Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Poe in de polder
Poe in de polder
Poe in de polder
Ebook407 pages5 hours

Poe in de polder

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Uit ons mistige verleden reiken de verhalen en gedichten van Edgar Allan Poe bijna twee eeuwen de toekomst in om ons te verleiden met zijn schitterende poëzie, te verbazen met zijn mysterieverhalen en te laten griezelen met zijn Gotische horror.
24 schrijvers, meest Nederlands, aangevuld met twee Amerikanen en een Zweed, hebben zich laten inspireren door de grootmeester en in deze bundel hun eigen verbeelding laten spreken.

In deze bundel de volgende verhalen en gedichten:

De verdwenen tijd - Roderick Leeuwenhart
Alleen met elkaar - Johan klein Haneveld
Geen weerstand - Kelly van der Laan
Achter in de tuin 15.07 - Dick van der Bij
De zwarte spiegel van Claude Lorrain - Tais Teng
De verdwenen vrouw - Laura Scheepers
Zoals het een dame betaamt - Maarten Luikhoven
Je moet er iets voor over hebben - Django Mathijsen
Beroofd - James Ward Kirk
De vis - Jan J.B. Kuipers
Rinus en de spinnen - Frank Roger
De vogelschrik van Stroot - Bart de Wolf & Marc Huyge
Poes haat - Anaïd Haen
Geest in deze machine - Rich Orth
Stad aan zee - Rich Orth
Sardonisch - Rich Orth
Interview met Rich Orth - Amerikaanse Poe-kenner en dichter
Droom weg! - Rich Orth
Geest van Poe! - Rich Orth
Zeven kleuren zonder - Wouter van Gorp
De vervanger - Michael Blommaert
Tántalos’ vloek van vlees en bloed - Jaap Boekestein
Dor hout - Joost Uitdehaag
Wisselkind - Abram Hertroys
Glazen tellen - Debby Willems
Het onhoudbaar verlangen - Edward van Egmond
Slechte handen - Eowen Valk
Penseelstreken für Elise - Jean-Paul Colin
Interview Jean-Paul Colin - Nederlandse Poe-kenner
Een goed leven - Rickard Berghorn
De Erfgenaam - Mike Jansen

LanguageNederlands
PublisherMike Jansen
Release dateJan 9, 2022
ISBN9781005034108
Poe in de polder
Author

Mike Jansen

Mike has published flash fiction, short stories and longer work in various anthologies and magazines in the Netherlands and Belgium, including Cerberus, Manifesto Bravado, Wonderwaan, Ator Mondis and Babel-SF and Verschijnsel anthologies such as Ragnarok and Zwarte Zielen (Black Souls).Obviously he lives in the Netherlands, in Hilversum which is close to Amsterdam. He has won awards for best new author and best author in the King Kong Award in 1991 and 1992 respectively as well as an honorable mention for a submission to the Australian Altair Magazine launch competition in 1998More recent publications in various English language ezines and anthologies.http://www.meznir.info======================= NEDERLANDS =======================Mike heeft Flash Fiction, korte verhalen en langer werk gepubliceerd in verschillende verhalenbundels en bladen in Nederland. Daaronder de magazines Cerberus, Wonderwaan, Ator Mondis en de Babel-SF en Verschijnsel verzamelbundels zoals Ragnarok en Zwarte Zielen. Vanaf 1991 is Mike aan het schrijven geweest aan verschillende korte verhalen en is hij begonnen aan zeven romans. Die allemaal niet af kwamen om uiteenlopende redenen. Daarnaast heeft hij in verschillende King Kong Award en Millennium Prijs Jury's gezeten en heeft hij samen met Roelof Goudriaan een jaar of tien aan Babel Publications gewerkt.In 1991 won hij de Rob Vooren prijs voor beste nieuwe auteur en in 1992 de King Kong Award voor beste korte verhaal, samen met Paul Harland. In 2012 won Mike zowel de jury- als de publieksprijs in de Baarnse Cultuurprijs en de Thor Verhalenwedstrijd van het SaBi Verhalenforum. Daarnaast won hij de Fantastels 2012 award.Na een schrijfhiaat van zo’n tien jaar schreef Mike eind 2011 zijn debuutroman, De Falende God, een breed opgezette dark fantasy roman, eerste deel van een pentalogie. Het tweede deel ‘In Schaduwen van Weleer’ verscheen in de loop van 2012 bij Verschijnsel.Meer recent schrijft hij ook veel in het Engels en publiceert op de Engelse markt voor bladen en verzamelbundels, mede omdat daar in Nederland niet genoeg ruimte voor is.Een bezigheid die hij ook weer heeft opgepakt is het hoofdredacteursschap voor uitgeverij Verschijnsel (de voortzetting van Babel Publications), waar zijn voornaamste aandachtsgebied de e-publicatie-markt is.Hij woont in Hilversum met zijn gezin en naast schrijven werkt hij ook nog wel eens voor een cutting edge technologiebedrijf en doet dat redelijk internationaal.

Read more from Mike Jansen

Related to Poe in de polder

Related ebooks

Related articles

Reviews for Poe in de polder

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Poe in de polder - Mike Jansen

    Inhoudsopgave

    Voorwoord - Mike Jansen

    De verdwenen tijd - Roderick Leeuwenhart

    Alleen met elkaar - Johan klein Haneveld

    Geen weerstand - Kelly van der Laan

    Achter in de tuin 15.07 - Dick van der Bij

    De zwarte spiegel van Claude Lorrain - Tais Teng

    De verdwenen vrouw - Laura Scheepers

    Zoals het een dame betaamt - Maarten Luikhoven

    Je moet er iets voor over hebben - Django Mathijsen

    Beroofd - James Ward Kirk

    De vis - Jan J.B. Kuipers

    Rinus en de spinnen - Frank Roger

    De vogelschrik van Stroot - Bart de Wolf & Marc Huyge

    Poes haat - Anaïd Haen

    Geest in deze machine - Rich Orth

    Stad aan zee - Rich Orth

    Sardonisch - Rich Orth

    Interview met Rich Orth - Amerikaanse Poe-kenner en dichter

    Droom weg! - Rich Orth

    Geest van Poe! - Rich Orth

    Zeven kleuren zonder - Wouter van Gorp

    De vervanger - Michael Blommaert

    Tántalos’ vloek van vlees en bloed - Jaap Boekestein

    Dor hout - Joost Uitdehaag

    Wisselkind - Abram Hertroys

    Glazen tellen - Debby Willems

    Het onhoudbaar verlangen - Edward van Egmond

    Slechte handen - Eowen Valk

    Penseelstreken für Elise - Jean-Paul Colin

    Interview Jean-Paul Colin - Nederlandse Poe-kenner

    Een goed leven - Rickard Berghorn

    De Erfgenaam - Mike Jansen

    Over de auteurs

    SF/F/H Verhalenwedstrijden in Nederland

    Voorwoord - Mike Jansen

    Het leven van Edgar Allan Poe begon moeilijk, was een eindeloze serie uitdagingen en eindigde in tragedie. In de korte tijd die hem gegeven was, produceerde hij poëzie, proza, literaire kritieken, recensies en essays die tijdgenoten en opvolgende generaties inspireerden.

    Hij werd geboren op 19 januari van 1809 en was het tweede kind van Edgar en Elizabeth Poe. Op tweejarige leeftijd verloor hij zijn vader en moeder en werd hij opgenomen in de Allan familie uit Richmond.

    Al op vroege leeftijd leerde Poe klassieke talen en bestudeerde Horatius en Homerus in de originele uitvoeringen en in 1826 ging hij naar de universiteit in Charlottesville. Hoewel het academische hem goed afging, had hij al snel financiële uitdagingen, die hij met gokken probeerde op te lossen. Dat bracht hem enkel verder in de problemen, wat hij probeerde te vergeten met overmatig drankgebruik. Nog geen jaar later, beladen met schulden, keerde hij huiswaarts, waar zijn jeugdliefde Elmira Royster met een ander verloofd bleek.

    Dit alles zette de toon voor zijn verdere ontwikkeling. Na een ruzie met zijn stiefvader ging Poe het leger in en in 1830 vertrok hij naar Westpoint, hoewel hij na een goed begin ook hier niet kon aarden. Tijdens zijn legerjaren wist hij wel een aantal gedichtenbundels te publiceren, namelijk Tamerlane and Other Poems, Al Araaf, Tamerlane and Minor Poems en in 1831 Poems.

    Na de dood van zijn stiefvader bouwde Poe zijn leven opnieuw op in Baltimore bij zijn tante, Maria Clemm, die hij als een tweede moeder beschouwde. Daar leerde hij ook Virgina Clemm kennen.

    In 1835 werd Poe editor van de Southern Literary Messenger, dat dankzij hem verzevenvoudigde in oplage. Hij schreef er ook een groot aantal stevige kritieken, die hem veelal niet in dank werden afgenomen. In 1836 trouwde Poe met zijn nichtje, Virginia, die toen veertien jaar oud was.

    Ondanks het geluk dat zijn huwelijk hem bracht, voelde hij zich niet erkend in het werk dat hij verrichtte en in 1837 nam hij ontslag. Dit was een patroon dat zich herhaalde in zijn verdere bestaan. Na een tussenstop in New York vond Poe in Philadelphia een baan als editor bij Burton’s Gentleman’s Magazine. In 1839 publiceerde hij hier ook zijn Gotische meesterwerk The fall of the house of Usher. Het magazine werd in 1840 verkocht aan George Graham die het omdoopte in Graham’s Lady’s and Gentleman’s Magazine. Poe bleef aan en ontving een goed salaris, naast de mogelijkheid tegen betaling zijn eigen werk in de afleveringen te publiceren. Een van zijn bekendste werken uit deze tijd is The murders in the Rue Morgue. Het blad verachtvoudigde de oplage van 5000 naar 40.000 exemplaren.

    Poe’s leven en carrière leken goed op de rit, maar in 1842 bleek zijn vrouw tuberculose te hebben opgelopen, wat een donkere tijd voor het gezin inluidde. In deze periode schreef Poe The Masque of the Red Death en de thema’s die hij bezigde hadden betrekking op plagen en besmettingen.

    Ook deze keer kwamen zijn ontevredenheid en drankzucht naar boven, wat resulteerde in zijn opstappen bij Graham’s. Het was het begin van het einde voor Poe. Ondanks kortstondige oplevingen in schrijven en het geven van colleges aan universiteiten, gleed hij steeds verder af. De dood van Virginia in 1847, net twee jaar na het verschijnen van Poe’s meest bekende gedicht, The Raven, was de doodsteek en hij werd, zoals hij zelf schreef, gek van verdriet.

    Toch kwam ook aan deze episode een eind. In juli van 1849 kwam Poe weer in contact met zijn jeugdliefde, Elmira Royster, die inmiddels weduwe was. De relatie bloeide op en Poe probeerde zich een waardige toekomstige echtgenoot te betrachten.

    Helaas kwam Poe tijdens de reis naar New York om zijn zaken daar op orde te krijgen in aanraking met oude vrienden en bijbehorende drank. Op 7 oktober 1849 overleed hij in Washington College Hospital na een delirium.

    Poe’s literaire carrière is een opeenvolging van successen en mislukkingen geweest, waarbij zijn genie enerzijds hem tot grote hoogten wist op te stuwen, maar ook een zelfdestructieve houding tot gevolg had die hem keer op keer terugwierp. Poe erkende dit aspect van zichzelf in een later stuk proza genaamd The Imp of the Perverse, waarin hij zichzelf probeerde te analyseren.

    Hij was uitermate bedreven in het korte verhaal en streefde naar beknoptheid in zijn werken, waarbij hij een leestijd van een half uur tot twee uur nastreefde. Bijzonder genoeg is dat een leestijd die ook in onze moderne, geautomatiseerde maatschappij opgang vindt. Je zou kunnen zeggen dat Poe in dat opzicht zijn tijd ver vooruit was.

    Zijn verhalen en gedichten inspireerden schrijvers en dichters als Lovecraft, Hodgson, Chambers, Wilde, Doyle en Christie en nog vele anderen. Hij kan worden gezien als de grondlegger voor met name de korte Gotische horror en de alombekende whodunnit en locked room detective-verhalen.

    In het nuchtere Nederland en het iets minder nuchtere België worden al sinds jaar en dag fantastische verhalen geschreven die soms een beetje en soms heel veel ontlenen aan het werk van Poe. Vrijwel elke editie van de EdgeZero jaarbundels zie ik werk dat verhaal- of stijl- elementen bevat zoals die door Poe bijna tweehonderd jaar geleden al gebruikt werden.

    Nu zijn de uitdagingen die we in onze lage landen kennen waarschijnlijk een stuk kleiner dan wat Poe in zijn leven tegenkwam en dat is natuurlijk funest voor onze ontwikkeling tot depressieve, alcoholverslaafde, zelfdestructieve schrijftalenten. Het moet gezegd worden, het is een schande dat onze maatschappij dit alles niet in de hand werkt!

    Gelukkig zijn de meeste Nederlandstalige auteurs niet alleen behept met meer dan voldoende talent, ze hebben ook de intelligentie en passie om de lessen van Poe ter harte te nemen en er hun eigen draai aan te geven.

    Dat zal hopelijk ook blijken uit de selectie aan verhalen die in deze bundel verzameld zijn en die qua thematiek vrijwel het gehele scala aan door Poe gebruikte thema’s beslaan, van Gotische horror tot erfvloeken, plagen, bijzondere detectives en gewoonweg vreemde verhalen. In veel gevallen zijn daarbij typisch Laaglandse omgevingen en personages gebruikt. Soms is vastgehouden aan de sfeer en lokaliteit die we van Poe kennen. Voor elk wat wils dus.

    Naast de verhalen en gedichten in deze bundel is er ook ruimte gereserveerd voor interviews met de Amerikaanse Poe-kenner en dichter Rich Orth en de Nederlandse Jean-Paul Colin, die de site edgarallanpoe.nl beheert en vult.

    In deze interviews geven zij hun inzichten in de gedachtenwereld van Poe en de invloed die hij op hun eigen leven en werk heeft gehad.

    Hoewel we in Nederland en België misschien geen echte Edgar Allan Poe hebben, we have nothing to be ashamed of, om de laatste woorden van de meester maar eens te gebruiken.

    Hilversum, 30 december 2021

    Mike Jansen

    De verdwenen tijd - Roderick Leeuwenhart

    De deur waar hij door binnenkwam was smal, als de doodskist van een uitgemergeld persoon. Sander was schokkend oud en snelde, of strompelde eigenlijk, naar de vleugel naast ons in de serre. Mijn tong lag roerloos in mijn mond.

    Hij begon te spelen. Het was geen indrukwekkend instrument, maar de hoogbejaarde wist er goddelijke muziek uit te verleiden.

    Rachmaninov, eerste pianosonate. De virtuositeit. Van allegro moderato naar lento. Allegro molto. Fucking hell. Ik zou janken als ik had geloofd dat het echt Sander was die dit speelde. Ik herkende zijn kleding, maar niet het gezicht. Alsnog was het de beste uitvoering die ik ooit had gehoord.

    Winterlicht danste rond in de kamer. Imke zat naast me op de sofa en haar verbazing, angst en nervositeit overtroffen die van mij. Natuurlijk. Maar ook haar liefde voor hem. Haar hart bleef zelfs nu ongebroken.

    De vijfendertig minuten waarin de drie bewegingen zich voltrokken schoten voorbij, zoals ze dat hadden gedaan op de iPod, lang geleden – maar niet zó lang. Gedeelde oordopjes, links voor hem en rechts voor mij. Het voelde haast als een zonde om de stilte te doorbreken met een groet. Sander keek op van zijn kruk, zijn witte haar zo broos dat het als spinrag over zijn hoodie hing.

    In tegenstelling tot het klassieke stuk bracht zijn stem me tot een staat van afgrijzen, zoals extreme ouderdom doet bij jonge mensen. Die was huiverend, zwak. ‘Het is me gelukt. Dit is alles wat ik ooit wilde bereiken. Ontroerend tot in de ziel.’

    Nu pas wilde het tot me doordringen. Dit was ontegenzeggelijk Sander, maar dan een wanstaltig verouderde versie van hem. Hij leek wel honderdvijftig of tweehonderd, met niet meer dan een zuchtje huid om zijn botten bij elkaar te houden. Bijna overwoog ik de serre te verlaten. Het zou Sander kwetsen en daarna zouden we elkaar nooit meer zien. Maar voor het afscheid kon plaatsvinden, stond Imke op en schuifelde naar hem toe.

    Hij pakte haar vast. Handen waarvan de aders een poging deden uit de huid te klimmen, handen die smetloos en jeugdig waren. Dit contact leek het voor hen beide echt te maken. Haar ogen groeiden een slag.

    Ze fluisterde hem iets in.

    ‘Was dit het waard?’ herhaalde hij geamuseerd. ‘Al die jaren. God, je hebt geen idee. Ja, het moet het beslist waard zijn geweest.’ Zijn lach eindigde in een rochel. ‘Een enkele seizoenswisseling kan al het verschil maken.’

    Zelfs met een gepijnigde uitdrukking op haar gezicht – die ze waarschijnlijk al sinds september onafgebroken droeg – had Imke een overweldigend effect op me. Dat had ze altijd al gehad. Ze haalde een dienblad met thee en tompoezen tevoorschijn, alsof er iets te vieren viel, en zette dat op de salontafel. Toen legde ze haar hand op Sanders knie, wreef over zijn jeans. Ik stelde me haar aanraking op mijn been voor, langzaam naar boven kruipend, haar warme palm, spelende vingers.

    Ze vroeg hem of hij nog iets anders wilde, op de manier waarop je een stervende grootvader zou toespreken.

    Sanders ogen sprankelden. ‘Wat vond je ervan? Vertel het me.’

    Haar gezicht zei volgens mij genoeg. Ineens stond ze op en verliet de ruimte. Ik betwijfel of Sander haar onrust zag, niet met al die staar die zijn ogen troebleerde. Maar verdomme, dat maakte zijn pianospel alleen maar indrukwekkender; het was puur intuïtie, geen zicht meer nodig.

    Met Imkes vertrek verdween ook een deel van mijn wellust uit de serre en verzette mijn aandacht zich weer naar de oude man. Omdat ik vreesde dat hij bij het opstaan zou vallen, kwam ik naar hem toe.

    ‘Van jou weet ik het natuurlijk,’ zei hij op samenzweerderige toon. ‘Onze droom is werkelijkheid geworden.’

    Even herkende ik zijn oogopslag, vertrouwd, warm. Het wás Sander. Het stak, meer dan ik wilde prijsgeven. Plots was het alsof hij me voor het eerst vandaag zag.

    ‘Och!’ riep hij, zijn kromgetrokken vingers op mijn wang. ‘Wat ben je jong. Zo jong. Ik heb je zo lang niet gezien. Is dit een herinnering?’

    ‘Het is ... nog steeds het jaar van ons afstuderen.’

    ‘Onmogelijk. Of niet?’

    Ik haalde zijn hand van mijn gezicht. ‘Hoe heeft dit kunnen gebeuren?’

    De maestro begon onsamenhangend te mompelen, diep verward. Niet alleen het lichaam was stokoud, ook zijn verstand naderde het einde. Het was duidelijk dat hij werkelijk alles had gegeven: Sander was op.

    Desondanks lukte het hem om zich te herstellen en hij legde peinzend zijn vingers op het ivoor.

    ‘Op het moment dat ik de kamer vond, hier in de salon van mijn ouderlijk huis, had ik geen idee wat zijn functie was. Stel je mijn verbijstering voor toen ik er uren in doorbracht, verwonderd door de patronen op de muur, de plafondhoge boekenkasten ... en bij het verlaten ervan Imke nog geen twee stappen verder aantrof. Het werd me snel duidelijk wat een geschenk dit was! Een ruimte die volgens geen enkele geldende natuurkundige wet opereert. De tijd die ik erin doorbracht, strookte niet met de tijd elders. Een maand in de kamer waren minuten daarbuiten.’ Hij blikte naar de smalle deur achter zich, die doorgang naar een ruimte die niet zou mogen bestaan. ‘Imke wilde er niets van weten, maar ik raakte bevangen door de mogelijkheden. Ik kon er alles doen en leren wat ik wilde, zonder in de werkelijke wereld tijd te verliezen.’

    Zelfs tijdens het vertellen van deze verbijsterende geschiedenis leken zijn vingers een eigen wil te hebben. Ze beroerden de toetsen en wierpen briljante, vluchtige preludes de serre in. Nog altijd kon ik haast niet geloven dat het Sander was die dit achteloos wist te produceren. Maar meer nog bekroop me een onheilspellend gevoel bij zijn relaas. Hoe kon dit waar zijn? Toch haalde hij geen grap met me uit, het bewijs zat in levende lijve voor me – voor zover er nog leven restte in het broodmagere lichaam.

    ‘Rachmaninov was pas het begin,’ vervolgde hij. ‘De lokroep van de kamer was onweerstaanbaar. De oude meesters, klaar om met eindeloos geduld te worden ontleed. Maar niets is echt gratis. Ik stond er niet bij stil dat de jaren die ik er doorbracht, achter de piano en omringd met partituren, wel degelijk voor mij telden. Ik werd oud. Toen het besef eenmaal landde, was het te laat. Ik was gecommitteerd en zou doorgaan.’

    Ik betrapte mij erop dat ik niet zeker was of ik de verleiding zou kunnen weerstaan om de kamer te betreden. Misschien niet een heel leven lang, maar een enkel jaar ... Ik hapte in mijn gebakje, afgeleid. Wat zou ik niet kunnen doen met één jaar zonder bemoeienis van de wereld?

    Sander liet zijn pink op de donkerste noot vallen. ‘Het is te laat om spijt te hebben. De kamer werkt maar één richting op. Ach. Ik heb een heel leven meegemaakt. Ik deed precies waarvan ik altijd al droomde en zoog het merg uit iedere dag. Het was welbesteed. De grote tragiek waren de keren dat ik terugkwam, steeds ouder en vaardiger. Ik had niet begrepen hoezeer het me aan zou grijpen dat de wereld stil bleef staan, terwijl ik mij,’ een gierende hoestbui onderbrak hem, ‘ontwikkelde. Als ik naar Imke kijk, zie ik het geweldige meisje waar ik van hield – blijven steken in het jaar waarin ik vertrok. Ze houdt nog steeds van mij, maar ik kan niet anders dan vinden dat ze tekortschiet. In de zomer was ze nog mijn alles, deze winter verstaan wij elkaar niet meer.’

    Waanzinnig. Ik had Sander al die maanden niet gezien en pas vanmorgen gehoord in welke staat ik hem zou aantreffen. Imke vreesde dat het einde nabij was en haar stem had paniekerig geklonken, radeloos.

    Afgelopen augustus hadden we de vakantie nog gevierd met z’n drieën. In de stegen van de vesting, op terrassen, liggend in parkgras, de wereld aan onze jonge, faamdorstige voeten. Ik had altijd genoten van onze vriendschappelijke rivaliteit. Wie zou het eerst Rachmaninov beheersen? Nooit had ik getwijfeld dat ik het zou zijn. Niet die lankmoedige Sander, het stuurloze rijkeluiskind, student, idioot. Nu een onovertroffen pianist aan het eind van zijn bestaan. Hij had alle tijd gehad – een heel leven lang – om dit te accepteren. Ik een enkele ochtend.

    ‘Hoe zonderling dat ik in hetzelfde jaar waarin ik nog jong was,’ ademhalen ging voor hem nu met horten en stoten, ‘mijn hele leven heb geleefd en zal sterven. Ik was nog nieuwsgierig naar wat het komende jaar zou brengen. Hoe alles verder zou gaan. Ik ben in een vacuüm oud geworden, maar een mens is méér dan enkel zijn eigen, technische bestaan. De wereld is onze onlosmakelijke context. De kamer heeft van mij een anachronisme gemaakt.’

    Het had hem verzwolgen en pas weer uitgespuugd op het moment dat de flierefluiter de meester was geworden. In die intense passie kon niemand volgen; ik niet, Imke niet. Meer nog dan de jaren was dát wat hem van ons vervreemde. Ik wilde woedend zijn dat hij me weer had afgetroefd. Maar één blik op dat ingevallen gezicht vertelde me dat ik boos zou zijn op een man wiens winst hem van alles had beroofd. Wanneer Sander stierf, wat voor de jaarwisseling zou gebeuren, zou ik er zijn voor Imke. Feitelijk had hij haar al verlaten.

    ‘Was dit het waard?’ vroeg hij zich af aan het eind van zijn verhaal.

    Het was een vraag waarop hij geen antwoord hoefde te horen. Zonnestralen regenden neer op Sanders gelaat. Jeugdige woede had plaatsgemaakt voor competentie, nostalgie, omarming van het eindige. Mijn vriend was vergaan. De heftige beweging van een enkele seizoenswisseling.

    Alleen met elkaar - Johan klein Haneveld

    ‘We hebben weer een zieke, meneer.’ De jonge man wreef in zijn handen, alsof hij ze probeerde te wassen. Er was echter geen vuil op te zien. Ze zagen eerder rood alsof ze net waren schoongeboend. De verpleegkundige verdween in zijn witte jas alsof die maten te groot voor hem was en zijn grijze ogen keken elke kant op, behalve naar zijn baas.

    Edwin Bouwer stond in de smalle deuropening, als een kunstwerk in een vergulde lijst. Zijn zijden kamerjas was getooid met patronen van gouddraad en hing net ver genoeg open om de donkere beharing van zijn borstkas te suggereren. Zijn voeten staken in zorgvuldig afgewerkte pantoffels en hij droeg een gouden zegelring aan zijn rechterhand. Het was duidelijk dat hij reeds uit bed was toen er werd aangeklopt. Hij maakte de indruk van iemand die op het punt had gestaan iets te ondernemen.

    ‘Wat is er aan de hand?’ klonk een vrouwenstem van dieper uit de kamer.

    Hij keek over zijn schouder. ‘Niets waar jij je zorgen over hoeft te maken. Ik ben zo terug.’

    Edwin stapte naar voren en trok de deur achter zich dicht. Het was alsof een standbeeld tot leven was gekomen. In zijn luxueuze gewaad leek hij een binnendringer in de wereld van met traliekooien afgeschermde lampen, rammelende ventilatiebuizen en witgeschilderde wanden met op regelmatige afstanden rijen klinknagels. Je hoopte met je ogen te knipperen om opgelucht te constateren dat je slachtoffer was geweest van een optische illusie. De man verdween echter niet. Zijn stem was zacht en vriendelijk, maar kwam toch zonder moeite boven het kraken en sissen van de machinerie uit. ‘Heb je daar een verklaring voor, Dinard? Je zei dat het zich onmogelijk kon verspreiden?’

    ‘Dat dacht ik ook,’ mompelde de verpleger, die nog steeds weigerde zijn meerdere aan te kijken. ‘Maar het gaat duidelijk om hetzelfde. Hoge koorts, spierpijn, een rode huid, bloedingen …’

    Edwin Bouwer knikte. ‘Een hemorragische koorts. Marburg of Ebola. Wie is het?’

    ‘Sylvane Yental, meneer. De zangeres. U kent haar wel. Ik werd bij haar geroepen. Ik kon alleen koortswerende middelen geven. We weten immers niet precies welk virus de ziekte veroorzaakt. En monsters naar het vasteland sturen gaat natuurlijk ook niet.’

    ‘Had ze contact met de eerste patiënt?’

    ‘Haar kamer bevindt zich in een andere gang, een verdieping hieronder,’ antwoordde Dinard meteen. ‘Bovendien deelt ze die met haar vriend, die ook aan boord is. Hoofd van een platenmaatschappij. Volgens mij is er geen manier waarop ze in aanraking heeft kunnen komen met lichaamsvloeistoffen van Roderick Willer. We hebben hem bovendien de laatste dagen strikt in isolatie gehouden, zoals u ons opdroeg. Ik zei het al: het is niet mogelijk.’

    ‘Toch is het gebeurd.’ Edwins linker neusvleugel begon te trillen, het enige teken dat hij zich zorgen maakte. ‘Dus er moet een verklaring zijn.’

    ‘Ik zie maar twee mogelijkheden. Of de verwekker is gemuteerd en kan zich door de lucht verspreiden …’

    ‘Mutaties treden alleen op in een populatie waar het virus al aanwezig was, dus dat is het niet.’

    ‘Of mijn twee patiënten zijn bewust met het virus besmet. Ik zag een plekje dat op een injectiewondje leek …’

    ‘Dan moeten we de dader vinden,’ zei Edwin. ‘Voor hij hier nogmaals toeslaat. Eén geval konden we geheim houden. Twee zal ook nog gaan. Maar als er meer infecties plaatsvinden, vrees ik voor het ergste.’

    Dinard antwoordde niet, maar schuifelde met zijn voeten.

    Edwin gebaarde hem te gaan. ‘Sluit ze af van de rest, laat niemand bij ze komen. Zeg maar dat ze iets verkeerds hebben gegeten. Ik vraag de beveiligers of ze iets hebben waargenomen dat ons verder kan helpen.’

    Zodra de verpleger door de smalle gang was verdwenen, stapte Edwin terug zijn kamer in. Ook hier waren de wanden van metaal, maar er lag hoogpolig tapijt op de vloer en er hing een kroonluchter, bijna net zo breed als het plafond. Een enorm bed trok meteen de aandacht. Een jonge vrouw met krullend blond haar stak haar hoofd boven de dekens, als een zwemmer die in de golven onder dreigt te gaan. ‘Je bleef lang weg,’ zei ze met een vragende ondertoon.

    Edwin liep naar zijn kledingkast. Hij duwde een hanger met een lange, zwarte mantel opzij, zodat hij een gestreken wit overhemd kon pakken. Zijn blik viel op de kluis onderin. De deur ervan stond op een kier. Hij fronste. Hij kon zich niet herinneren er iets uit te hebben gepakt. Maar hij was nu ook met zijn gedachten heel ergens anders. Snel duwde hij de kluisdeur weer dicht. Daarbij ontsnapte een vlaag koude lucht die de haartjes op de rug van zijn hand overeind deed staan. Hij toetste zijn cijfercode in en draaide zich om naar het bed. ‘Kon je horen waar het over ging?’

    Zijn minnares schudde demonstratief van nee. ‘Je hebt gezorgd dat de wanden hier geluiddicht zijn. Is het iets waar ik van af moet weten? De communicatie met het vasteland is toch niet verbroken? Mijn werknemers …’

    ‘Daar is niets mis mee,’ onderbrak hij haar, terwijl hij eerst links, dan rechts zijn manchetknopen sloot. ‘Je kunt ze gewoon blijven aansturen. Mocht er iets zijn dat jou aangaat, dan breng ik je meteen op de hoogte.’

    De vrouw liet zich op het kussen zakken, alsof ze in de zee zonk. Haar ademhaling werd snel weer rustig. Edwin stak een voor een zijn armen in de mouwen van een krijtstreepjasje. Hij wierp een blik op de rij stropdassen, maar de kans dat een belangrijk iemand hem op dit moment van de nacht zou zien was klein. Hij sloot de deur van zijn kamer achter zich en liep in de richting waarin de verpleegkundige zojuist verdwenen was. Via de metalen traptreden aan het eind klom hij twee verdiepingen naar het kantoor van de twee beveiligers. Het had aan twee kanten ramen, waardoor als het licht was links de zee te zien was en rechts het helikopterdek. Alleen Ramon Diago was op. Zijn gezicht was grauw in het licht van de televisiemonitors aan de wand tegenover de deur. Hij had een stoppelbaard en er stonden wallen onder zijn ogen. Hij hield een grote mok met een opdruk van een beveiligingsbureau met beide handen vast. Er kringelde damp boven en het rook in het kleine hok naar sterke koffie. Kleine spikkels regen glommen op de ramen. Daarachter bevond zich op dit moment slechts ondoordringbaar zwart, de zee net zo donker als de lucht.

    Bij het zien van zijn opdrachtgever kwam Ramon omhoog van zijn stoel en probeerde zijn kleding strak te trekken. ‘Ik had u niet verwacht,’ zei hij. Zijn ogen hadden een nieuwsgierige glans gekregen.

    ‘Twee ziektegevallen,’ verklaarde Edwin.

    ‘Het griepvirus?’

    ‘Nee,’ zei hij geërgerd. Zijn boosheid was voornamelijk op hemzelf gericht, maar klonk toch in zijn stem door. ‘Iets heel anders. We hebben iedereen gecontroleerd twee weken voor ze hierheen vertrokken en nog eens toen ze aankwamen. De gasten zouden hier veilig moeten zijn. Toch is er iets door ons net geglipt. Dinard vermoedt dat er kwade opzet in het spel is.’

    Ramon zette zijn koffie naast zijn toetsenbord en begon snel te typen. ‘We hebben van twee weken de camerabeelden onverkort opgeslagen, van langer geleden alleen de beelden waarop mensen te zien waren. Wat is de incubatietijd van het virus?’

    ‘Tussen de drie en zeven dagen,’ antwoordde Edwin. ‘Dus twee weken is in principe genoeg.’

    ‘Heeft u de kamernummers van de zieken?’

    Nadat Edwin in de gevraagde informatie had voorzien, toetste Ramon de gegevens in. Hij had door de uitdaging zijn jas van vermoeidheid afgedaan. Hij neuriede zelfs een beetje. Op de schermen kwamen flakkerende beelden voorbij, versneld afgespeeld. Edwin was vlak voor de deuropening blijven staan, met zijn armen over elkaar, alsof hij wilde voorkomen dat Ramon kon wegkomen zonder zijn vraag te hebben beantwoord. Langzaam zag hij door de ruit richting het oosten boven de horizon het eerste licht verschijnen. Hij verplaatste zijn gewicht van de ene voet naar de andere. Uiteindelijk keek de beveiliger op. ‘Dit kan wel een paar gaan uur duren. Ik neem meteen contact met u op als ik iets weet.’

    ‘Hou het tot die tijd geheim,’ zei Edwin grimmig. ‘Het liefst wil ik de dader stoppen zonder dat de anderen hier iets van merken.’

    Ramon keek sceptisch, maar knikte na een paar seconden toch. ‘Daar heeft u mij voor aangenomen.’

    Met grote passen liep Edwin door de korte gang terug naar de trap. Terwijl zijn stappen hol galmden op de ijzeren treden daalde hij opnieuw af in de buik van het productieplatform. Hij ging maar één verdieping lager. Daar was de kantine gevestigd, door het bedrijf dat hij had aangenomen omgebouwd tot driesterrenrestaurant. Het was vroeg voor het ontbijt, maar als hij als eerste arriveerde, kon hij mooi de reactie van zijn gasten onder controle houden. Bovendien hoefde hij dan niet in de rij te staan voor de koffie. De onderbroken nacht zorgde nu al voor een onaangename hoofdpijn links. Hij wreef met duim en wijsvinger over de bovenkant van zijn neus.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1