook zingen als het regent, zei ze. Net als die merel. Ja, ze kon het mooi zeggen, mijn Miep. Maar ze heeft ook gelijk. Ik was net even bij d’r om te zeggen dat ik me heb aangemeld bij een koortje. Volgende week moet ik voor het eerst naar de rippetietsie.’

    De man borg zijn zakdoek weg, boog zich in de richting van het graf voor hem en las zachtjes de namen: Evert en Karel. ‘Tja,’ zei hij voor zich uit. ‘Het valt allemaal niet mee.’ En zich omdraaiend naar de vrouw naast hem: ‘Jij zou eigenlijk ook een beetje moeten zingen. Dat vinden Evert en Karel wel goed.’

    Geef mij maar een borreltje

    H et duurde niet lang of hij was er al, mijn afspraak. Tenminste, hij móest het wel zijn, want de man voldeed precies aan de beschrijving die hij door de telefoon had doorgegeven: tegen de zeventig, beetje moeilijk ter been, maar nog steeds gezegend met een volle bos wit haar. Het viel me trouwens mee dat hij wilde komen, want het onderwerp waarover we zouden spreken, was nogal pijnlijk. De man met het witte haar was de vader van mijn vriend. Ze waren elkaar al meer dan 35 jaar geleden uit het oog verloren na een emotioneel verlopen scheiding van de ouders van mijn vriend.

    De vriend was elf, toen. Sinds die tijd had hij zijn vader nooit meer gezien. Zijn moeder vertelde hem dat ‘die doerak’ niets meer met zijn enige zoon te maken wilde hebben en dat hij hem daarom had laten stikken. Maar onlangs, toen zijn moeder met een mankement aan haar heup in het ziekenhuis was opgenomen, had de vriend in haar woning in een oude schoenendoos brieven ontdekt met de ware reden. Zijn vader zag vrijwillig af van zijn bezoekrecht om zijn zoon het getouwtrek bij de rechter en de kinderbescherming te besparen.

    Die ontdekking gaf nogal wat heisa. De vriend had zijn moeder in haar ziekenhuisbed zowat met de brief om haar oren geslagen. Na wat speurwerk was hij erachter gekomen waar zijn vader woonde. Mijn vriend wilde dolgraag nog eens met hem praten. ‘Straks is-ie dood, die ouwe heer, en dan heeft-ie zijn eigen kleinkinderen niet gezien,’ zei hij op een avond met veel te veel bier. Dat argument was meer dan genoeg om te voldoen aan zijn verzoek of ik het pad wilde effenen. Ik zou het eerste contact leggen en de vader polsen of hij bereid was zijn zoon weer te ontmoeten.

    ‘Laten we maar eens praten,’ had de oude heer tot mijn verbazing gezegd, nadat ik de boodschap van zijn zoon een beetje stuntelig per telefoon had overgebracht. ‘Maar niet hier bij mij thuis. Mijn vrouw, zie je. Ja, ik ben hertrouwd en ik heb twee kinderen bij haar. Het is beter dat ze het niet weten. Zeg maar waar we elkaar kunnen zien.’

    Ik legde uit hoe hij mij kon herkennen en we spraken af in een (vroeger nogal chique) gelegenheid aan de rand van de Haarlemmerhout. Het was mooi weer, bijna lunchtijd en nogal druk, maar ik slaagde er toch in om een tafeltje te bemachtigen waar we vrijuit zouden kunnen praten. Ik was eerlijk gezegd een beetje zenuwachtig, want hoe begon je zo’n gesprek? En waar zou het op uitdraaien? Moest ik mijn vriend straks teleurstellen?

    Ik had nauwelijks tijd voor nog meer bespiegelingen, want al vijf minuten na mijn komst meldde zich een zeventiger met wit haar op het terras. Steunend op een wandelstok keek de bejaarde heer even rond, stevende vervolgens recht op mij af en zette zich met een diepe zucht, maar zonder een woord te zeggen, op de stoel aan de andere kant van mijn tafeltje. ‘Goedemorgen,’ zei ik. ‘Goedemorgen,’ zei de man, die voor zich uit bleef kijken. Ik nam hem voorzichtig vanuit mijn ooghoeken op en kwam tot de conclusie dat hij mijn afspraak móest zijn. Kennelijk kampte ook hij met het probleem niet te weten hoe hij een gesprek over zo’n moeilijk onderwerp moest beginnen.

    Ik hakte de knoop door: ‘Wilt u misschien iets drinken?’ De witte kuif keek me vriendelijk aan en zei: ‘Nou, graag.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1