Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Ophelia Omarmd
Ophelia Omarmd
Ophelia Omarmd
Ebook300 pages6 hours

Ophelia Omarmd

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Ophelia Omarmd bevat meer dan dertig verhalen van een van Nederlands meest veelzijdige fantastische schrijvers: In Nederland bekroonde verhalen als "De Koperen Oase" komen samen met in de Verenigde Staten gepubliceerde verhalen die voor het eerst in het Nederlands verschijnen.

Ophelia Omarmd neemt je mee naar een Lissabon dat nooit bestond, waar de gekke architect Cornet galerijen en paleizen in onmogelijk vloeiende vormen bouwde, maar evengoed naar het roestbruine zand van de duinen boven de gouden daken van de woestijnstad Karakum. Luister naar de grafzang van Meester Prikkebeen tijdens zijn jacht naar oude knokenschaduwen, maar kijk vooral niet naar de schaduwen in het door waanzin geteisterde stadje Amlwch.

"Een schrijver die de essentie van drie eeuwen speculatieve fictie in de Engelse taal heeft begrepen." - Scathe meic Beorh

LanguageNederlands
PublisherMike Jansen
Release dateNov 3, 2013
ISBN9781311997838
Ophelia Omarmd
Author

Mike Jansen

Mike has published flash fiction, short stories and longer work in various anthologies and magazines in the Netherlands and Belgium, including Cerberus, Manifesto Bravado, Wonderwaan, Ator Mondis and Babel-SF and Verschijnsel anthologies such as Ragnarok and Zwarte Zielen (Black Souls).Obviously he lives in the Netherlands, in Hilversum which is close to Amsterdam. He has won awards for best new author and best author in the King Kong Award in 1991 and 1992 respectively as well as an honorable mention for a submission to the Australian Altair Magazine launch competition in 1998More recent publications in various English language ezines and anthologies.http://www.meznir.info======================= NEDERLANDS =======================Mike heeft Flash Fiction, korte verhalen en langer werk gepubliceerd in verschillende verhalenbundels en bladen in Nederland. Daaronder de magazines Cerberus, Wonderwaan, Ator Mondis en de Babel-SF en Verschijnsel verzamelbundels zoals Ragnarok en Zwarte Zielen. Vanaf 1991 is Mike aan het schrijven geweest aan verschillende korte verhalen en is hij begonnen aan zeven romans. Die allemaal niet af kwamen om uiteenlopende redenen. Daarnaast heeft hij in verschillende King Kong Award en Millennium Prijs Jury's gezeten en heeft hij samen met Roelof Goudriaan een jaar of tien aan Babel Publications gewerkt.In 1991 won hij de Rob Vooren prijs voor beste nieuwe auteur en in 1992 de King Kong Award voor beste korte verhaal, samen met Paul Harland. In 2012 won Mike zowel de jury- als de publieksprijs in de Baarnse Cultuurprijs en de Thor Verhalenwedstrijd van het SaBi Verhalenforum. Daarnaast won hij de Fantastels 2012 award.Na een schrijfhiaat van zo’n tien jaar schreef Mike eind 2011 zijn debuutroman, De Falende God, een breed opgezette dark fantasy roman, eerste deel van een pentalogie. Het tweede deel ‘In Schaduwen van Weleer’ verscheen in de loop van 2012 bij Verschijnsel.Meer recent schrijft hij ook veel in het Engels en publiceert op de Engelse markt voor bladen en verzamelbundels, mede omdat daar in Nederland niet genoeg ruimte voor is.Een bezigheid die hij ook weer heeft opgepakt is het hoofdredacteursschap voor uitgeverij Verschijnsel (de voortzetting van Babel Publications), waar zijn voornaamste aandachtsgebied de e-publicatie-markt is.Hij woont in Hilversum met zijn gezin en naast schrijven werkt hij ook nog wel eens voor een cutting edge technologiebedrijf en doet dat redelijk internationaal.

Read more from Mike Jansen

Related to Ophelia Omarmd

Related ebooks

Related articles

Reviews for Ophelia Omarmd

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Ophelia Omarmd - Mike Jansen

    Voorwoord

    door Scathe meic Beorh

    Weinig jaagt mij angst aan. Dat komt omdat ik Ze kan voelen als Ze er zijn – zelfs als Ze zich verstoppen. Bijna niets jaagt mij angst aan, maar Meester Prikkebeen vind ik angstaanjagend. Het geeft me doodsangst, zoals toen ik negen jaar oud was, bang voor dode dieren, verkrachters in de bossen in de buurt, weeshuisdirectie die hun proteges sexueel misbruikt, en, natuurlijk, het Duister – vooral wanneer twee mannen met lange gezichten door de kier van de slaapkamerdeur naar me staren.

    Waarom jaagt Meester Prikkebeen mij angst aan? Omdat ik mijn demonen veilig wil, graag zwart met rode ogen en drietanden. Voor mijn part vluchtige schaduwen of kale imps met varkensoogjes die Frans praten – waardoor ik ze toch eigenlijk leuk vind. Ik wil geen oneindige machten van het hiernamaals die de levenden zomaar kunnen doden en dat ook vaak doen. Ik houd niet van monsters die de Hel in vergelijking een plezierige plek maken. Hoe zie ik Meester Prikkebeen binnen mijn eigen levensfilosofie? Dat kan maar op één manier, ongeveer zoals ik Lovecraft en Ligotti en elke andere auteur lees – niet alsof hij een onwrikbare waarheid neerzet, maar eerder een speculatie, een andere kijk op het aloude en bekende. Is het een verlossend perspectief, of gaat het normen en waarden voorbij? Is het hopeloos danwel hels? Laten we dat uitvinden.

    Ikzelf schrijf ook vanuit onwaarschijnlijke perspectieven. Deed ik dat niet – als schrijvers in het algemeen dat niet deden – dan zou alles dat we schreven hetzelfde saaie verhaal worden met dezelfde saaie karakters, omgevingen en thema’s. En daarom lees ik Jansen graag. Hij geniet van de reis. Hij zoekt vernieuwing in zijn postmoderne, speculatieve schrijven. Hij verkiest – op dit moment zeker – de grenzen van de bekende landschappen van de speculatieve fictie op te zoeken, maar dat is ook zijn charme… en ook zijn kracht, zeker in het licht van lezers die zich er niet van bewust zijn dat er boeken gepubliceerd zijn tussen Moby Dick en De Da Vinci Code. Had ik nooit Lovecraft of Derleth of Le Fanu of Stoker bestudeerd, dan zou ik met recht een schrijver kunnen waarderen die de essentie van drie eeuwen speculatieve fictie in de Engelse taal heeft begrepen.

    Lord Dunsany is een van mijn favoriete schrijvers, evenals van de meeste fantasyschrijvers. Ik weiger de meeste boeken die na het midden van de twintigste eeuw geschreven zijn te lezen. Voor Jansen maak ik een uitzondering.

    Neem Karakum. Neem Meester Prikkebeen. Bestudeer dat en nodig de schrijver bij je thuis uit wanneer Dunsany je komt bezoeken. Ik denk dat ze veel te bespreken hebben.

    Het werk van Jansen is een stap terug naar Machen en Dunsany, Crawford en Poe – weg van het goddeloze vooroordeel jegens (en intolerantie voor) het ‘andere’ dat sinds de jaren ’60 is overgegaan in het onuitspreekbare en vaak onleesbare en karakterloze, dat wordt gepresenteerd als het speculatieve genre van deze tijd.

    Lovercraft is ook nooit mijn vriend geweest, heer Jansen, maar u laat de oude baas in zijn waarde, en dat doet u goed, zoals wij allen het goed doen, die een schrijver lezen zonder vooroordeel of persoonlijke aanval of zelfs goedbedoeld oordeel, zodat we hoop vinden, ook al is die hoop net genoeg om van goddeloos ongeloof naar agnostische twijfel te komen. En moge het kind aan wie u dit werk opdraagt, mijn waarde, voor altijd beschermd en veilig blijven – en weten dat uw liefde onvoorwaardelijk is.

    Scathe meic Beorh

    Lughnasadh 2013

    Over opdracht in Amlwch

    Recent reed ik samen met Tais Teng naar onze uitgever, Verschijnsel, in Mechelen. Tijdens die rit bespraken we natuurlijk het vertellen en schrijven van verhalen. Tais had net daarvoor mijn verhaal ‘Opdracht in Amlwch’ gelezen in de meest recente Wonderwaan (nummer 24) en hij vond dat een goed verhaal, hoewel hij toch wel aangaf dat het compacter en efficiënter had gekund. Ik legde Tais uit waarom ik het verhaal – opzettelijk – zo geschreven had en hieronder vertel ik het nog eens:

    Het oorspronkelijke verzoek van het Wonderwaanteam was een verhaal te schrijven in de traditie van Lovecraft, Smith and Chambers. Daarop (her)las ik die auteurs en bestudeerde hun schrijfstijl. Opvallend vond ik het oog voor detail in de vroege jaren twintig van de twintigste eeuw en een wat afstandelijke manier van vertellen. Vervolgens zocht ik een plek en een tijdperk om het verhaal dat in mijn hoofd ontstond, te plaatsen en te voorzien van zoveel mogelijk authentieke details als ik kon vinden.

    Het eigenlijke verhaal speelt zich in een landhuis in Amlwch, om precies te zijn op deze locatie +53° 24' 49.46, -4° 20' 36.09 De ruïne van het landhuis ligt er nog als je op Google Maps kijkt. De hoofdpersoon loopt door Amlwch en ziet het dorp zoals het toen moet zijn geweest. Het schip waarop hij aankomt, was een schip dat daadwerkelijk de vele havens in Zuid- en Oost-Engeland langsvoer. De herberg waar hij logeerde bestond al vanaf de middeleeuwen. De bierlicentie die boven de open haard hing bestond echt en was dat jaar vergeven aan de eigenaar van de herberg. De mensen die de hoofdpersoon moet onderzoeken bestonden echt, de jaren van hun overlijden zijn correct, hun familie, specifiek de vierde Baron van Alderley, had inderdaad een antiekverzameling met documenten van de oude mystici, zoals John Dee.

    Mijn onderzoek was uitgebreid en ik vermengde veel feiten en details met fictie tot een coherent verhaal, waarbij ik de schrijfstijl van Lovecraft probeerde te emuleren. Inderdaad, het zou veel compacter kunnen, maar ik wilde een bepaald effect bewerken.

    Toen Tais Teng dat hoorde, zei hij: ‘schrijf een soort voorwoord voor je verhaal, zodat lezers begrijpen waarom je het op deze manier geschreven hebt. Want nu ik weet wat er speelt, lees ik het nog een keer en zal ik me afvragen of de details die je beschrijft feit of fictie zijn.’

    Lovecraft en ik hebben altijd een haat-liefde verhouding gehad. Enerzijds waren de hele Mythos en alle derivaten daarvan ontzettend interessant, aan de andere kant had ik soms een ‘so what’ gevoel als ik weer eens een verhaal las. Ik denk dat het de vermeende hulpeloosheid van de hoofdpersonen in Lovecrafts verhalen was die me tegenstond. Toch heeft de Mythos cultstatus bereikt en doordrenkt het een belangrijk spectrum van het Genre. Dus toen het verzoek van de redactie van Wonderwaan kwam om een Mythosverhaal voor nummer 23 te schrijven, moest ik hier toch eens verder induiken.

    Lang verhaal kort, wat me duidelijk werd na lezen van het nodige door Lovecraft, Chambers, Derleth, Hodgson en Smith was dat de intentie van de schrijvers, zoals het op mij overkwam, het uitleggen van het universum was en de plaats van de mens daarin. De methode die ze daarvoor gebruiken is de aanwezigheid van onmetelijke krachten voor wie de mens maar een onbetekenende eendagsvlieg is, van een slapende god op de bodem van de oceaan tot gekmakende toneelstukken die over onnoembare entiteiten gaan.

    Gaandeweg werd me duidelijk dat Lovecraft c.s. eigenlijk hele menselijke verhalen schreven waarin hun hoofdpersonen, soms tevergeefs, opboksen tegen de nare dingen die het leven op hun pad gooit. Maar in plaats van hun eigen innerlijke ‘cthulhu’ te benoemen gebruikten ze de Mythos om hun angsten te verwoorden en het fatalisme inherent aan het leven gestalte te geven. Het is natuurlijk psychologie van de koude grond maar voor mij verklaart het een en ander.

    Terug naar de uitdaging van Wonderwaan. Ik schrijf graag en veel, maar wel in mijn eigen universa waarin mijn eigen creaties rondlopen. Dus wel de thematiek, maar niet de feitelijke invulling zoals die door de Mythos wordt ingegeven. Gelukkig staat het me vrij iets toe te voegen dat nog niet bestaat, dus dat heb ik dan ook gedaan. Misschien wordt het nog wel opgepakt door anderen.

    De reden voor de setting en de invulling van het verhaal kan ik terugvoeren op een gedachte die ik ooit had over de naamgevingen in de diverse Mythosverhalen. Het lijkt wel Welsh. De Wonderwaanredactie bevestigde mijn vermoeden: ook zij dachten dat Lovecraft stiekem uit Wales stamde. Om het compleet te maken koos ik het tijdperk waarin Lovecraft schreef en een hoofdpersoon met problemen die onoverkomelijk leken terwijl in het duister geduldig op zijn komst werd gewacht…

    Opdracht in Amlwch

    Ongetwijfeld vroegen veel mensen zich af wat een Londense smeris in hun kleine, rustieke dorpje kwam doen. Hij kon ze er geen eerlijk antwoord op geven zonder zichzelf en de Londense Grootstedelijke Politie in staat van beschuldiging te stellen. Officieel was zijn opdracht het onderzoeken van de verdwijning van een van de lokale bewoners, maar eigenlijk wilden zijn superieuren dat hij tijdelijk ergens anders was. Dus hij kon kiezen tussen een onopgeloste zaak in het verre Amlwch, of de ingewikkelde politiek van Scotland Yard die hem vrijwel zeker zijn positie als rechercheur zou kosten, zo niet zijn vrijheid of zelfs zijn leven.

    De zaak waaraan hij in Londen werkte, bracht hem van de havens via de hoeren en hun pooiers van Covent Garden helemaal naar het westelijk deel van Oxford Street, hetgeen weer een directe link met Regent Street opleverde. Het was een smerig zaakje dat blijkbaar weggemoffeld moest worden en misschien hij er wel bij.

    ‘James van Wheatfen,’ zei commissaris Williamson streng, ‘je hebt een briljant stukje recherchewerk geleverd.’ Zijn kantoor op de Yard was groot, groots bijna, het resultaat van een dozijn jaren als commissaris en natuurlijk zijn langjarige vriendschap met Hoofd van Politie Sir Edmund Henderson. De muren van zijn kantoor waren bekleed met eiken panelen en één muur bevatte een immense boekenkast gevuld met in leer gebonden boeken van de klassieken. Williamson was een geleerd man.

    ‘Bedankt, sir,’ zei James bedeesd. Williamson was geen groot man, maar zijn zwarte uniform was onberispelijk, zijn grijs doorschoten baard netjes gekamd en in zijn ogen glinsterde intelligentie. Hij presenteerde zichzelf als het toonbeeld van de gentleman agent en leiderschap sprak uit elke beweging en uit elk woord.

    ‘Helaas,’ ging de commissaris verder, ‘briljant recherchewerk garandeert geen briljant resultaat.’ Hij ordende de stapel rapporten op zijn bureau tot drie nette stapels. Een rapport waarop James van Wheatfen geschreven stond lag bovenop de middelste stapel.

    ‘Dat begrijp ik, sir,’ antwoordde James. ‘Hoe moet ik deze zaak aanpakken?’

    ‘Ik ben blij dat je dat vraagt,’ zei Williamson met een glimlach. Hij haalde diep adem, fronste en liet zich ontspannen achterover zakken in zijn hoge fauteuil. Hij vouwde zijn handen onder zijn baard en leunde erop met zijn kin. ‘Deze zaak heeft veel kanten, dat moge duidelijk zijn,’ begon hij, ‘maar soms kom je geheel bij toeval informatie tegen die beter niet bij het grote publiek terechtkomt, begrijp je wel?’

    James snapte heel goed dat hij refereerde aan de schandalige bezigheden van een zekere aristocraat die nauwe banden met de koninklijke familie had en die hij ontdekt had. Het soort bezigheden dat je in de gevangenis kon doen belanden, hertog of niet. Hij knikte. ‘Ja, sir, ik begrijp het, sir.’

    ‘Goed zo! Ik wist dat je het zo zou opvatten. Precies zoals ik Hoofd van Politie Henderson al voorspelde.’ Williamson pakte een rapport op en bladerde erdoorheen. ‘Dit is echt iets voor jou, Wheatfen. Een mysterie. En heel belangrijk, een verafgelegen mysterie. Er naartoe reizen kost je wel een week. Het onderzoek moet ook minstens een week duren.’ Williamson benadrukte die woorden. ‘Zeker een week, misschien zelfs meer. En zodra je terugkeert, na een paar weken, is iedereen die zich met deze zaak bezighield ofwel het zwijgen opgelegd of verdwenen.’

    ‘Sir, kan ik een vraag stellen?’ vroeg James.

    ‘Maar natuurlijk, Wheatfen,’ zei Williamson gul. ‘Dat is waar het bij ons om gaat, nietwaar, vragen stellen?’

    ‘Sir, waarom beschermt u me?’ vroeg James.

    Commissaris Williamson glimlachte. ‘Je bent een slimme, Wheatfen. Je werk is waardevol,’ zei hij. ‘Het Hoofd van Politie is het met me eens.’ Zijn glimlach verdween en hij ging op serieuze toon verder. ‘En natuurlijk is jou in leven houden handig voor Sir Henderson en mezelf omdat we daarmee invloed kunnen uitoefenen op zekere leden van de aristocratie.’ Zijn glimlach verscheen weer. Hij gooide het rapport op het bureau voor James, samen met een kleine beurs. ‘Tijd om te vertrekken, Wheatfen. De beurs bevat ongeveer tien guinjes en een kredietbrief die je de mogelijkheid geeft gelden van lokale banken of geldverstrekkers op te nemen.’

    ‘Kan ik wat bagage ophalen, sir?’ vroeg James.

    ‘Bang van niet, Wheatfen. Ik heb een koets geregeld om je Londen uit te krijgen.’ Williamson likte zijn lippen. ‘Er is enige haast geboden, dat zul je met me eens zijn, toch?’

    James van Wheatfen salueerde, pakte het rapport en de beurs. Terwijl hij het kantoor van Williamson verliet en de drukke gangen van Scotland Yard inliep, las hij het in sierlijke handschrift op het rapport geschreven Amlwch.

    Reizen naar Amlwch was niet makkelijk. Het eerste dat James deed toen hij in de koets stapte was het rapport doorlezen dat Williamson hem meegegeven had. Daaruit maakte hij op dat Amlwch de meest noordelijke stad van Anglesey was, zelfs van heel Wales. Williamson had een goede keus gemaakt, bedacht James; de stad was ver verwijderd van Londen, dus ver verwijderd van de complotten van de stad en haar bestuurders.

    De zaak die hij gekregen had was al meer dan drie jaar oud. Ergens in 1878 was een zekere John Persifal Stanley op mysterieuze wijze uit zijn landhuis verdwenen. Kolonel Stanley was weduwnaar. Zijn vrouw was gestorven aan een kwaadaardige, slopende ziekte die de doctoren niet konden identificeren, laat staan genezen. De lokale politie kon niet met zekerheid vaststellen of kolonel Stanley dood of gewoon vermist was, en tijdens het lezen van het rapport kwam James erachter dat het de familie van de kolonel was die had aangedrongen op het sturen van de gegevens naar Londen om de zaak door de experts van de Grootstedelijke Politie te laten onderzoeken. ‘…vanwege erfeniszaken,’ waren de exacte woorden die de situatie beschreven. De rest van het rapport bestond voornamelijk uit krantenknipsels die enkele van de gebeurtenissen rond de verdwijning van de kolonel beschreven, maar niets dat echt licht op de zaak wierp. Een interessant feit was een artikel over de tuinman van de kolonel, ene Henry James Smith, die was opgenomen in het Denbigh Gesticht, slechts enkele dagen na de verdwijning van de kolonel, vanwege overduidelijke gestoordheid. James nam zich voor te onderzoeken of Henry James Smith ondervraagd kon worden.

    Het duurde drie dagen voor James de haven van Portsmouth bereikte. Reizen naar Amlwch per koets zou enkele weken duren, omdat de wegen in Wales veelal van bar slechte kwaliteit waren. Hij ging mee met de driemaster Baron Hill, een handelsschip dat grote eiken balken naar Amlwch verscheepte en zou terugkeren met een aanzienlijke voorraad kopererts uit de mijnen van Parys Mountain. De kapitein klaagde dat reizen naar Amlwch dezer dagen veel minder vaak plaatsvonden dan enkele jaren geleden omdat de mijnen uitgeput raakten. Gelukkig waren er nieuwe eigenaren die diepe gaten boorden op zoek naar rijke ertslagen.

    Baron Hill zeilde de haven van Amlwch binnen tegen het vallen van de avond van de vierde mei van 1881 en James van Wheatfen nam zijn intrek in een kamer in de Bellas Inn herberg. De gelagkamer was klein en knus met enkele oude tafels en gammele stoelen. Boven een grote haard zag James een klein stuk papier met daarop een biervergunning voor de Bellas Inn, gesteld op naam van de eigenaar, ene William Hughes. De oude herberg was vanouds een pleisterplaats voor reizigers en in haar gloriedagen was ze geliefd bij de matrozen en kapiteins van de vele koperschepen die Amlwch aandeden. Tegenwoordig was het aantal gasten beperkt, hij was de enige, en er was maar een handjevol klanten, die stilletjes hun pints dronken voor ze weer vertrokken.

    Vroeg in de ochtend van de vijfde mei at James van Wheatfen een groot ontbijt met bonen, eieren en worst, voor hij vanuit Amlwch-haven langs de Upper Quay straat richting het centrum van Amlwch liep. Enkele schepen lagen voor anker in de binnenhaven en arbeiders verlaadden zware kratten naar de ruimen van de schepen. Hij bekeek de werkzaamheden, verbaasd over de zware ladingen die de arbeiders en matrozen wisten te tillen, met of zonder mechanische hulpmiddelen. De huizen langs de haven waren arbeidershuisjes met smalle raampjes en vrolijk gekleurde deuren. Aan de overkant van de haven lagen de chemiebedrijven die enkele van de giftige mineralen uit de Parys-mijnen verwerkten.

    Na ongeveer een halve mijl sloeg hij rechtsaf naar de Machinestraat tot hij bij het politiebureau kwam, dat een klein gebouw van twee verdiepingen bleek, ingeklemd tussen gewone woonhuizen. De enige tekenen die aangaven dat het een politiebureau was, waren de grote, houten deuren, de enkele kamer met tralies voor de ramen en natuurlijk de oude, verweerde letters op de gevel die van afstand nog net leesbaar waren als Amlwch Politie.

    James ging naar binnen en kwam in een klein kantoor terecht met daarin enkele stoelen en een brede balie die het werkdeel scheidde van het bezoekersdeel. Hij zag twee agenten aan een bureau die rapporten schreven van aantekeningen uit hun boekjes. Hij kuchte en zei: ‘Goedemorgen, heren.’

    Een van de agenten keek op. Hij was een zwaargebouwde man, ruim over de veertig met een krans van haar rond zijn verder kale hoofd en een immense rood met grijze baard. ‘En u ook een hele goede morgen gewenst, sir,’ zei hij met een zwaar Anglesey accent. ‘Ik ben agent Macey, Howard Macey, tot uw dienst. Hoe kunnen we u helpen?’

    ‘Ik ben James van Wheatfen, rechercheur bij de Grootstedelijke Politie van Londen. Ik ben gisteren aangekomen,’ zei James en hij toonde zijn penning.

    ‘Londen, hè? Zo, zo,’ zei agent Macey. Hij glimlachte waarbij het gat waar zijn voortanden moesten zitten zichtbaar werd. ‘En welke zaak brengt u naar deze afgelegen stad, rechercheur van Wheatfen?’ James herkende het sarcasme in zijn toon.

    James staarde naar hem en zei toen: ‘kolonel John Persifal Stanley. Vermist sinds 1878, laatst gezien in het Craig Ddu landhuis door zijn tuinman, de heer Henry James Smith, die momenteel verblijft in het Denbigh Gesticht.’

    Agent Macey’s glimlach verdween vrijwel direct. ‘Excuus, sir, dat wist ik niet. Dat was een tragische zaak. De kolonel was vrij geliefd in Amlwch. Als we iets kunnen doen om u te helpen?’

    ‘Een kop thee zou fijn zijn,’ zei James. ‘En ik zou graag meer horen over de kolonel en zijn helaas te vroeg gestorven vrouw, Dame Mary Catherine van Mackenzie.’

    ‘Uitstekend, sir,’ zei agent Macey. Hij schonk twee koppen in en ging James voor naar het bureau in de verste hoek. Ze gingen tegenover elkaar zitten en de agent legde uit hoe de politieke en algemene situatie van Amlwch en omstreken in elkaar zat. James maakte aantekeningen in zijn vertrouwde, kleine, zwarte boekje.

    Agent Macey vertelde het droeve verhaal van John

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1