Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Bloedzuigers in de polder
Bloedzuigers in de polder
Bloedzuigers in de polder
Ebook367 pages4 hours

Bloedzuigers in de polder

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Bloedzuigers en parasieten... Het Hollandse landschap is een rijke voedingsbodem voor allerhande creaturen die bestaan door het leven van anderen te absorberen, of dat nu bloed of energie is, of misschien zelfs wel een ziel of twee. Hoe zeer we ook denken gewapend te zijn tegen of zelfs bewust te zijn van het gevaar dat om ons heen op de loer ligt, vergeet nooit dat er altijd een gevaarlijker roofdier is dan de mens, zo één waar menselijke wapens en vernuft niets tegen uitrichten.

In deze EdgeZero bundel vind je verhalen van: Tais Teng, Jaap Boekestein, Mike Jansen, Kelly van der Laan, Wendy Torenvliet, Laura Scheepers, Maarten Luikhoven, Johan Klein Haneveld, Edward van Egmond, Jan J.B. Kuipers, Wouter van Gorp, Anaïd Haen, Django Mathijsen, Eowen Valk, Dick van der Bij, Jorrit de Klerk, Frank Roger, Joost Uitdehaag, Rob Geukens, Rebecca Palmas en Esther Wagenaar.

LanguageNederlands
PublisherMike Jansen
Release dateApr 4, 2023
ISBN9798215668566
Bloedzuigers in de polder
Author

Mike Jansen

Mike has published flash fiction, short stories and longer work in various anthologies and magazines in the Netherlands and Belgium, including Cerberus, Manifesto Bravado, Wonderwaan, Ator Mondis and Babel-SF and Verschijnsel anthologies such as Ragnarok and Zwarte Zielen (Black Souls).Obviously he lives in the Netherlands, in Hilversum which is close to Amsterdam. He has won awards for best new author and best author in the King Kong Award in 1991 and 1992 respectively as well as an honorable mention for a submission to the Australian Altair Magazine launch competition in 1998More recent publications in various English language ezines and anthologies.http://www.meznir.info======================= NEDERLANDS =======================Mike heeft Flash Fiction, korte verhalen en langer werk gepubliceerd in verschillende verhalenbundels en bladen in Nederland. Daaronder de magazines Cerberus, Wonderwaan, Ator Mondis en de Babel-SF en Verschijnsel verzamelbundels zoals Ragnarok en Zwarte Zielen. Vanaf 1991 is Mike aan het schrijven geweest aan verschillende korte verhalen en is hij begonnen aan zeven romans. Die allemaal niet af kwamen om uiteenlopende redenen. Daarnaast heeft hij in verschillende King Kong Award en Millennium Prijs Jury's gezeten en heeft hij samen met Roelof Goudriaan een jaar of tien aan Babel Publications gewerkt.In 1991 won hij de Rob Vooren prijs voor beste nieuwe auteur en in 1992 de King Kong Award voor beste korte verhaal, samen met Paul Harland. In 2012 won Mike zowel de jury- als de publieksprijs in de Baarnse Cultuurprijs en de Thor Verhalenwedstrijd van het SaBi Verhalenforum. Daarnaast won hij de Fantastels 2012 award.Na een schrijfhiaat van zo’n tien jaar schreef Mike eind 2011 zijn debuutroman, De Falende God, een breed opgezette dark fantasy roman, eerste deel van een pentalogie. Het tweede deel ‘In Schaduwen van Weleer’ verscheen in de loop van 2012 bij Verschijnsel.Meer recent schrijft hij ook veel in het Engels en publiceert op de Engelse markt voor bladen en verzamelbundels, mede omdat daar in Nederland niet genoeg ruimte voor is.Een bezigheid die hij ook weer heeft opgepakt is het hoofdredacteursschap voor uitgeverij Verschijnsel (de voortzetting van Babel Publications), waar zijn voornaamste aandachtsgebied de e-publicatie-markt is.Hij woont in Hilversum met zijn gezin en naast schrijven werkt hij ook nog wel eens voor een cutting edge technologiebedrijf en doet dat redelijk internationaal.

Read more from Mike Jansen

Related to Bloedzuigers in de polder

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Bloedzuigers in de polder

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Bloedzuigers in de polder - Mike Jansen

    Voorwoord -- Mike Jansen

    Een grafkrans van paarse knoflookbloemen -- Tais Teng

    Take it easy -- Rob Geukens

    Dagboek van een Donselaar -- Maarten Luikhoven

    Bloed arremoede -- Anaïd Haen

    De hippiekolonie -- Joost Uitdehaag

    Parasiet -- Johan Klein Haneveld

    Nimmer oud -- Laura Scheepers & Mike Jansen

    De tanden in het vlees -- Frank Roger

    Bloedrooster -- Wendy Torenvliet

    Het blijft toch je dochter -- Django Mathijsen

    Water en Bloed -- Jaap Boekestein

    Overdrachtsvlekken -- Kelly van der Laan

    Tussen nachtsiroop en wijwaterpatronen -- Eowen Valk

    De Amalgaam Wende -- Dick van der Bij

    Nachtwaker -- Rebecca Palmas

    Het klooster in de duinen -- Jan J.B. Kuipers

    Iets lekkers -- Jorrit de Klerk

    De sollicitatie -- Esther Wagenaar

    Bloedarmoede -- Wouter van Gorp

    Graaf Graf -- Edward van Egmond

    De dromenbewaarders van Xiz -- Mike Jansen

    Over de auteurs

    SF/F/H Verhalenwedstrijden in Nederland

    Voorwoord

    --

    Mike Jansen

    Ken je die lichte huivering, het gevoel dat er iets niet klopt? Iedereen heeft wel eens zo’n moment of bevindt zich in zo’n situatie. Of het nu een vervallen huis is, of iemand die je tegenkomt, er is iets dat ons zesde zintuig activeert en ons waarschuwt behoedzaam te zijn. De Engelsen noemen het ‘the uncanny valley.’ Buiten het dagelijks leven vinden we dit element vaak terug in suspense- en griezelverhalen. Horror werkt vaak het best wanneer het de diepgewortelde angsten voor duisternis, dood en onbekende geluiden in het donker aanspreekt. Fear of the unknown, zoals Lovecraft het beschreef. Besef daarbij goed dat er ooit in ons verleden een evolutionair mechanisme is geweest om ons dat zintuig te geven. Feitelijk wil dat zeggen dat er in ons verleden ‘ietsen ‘en ‘iemanden’ zijn geweest die dit gevoel bij ons opriepen, als waarschuwing dat we uit de buurt moesten blijven.

    Ook in Holland tieren de bloedzuigers en parasieten, in de breedste zin van het woord, welig. Corruptie, in wat voor vorm dan ook, vormt een probleem, maar dieper nog dan dat, is er de angst die dagelijks over ons wordt uitgestort. Immers, wie in angst leeft, kan minder goed rationeel nadenken en zal eerder terugvallen op een autoriteit, of die nu goed of slecht is.

    Het is die angst waarop de parasiet, de bloedzuiger, zich verheugt, die hem of haar, of het, voedt. En dan niet een keer, maar voortdurend. Dat daarbij de gastheer of -vrouw geschaad wordt, dat deert niet, er zijn immers genoeg slachtoffers te vinden, zeker in de dichtbevolkte Lage Landen.

    De schrijvers die deze bundel hebben gevuld, hebben hun fantasie de vrije loop gelaten, wat verhalen heeft opgeleverd die variëren van klassieke, gotische horror met ‘levensechte’ vampiers, hun slaafse dienaren, en hun angstige slachtoffers, tot bizarre parasitaire entiteiten die op een geheel eigen wijze hun slachtoffers corrumperen en zich propageren, soms tot onheil van het slachtoffer, maar soms ook in een bizarre symbiose.

    Af en toe wordt het klassieke naar het kolderieke getrokken en blijken de vampiers ook maar mensen, met alle menselijke problemen vandien.

    Deze bundel bevat dan ook niet alleen horror, maar ook bijna historische verhalen, Dystopieën, sciencefiction horror, whodunits en gewoonweg bizarre verhalen, waar de auteurs duidelijk de grenzen van het thema hebben opgezocht en hun eigen draai eraan hebben gegeven.

    Als het iets aantoont, dan is het wel dat de Lage Landen talentvolle auteurs heeft die zowel binnen als buiten de gebaande paden treden en hun visie met ons delen, hoe angstig die soms ook is.

    Want griezelen is goed, het sterkt ons, staalt ons tegen de werkelijkheden om ons heen die soms net zo angstaanjagend kunnen zijn als de woorden op papier.

    Frank Herbert beschreef het goed in Duin:

    Ik moet niet bang zijn. Angst is de moordenaar van de geest. Angst is de kleine dood die totale vernietiging brengt. Ik zal mijn angst onder ogen zien. Ik zal het over mij en door mij heen laten gaan. En wanneer het voorbij is, zal ik het innerlijke oog wenden om zijn pad te zien. Waar de angst is gebleven, zal er niets zijn. Alleen ik zal overblijven.

    Zijn boodschap is helder en duidelijk: zie het angstaanjagende, accepteer het voor wat het is en kies je eigen pad, niet het pad dat je voorgekauwd wordt. Alleen dan is je beslissing door jezelf ingegeven, in plaats van door die slechte raadgever, genaamd angst.

    Mike Jansen

    Hilversum, december 2022

    Een grafkrans van paarse knoflookbloemen

    --

    Tais Teng

    Myn allerliefste Amelia, licht van myn leven, U bent de eenige aan wie ik alles kan vertellen omdat ik weet dat U deze brief nimmer zal lezen.

    Als ik in de spiegel kyk, weet ik precies hoe de andere leden van ons vreemde bondgenootschap my zullen zien: die ferme neus, dat hooge voorhoofd, de zelfverzeekerde blik. Wat zy zien, is de professor met een half doozyn titels achter zyn naam, de wyze filoosoof die elk in leer gebonden naslagwerk, dat ook maar enigszins de moeite van lezen waard is, kan citeren. Een bereisd man boovendien, voor wie de waterlooze bergen van Afghanistan of de mistige jungles van ons Suriname geen geheimen hebben.

    Het is uiteraard klinkklare onzin: ik ben als een half blinde die door het duyster strompelt en net een glimwormpje licht meer heeft dan de anderen. Myn vrienden hebben echter een leider van noode en ik was de enige die voorhanden was.

    Ik heb je verteld hoe dapper Arthur de staak in het goddeloze lichaam van de nosferatu dreef. Hoe een blik van eindelooze opluchting over Lucy’s verwrongen gezicht gleed en ze al haar onschuld terugkreeg. Voor ons was dat een teken dat haar ziel bevryd was en op kon wieken naar de grazige velden waar de Cherubin de Heer pryzen en Gods troon helderder straalt dan zelfs de troopenzon.

    Ik stuurde de anderen weg om het hoofd af te hakken en de opengevallen mond met knoflook te vullen. Een zeldzaam onaangenaam karweitje, dat het beste aan een dokter in de medicynen overgelaten kan worden die bloed wel gewend is.

    Toen ik de tombe achter my sloot en voor de zekerheid opnieuw verzegelde met hostie en het gewyde water, begon myn linkerhand te kloppen, meteen gevolgd door een yzige siddering die door myn ganse arm trok.

    Ik stroopte myn mouw op, in de maanschaduw van de tombe, om de anderen niet te alarmeeren, en ontdekte een lichtend blauwe streep die door myn aderen omhoogkroop. Een bloedvergiftiging en wel van het allergruwelykste soort. Ik moest een splinter in myn vinger hebben gehad en het vampierbloed was als een geniepige worm myn lichaam ingegleeden.

    Ik graaide een wafel hostie uit myn tas en kauwde erop, beet in een overgebleven krans van knoflookbloemen en slikte de bytende brei kokhalzend door.

    Helaas, het onheilige monsterbloed moest myn brein al bereikt hebben, want plotsklaps vulde het kerkhof zich met een kristallynen licht waarin elke grasspriet zich helder aftekende en iedere ster in een sidderend spinnenweb gevangen zat. Ik kon elke krater op de maan onderscheiden, een eindeloos artistiek filigraanwerk op een bol van lichtende onyx. Een vleermuis wiekte over en hy was statiger dan een zwaan en kleuriger dan een paradysvogel. Door vampierogen gezien was de nachtwereld eindeloos veel interessanter en complexer dan haar zon beschenen tegenhanger.

    Dus dit is wat de graaf iedere nacht ziet by zyn ontwaken, ging het door my heen, elk blad een zilveren kunstwerk, elke dauwdruppel een unieke parel. Geen wonder dat hy tot elke prys wil doorleeven.

    Vier, vyf hartenkloppen begreep ik de wereld, alle geheimen waar de dikke stoffige boeken enkel over hadden gefluisterd. Het was een yskoude kennis, een absoolute arroogante zeekerheid. Ik was als Lucifer, een stralend wezen om God en genade lachte en het zoenoffer van de Verlosser als een belachelyke en domme daad zag. Ik stamelde het eerste gebed dat in dat by my opkwam: ‘Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum…’ Elk woord deed myn lippen blaren en was alsof er naalden door myn tong gestooken werden.

    By het ‘Benedicta tu in mulieribus,’ begon het wonderbaarlyk licht echter te dooven en ebde elke kleur weg. De rest van het gebed rolde ongehinderd over myn lippen en ik wist dat ik gered was. Ik merkte dat de tranen my over de wangen stroomden en wist niet of het opluchting of spyt was. De vampierkus belooft niet enkel het eeuwige leven maar ook eindelooze schoonheid en absolute kennis. Hetzelfde lokaas waarmee Mefistofeles Faust wist te verlokken.

    Die nacht zwoor ik dat ik de graaf en zyn walgelyke soortgenoten zou vernietigen, de Aarde van deez plaag en verleiding zou bevryden. Daar zou ik de rest van myn leven aan wyden, ja, tot myne laatste ademtocht!

    Hier besluit ik deze brief mee, myn allerliefste Amelia en bid dat U rust zal vinden.’

    : Onverzonden brief van professor Abraham van Helsing MD, D.Ph., D.Litt., aan zijn vrouw in de Valeriuskliniek van de Vereeniging ter Christelyke Verzorging van Krankzinnigen in Amsterdam, 1882.

    Notulen van het Hooge Gerechtshof te Londen, Protectoraat van Angelsland, Wales en Schotland:

    Overwegende dat een vampier uitsluitiglyk een woonstee kan betreeden op uitdrukkelyke uitnoodiging van de bewooner en dat in dit geval ook een krans van afweerende knoflook bij haar open raam ontbrak, is het klaar dat WESTENRA, LUCY zelf naar het nosferatuschap streefde en DRACULA, VLAD vrywillig ontving.

    De Raad verwerpt dan ook het argument van de verdachten dat eerder genoemde DRACULA, VLAD en WESTENRA, LUCY onheilige duivels waren in plaats van oppassende burgers van de Nederlandsche Handelsgemeenschap en stelt VAN HELSING, ABRAHAM, HARKER, MINA, SEWARD, JOHN en HARKER, JONATHAN in staat van beschuldiging voor tweevoudige moord met voorbedachte raade.

    Aantekening: Veroordeeld in absentia, 1887

    Groot Amsterdam, 6 augustus 2023

    De zon was ondergegaan boven de Tweede Westertoren in een baaierd van Birmaans goud en in de schemering dreef het dagelijkse Azteekse luchtschip over, de romp overdekt met grauwende demonenfiguren. Vorige maand had de burgemeester het dumpen van uitgerukte harten in de grachten verboden, zodat de gebruikelijke zwerm kraaien ontbrak.

    Hans d’ Ancy zat achterovergeleund in de roodleren leunstoel die eigenlijk bedoeld was voor de gefortuneerdere bezoekers en genoot van een Goudse pijp. Een fles Drambuille stond onder handbereik van de Grote Speurder.

    Een geroffel van de voetstappen: de deur smakte open en een miniatuurwervelwind raasde door de kamer. Yolanda, zijn zesjarige dochter, plofte op zijn schoot neer, trok de pijp uit zijn mond en tikte hem leeg in de asbak.

    ‘Wat je daar nu aan vindt,’ zei ze en kneep haar neus demonstratief dicht.

    ‘Het is een aangeleerde smaak,’ gaf Hans d’Ancy toe. ‘Net als bier.’

    ‘Bier is ook vies,’ verklaarde zijn dochter met grote stelligheid. ‘Mama zegt dat het eten zo klaar is. Het wordt de opgewarmde hutspot omdat jij vandaag zou koken.’ Ze fronste. ‘Waarom zit je trouwens in het donker te sippen?’ Ze maakt een wijds gebaar en alle kaarsen in het vertrek sprongen met een reeks plofjes aan. Tijdens haar zwangerschap was Yolanda’s moeder bezeten geweest door een vulkaangodin en zoiets laat zijn sporen na.

    ‘Ik verwacht nog een klant, Yo.’

    ‘Er staat een rare snoeshaan met Enrico te kletsen.’

    ‘Hoezo raar?’ vroeg Hans.

    ‘Dat zie je nog wel.’ Ze wipte van zijn schoot. ‘Ik zeg mama wel dat het een latertje wordt. Omdat jij geld moet verdienen. Tot zo.’

    De telaudio floot. Het was het nieuwste model van Jehannis & Joachim: eentje met harige oren en grijze kweeklippen.

    ‘Je bezoeker komt nu naar boven,’ sprak een toonloze stem, want zelfs de nieuwste telaudio’s deden niet aan intonatie.

    ‘Prima, Enrico.’ Hans goot drie glazen vol. Opnieuw voetstappen, maar deze keer afgemeten. Een rare snoeshaan?

    Toen de deur openzwaaide, wierp Hans een blik op het reepje mensenhuid op de bovendorpel. Het sidderde en kleurde inktzwart.

    Een demon dus. Nu ja, Hans had niets tegen demonen. Bovendien was dat soort lieden niet scheutig met dukaten.

    ‘Mijn naam is Renfield,’ sprak de bezoeker. ‘Ronald Manse Renfield.’ Zijn hoofd stond iets naar rechts gedraaid, zag Hans, waarschijnlijk een oude kwetsuur, en zijn huid leek opvallend bleek. De ogen waren rood als een bloeddruppel, met de pupillen zwarte cirkels: nachtogen die niets met zonlicht ophadden

    Het wezen bleef op de drempel staan en had zijn handen opgeheven, als een mimespeler die tegen een onzichtbare glaswand drukt.

    ‘Als U mij toestaat?’

    ‘Oh, pardon. Natuurlijk. Kom vrijelijk binnen in mijn woning.’

    Na de Zaak van de Jodelende Middernachtgeit had Hans een klein Maltezer kruis over zijn halsslagader laten tatoeëren, gevat in de zegel van Salomo om helemaal zeker te zijn: het was een knappe vampier die hem kon bijten zonder zijn tanden te breken.

    ‘Ik ben een nosferatu, zoals u al begrepen heeft.’ Renfield grijnsde twee scherpe hoektanden bloot. ‘Wij hebben een hekel aan de term vampier. Het is een raar bastaardwoord wat die sensatieschrijver heeft geïntroduceerd, net als Eskimo voor een Inuit.’

    ‘Nosferatu heeft inderdaad meer stijl,’ knikte Hans. ‘Wat kunnen we voor u doen?’

    ‘Ik heb uw geheimschrijver al uitvoerig ingelicht.’

    ‘Dat is inderdaad het normale procedure. Het voorkomt dat ik mijn tijd verdoe met wauwelende dwazen of schraaphanzige lieden die een dukaat al een fortuin vinden.’

    Een klopje en Enrico stapte het kantoor in. ‘Er worden vampiers vermoord, Hans. Heel klassiek, een staak door het hart en het hoofd afgehakt.’

    ‘De mond met knoflook gevuld,’ vulde Renfield aan. ‘Al is dat overbodig. Een afgehakt hoofd is afdoende.’

    ‘Elk slachtoffer is blijkbaar volkomen bloedeloos,’ vervolgde Enrico. ‘Dat kun je bij een slachtoffer van een vampier verwachten, niet bij een vampier zelf.’

    ‘Een wezen dat op vampiers jaagt?’ poneerde Hans. ‘Ik bedoel, misschien is de vampier, eh, nosferatu, toch niet het toproofdier? En drinkt iets anders zijn bloed, net als hij bij mensen?’

    ‘Dat is een bizar idee!’ protesteerde Renfield. ‘Blasfemisch!’

    Hans zag dat zijn hoektanden ineens wel centimeters langer werden. Dat vampiers toch niet aan de top van de voedselpiramide stonden, ging duidelijk recht tegen Renfields diepste overtuigingen in.

    ‘Mag ik u een wellicht indiscrete vraag stellen?’ zei Enrico. ‘Volgens de archieven doodde uw stamvader u.’ Hij wandelde naar de boekenkast, en trok Oscar Wilde’s Conta Dracula, een Transsylvanische aristocraat in Londen uit de boekenkast.

    ‘Ja, deze passage verhaalt hoe de graaf uw nek brak toen u zich tegen hem keerde.’

    ‘Dat klopt. Ik was beslist dood en ze begroeven mij.

    Ik ontwaakte in een doodskist: ondanks alles een vampier. Blijkbaar had de slok van Dracula’s bloed en de kleine levens van ratten en insecten mij net genoeg energie gegeven voor de transformatie. Ik brak de planken die alarmerend vermolmd bleken en groef mij omhoog.

    Een bezoek aan de bibliotheek leerde mij dat er twaalf jaar verstreken waren en mijn moordenaar zelf afdoende uit de weg was geruimd. Helaas jaren te laat voor wraak.’ Hij wreef over zijn scheve nek. ‘Dit is mijn souvenir. Je lichaam in je stervensuur is waar je het verder mee moet doen.’

    ‘Ik begrijp het,’ zei Enrico. ‘En het meest recente lijk?’

    ‘In de schouwkamer van Urgente Gevallen. De schout neemt het hoog op.’

    Hans knikte. ‘Nosferatus zijn gewoonlijk redelijk gefortuneerd.’

    ‘Wij zijn geen armoedzaaiers of de gemeenschap tot last. Gewoonlijk betalen we minstens een eeuw of drie belastingen.’

    Mist kolkte door de grachten en strekte klauwarmen naar de voetgangers uit. Witte wieven en vengraaiers waren in de stad gewoonlijk ongevaarlijk, al zat dat wel anders bij de boerensloten onder een volle maan.

    Hans pulkte een ectoplasmatische tentakel los die zich om zijn pols wikkelde en tikte het aan met zijn zegelring. De zuignappen sprongen open en de tentakel kronkelde weg. Twintig meter verder klonk een droevig protest uit de gracht.

    Het was buiten kil, beslist waterkoud, en Hans stelde zich met spijt de met damast gedekte eettafel voor waarop nu een pot dampende hutspot stond. Celia was geen keukenprinses en kon, zoals het gezegde gaat ‘zelfs water laten aanbranden’, maar het was in ieder geval warm.

    Ze liepen de Zesde Keizersgracht af, het Bleekersveld over en daar rees de imposante façade van het Handhaversbureau al op. De daken waren afgezet met spokenvangers en poort werd geflankeerd door twee granieten galgen met stroppen van prikkeldraad. Pijnbanken, duimschroeven en zwepen namen een prominente plaats in op de gevelsteen. Nu was martelen om tot een bekentenis te dwingen een achterhaald systeem met de talloze waarheidserums en spraakwatervalspreuken. Toch gaf het raddraaiers en valsemunters te denken.

    In de lijkschouwkamer bracht een bediende hen bekers vol dampende bisschopswijn.

    ‘Voor de heer nosferatu heb ik een dram vers varkensbloed laten opwarmen tot lichaamstemperatuur,’ zei de schout.

    Renfield hief zijn beker. ‘Dat stel ik beslist op prijs.’

    Enrico drentelde om het lijk heen, nam het hoofd op en inspecteerde het van alle kanten.

    ‘Hij moet redelijk nieuw zijn. Toen het van Helsing kwartet de graaf spietste, viel hij tot stof uiteen.’

    ‘Het kan de afwezigheid van bloed zijn?’ antwoordde Renfield. ‘Nu ik terugdenk, de andere lijken hadden niet de minste neiging tot ontbinden.’

    Het lichaam en het hoofd zagen er gelooid uit, constateerde Hans. Glanzend van het lijkvet en gerimpeld, alsof het hier een eeuwenoud veenlijk betrof. ‘Om hoeveel slachtoffers ging het eigenlijk?’

    ‘Ik trok de archieven na. Sinds het begin van de twintigste eeuw zo’n tachtig. Het kunnen er natuurlijk meer zijn. Veel meer. Deze lijken werden waarschijnlijk enkel gevonden omdat ze absoluut niet ontbonden.’

    ‘Wacht eens even,’ mompelde Enrico. ‘Wacht eens even.’ Hij tilde het lijk op dat blijkbaar verrassend licht bleek. ‘Ja hier.’ Hij wees op een cirkelvormig gat links van de ruggengraat, stak er toen pijpenrager in. ‘Het gaat helemaal door tot in het hart.’

    ‘De staak,’ zei Renfield.

    ‘Nee, het is te rond, niet rafelig. Er zit nog iets anders in dat het openhield.’ Enrico wrikte een buisje van bakeliet uit de opening. ‘Nu weten we ook hoe al dat bloed verdween. Dit, mijne heren, is het uiteinde van een melkpomp. Het soort dat je gebruikt op de uiers van een recalcitrante geit. Een Haftlig-Eberden Model 6. Tja, betere maken ze niet. Een expert dus.’

    Enrico had een zeer gevarieerd leven geleid, wist Hans, en daar viel blijkbaar, behalve goud zoeken en het aanmengen van ratelslangolie, het professioneel geitenmelken ook onder.

    Hans knielde naast het lijk en lokaliseerde een tweede wond, toen een derde en vierde, waaruit de afgebroken punt van een injectiespuit stak. De naald was opvallend dik en deze keer was hij degene die het identificeerde. Toen hij met baron Reichenbecker op moa’s jaagde was zijn kruisboog geladen geweest met injectiepijlen die enkel verdoofden. Het was de bedoeling een veer te plukken van de hoofdtooi van de moa, niet om haar om te leggen. De bezwering om een oerbeest terug te halen uit een stel fossiele botten, kostte toch al snel zo’n tienduizend dukaten en de baron was enkel redelijk gefortuneerd geweest, niet onbetamelijk rijk.

    Hans rook aan de naald. De geur van knoflook was onmiskenbaar.

    ‘Knoflook verlamt toch?’ vroeg hij aan Renfield.

    ‘Als je het injecteert waarschijnlijk wel. Daar is nooit veel onderzoek naar gedaan. De geur vervult ons vampiers met blinde paniek en we stuiven in vleermuisvorm weg. Een staak door je hart is effectiever.’

    ‘Zijn hoofd werd later afgehakt, denkt u?’ vroeg Hans.

    ‘Om helemaal zeker te maken dat hij niet terugkeerde. Eerder zou maar kostbaar bloed verspillen.’ Renfield wreef zich over zijn kin, een peinzend gebaar dat hem bijna menselijk maakte. ‘Een pomp en injectiespuiten. Ik vrees dat onze vampierjager niets bovennatuurlijks heeft. Geen superroofdier. Gewoon een mens.’

    ‘Niet zo gewoon. Hij jaagt al meer dan een eeuw op jullie. In de negentiende eeuw was de heelkunde nog niet erg vergevorderd. Tachtig jaar was al mooi.’

    ‘Bloed,’ peinsde Renfield. ‘Bloed is leven. Zou vampierbloed een mensenleven kunnen verlengen? Hoe bizar en blasfemisch ook, het lijkt mij logisch. Alleen wordt ieder die genoeg vampierbloed drinkt, na zijn dood een nosferatu.’ Hij stak een vinger op. ‘Maar stel dat hij net op tijd stopt? Het bloed keer op keer neutraliseert?’

    Hans kon de hersens van het wezen bijna horen zoemen en sissen. Een nosferatu klauwde zich met een half dozijn wonderbaarlijke talenten en uitzonderlijk scherpe zintuigen uit de rulle aarde omhoog. Waarschijnlijk gold dat ook voor zijn hersens. Een genie met de moraal van een schuimbekkende kannibaal.

    Renfield draaide zich naar de schout. ‘Ik ben er niet bijster blij mee dat jullie dit lijk verplaatst hebben. Wie weet hoeveel aanwijzingen verloren gingen? Waar vonden ze het?’

    ‘Het Oostdijkerkerkhof, mijnheer. Onder een stapel snoeihout.’ Zijn handen fladderden als angstige duiven. ‘Wij dachten het juiste te doen. Ik bedoel, we konden hem daar toch niet zomaar laten liggen?’

    Het Oostdijkerkerkhof lag midden op een van de hoge steltparken: ze moesten een knarsende lift omhoog nemen langs een steunpilaar en stapten een halve kilometer hoger uit.

    Groot-Amsterdam vormde met zijn gotische torens en de duizenden verlichte ramen een bergketen van twinkelend licht. De maan was opgekomen, zag Hans, en vleermuizen dartelden door de korrelig grijze hemel. Tussen de zerken en mausoleums met wenende engelen groeiden holle olmen en hij kon zich goed voorstellen dat dit een aantrekkelijk oord voor bloedzuigers moest zijn. Ik vraag mij af hoeveel van die vleermuizen romantische vampiers zijn? Hij wees omhoog. ‘Zouden zij niets gezien hebben? Getuigen toen je medevampier gedood werd?’

    ‘Hah, wij vampiers zijn trots en onafhankelijk! Elkaar helpen is ondenkbaar en beledigend.’

    ‘Zelfs als ze iemand van hun eigen soort vermoord zien worden?’

    ‘Dan helemaal. Hoe zei jullie Erasmus Darwin het ook weer zo mooi? Alleen de excellente overleven? Als een mens een nosferatu kan vermoorden, is de vampier in kwestie de naam nosferatu onwaardig. Ze zouden gegeneerd de andere kant op kijken en het zo snel mogelijk vergeten.’

    Tussen de wolken schreef een vurige vinger een nieuwe tekst in vlammende gotische letters: HET IS BETER TE BIDDEN DAN TE SLAPEN!

    Een tweede vinger streepte de tekst subiet door en schreef: DUT GERUST DOOR. ONZE PROFEET ZEBEDEUS WIERSMA DENKT DAAR HEEL ANDERS OVER EN HEEFT LIEVER EEN UITGERUSTE GELOVIGE DAN EEN GAPENDE DWEPER.

    ‘Uh, mijnheer?’ zei de schout. ‘Het is net voorbij de poort, mijnheer. Halverwege de derde rij.’

    De takkenbos achter een mausoleum vol ijverig met druiventrossen en pompoenen sjouwende cherubijntjes was ruw uiteengerukt. Hans klakte met zijn tong. Gardisten als de schout en zijn rakkers hadden toch beter moeten weten?

    ‘Een beetje donker wel,’ zei Enrico en mompelde een spreuk, knipte met zijn vingers. Een globe van spooklicht floepte aan en gaf zeker even veel licht als een straatlantaarn.

    Hans voelde de gebruikelijke steek van geërgerde jaloezie. Zoals je lieden hebt met dyslexie voor wie woorden en zinnen taaie raadsels blijven, of dyscalculielijders die niet in staat zijn een kasboek te doorgronden, zo leed hij aan een ernstige vorm van dysthaumargie. Zelfs een eenvoudige vindersspreuk om zijn achteloos neergekwakte huissleutel op te sporen, lukte hem niet.

    ‘Geen voetsporen,’ zei hij nadat ze zowat elke grasspriet geïnspecteerd hadden. ‘Dat zou ook te mooi zijn.’

    ‘Het stinkt hier naar knoflook,’ klaagde Renfield.

    ‘Dat moet de dader zijn geweest,’ zei Hans. ‘Al ruik ik eerlijk gezegd niets.’

    ‘Mensen zijn blind voor de sublieme schoonheid van de nacht,’ verklaarde Renfield ‘en hebben de neus van een snotterende buldog. Gelukkig zijn wij nosferatu minder gehandicapt.’ Hij beende op een kruis af waaraan een grafkrans van paarse knoflookbloemen hing. ‘Zijn signatuur. Bij zijn andere slachtoffers had hij zoiets ook al opgehangen.’

    ‘Seriemoordenaars dagen de gardisten graag uit,’ zei Enrico. ‘Een krans van knoflook is inderdaad even effectief als een kreupelrijmpje.’

    ‘Hij moet het met zich meegedragen hebben,’ zei Hans. ‘De hele weg hierheen en het stinkt behoorlijk. Zou je zijn spoor terug kunnen volgen? Met uw superieure reukzin?’

    Renfield liet zich prompt op handen en voeten zakken en zijn kleren versmolten met zijn lijf, veranderden in een grijze vacht. Zijn ogen waren niet langer bloedrood, maar weerkaatsten het maanlicht als zilveren spiegels.

    ‘Wij kunnen het verder zelf wel af,’ zei Enrico tegen de terugdeinzende schout. ‘Bedankt voor uw assistentie.’

    De wolf bracht hen naar een tweede liftstation en ze moesten bij elke verdieping stoppen terwijl Renfield de vloer en de muren besnuffelde. Twee haltes boven de grond leidde hij hen naar een nooddeur en stommelden ze over een brandtrap omlaag.

    In de hemel ging de geloofsstrijd nog steeds door terwijl magisters hun handen hoog hieven vanaf hun kerktorens en heilige eiken.

    ‘WIE ZIJN DODEN AAN DE GIEREN OVERLAAT, ZAL ZELF ALS EEN VALE AASETER HERBOREN WORDEN.’

    ‘IS HET BETER DAN HEM IN DE ONWELRIEKENDE AARDE VAN EEN KERKHOF TE BEGRAVEN EN ALS LEKKERBEETJE AAN DE WORM TE DONEREN?’

    ‘ENKEL HET LOUTERENDE VUUR VAN AHURA MAZDA KAN EEN MENS HET EEUWIGE LEVEN VERSCHAFFEN!’

    Ze beenden door het Ruyterkwartier, staken de Marne over via een gietijzeren brug.

    Meerminnen dartelden in het zilveren water, zag Hans net te laat om naar het midden van de weg uit te wijken. Een loreleilied dreef aan, versterkte door hun wenkende armen, ongetwijfeld

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1