Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Spookbloem
Spookbloem
Spookbloem
Ebook291 pages4 hours

Spookbloem

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Ruwe bolster, blanke pit – zo'n type is privédetective Pat Somers. Hij rijdt rond in de oude Ford Taunus van zijn vader, draagt diens oude pakken en de pijltjes in het dartbord zijn onaangeroerd gebleven sinds de dood van zijn vader. In "Spookbloem" krijgt Pat een ongewone opdracht: hij moet een bloem opsporen. De polyrrhiza lindenii is een uiterst zeldzame orchidee en daarom de heilige graal voor verzamelaars. Het onderzoek brengt hem in de hoogste kringen van de stad Gent. Onderweg loopt hij de ene vreemde figuur na de andere tegen het lijf. Geleidelijk wordt duidelijk dat zelfs bloemenliefhebbers gevaarlijk kunnen zijn. Gelukkig is Pat gewapend met een flink arsenaal oneliners. In de finale van het boek toont hij zich van een onverwacht melancholische kant en praat voor het eerst over zijn vader. Bavo Dhooge toont nog maar eens zijn vakmanschap. Sinds zijn debuut in \"SMAK\" (bekroond met de Schaduwprijs 2003) is de Gentse privédetective en antiheld Pat Somers uitgegroeid tot een vaste waarde én een buitenbeentje in het Vlaamse thrillerlandschap. De wisecrackende loner is de held in een reeks romans en korte verhalen, met een unieke combinatie van flitsende dialogen, cynische humor en doortimmerde scenario's.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 12, 2021
ISBN9788726953220

Read more from Bavo Dhooge

Related to Spookbloem

Titles in the series (6)

View More

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Spookbloem

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Spookbloem - Bavo Dhooge

    Spookbloem

    Copyright © 2004, 2021 Bavo Dhooge and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726953220

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    PROLOOG

    Orchideeën zijn een eeuwenoude familie van overblijvende planten met één vruchtbare meeldraad en een bloem met drie kroonblaadjes. Er zijn meer dan zestigduizend soorten bekend. Orchideeën worden beschouwd als de hoogst ontwikkelde planten op aarde en zien er telkens anders uit. Sommige lijken op een Duitse herder met de tong uit zijn bek, andere op een inktvis, nog andere op vlinders of kikkers. Orchideeën zijn eigenlijk geen bloemen, maar wezens zoals trollen of smurfen. Ze worden altijd als mooi en vreemd omschreven, maar niemand durft ze gevaarlijk te noemen. Je hebt wilde orchideeën, die in moerassen groeien, veredelde orchideeën die gekweekt worden, gekruiste orchideeën die door de mens gemanipuleerd worden, en natuurlijke orchideeën. De meest zeldzame orchideeën zijn meteen ook de duurste.

    Eeuwenlang al gaan verzamelaars op zoek naar ‘de’ orchidee: de meest originele bloem die als uniek exemplaar evenveel waard is als een vroege Jackson Pollock. Deze orchideeënjagers klonen het origineel tot duplicaten die voor minstens de helft van de prijs de deur uitgaan. Overal ter wereld hebben verwoede verzamelaars, excentriekelingen, plantendeskundigen en freaks er werkelijk alles voor over om de orchidee van hun leven te vinden.

    De zoektocht naar zeldzame wilde orchideeën levert soms miljoenen op, maar is in veel gevallen ook dodelijk. Orchideeënjagers zijn zo bezeten, dat ze roekeloos worden en het soms met hun leven bekopen.

    De Victoriaanse jager Arnold bijvoorbeeld verdronk tijdens een expeditie in de Orinoco. Een andere verzamelaar, Falkenberg, raakte vermist in Panama. Bowman stierf aan dysenterie in Bogotá. Klabock werd vermoord in Mexico. Een zekere Brown werd gedood in Madagaskar. Endres werd doodgeschoten in Rio Hacha. Wallis bezweek aan koorts in Ecuador. Digance werd in Brazilië door inboorlingen uit de weg geruimd. Een zekere Osmers verdween spoorloos in Azië.

    Ene Pat Somers, ten slotte, ging dichter bij huis op zoek naar de zogenaamde spookorchidee. Hij verdween een paar dagen in de jungle van Gent en speelde het klaar om enkel met een gescheurde vingernagel en een gebroken hart terug te keren.

    1.

    Ik zat vanuit het kantoor in mijn flat de doodskisten aan de overkant in de gaten te houden. Het was lente. De bloemetjes bloeiden, de bijtjes zoemden en Pat Somers voelde wel de kriebels in zijn buik, maar ook de leegte in zijn maag. Ik had dringend werk nodig om van de lente te kunnen genieten. Een beetje centen om ’s avonds in de Bennesteeg iets te gaan drinken op een terrasje met een jazztrio. Maar de centen wilden maar niet over de brug komen.

    De laatste dagen had ik niet veel meer gedaan dan een paar oude klanten opgebeld met de vraag of de gewone lastposten niet waren verdwenen. Maar niemand was verdwenen. Niemand liep weg. Dus liep ik ook niet weg. Ik bleef rustig achter mijn bureau zitten, als een hyena loerend op die ene klus. De hele wereld leek plots volgens de regels van de katholieke kerk te leven. Alsof er geen plaats meer was voor een arme privé-detective. Maar ik zou mijn plek wel vinden. Ondertussen bleef ik die doodskisten in de gaten houden. Misschien deed ik wel inspiratie op en hoopte ik dat er een stijve terug uit zou kruipen.

    Mijn flat lag in de Hoogpoort, een zijstraat van de Belfortstraat, die ook weleens ‘de dodenstraat’ wordt genoemd omdat er vroeger minstens drie begrafenisondernemers in huisden. Tegenover een van hen lag het Café Central, een uitgaanscafé dat me vaak uit mijn slaap hield. Als het de doden niet zijn, dan zijn het de zombies wel.

    Het was vier uur in de namiddag van een weke vrijdag en de laatste zaak dateerde al van een week geleden. Duke had me toen met zijn natte snuit de opdracht gegeven een werkelijk afstotelijk bot te gaan zoeken in de woonkamer. Ik was eropaf gegaan, gesteund door Lee Morgan en zijn trompet, maar was met lege handen teruggekomen. Mijn flat was dan ook zo’n rommelhok dat zowel Osama bin Laden als Saddam Hoessein er zich schuil hadden kunnen houden tot het jaar waarin brievenbussen kunnen praten.

    Gelukkig kwam er net op tijd een mannetje schoorvoetend binnen.

    ‘De deur stond op een kier,’ begon hij.

    ‘Ik hou ze altijd op een kier,’ zei ik. ‘Zo kan ik ze snel opendoen of snel weer dichtslaan.’

    ‘Ik kom voor zaken,’ zei het heertje, ‘als dat kan helpen.’

    ‘Een zaak helpt doorgaans weinig,’ zei ik, ‘het geld voor een zaak iets meer. Ga zitten.’

    ‘Bent u Patrick Somers?’

    ‘Vandaag wel.’

    ‘Het bordje op uw deur zegt iets anders.’

    ‘Ja, ja,’ zei ik.

    We hadden het allebei over het bordje waarop al vier jaar ‘Somers Patrick, privé-detective’ stond. Recentelijk hadden een paar feestgangers van Café Central er toepasselijk ‘Ome Pat’ van gemaakt. Ik vond het niet eens zo slecht. Het klonk minstens even veelbelovend.

    ‘Mijn naam is Gilbert Prevenier,’ zei het mannetje. ‘Kunt u me helpen om iets terug te vinden?’

    ‘Dat hangt ervan af,’ zei ik. ‘Als het iets is wat niet teruggevonden wil worden, begin ik er liever niet aan.’

    Prevenier sloeg de blik neer en keek dan mijn kantoor rond alsof hij zich afvroeg waarmee ik dit alles kon bekostigen. Hij zag er een beetje oosters uit – klein, verschrompeld, een geelachtige huid, smalle ogen en een grijze sik – maar dan wel een oosters mannetje in een westers, driedelig pak. Hij gniffelde laat om mijn opmerking. Zijn stem pruttelde als die van een klein kind dat de hik heeft.

    ‘Het gaat om een bloem,’ zei hij op een toon alsof hij mijn gezicht wit wilde laten wegtrekken.

    ‘Een bloem van een vrouw mag ik hopen,’ zei ik. Ik bleef achteloos achterover zitten en begon met een zakje wiet tussen mijn vingers te spelen.

    ‘Een bloem die nog mysterieuzer is dan een vrouw,’ ging Prevenier verder.

    ‘Hm.’

    ‘Het zit zo. Ik ben decaan aan de faculteit wetenschappen van de Gentse universiteit. Ik doceer onder meer exotische plantkunde in de Kruidtuin aan de Ledeganck, nabij het Citadelpark. U weet misschien dat de universiteit daar een aardige collectie heeft staan. We hebben ook onze eigen stand op de Gentse Floraliën in de Expohallen. Kent u iets van planten, meneer Somers?’

    Ik hield de wiet iets hoger, maar voor Prevenier was het niet veel meer dan een zakje knikkers.

    ‘Ik heb zelf nog planten gekweekt,’ glimlachte ik. ‘Cannabis exploralis.’

    ‘De bloem die zoek is, heet officieel de Polyrrhiza lindenii, maar dat zal u weinig zeggen.’

    ‘Weinig is veel gezegd.’

    ‘Kenners noemen ze de geestorchidee.’

    ‘Hoe is die bloem zoekgeraakt?’

    Prevenier wreef zachtjes over zijn geitensik en glimlachte pijnlijk.

    ‘Ze is gestolen.’

    Ik deed hem na en glimlachte even pijnlijk.

    ‘Een bloem wordt niet gestolen,’ zei ik. ‘Ze wordt geplukt.’

    ‘De Polyrrhiza is geen gewone bloem...’

    Ik moest hem onderbreken.

    ‘Er is niemand die die naam nog maar kan onthouden, hè? Daarom komt u bij Pat Somers aankloppen. Het spijt me, meneer Prevenier. Maar ik ga niet op zoek naar geesten. En zeker niet naar geestbloemen. Ik heb al genoeg met mijn eigen geesten af te rekenen.’

    Prevenier leek teleurgesteld. Twee keer sloeg hij de ogen neer naar mijn parket, keek op en zei: ‘O...’ Twee keer. Hij probeerde het nog eens, als een huis-aan-huisverkoper die een andere stofzuiger uit zijn koffer tovert.

    ‘De geestorchidee is genoemd naar de Belg Jean Jules Linden, die deze bladsoort halverwege de jaren 1800 in Cuba ontdekte.’

    ‘Leuk,’ zei ik. ‘Moet dat mijn vaderlandszin losweken? Al werd die bloem ontdekt door de grootmoe van Helmut Lotti. Ik zie er misschien niet serieus uit, meneer Prevenier, en misschien ben ik het ook wel nooit, maar mijn werk neem ik wél au sérieux. Ik denk er dus serieus aan om dit aanbod af te wijzen.’

    Prevenier legde zijn handen op mijn bureau. Hij moest al bij al eind de zestig zijn geweest en toch zagen die handjes eruit alsof ze ieder moment een hoedje van papier konden maken.

    ‘U begrijpt het niet, meneer Somers,’ hikte hij. ‘De geestorchidee bloeit maar één keer om de zoveel jaar. Het is een verzamelstuk. Ik weet niet of u verzamelaars kent, maar ik ken er overal ter wereld die er miljoenen voor overhebben om een zeldzame orchidee te pakken te krijgen.’

    Stilte. De term ‘miljoenen’ bleef in mijn hoofd echoën: miljoenen... oenen. Oen, je moet een oen zijn om zoiets zomaar af te wimpelen, Somers.

    ‘Dat wist ik niet,’ zei ik. ‘Dat werpt inderdaad een ander licht op de zaak. Ik denk er serieus aan om open te staan voor uw verhaal.’

    Ik schonk Prevenier een borrel in, het laatste restje van de fles citroenjenever. Zelf nam ik wat wiet uit het zakje en begon mijn eerste sigaar van de dag te draaien. Prevenier leek het niet te zien. Hij dronk zoals hij lachte: met kleine beetjes en zich steeds verslikkend.

    Hij toonde me een brochure van de Gentse Floraliën, die hij uit een zilvergrijze aktetas toverde. Op pagina drie wees hij met een nagel de geestorchidee aan. Ik ken niets van planten die de fantasie niet prikkelen, maar ik zag onmiddellijk dat dit exemplaar bijzonder was. Op de foto leek de bloem op het dreigende gezicht van een man met een Fu Manchu-snor. De hele plant zag eruit als een uitvergrote versie van het ventje dat voor me zat. Ik vroeg me af of die theorie over bazen en honden ook opging voor bazen en bloemen. Hoe langer ik ernaar bleef kijken, hoe meer ik het gevoel kreeg dat de bloem lééfde, alsof ik het opsporingsbericht van een weggelopen kind voor me had.

    ‘Waarom heet dat stuk onkruid eigenlijk een geestorchidee?’ vroeg ik.

    ‘Dat stuk onkruid, zoals u het noemt, meneer Somers, wordt door elke verzamelaar nagejaagd, als een geest. Het is een cultus, een godsdienst. Mensen geloven in het bestaan van de geestorchidee en willen ernaar op zoek gaan.’

    ‘Ik ben ook een mens,’ opperde ik. ‘Ik kan het gerust zonder stellen.’

    Ik legde de joint op de rand van mijn bureau en boog voorover.

    ‘Oké. Omdat ik toevallig tussen twee zaken in zit en een bloem niet veel meer kan doen dan een beetje stuiven, wil ik het er wel op wagen. Maar dan moet u me alles vertellen.’

    En dat deed de decaan dus. Prevenier vertelde me dat hij als verantwoordelijke elke dag toezag op de stand van de universiteit in de Floraliënhal en dat hij op een ochtend merkte dat de orchidee verdwenen was.

    Net toen hij meer in detail zou treden, ging de telefoon. Hoewel ik doorgaans wel beleefd genoeg ben om hem te laten rinkelen als er bezoek is, kon ik hem nu onmogelijk niet opnemen. Maar ik was op mijn hoede en zei tegen Prevenier:

    ‘Ik weet dat dit wat vreemd overkomt, maar zou u het erg vinden om op te nemen?’

    ‘Ik woon hier niet,’ merkte hij scherp op.

    ‘Dat weet ik. Ik officieel ook niet. Je weet nooit wie je aan de lijn krijgt. Als het de eigenaar van dit pand is, doet u zich maar voor als de conciërge. Als het een klant is, doet u maar alsof u een klant bent die mijn telefoons opneemt.’

    ‘Ik weet niet...’

    ‘Dank u wel,’ onderbrak ik hem. ‘Ik voel dat we tot een overeenkomst zullen komen.’

    Ik knikte naar de alarmerende telefoon, die zo gloeiend stond als een lamp van Edison. Prevenier aarzelde. Maar toen schoof hij zijn aktetas opzij, trok het toestel naar zich toe en nam op.

    ‘Hallo?’

    Ik deed nog snel een schietgebedje. Ik stond twee maanden achter met de huur en in die twee maanden had ik de eigenaar beter leren kennen dan wie ook. Het was een autodidact die al minstens zes panden op zijn naam had staan. Aan zijn vuisten en kasseien van handen te zien, had hij ze allemaal zelf verbouwd. Ik wilde tot elke prijs uit de buurt van die vuisten blijven uit vrees dat ze ook mijn gezicht zouden verbouwen.

    Prevenier zei gelukkig:

    ‘Een ogenblikje.’

    Ik nam opgelucht over, maar daarna sloot ik berustend de ogen. Ik was natuurlijk iemand op mijn lijstje van persona non grata vergeten te vermelden. Iemand die veel onschuldiger was dan die bulldozer van een huisbaas, maar die je toch bijna in de armen van zo’n gorilla deed lopen. De stem leek uit een van die doodskisten aan de overkant te komen.

    ‘Met Pat Somers.’

    ‘Somers, inspecteur Bonte hier.’

    Jawel hoor.

    ‘Ik wist niet dat jij een secretaris had. De zaken lopen blijkbaar goed.’

    ‘Goed genoeg om te zeggen dat ik geen tijd heb voor grapjes, Bonte.’

    ‘Je bent zelf een grap, Somers.’

    ‘Waarom bel je me dan?’ vroeg ik.

    ‘Wel, geloof het of niet, Somers, ik heb de opdracht gekregen om je in dienst te nemen.’

    ‘Dat is vriendelijk,’ zei ik, ‘maar ik red me wel. Bovendien staat een uniform me niet en klop ik mensen die zich een wagen kunnen veroorloven niet graag het geld uit de zakken.’

    ‘Ja, ja, Somers. Ik zou gek zijn als ik dat bedoelde. De stad Gent wil je inhuren als privé-detective.’

    Ik keek nu zelf mijn kantoor rond. Dit was een moment om van te genieten, om te bewaren, te koesteren. Ik wou dat het bleef duren tot sint-juttemis. In al de tijd dat ik inspecteur Bonte van de Gentse politie kende, had hij me nog nooit zelf opgebeld. Laat staan dat hij ooit mijn hulp had ingeroepen. Meestal belde ik hém uit bed om me te helpen een of andere dooie te identificeren. Maar nu lagen de zaken dus anders. Ik voelde de behoefte om mijn dagboek uit mijn lade te halen en een aantekening van dit glorieuze moment te maken. Prevenier keek me niet-begrijpend aan. Een professor biologie, wat wist die nu van de simpele geneugten van een arme ziel als ik?

    ‘Wat? Ik denk dat de lijn gestoord is, Bonte. Ik heb je niet goed gehoord.’

    ‘Ja, ja, Somers,’ klonk het bedroevend, ‘ik kan het zelf amper geloven. Ik doe dit niet met plezier, weet je. Hoe zit het?’

    ‘Hoe zit wat?’ vroeg ik. ‘Waarom zeg jij mij niet hoe het zit?’

    ‘Wel, het is echt een kolfje naar jouw hand, Somers. Er is een bloem gestolen op de Floraliën en...’

    Ik keek Prevenier aan en deed met mijn ogen teken dat ik alles onder controle had. Hij moest gewoon even wachten. Zo gaat dat immers bij privé-detectives die een drukkere agenda hebben dan prins Filip.

    ‘Het gaat om de koningin der bloemen, een bepaalde orchidee. Je begrijpt dat de Gentse brigade zich niet fulltime met de zoektocht naar een bloem bezig kan houden,’ ging Bonte verder.

    ‘Natuurlijk,’ antwoordde ik. ‘Jullie hebben ook twintig uur in de week te kloppen.’

    ‘Oké, Somers. Ik dacht dat ik je een dienst kon bewijzen. De stad Gent looft een premie uit aan wie die bloem kan vinden. Ik dacht: ik bel Somers op en bied hem een klusje aan. Anders zit hij toch maar te verkommeren van de eenzaamheid, de honger, de depressies... Onderbreek me als ik iets vergeet. Maar nee dus, je zit nog liever met de muizen te whisten dan aan de slag te gaan. Ik zou nog gaan denken dat je lui bent.’

    ‘Je bent te laat, Bonte,’ zei ik, nog altijd genietend van het moment, terwijl ik een trek van mijn joint nam. Als het van mij afhing, mochten ze me nu neerbliksemen. Ik was op het toppunt van mijn kunnen.

    ‘Ha ja?’

    Wekenlang zat ik hier te smachten naar een zaak en nu kwamen ze me opeens van alle kanten belagen voor een exotische bloem. Premies van de stad en professors die me persoonlijk kwamen opzoeken. Werd dat vasten dan toch beloond?

    ‘Je belt op een slecht moment, Bonte,’ zei ik formeel en niet zonder plezier. ‘Ik ben met een klant bezig. Of denk je soms dat ik hier zomaar met mijn vingers zit te draaien tot jij belt?’

    Bonte was even formeel:

    ‘Dat denk ik niet, Somers, dat wéét ik.’

    Hij zweeg even. Ik hield Prevenier met een magnetiserende blik op zijn stoel.

    ‘Ik ben al aangenomen voor dat klusje en ik ben er zeker van dat het mij meer zal opleveren dan een BOB-sleutelhanger.’

    ‘Ja? Dan zal ik je niet langer lastigvallen.’

    ‘Het gevoel is wederzijds.’

    ‘Ik hoop dat die bloem eind volgende week al in Brazilië zit. Met jou erbij.’

    Toen hing hij op. Ik bleef met de hoorn in de hand zitten. Lachte. Grijnsde. Prevenier begon het op zijn heupen te krijgen en schoof ongemakkelijk heen en weer.

    ‘Ik hoop dat dit onze zaak niet in gevaar brengt,’ zei hij.

    ‘Dat denk ik niet,’ suste ik. ‘Die persoon van daarnet kan met een kalasjnikov nog geen mier in gevaar brengen.’

    Ik legde hem uit wie Bonte was en de professor zei:

    ‘Ja, we hebben ook de politie ingeschakeld. Maar het lijkt ons beter verschillende pistes te volgen.’

    Prevenier schoof me een gratis ticket voor de Floraliëntentoonstelling toe.

    ‘De faculteit betaalt uw loon, meneer Somers. Ik treed op als contactpersoon van de universiteit. Dus als u iets te melden heeft, doet u dat het best aan mij.’

    ‘Oké,’ zei ik. ‘Waar moet ik beginnen?’

    ‘Dat hangt van u af, niet?’

    Ome Pat die op zoek mocht gaan naar een bloem.

    Pas maar op, Somers! Vergeet je handsproeier niet, want het kan er gaan stuiven...

    2.

    De Floraliënhal in de Expo van Gent, die eigenlijk meer in Sint-Denijs-Westrem ligt, was door een troepje architecten ingericht als een soort Eftelingparadijs voor groene jongens. Overal kronkelden aangelegde moerasgroene paadjes langs vijvers omringd met bloemperken, heuveltjes beplant met sierstruiken en brugjes over waterpartijen. Door de grote ramen had je uitzicht op de echte lente buiten, waar het gras groener was dan een scholier op een eindejaarsbal. Het was vreemd om in een nepdecor rond te lopen terwijl het echte spul slechts twee stappen verder lag. Alles rook fris en monter, alsof het paradijs pas was uitgevonden. Té fris voor Pat Somers. Op de achtergrond vloeiden de muzak en de watervallen in elkaar. Ze deden me als een zombie voortdrijven met de massa.

    Dicht bij de ingang vond ik een deur waarop ‘Verboden toegang’ stond. Ik ging natuurlijk naar binnen en wandelde een smalle gang door. Op het einde deed ik aan de rechterkant een andere deur open. Ik kende er mijn weg: het resultaat van alle bezoeken aan de platenbeurzen waar ik oude Ip’s van Art Tatum op de kop trachtte te tikken en aan de oldtimer-exposities waar ik ooit mijn oude Taunus onder hoopte te brengen. Ik wist dus ook blindelings het lokaal van de beveiliging te vinden.

    Ik stapte naar binnen en merkte onmiddellijk dat de bewakers het druk hadden.

    ‘Oké, je mag nog één vraag stellen.’

    ‘Heeft hij grijs haar?’

    ‘Ja. Nu moet je raden.’

    Er volgde een stilte. Ze hadden me niet eens horen binnenkomen. Ze zaten allebei met hun rug naar de deur en het gezicht naar een viertal monitors gekeerd. De schermen versprongen om de vier seconden naar een ander beeld, telkens van een andere hoek van de hal. Het was intrigerend om zoveel verschillende mensen en bloemen te zien, maar misschien begon dat na een tijd ook wel te vervelen.

    ‘Oké. Is het Walter de Buck?’

    ‘Nee, jammer.’

    ‘Wie was het dan wel?’

    ‘Freek Neyrinck.’

    ‘Freek Neyrinck heeft geen grijs haar. Freek Neyrinck heeft ros haar.’

    ‘Nu niet meer. Nu heeft hij grijs haar. Net als Walter de Buck.’ ‘Onzin. Dat doe je nu elke keer! Je kunt in het vervolg tegen jezelf spelen.’

    Het spel was ten einde en voor de ene helft van het duo werd het zo te zien de hoogste tijd. De jongste van de twee merkte me als eerste op. Hij keerde zich om in zijn draaistoel en keek me vragend aan. Hij had de blik van een betweter die van een gezelschapsspel als Stratego een erezaak maakt. Ik kon het weten, want ik was zelf ook zo. Hij had een spitse neus met wijde neusgaten en een blonde pluisbaard die in het neonlicht amper opviel. Zo was ik gelukkig niet. Zijn tegenspeler was een stuk ouder en had het gedrag van iemand die snel moedeloos en depressief raakt.

    ‘Ja?’ vroeg de jongste vanuit de hoogte.

    ‘Nee,’ zei ik enkel.

    ‘Dit is hier verboden toegang. Wie ben jij?’

    ‘Je mag drie keer raden,’ zei ik. ‘Ik ben een hij, ik ben nog niet dood en ik ben een bekende Gentenaar. Ik heb geen grijs haar en geen grijze baard. Zo moeilijk kan het dus niet zijn.’

    De oudste draaide zich nu ook om, met een spottende, geamuseerde uitdrukking op zijn ronde, opgeblazen gezicht. Ik was nog maar twintig seconden in de kamer en ik was al een betere vriend voor hem dan zijn collega ooit zou worden. Ik ging halvelings op de monitorbank zitten en haalde een van mijn kaartjes boven. De oudere nam het vriendelijk en zelfs wat bewonderend aan, de jongere rukte het uit zijn handen en hield het tegen het licht.

    ‘Mijn naam is Patrick Somers,’ stelde ik me voor. ‘Ik ben door de universiteit ingehuurd om een verdwenen orchidee op te sporen. Ik weet het, het klinkt een beetje armetierig, maar geloof me: ik doe soms ook ander werk.’

    ‘Iedereen kan zo’n kaartje maken,’ snauwde de jongste terwijl hij het me terug toewierp.

    ‘Iedereen behalve jij,’ zei ik, hem strak aankijkend.

    De oudste

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1