Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt
De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt
De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt
Ebook216 pages3 hours

De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Het was een bekend geintje in misdaadkringen. Wie wat betekende in de Nederlandse onderwereld liep met het telefoonnummer van advocaat Piet Doedens op zak. Het nummer was makkelijk te onthouden. Twee keer 310. In het Wetboek van Strafrecht staat artikel 310 voor diefstal. Twee keer diefstal dus.' Je hebt advocaten, topadvocaten en je hebt Piet Doedens. Mr. Piet Herman Doedens (Utrecht 1942), strafpleiter met gedwongen rust als gevolg van een hersenbloeding, was volgens veel van zijn confrères in zijn hoogtijdagen de beste in zijn vak. Doedens maakte furore met zijn optreden in de zogenoemde 'paskamermoord', verdedigde drugsbarons en fraudeurs en bracht zijn tegenstanders met zijn onorthodoxe werkwijze soms tot wanhoop. Auteur Cees Koring brengt in deze biografie Doedens weer terug voor het voetlicht met niet eerder vertelde feiten uit zijn leven. Koring interviewde ook mensen die met fameuze pleiter in de rechtszaal te maken kregen, zoals Fred Teeven en drugsdealer Cees H. Beiden vertellen in dit boek voor het eerst over de deal die zij sloten. Dit leidde tot het politieke schandaal dat bekend werd als de 'bonnetjesaffaire.' -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 16, 2020
ISBN9788726608212

Read more from Cees Koring

Related to De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt

Related ebooks

Related articles

Reviews for De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt - Cees Koring

    De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt

    Original title

    De waarheid bestaat niet, dus zoek iets dat erop lijkt

    Cover image: Shutterstock

    Copyright © 2013, 2020 Cees Koring and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726608212

    1. e-book edition, 2020

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    Proloog

    Het was een bekend geintje in penozekringen: wie wat betekende in de Nederlandse onderwereld, liep met het telefoonnummer van advocaat Piet Doedens op zak. Dat nummer was trouwens eenvoudig te onthouden. Twee keer 310. Het was hetzelfde nummer als dat van Doedens’ befaamde voorganger mr. Simon, die net als hij jarenlang kantoor hield in een stokoud, statig pand aan de Utrechtse Oudegracht 92. Doedens: ‘In het Wetboek van Strafrecht staat artikel 310 voor diefstal. Als Simon zijn telefoonnummer opgaf zei hij altijd: Twee keer diefstal.’ Hij lacht om de anekdote. Na een bijna fatale hersenbloeding in 2007 heeft mr. Doedens zijn praktijk noodgedwongen moeten opgeven. Zijn humor is gebleven, alleen is die zwarter geworden. Soms pikzwart. Na zijn beroerte raakte de strafpleiter halfzijdig verlamd en overwoog hij serieus euthanasie.

    Doedens (Utrecht, 1942) behoorde in de Nederlandse advocatuur tot de buitencategorie. Anders in alles. Hij heeft geen rijbewijs, haat recepties, netwerken en mobiele telefoons. ‘Ze kunnen me toch wel bereiken,’ zei hij ooit. Zelf heeft hij niet zo’n hoge pet op van zijn juridische kennis. De pleiter, die de dingen graag bij hun naam noemt, vond zichzelf‘een boerenlullenadvocaat’. Maar door zijn vernieuwende optreden vonden veel van zijn vakgenoten hem een van de besten, een man die met zijn sarrende stijl van pleiten en onorthodoxe methodes op zoek ging naar de waarheid. Ook daarop heeft Doedens een afwijkende kijk. ‘De waarheid bestaat niet’,zegt hij. ‘Dus zoek naar iets wat er zo veel mogelijk op lijkt.’ De befaamde Max Moszkowicz, op wiens kantoor de Utrechtse pleiter zijn carrière begon, noemde hem ‘een ongeleid projectiel’. Martin Bril gaf hem in Het Parool een ander etiket: ‘Het orakel van Utrecht.’

    Op rechtszittingen was Doedens een plaag voor getuigen, officieren van justitie en rechtbankpresidenten. De vicepresident van het Amsterdamse Gerechtshof, mr. Huub Willems, dreigde Doedens bij een grote drugszaak ooit uit de rechtszaal te laten gooien: ‘Als u zo doorgaat, kunt u vertrekken.’ Doedens diende Willems meteen van repliek: ‘Mag ik mijn cliënt dan meenemen?’ Met zijn humor en aimabele manier van doen haalde hij de kou dikwijls uit de lucht, maar hij kon ook meedogenloos zijn en verschrikkelijk uithalen: ‘Gemeen zijn is een eigenschap die me niet vreemd is. Als ze mij verneuken, verneuk ik ze net zo hard terug,’ zei Doedens ooit.

    Jan Hein Kuijpers, de raadsman van Willem Holleeder en verdediger in het roemruchte (Passage-)liquidatieproces in Amsterdam, zegt over zijn vroegere leermeester: ‘Als je Doedens’ kantoor aan de Oudegracht in ging, stapte je zo de onderwereld binnen.’ Doedens verdedigde, zonder aanzien des persoons, tientallen moordverdachten, vermeende fraudeurs en toppers uit de drugswereld. Een enkeling liet zich in de kofferbak van een auto bij het kantoor aan de Oudegracht afleveren om in de werkkamer van de meester krijgsraad te houden. Als je de stapels dossiers en de opgezette dieren daar wegdacht, had die halfverduisterde en doorrookte kamer wel iets weg van een bruine kroeg, een gelegenheid waarin Doedens na het werk het liefst onderdook. ‘Beetje zuipen, beetje lullen, beetje pianospelen.’ Dat doorzakken kon tot heel laat duren, maar s morgens vroeg maakte de pleiter ogenschijnlijk fris weer theater in de rechtszaal. Professor Quant, hoogleraar strafrecht, zei over Doedens: ‘Hij is de enige advocaat met kruitdamp in zijn toga.’

    Landelijke bekendheid verwierf hij door de vrijspraak van Rob van Zaane in de Zaanse paskamermoord, maar ook met zijn optreden in tv-programma’s. Zo was hij jurylid in de Aso show. Ook figureerde hij, weliswaar aangekleed en met scherpe teksten, in Playboy en liet Donald Duck de raadsman zelfs opdraven als ‘mr. Doedons’ in een stripverhaal. In een restaurant werd een steak naar de populaire Utrechtse pleiter vernoemd: de Tournedoedens.

    Eind 2007 knapte er iets in het hoofd van de advocaat: ‘Het was net of er een elastiekje sprong.’ Na een maandenlange revalidatie trouwde hij in de kliniek met zijn levensgezellin Elvire, een ex-model dat hij ooit in Parijs had ontmoet. Doedens kon zijn advocatenpraktijk niet meer voortzetten. De duizenden dossiers werden weggehaald en vernietigd, het huis aan de Oudegracht werd verkocht aan een projectontwikkelaar. Doedens en zijn vrouw verhuisden naar een appartement tussen de ruisende bomen en zingende vogels.

    Ik ken Piet Doedens sinds hij verdediger was in de Zaanse paskamermoord. Daarna raakten we bevriend. Hij zou graag boeken schrijven, net als zijn vader, maar zijn handicap belet hem dat. In februari 2013 kwamen we overeen dat ik de herinneringen aan zijn kleurrijke leven zou boekstaven. Doedens vertelde, ik schreef het op.

    In zijn nieuwe woning keken we naar televisieopnamen uit zijn glorietijd. Op een band van Zembla met livebeelden uit de rechtszaal zagen we de raadsman overleggen met een van zijn cliënten, een ‘grote’ uit de drugswereld. Er volgde een band met een interview met Gert Berg over het hasjbeleid in Nederland. Doedens liet zich voor deze opname overhalen om in een coffeeshop een joint te roken. Een tijdlang kon hij die beelden van onbezorgdheid en succes niet zien, net zoals hij het nog steeds vreselijk vindt om op straat gezonde mensen te ontmoeten, te zien lachen en lopen. Hij wordt er jaloers van. ‘Mijn leven is naar de klote,’ zei hij eens. En: ‘Ik wil het liefst vrij zijn van die lamme kilo’s vlees aan mijn lijf.’ Vandaar die gesprekken met zijn artsen over euthanasie.

    Een van zijn therapeuten adviseerde hem om te kijken naar de voor een Oscar genomineerde film Intouchables. Het is een tragikomedie over een puissant rijke, zwaar gehandicapte Fransman, die een donkere ex-delinquent uit de Parijse banlieue, Driss, uitkiest als zijn verzorger. Door de strapatsen van zijn helper leeft de invalide hoofdrolspeler helemaal op. Doedens: ‘Het is zo’n feelgoodfilm, maar hij staat ver van de werkelijkheid. Je kunt een heel bataljon CliniClowns naast je bed hebben zitten, maar er valt weinig meer te lachen als dit je overkomt. Je bent geïsoleerd in je eigen lichaam. Als advocaat ben ik een keer, geheel ten onrechte, drie dagen vastgezet in een politiebureau. Ik had dag en nacht mensen om me heen. Zelfs als ik ging pissen ging er iemand met me mee. De vrijheidsbelemmering die ik nu onderga is vergelijkbaar, maar dan in optima forma. Ik kom hier nooit meer vanaf of overheen.’

    Maar zelfs onder deze omstandigheden is Doedens niet gespeend van humor: ‘In De Hoogstraat, de revalidatiekliniek waar ik zat, wilden ze me een keer meenemen naar Loosdrecht. Even eruit om onder begeleiding te zeilen of te kanoën. An m’n reet ermee, zei ik. Daar houd ik niet van. Maar alle anderen gingen wel en daarom was het om twaalf uur s middags doodstil op mijn afdeling. Ik verveelde me, dus riep ik een zuster. Zuster, zuster, zei ik. Ik heb net op het nieuws gehoord dat er in Loosdrecht kano’s en een zeilboot zijn omgeslagen. Nou worden er zeven broeders vermist. Nou, daar had ik lol in. Daar vermaak ik me een beetje mee.’

    Ons gesprek werd die middag even onderbroken door Doedens’ looptherapie in zijn nieuwe woonomgeving. Toen hij weer terug was vertelde de ex-advocaat wat er op straat was gebeurd: ‘De streekbus stopte toen we de straat overstaken. De chauffeur stak zijn hoofd uit het raam en riep: Hé, Doedens. Gaat het al een beetje? En ga je al vooruit?’ De meester lacht erbij. ‘In de toekomst hoop ik nog eens over water te kunnen lopen.’

    Dit is nu zijn humor. Zwart. En meedogenloos. Ook voor zichzelf.

    Cees Koring

    1

    Opgroeien tegen de verdrukking in

    Mijn moeder is precies honderd jaar en een dag geworden. Op pure wilskracht. In de nacht na haar verjaardag ging ze dood. Met diezelfde wilskracht waarmee ze die hoge leeftijd bereikte probeerde ze mij te kneden tot de mens die ze zelf had willen worden. Met mijn broer Karel en zus Anneke is dat goed gelukt, met mij niet. Ik botste hevig met mijn moeder, in mijn puberteit zei ze dat ze bang was dat ik zaagsel in mijn kop had. Veel later, toen ik eenmaal advocaat was, is het tussen haar en mij allemaal goed gekomen. Toen ze bijna negentig was las ze met een vergrootglas in de krant wat ik in de rechtbank had gedaan en dan zei ze: ‘Prima, Piet. Niks geen intellectuele hoogstandjes. Alleen je boerenverstand gebruiken.’

    Vroeger was dat dus heel anders. Als opgroeiende jongen zette mijn moeder me zwaar onder druk. Ze wilde dat ik op school net zo succesvol werd als mijn oudere broer Karel en mijn zus Anneke. Hij had het conservatorium doorlopen en was ook nog de jongste rechter van Nederland geworden, zij was een succesvol heilgymnast en fysiotherapeut en daarnaast een gedreven balletdanseres.

    Ik vond leren een nutteloze bezigheid, allemaal gelul. Studeren was denatureren, vond ik. Ik was onhandelbaar en lui. Van school kwam niks terecht. Omdat het met mij niet liep zoals mijn moeder dat wilde, was ze vaak depressief. Ze lag vaak in bed. Met migraine, zei ze dan. Ik ruik nu nog de valeriaan die ze innam. De sfeer in huis was vaak om te snijden en destijds dacht ik dat dat allemaal door mij kwam. Tijdens haar depressieve buien zette mijn moeder keihard de sombere muziek op die mijn opa, een horlogemaker/juwelier van Duitse komaf, ook altijd draaide: de Kindertotenlieder van Mahler of pianomuziek van Horowitz. Mijn vader maakte handig gebruik van zijn doofheid om afzijdig te blijven van de spanningen in huis. Om te ontsnappen aan die bedompte sfeer nam hij me op zondag soms mee naar de Spoorbios in Utrecht, een treinwagon waar doorlopende filmvoorstellingen draaiden, een soort Cineac. We keken soms twee keer een hele voorstelling uit om niet naar huis te hoeven. Een keer liepen we samen op straat toen ons een vuilniswagen passeerde. Achter op die kar stonden twee mannen. Mijn vader begon er ineens achteraan te rennen, mij stomverbaasd achterlatend. Toen hij terugkwam vertelde hij dat een van die mannen een vroegere leerling van hem was en hij even een praatje met hem wilde maken. Ik wil ermee zeggen dat hij een welgemeend aardige man was.

    We woonden met z’n vijven in een middenstandswoning aan de Van Swindenstraat in Utrecht-Tuinwijk. Ik ben er later nog weleens langs gereden. Dan dacht ik: hoe is het in godsnaam mogelijk dat we met zoveel mensen in dat kleine huis hebben gewoond? Want behalve ons eigen gezin woonde daar, met tussenpozen, ook mijn moeders zuster Willy, een schoonzus en mijn licht dementerende opa. Mijn moeder had de behoefte om voor die mensen te zorgen.

    De familieleden van mijn moeders kant hadden allemaal iets aparts. Haar vader Carl Heimann, mijn opa dus, was een strakke Pruis. Hij was van de oude stempel, een perfectionist. Op zijn sterfbed eiste hij nog dat hij een gestreken wit hemd aan kreeg. Hij was een weinig zakelijke, maar bekende en succesvolle horlogemaker en juwelier. Een klok van hem was ooit te zien op een wereldtentoonstelling. Hij las Thomas Mann, speelde cello, zong liederen van Schubert en liet de Kindertotenlieder van Mahler door het huis schallen, net als mijn moeder later zou doen. Opa verdiepte zich ook in astrologie en voorspelde de toekomst. Ik hoor hem nog met dreigende stem tegen mijn oma zeggen: ‘Ik ben bang dat er gauw iets verschrikkelijks met je gebeurt.’ En prompt kwam ze ten val, dat arme mens, misschien alleen van de zenuwen. Mijn opa drukte een zwaar stempel op zijn gezin. Mijn moeder was bang van hem. Ze wilde studeren, maar dat mocht ze niet. Dat was niet voor vrouwen, vond mijn opa. Mijn moeder wilde kinderarts worden. Ze was een aanhangster van de freudiaanse kunst van de Duitse graficus Käthe Kollwitz en de antroposofie van Rudolf Steiner. Lichaam en geest moesten in evenwicht zijn, iets wat hard uit kon pakken bij de opvoeding. Mijn broer Karel werd in een kinderwagen in de tuin in de vrieskou gezet, met alleen een dekentje over zich heen.

    De familie van die kant kwam uit Enschede, waar een broer van mijn moeder op jonge leeftijd jammerlijk aan zijn end kwam. Hij was eenentwintig toen hij zich op klaarlichte dag op de trap van het station een kogel door zijn kop joeg. De precieze reden is niet bekend, maar ik denk dat zijn strenge opvoeding er zeker mee te maken had.

    Mijn tante Willy, de zus van mijn moeder, woonde een tijd in Zwitserland voordat ze bij ons kwam. Zij zweefde met lakens en vitrage om zich heen door ons huis en verbeeldde zich dat ze de beroemde danseres Isadora Duncan was. Tante Willy was gewoon kierewiet. Mijn moeder zei altijd dat dat kwam doordat ze in de bergen had gewoond.

    De enige van die kant van de familie die minder zwaar op de hand was, was mijn oom Willem. In mijn herinnering was hij een leuke, slimme man, die voor zijn lol in een zigeunerorkest speelde, flink zoop en altijd achter de wijven aan zat. Hij dook ook in bed met de vrouw van zijn directeur, de baas van de textielfabriek waar hij werkte, en nam naaktfoto’s van haar, in haar blootje op zon tijgervelletje. Van mijn broer hoorde ik dat oom Willem een winkeltje had en dat hij na zijn ontslag die foto’s openbaar maakte door ze in zijn etalage te zetten. Later werd hij serieuzer. Hij had op zeker moment zelfs een baan als technisch tekenaar bij vliegtuigbouwer Fokker.

    De serieuze kant van oom Willem blijkt ook uit kiekjes die hij in familiekring maakte. In het archief van onze familie zit een foto uit de nadagen van de Tweede Wereldoorlog. Daarop staan mijn vader Herman en mijn moeder Johanna met hun drie kinderen. Oom Willem maakte hem in de huiskamer van ons huis. Het jongetje dat op mijn moeders schoot, in door haarzelf gemaakte kleertjes, zo dromerig voor zich uit staart, ben ik. Ik was toen twee jaar.

    Ik werd op 19 december 1942 in het huis aan de Utrechtse Van Swindenstraat geboren. Elf dagen later poseerde ik voor de eerste keer in mijn leven: in de armen van zuster Smit, de vroedvrouw die mij en mijn moeder verzorgde. Mijn vroegste herinnering moet dateren uit de tijd na de bevrijding. Ik weet nog dat ik op een nacht wakker werd van kabaal verderop in de straat. Toen ik, nieuwsgierig als ik ben, de volgende morgen ging kijken, zag ik dat er van een huis een ruit was ingeslagen en dat er bloed op een vensterbank zat. In die tijd werden nsb’ers uit hun huis getrokken en moffenhoeren kaalgeschoren.

    Van verhalen in de familie weet ik dat mijn moeder in de oorlog op een fiets met houten banden op hongertocht ging. Voorbij Zwolle haalde ze eten. Daarvoor ruilde ze sieraden uit de zaak van mijn opa. Toen mijn vader een keer melk ging halen bij een boer kwam hij met niks terug. De volle flessen waren kapotgeslagen in zijn fietstas. Dat was typerend voor hem. Hij was een aardige, pijprokende, flegmatieke doch onhandige man uit Drenthe.

    Ze zaten allebei in het onderwijs, mijn vader en moeder. Zij gaf pianoles en stond voor de klas op een lagere school. Vader, de zoon van een veldwachter uit het Drentse dorp Gasselte, combineerde een baan als leraar geschiedenis en Nederlands op de handelsschool met het schrijven van boeken en gedichten, zoals deze: Sneeuw en ijs smelt weg in stromen,’t jonge groen spruit aan de bomen, alle vogels zingen luid, lente, lente is gekomen. Hij schreef mooi. Beschreef ook het leven van mensen uit de omgeving waarin hij opgroeide, zoals Rooie Hendrek en De zoon van Lammert Kuiper. Mijn vader schreef ook boekenrecensies; hij had contacten met uitgeverij Manteau in Antwerpen, die werk publiceerde van Jef Geeraerts en Hugo Claus. Soms droeg hij ook gedichten voor op de radio.

    In die tijd kwam je nooit te weten wat de politieke richting van je ouders was. Daar deden ze altijd geheimzinnig over, maar ze hadden allebei beslist socialistische sympathieën. Thuis werd de verzetskrant Het Parool gelezen, mijn moeder danste om de meiboom, ze waren beiden vegetariër, aanhanger van ‘het gebroken geweertje’ en van de blauwe knoop. Er werd thuis dus niet gedronken. Alleen voor oom Willem was er een neut als hij’s zondags foto’s kwam maken of gewoon op visite kwam. De drankfles werd opgeborgen in een kastje op mijn vaders kamer. Ik kwam daarachter toen ik dat kastje een keer met een paperclip wist open te peuteren. Toen ontdekte ik ook dat hij daarin boeken bewaarde van Melle Oldeboerrigter, een kunstschilder die bij zijn werk penissen als hoofdthema had. Zo had ik als jongen naast vieze plaatjes stiekem ook de kans om een slok alcohol te drinken.

    Mijn vader is vierentachtig geworden. Hij zat in een bejaardentehuis en werd dement. Om hem op te vrolijken bracht ik hem de boeken die hij zelf geschreven had, maar die hield hij op z’n kop. Ik vond die aftakeling schrijnend

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1