Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Wet en Duiding Bank en Zekerheden: Reeks Economisch recht  - deel 5
Wet en Duiding Bank en Zekerheden: Reeks Economisch recht  - deel 5
Wet en Duiding Bank en Zekerheden: Reeks Economisch recht  - deel 5
Ebook3,110 pages31 hours

Wet en Duiding Bank en Zekerheden: Reeks Economisch recht - deel 5

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dit geannoteerd wetboek in de reeks Larcier Wet en Duiding - Economisch recht behandelt o.a. bankbemiddeling, bankverrichtingen, borgtocht, kredieten, depositobescherming, elektronische handel, financieringshuur, financiële zekerheden, insolventie,  lening, marktpraktijken, pand, voorrechten,...
LanguageNederlands
Release dateJun 19, 2014
ISBN9782804459789
Wet en Duiding Bank en Zekerheden: Reeks Economisch recht  - deel 5

Read more from Vincent Verlaeckt

Related to Wet en Duiding Bank en Zekerheden

Related ebooks

Reviews for Wet en Duiding Bank en Zekerheden

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Wet en Duiding Bank en Zekerheden - David Dumont

    (art. 45)

    I. Bankbemiddeling

    Wet 22 maart 2006 – Bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, distributie van financiële instrumenten

    Wet 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten (B.S. 28 april 2006)

    Stine Delaey

    Beknopte bibliografie

    C.

    Alter

    , Droit bancaire général, Brussel, Larcier, 2010, 408 p. (uittreksel 130-139).

    P.A. Andre

    -

    Dumont

    , L’intermédiation en assurances et l’intermédiation en services bancaires et en services d’investissement et à la distribution d’instruments financiers, T.Verz. 2006, afl. 357, 459-464.

    J-P.

    Buyle

    en M.

    Mairlot

    , Le statut des intermédiaires en services bancaires et en services d’investissement après la loi du 22 mars 2006, Bank Fin.R. 2007, afl. 3, 123-133.

    M. De

    Graeve

    , Bemiddeling in bankzaken: nu ook wettelijk geregeld, TVW 2006, afl. 3, 347-351.

    P. Demolin

    , Agent commercial. Agent de banque. Agent d’assurance, Waterloo, Kluwer, 2007, 450 p. (uittreksel 181-214).

    X. Dieux

    en J-Q.

    De

    Cuyper

    , Aspects de l’intermédiation financière en droit belge post-MiFID, in X. (ed.), Synthèses de droit bancaire et financier. Liber amicorum André Bruyneel, Brussel, Bruylant, 2008, 163-179.

    M. Dreesen

    , MiFID: enkele bijzondere spelers en spelregels (gedragscodes – tussenpersonen – toezichthouder), in M-D.

    Weinberger

    (ed.), MiFID. Bijzondere vraagstukken, Brussel, Larcier, 2010, 11-76.

    M. Eyskens

    , Beroep van bankmakelaar en -agent voortaan wettelijk geregeld, Balans 2006, afl. 550, 1-5.

    M. Eyskens

    , Makelaar en agent in de financiële dienstverlening – Actualia en toekomstperspectieven, in H.

    Cousy

    en H.

    Vandenberghe

    (eds.), Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht, Brugge, die Keure, 2008, 29-44.

    M. Eyskens

    , Recente ontwikkelingen rond het statuut van de makelaar en agent in de bank-, beleggings- en verzekeringssector, in X. (ed.), Over grenzen. Liber amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 1075-1089.

    Hoofdstuk I - Doel – Toepassingsgebied – Definities

    Art. 2.

    Deze wet regelt de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, het aanbieden van bank- en beleggingsdiensten door gereglementeerde ondernemingen, de informatie die aan het publiek dient te worden verstrekt bij de uitoefening van die werkzaamheden, alsook het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.

    Stine Delaey

    Doelstelling

    Voor het aanbieden van bank- en beleggingsdiensten, kunnen de financiële instellingen voor twee verschillende systemen (of een combinatie van deze systemen) opteren: een beroep doen hetzij op hun eigen personeel hetzij op zelfstandige tussenpersonen.

    De wet van 22 maart 2006 behandelt in de eerste plaats het wettelijk statuut van de zelfstandige tussenpersonen. Meer bepaald regelt de wetgever de toegang tot en de uitoefening van de activiteit van bank- en beleggingsbemiddeling, de wijze waarop de financiële instellingen bank- en beleggingsdiensten mogen aanbieden via dergelijke tussenpersonen en het toezicht op de naleving van de betrokken wetgeving. Daarnaast bevat de wet van 22 maart 2006 ook gedragsregels en informatievereisten, die de bemiddelaars moeten naleven tegenover hun (potentiële) cliënten bij de uitoefening van hun bemiddelingsactiviteiten.

    Tot slot zijn in de wetgeving een aantal vereisten inzake beroepskennis terug te vinden, die gelden voor bepaalde personeelsleden van de financiële instellingen die zelf – en niet via zelfstandige tussenpersonen – bank- en beleggingsdiensten aanbieden.

    Art. 3.

    Deze wet is van toepassing op de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de gereglementeerde ondernemingen, die in België werkzaam zijn of beogen te zijn.

    Stine Delaey

    Toepassingsgebied

    Het personele toepassingsgebied van de wet van 22 maart 2006 is vanzelfsprekend beperkt tot de tussenpersonen of bemiddelaars in bank- en beleggingsdiensten enerzijds en de financiële instellingen – die via dergelijke bemiddelaars (of hun personeel) bank- en beleggingsdiensten aanbieden – anderzijds.

    Het territoriale toepassingsgebied van de wetgeving strekt zich op zijn beurt uit tot de ontplooiing van een (bemiddelings)activiteit inzake bank- en beleggingsdiensten in België. Het markt- of operationele criterium moet daarbij volgens ons worden gehanteerd: de wet van 22 maart 2006 vindt toepassing van zodra actieve, op de Belgische markt gerichte commerciële gedragingen worden gesteld of minstens het plan daartoe bestaat, met als gevolg dat een juridische verbondenheid met het Belgische territorium ontstaat. De plaats van waaruit deze werkzaamheden plaatsvinden, is van geen doorslaggevend belang.

    Art. 4.

    Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

    1° «bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten»: de werkzaamheden die bestaan in het met mekaar in contact brengen van spaarders en beleggers enerzijds en gereglementeerde ondernemingen anderzijds, met inbegrip van de promotie, met het oog op het tot stand brengen voor rekening van een gereglementeerde onderneming van een of meerdere van de volgende banken beleggingsdiensten:

    a) het in ontvangst nemen van deposito's en andere terugbetaalbare gelden, in de zin van artikel 3, § 2, 1), van de bankwet;

    b) de beleggingsdiensten en de nevendiensten, in de zin van artikel 46, 1°, 1 a), artikel 46, 1, 4, voor wat het plaatsen van uitgiften betreft, en artikel 46, 2, 6, van de wet op de beleggingsdiensten;

    c) de verhandeling van effecten van instellingen voor collectieve belegging, in de zin van artikel 3, 14°, van de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles;

    d) de kapitalisatieverrichtingen in de zin van het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen; worden niet als bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten beschouwd, de werkzaamheden rechtstreeks uitgeoefend door een gereglementeerde onderneming, waarvoor zij een vergunning heeft gekregen overeenkomstig de bankwet, de wet op de beleggingsondernemingen, de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles of het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen;

    2° «de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten»: elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoon werkzaam als zelfstandige in de zin van de sociale wetgeving, die, zelfs occasioneel, werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefent of wil uitoefenen;

    3° «agent in bank- en beleggingsdiensten»: de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die handelt in naam en voor rekening van één enkele gereglementeerde onderneming;

    4° «makelaar in bank- en beleggingsdiensten»: de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die geen agent in bank- en beleggingsdiensten is, en in de keuze van de gereglementeerde onderneming niet gebonden is ingevolge een vaste band met één of meerdere van deze ondernemingen;

    5° «gereglementeerde onderneming»: een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 1, tweede lid, van de bankwet; een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 44 van de wet op de beleggingsdiensten; een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en een instelling voor collectieve belegging, als gedefinieerd in, respectievelijk, artikel 4 en artikel 138 van de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles; of een onderneming onderworpen aan het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen;

    6° «bevoegde autoriteit»: de autoriteit of autoriteiten belast met de gehele of gedeeltelijke toepassing en toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;

    7° «de bankwet»: de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;

    8° «de verzekeringswet»: de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;

    9° «de wet op de beleggingsdiensten»: de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs;

    10° «de wet betreffende het toezicht op de financiële sector»: de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

    11° «de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles»: de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;

    12° «het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen»: het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen;

    13° «richtlijn 2004/39/EG betreffende financiële instrumenten»: richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/ EEG van de Raad;

    14° «¹[FSMA]¹»: ¹[Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]¹;

    15° «onafhankelijk orgaan»: het onafhankelijk orgaan bedoeld in de wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basis-bankdienst.

    Verwijzing naar de voetnoot 2

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – 14° gewijzigd bij art. 331, lid 1, K.B. 3 maart 2011, B.S. 9 maart 2011, add., B.S. 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1), bekrachtigd met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding bij art. 298 wet 3 augustus 2012, B.S. 19 oktober 2012

    Annotatie in verband met de inwerkingtreding  2. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:

    Art. 4.

    Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

    1° «bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten»: de werkzaamheden die bestaan in het met mekaar in contact brengen van spaarders en beleggers enerzijds en gereglementeerde ondernemingen anderzijds, met inbegrip van de promotie, met het oog op het tot stand brengen voor rekening van een gereglementeerde onderneming van een of meerdere van de volgende banken beleggingsdiensten:

    a) het in ontvangst nemen van deposito's en andere terugbetaalbare gelden, in de zin van artikel 3, § 2, 1), van de bankwet;

    b) ³[de beleggingsdiensten en -activiteiten evenals de nevendiensten, in de zin van artikel 46, 1°, 1, 5 en 7, van de wet op de beleggingsdiensten;]³

    c) de verhandeling van effecten van instellingen voor collectieve belegging, in de zin van artikel 3, 14°, van de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles;

    d) de kapitalisatieverrichtingen in de zin van het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen; worden niet als bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten beschouwd, de werkzaamheden rechtstreeks uitgeoefend door een gereglementeerde onderneming, waarvoor zij een vergunning heeft gekregen overeenkomstig de bankwet, de wet op de beleggingsondernemingen, de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles of het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen;

    2° «de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten»: elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoon werkzaam als zelfstandige in de zin van de sociale wetgeving, die, zelfs occasioneel, werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefent of wil uitoefenen;

    3° «agent in bank- en beleggingsdiensten»: de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die handelt in naam en voor rekening van één enkele gereglementeerde onderneming;

    4° «makelaar in bank- en beleggingsdiensten»: de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die geen agent in bank- en beleggingsdiensten is, en in de keuze van de gereglementeerde onderneming niet gebonden is ingevolge een vaste band met één of meerdere van deze ondernemingen;

    5° «gereglementeerde onderneming»: een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 1, tweede lid, van de bankwet; een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 44 van de wet op de beleggingsdiensten; een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en een instelling voor collectieve belegging, als gedefinieerd in, respectievelijk, artikel 4 en artikel 138 van de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles; of een onderneming onderworpen aan het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen;

    6° «bevoegde autoriteit»: de autoriteit of autoriteiten belast met de gehele of gedeeltelijke toepassing en toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen;

    7° «de bankwet»: de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;

    8° «de verzekeringswet»: de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;

    9° «de wet op de beleggingsdiensten»: de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs;

    10° «de wet betreffende het toezicht op de financiële sector»: de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

    11° «de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles»: de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;

    12° «het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen»: het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen;

    13° «richtlijn 2004/39/EG betreffende financiële instrumenten»: richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/ EEG van de Raad;

    14° «⁴[FSMA]⁴»: ⁴[Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]⁴;

    15° «onafhankelijk orgaan»: het onafhankelijk orgaan bedoeld in de wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basis-bankdienst.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  3. – 1°, b), vervangen bij art. 117 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 127, lid 4), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juli 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  4. – 14° gewijzigd bij art. 331, lid 1, K.B. 3 maart 2011, B.S. 9 maart 2011, add., B.S. 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1), bekrachtigd met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding bij art. 298 wet 3 augustus 2012, B.S. 19 oktober 2012

    Stine Delaey

    Definities

    Een activiteit kwalificeert als bank- en beleggingsbemiddeling indien zij (cumulatief) aan de volgende kenmerken voldoet:

    a) zij bestaat in het met elkaar in contact brengen van een (potentiële) cliënt en een financiële instelling;

    b) zij is erop gericht één of meerdere van de volgende verrichtingen tot stand te brengen: het in ontvangst nemen van deposito’s en andere terugbetaalbare gelden (art. 3, § 2, 1) wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen), het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten (art. 46, 1°, 1, eerste zinsnede wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen – hierna: Wet Secundaire Markten), het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie (art. 46, 1°, 7 Wet Secundaire Markten), de dienst beleggingsadvies (art. 46, 1°, 5 Wet Secundaire Markten), de verhandeling van effecten van instellingen voor collectieve belegging (art. 3, 30° wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles) en het doen van kapitalisatieverrichtingen (KB nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen – thans definitief opgegeven);

    c) de bemiddelaar handelt voor rekening van de financiële instelling.

    Het is niet vereist dat één van bovenstaande verrichtingen ook effectief plaatvindt: loutere promotie valt eveneens onder het begrip bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 22).

    Uit het bovenstaande kunnen we afleiden dat de activiteit van bank- en beleggingsbemiddeling beperkt blijft tot het leggen van contacten tussen (potentiële) cliënten en financiële instellingen. De bemiddelaars kunnen niet overgaan tot het afsluiten van de uiteindelijke overeenkomsten tussen voornoemde personen (M.

    Dreesen

    , MiFID: enkele bijzondere spelers en spelregels (gedragscodes – tussenpersonen – toezichthouder), in M-D.

    Weinberger

    (ed.), MiFID. Bijzondere vraagstukken, Brussel, Larcier, 2010, 30-31; M.

    Eyskens

    , Makelaar en agent in de financiële dienstverlening – Actualia en toekomstperspectieven, in H.

    Cousy

    en H.

    Vandenberghe

    (eds.), Aansprakelijkheids- en Verzekeringsrecht, Brugge, die Keure, 2008, 31).

    De financiële instellingen, voor wie aan bemiddeling wordt gedaan, worden wettelijk aangeduid met de term gereglementeerde ondernemingen. Het betreffen de kredietinstellingen (art. 1, tweede lid wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen), de beursvennootschappen en de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies – samen aangeduid met de term beleggingsondernemingen – (art. 44 en 47, § 1 Wet Secundaire Markten), de instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen (art. 4 resp. 186 wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles) en de kapitalisatieondernemingen (KB nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen – thans definitief opgeheven).

    De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten worden gedefinieerd als (natuurlijke of rechts)personen, werkzaam als zelfstandigen in de zin van de sociale wetgeving, die aan bank- en beleggingsbemiddeling doen of beogen te doen. Personen die een dergelijke activiteit in een ondergeschikt verband of onder gezagsverhouding presteren (bijv. arbeidsovereenkomst) zijn met andere woorden geen bemiddelaars in bank- en beleggingsdiensten (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 23). Daarnaast zijn noch een regelmatige noch een bezoldigde bemiddelingsactiviteit specifieke vereisten voor de toepassing van de wet van 22 maart 2006 (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 23): een occasionele en/of onbezoldigde werkzaamheid vormen geen beletsel voor de kwalificatie als tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten.

    Voorts wordt onder de tussenpersonen of bemiddelaars in bank- en beleggingsdiensten een onderscheid gemaakt tussen de agenten en de makelaars. Agenten in bank- en beleggingsdiensten treden op voor één enkele principaal en zijn dus gebonden in de keuze van de financiële instelling die zij aan de (potentiële) cliënten aanreiken, terwijl makelaars in bank- en beleggingsdiensten voor verschillende financiële instellingen optreden en ongebonden zijn in hun voorstellen ten aanzien van (potentiële) cliënten van bepaalde financiële instellingen. Dit brengt met zich mee dat agenten handelen in naam en voor rekening van hun principaal (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 23), waardoor hun handelingen – binnen mandaat gesteld – rechtstreeks worden toegerekend aan de financiële instelling. Makelaars treden daarentegen op voor rekening van de financiële instelling, doch in eigen naam (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 24), en hun handelingen worden niet rechtstreeks toegerekend aan de betrokken financiële instelling.

    Hoofdstuk II - Inschrijvings- en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden

    Afdeling 1 - Algemene bepalingen

    Art. 5.

    § 1. Geen enkele persoon mag in België de activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen, zonder vooraf ingeschreven te zijn in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dat door de bevoegde autoriteit wordt bijgehouden.

    Het door de bevoegde autoriteit bijgehouden register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten wordt onderverdeeld in de categorieën «makelaars in bank- en beleggingsdiensten» en «agenten in bank- en beleggingsdiensten».

    Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten kan slechts in één van de voormelde categorieën worden ingeschreven.

    ¹[Onder een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte ressorterende beleggingsondernemingen of kredietinstellingen mogen in België, overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijn 2004/39/EG betreffende financiële instrumenten, beroep doen op met toepassing van het eerste lid ingeschreven tussenpersonen die in hun naam en voor hun rekening optreden.]¹

    ²[De onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte ressorterende in België gevestigde agenten in bank- en beleggingsdiensten die, overeenkomstig de voornoemde Richtlijn, handelen in naam en voor rekening van een beleggingsonderneming worden gelijkgesteld aan een bijkantoor in de zin van artikel 46, 23°, van de wet op de beleggingsdiensten. De voorschriften bepaald door en krachtens artikel 110 van dezelfde wet zijn van toepassing.]²

    ³[Een aanvraag tot inschrijving in het in het eerste lid bedoeld register kan worden verricht door in een andere Lid-Staat van de EER gevestigde verbonden agent waarop een Belgische beleggingsonderneming of kredietinstelling een beroep wil doen met toepassing van artikel 79 van de wet op de beleggingsdiensten, indien de betrokken Lid-Staat waar de agent gevestigd is geen wettelijke regeling heeft die beleggingsondernemingen of kredietinstellingen toelaat om verbonden agenten aan te wijzen. De Koning kan specifieke regels voor deze categorie van agenten bepalen.]³

    § 2. De gereglementeerde ondernemingen die in België werkzaam zijn, mogen geen beroep doen op een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die niet is ingeschreven overeenkomstig het bepaalde bij § 1.

    Indien zij niettemin beroep doen op een niet ingeschreven tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten zijn zij burgerrechtelijk aansprakelijk voor de handelingen die deze tussenpersoon verricht in het kader van zijn activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 118 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 127, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juli 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 118 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 127, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juli 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  3. – § 1, lid 6, ingevoegd bij art. 118 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 127, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juli 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Stine Delaey

    Toegang tot en uitoefening van de activiteit inzake bank- en beleggingsbemiddeling

    Voorafgaande inschrijvingsplicht

    De toegang tot het beroep van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten – actief in België – is onderworpen aan een voorafgaande inschrijvingsplicht bij de FSMA, hetzij als agent in bank- en beleggingsdiensten hetzij als makelaar in bank- en beleggingsdiensten. Een cumul van beide hoedanigheden is met andere woorden uitgesloten. Een sectoroverschrijdende cumul is daarentegen niet steeds problematisch (zie art. 12 wet van 22 maart 2006).

    Op voormeld principe van inschrijving geldt slechts één uitzondering: ingeval een EER-beleggingsonderneming onder het Europees paspoort-regime bedrijvig wil zijn in België via een in zijn lidstaat ingeschreven én in België gevestigde agent in bank- en beleggingsdiensten, dan is laatstgenoemde tussenpersoon niet onderworpen aan een inschrijvingsplicht in België (doch geldt de veronderstelling van een Belgisch bijkantoor van een EER-beleggingsonderneming, in beginsel onderworpen aan het toezicht van de lidstaat van herkomst). Het bovenstaande is evenwel geen noodzaak: een EER-financiële instelling kan eveneens voor haar activiteiten in België een beroep doen op een in België ingeschreven agent in bank- en beleggingsdiensten.

    Omgekeerd zal een Belgische kredietinstelling of beleggingsonderneming die in een andere EER-lidstaat actief wil zijn met een Europees paspoort een beroep mogen doen op een buitenlandse agent in bank- en beleggingsdiensten, op voorwaarde dat laatstgenoemde tussenpersoon in de betrokken lidstaat is ingeschreven in een daartoe bestemd openbaar register. Indien de lidstaat in kwestie echter geen wettelijke regeling kent tot aanwijzing van verbonden agenten, dan moet de betrokken agent in bank- en beleggingsdiensten worden ingeschreven in het Belgische register.

    In dit kader kan worden verduidelijkt dat de term verbonden agent in wezen overeenstemt met de titel van agent in bank- en beleggingsdiensten onder de wet van 22 maart 2006 (M.

    Dreesen

    , MiFID: enkele bijzondere spelers en spelregels (gedragscodes – tussenpersonen – toezichthouder), in M-D.

    Weinberger

    (ed.), MiFID. Bijzondere vraagstukken, Brussel, Larcier, 2010, 32; M.

    Eyskens

    , Recente ontwikkelingen rond het statuut van de makelaar en agent in de bank-, beleggings- en verzekeringssector, in X. (ed.), Over grenzen. Liber amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 1080).

    Verder voorziet artikel 5, § 2 van de wet van 22 maart 2006 dat (Belgische en EER) financiële instellingen in principe enkel bank- en beleggingsdiensten mogen aanbieden in België via tussenpersonen, die daartoe – zoals hierboven uiteengezet – zijn ingeschreven. Indien de financiële instellingen de desbetreffende vereiste naast zich neerleggen, dan zijn zij burgerrechtelijk verantwoordelijk voor elke handeling of elke nalatigheid die de betrokken tussenpersonen stellen in het kader van hun activiteit in bank- en beleggingsbemiddeling.

    Art. 6.

    Niemand mag de titel dragen van makelaar in banken beleggingsdiensten of van makelaar met verwijzing naar de activiteit van bank- en/of beleggingsdiensten, van agent in bank- en beleggingsdiensten of van agent of gevolmachtigd agent met verwijzing naar de activiteit van bank- en/of beleggingsdiensten, tenzij hij overeenkomstig het bepaalde bij artikel 5, § 1, is ingeschreven in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, respectievelijk, in de categorie «makelaars in bank- en beleggingsdiensten» en de categorie «agenten in bank- en beleggingsdiensten». Evenmin mag iemand de titel dragen van tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, tenzij hij overeenkomstig het bepaalde bij artikel 5, § 1, in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten in een van de voormelde categorieën is ingeschreven.

    Stine Delaey

    Titelbescherming

    De titel van tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, agent in bank- en beleggingsdiensten en makelaar in bank- en beleggingsdiensten is wettelijk beschermd. Welk gebruik dan ook van één van deze titels, zonder overeenkomstige inschrijving, is strafrechtelijk sanctioneerbaar (zie art. 21, § 1 wet van 22 maart 2006).

    Afdeling 2 - Procedure en voorwaarden van inschrijving

    Art. 7.

    § 1. Elke aanvraag om inschrijving in het in artikel 5, § 1, eerste lid, bedoelde register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten wordt gericht aan de bevoegde autoriteit. In zijn aanvraag moet de kandidaat aanduiden in welke categorie hij wenst ingeschreven te worden.

    De Koning is bevoegd om bij besluit, genomen na advies van de bevoegde autoriteit, de vormen en voorwaarden te bepalen waaraan elke aanvraag om inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moet voldoen en de wijze waarop de bevoegde autoriteit de inschrijvingsaanvragen behandelt.

    De aanvrager moet zijn aanvraag staven met de nodige documenten die aantonen dat hij aan alle voorwaarden voldoet.

    Onverminderd het bepaalde bij artikel 8 kunnen meerdere kandidaten hun aanvraag tot inschrijving collectief indienen, indien de naleving van hun in artikel 8 bedoelde verplichtingen door een centrale instelling wordt geverifieerd. Deze centrale instelling moet een gereglementeerde onderneming zijn, een onderneming opgenomen in het groepstoezicht op een gereglementeerde onderneming, of een andere onderneming of instelling die voldoet aan de voorwaarden door de Koning bepaald. In dat geval wordt de inschrijvingsaanvraag door de centrale instelling ingediend onder haar verantwoordelijkheid. Voor de toepassing van deze wet wordt hun dossier behandeld alsof het om een enkele onderneming gaat. De tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die volgens deze procedure in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten is ingeschreven, wordt van rechtswege uit het register geschrapt wanneer de centrale instelling de intrekking van diens inschrijving vraagt.

    § 2. Binnen zestig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag en van alle vereiste documenten beslist de bevoegde autoriteit de kandidaat al dan niet in het register in te schrijven in de door hem gevraagde categorie. De bevoegde autoriteit brengt haar beslissing ter kennis van de aanvrager bij een ter post aangetekende brief. In geval van weigering moet de bevoegde autoriteit deze beslissing motiveren. Elke wijziging van de gegevens van de in deze paragraaf vermelde documenten moet onverwijld aan de bevoegde autoriteit worden medegedeeld, onverminderd het recht van deze om bij de betrokkene alle nodige informatie in te winnen of bewijskrachtige documenten op te vragen.

    § 3. De lijst van de ingeschreven tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten wordt door de bevoegde autoriteit op haar website bekendgemaakt. Zij zorgt voor een regelmatige actualisering van de website op basis van de haar beschikbare gegevens.

    De website vermeldt voor iedere tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, de gegevens noodzakelijk voor zijn identificatie, de datum van inschrijving, de categorie waarin hij is ingeschreven, desgevallend de datum van schrapping, evenals alle andere informatie die de bevoegde autoriteit nuttig acht voor een correcte informatie van het publiek. De website vermeldt voor iedere agent in bank- en beleggingsdiensten de naam van zijn principaal. De bevoegde autoriteit bepaalt de voorwaarden waaronder de vermelding van schrapping van een tussenpersoon wordt weggelaten van de website.

    Stine Delaey

    Inschrijvingsprocedure

    Zie ook artikel 2-6 KB 1 juli 2006

    Om ingeschreven te kunnen worden in het (Belgische) register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten – hetzij als agent hetzij als makelaar – moet men een aanvraag richten tot de FSMA, die onderbouwd is met verschillende documenten die aantonen dat aan de gestelde beroepsuitoefeningsvoorwaarden (zie art. 8-11 wet van 22 maart 2006) is voldaan.

    Deze aanvraag kan individueel dan wel collectief gebeuren. Bij een collectieve aanvraag handelt een welbepaalde financiële instelling als centrale organisatie door een aanvraag voor verschillende kandidaten in te dienen bij de FSMA en zelf de vereiste documenten voor elke kandidaat te verzamelen en ter beschikking te stellen van de FSMA.

    Van zodra de FSMA in het bezit is van een volledig dossier, maakt zij binnen de 60 kalenderdagen haar beslissing per aangetekende brief bekend. Een negatieve beslissing moet steeds vergezeld gaan van een motivering.

    Eénmaal ingeschreven in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, krijgt de betrokken bemiddelaar een persoonlijk inschrijvingsnummer. Op basis van dit inschrijvingsnummer of op basis van de naam van de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, kan elke derde vervolgens via de website van de FSMA (www.fsma.be) kennis nemen van de identificatiegegevens van de agent of makelaar.

    Art. 8.

    Om in het register van de tussenpersonen in banken beleggingsdiensten bedoeld in artikel 5, § 1, te worden ingeschreven en die inschrijving te behouden, moet de betrokken persoon:

    1° de vereiste beroepskennis bezitten;

    2° een voldoende financiële draagkracht waarborgen;

    3° een voldoende geschiktheid en professionele betrouwbaarheid bezitten;

    4° zich niet bevinden in één van de gevallen opgesomd in artikel 19 van de bankwet;

    5° in het bezit zijn van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering; van deze vereiste van beroepsaansprakelijkheidsverzekering zijn evenwel de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten vrijgesteld, voor zover de gereglementeerde ondernemingen voor wie zij optreden, die aansprakelijkheid onvoorwaardelijk op zich nemen;

    6° zich ervan onthouden deel te nemen aan werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten die strijdig zijn met Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen;

    7° enkel handelen voor rekening van ondernemingen die de vereiste erkenning hebben;

    8° toetreden tot de geschillenregeling bedoeld in het tweede lid; hij dient ofwel zelf toegetreden te zijn, ofwel lid te zijn van een beroepsvereniging die is toegetreden tot bedoelde geschillenregeling; hij dient bij te dragen tot de financiering van bedoelde geschillenregeling;

    9° het bepaalde bij hoofdstuk III naleven;

    10° ¹[de bijdragen in de werkingskosten van de FSMA betalen, vastgesteld overeenkomstig artikel 56 van de wet betreffende het toezicht op de financiële sector.]¹

    ²[11° voldoen aan de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en aan de besluiten ter uitvoering daarvan, voor zover deze wetgeving van toepassing is op de betrokken tussenpersoon.]²

    De Koning is bevoegd om:

    1° bij besluit, genomen na advies van de bevoegde autoriteit, de vorm en de inhoud te bepalen van de vereisten bedoeld in het eerste lid, 1°, 2°, en 5°; Hij kan voorzien in overgangsmaatregelen;

    2° indien er geen buitengerechtelijke klachtenprocedure wordt ingevoerd bij een onafhankelijk orgaan dat eventuele geschillen uitsluitend voor niet-professionele doeleinden moet regelen tussen consument en tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, op zijn vroegst twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet de nadere regels van deze procedure te bepalen alsook de samenstelling, de werkingsregels en de financiering van het onafhankelijk orgaan.

    De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, en in het geval bedoeld in artikel 7, § 1, vierde lid, de centrale instelling, dienen de bevoegde autoriteit, volgens modaliteiten door haar bij reglement bepaald, met inbegrip van de periodiciteit, de naleving aan te tonen van het bepaalde bij het eerste lid.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Lid 1, 10°, laatst vervangen bij art. 59 wet (I) 30 juli 2013, B.S. 30 augustus 2013, inwerkingtreding: 9 september 2013 (art. 69, lid 1)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – Lid 1, 11°, ingevoegd bij art. 8 wet 31 juli 2009, B.S. 8 september 2009

    Stine Delaey

    Algemene beroepsuitoefeningsvoorwaarden

    Zie ook artikel 7 en 9-12 KB 1 juli 2006.

    De inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en het behoud van deze inschrijving, is onderworpen aan een reeks (cumulatieve) voorwaarden, te weten:

    a) genieten van een voldoende theoretische kennis op technisch vlak (de wetgeving betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, de techniek inzake bank- en beleggingsdiensten, de financiële producten en de witwaswetgeving) en op het vlak van bedrijfsbeheer (de basisbeginselen van boekhouding en de basisbeginselen van fiscaal en sociaal recht in verband met het beroep) enerzijds en beschikken over een praktische ervaring van een welbepaalde termijn in bank- en beleggingsdiensten anderzijds, als volgt schematisch voor te stellen:

    b) in het bezit zijn van een voldoende financiële draagkracht, ingevolge een verstrekte waarborg- of borgstellingsverbintenis door een verzekeringsonderneming of een gereglementeerde onderneming van het volgende bedrag:

    Het beschikken over een waarborg- of borgstellingsverbintenis geldt niet voor agenten in bank- en beleggingsdiensten enerzijds en voor makelaars in bank- en beleggingsdiensten, voor wie een centrale instelling deze verplichting overneemt, anderzijds;

    c) bezitten van voldoende geschiktheid en professionele betrouwbaarheid, aangetoond op basis van een recent getuigschrift van goed zedelijk gedrag;

    d) geen veroordeling hebben opgelopen, zoals opgesomd in artikel 19 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;

    e) in het bezit zijn van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, zoals voorgeschreven door artikel 11 van het KB van 1 juli 2006.

    Het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering geldt niet voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, indien de financiële instelling(en) voor wiens rekening zij optreden of een centrale instelling deze verplichting onvoorwaardelijk op zich nemen;

    f) enkel activiteiten van bank- en beleggingsbemiddeling uitoefenen, die conform zijn aan de Belgische wetgeving en reglementering;

    g) enkel handelen voor rekening van erkende financiële instellingen;

    h) persoonlijk dan wel als lid van een beroepsvereniging toetreden tot en bijdragen tot de financiering van de geschillenregeling, waargenomen door de ombudsman in financiële geschillen (www.ombudsfin.be).

    Deze verplichting geldt niet voor agenten in bank- en beleggingsdiensten, voor zover zij via de financiële instelling – in wiens naam en voor wiens rekening zij optreden – zijn toegetreden tot voormelde geschillenregeling (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be). Voor makelaars in bank- en beleggingsdiensten kan een centrale instelling deze verplichting eveneens overnemen (zie art. 5, vierde lid KB 1 juli 2006);

    i) naleven van de specifieke bepalingen ter bescherming van de (potentiële) cliënten;

    j) betalen van de aanvraagkost en het jaarlijkse inschrijvingsrecht van de FSMA.

    Indien een centrale instelling de aanvraag tot inschrijving indient voor verschillende tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, staat eerstgenoemde in voor de betaling van bovenstaande kosten (zie art. 5, vierde lid KB 1 juli 2006);

    k) voldoen aan de witwaswetgeving.

    Art. 9.

    De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten met de hoedanigheid van rechtspersoon worden bovendien slechts ingeschreven, en hun inschrijving wordt slechts gehandhaafd, op voorwaarde dat:

    1° de personen die met de effectieve leiding worden belast¹[ zich niet bevinden in een van de gevallen die zijn opgesomd in artikel 19 van de bankwet, en]¹ beschikken over de noodzakelijke professionele betrouwbaarheid, de vereiste beroepskennis in de zin van artikel 8, eerste lid, 1°, en de passende ervaring om deze functie waar te nemen;

    2° de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van de identiteit van, en, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid, overtuigd is van de geschiktheid van de personen die over de tussenpersoon de controle in de zin van artikel 3, § 1, 2°, van de bankwet uitoefenen; bedoelde tussenpersonen informeren de bevoegde autoriteit over elke wijziging in deze controle.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – 1° gewijzigd bij art. 31 wet 6 april 2010, B.S. 23 april 2010

    Stine Delaey

    Bijzondere beroepsuitoefeningsvoorwaarden voor rechtspersonen

    Voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, die de hoedanigheid hebben van rechtspersoon, gelden enkele aanvullende beroepsuitoefeningsvoorwaarden. Deze voorwaarden betreffen de leiding en het aandeelhouderschap van de vennootschap:

    a) de personen die met de effectieve leiding zijn belast (te weten de personen die deelnemen aan het bestuur of het beleid van de onderneming of een reële invloed erop uitoefenen) (i) hebben geen veroordeling opgelopen, zoals opgesomd in artikel 19 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, (ii) bezitten een voldoende professionele betrouwbaarheid, (iii) genieten van een voldoende theoretische kennis op technisch vlak en op het vlak van bedrijfsbeheer enerzijds en beschikken over een praktische ervaring in bank- en beleggingsdiensten anderzijds en (iv) hebben passende ervaring voor hun functie;

    b) de personen die de controle uitoefenen over de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten (te weten de personen die de bevoegdheid hebben in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders van de vennootschap of op de oriëntatie van haar beleid) zijn volgens de FSMA geschikt, rekening houdend met de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid (zie handschrijven FSMA dd. 17 juni - www.fema.be).

    Art. 10.

    § 1. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 8 en 9, wordt een tussenpersoon bovendien slechts ingeschreven in de categorie «agenten in bank- en beleggingsdiensten» en wordt zijn inschrijving in deze categorie slechts gehandhaafd, op voorwaarde dat hij, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, voor het geheel van zijn werkzaamheden voor rekening van een gereglementeerde onderneming, in naam en voor rekening handelt van één enkele principaal.

    Bij zijn aanvraag om inschrijving vermeldt de in het eerste lid bedoelde tussenpersoon de naam en plaats van vestiging van de maatschappelijke zetel van zijn principaal.

    Het bepaalde bij het eerste lid is niet van toepassing op de bemiddeling met betrekking tot kredietverlening in de zin van artikel 3, § 2, 2) en 3), van de bankwet.

    § 2. ¹[Een agent in bank- en beleggingsdiensten mag geen mandaat of volmacht hebben op een rekening van zijn cliënten, tenzij van inwonende gezinsleden en van handelsvennootschappen waarvan hij effectief leider is, noch zelf financiële instrumenten of rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in open bewaargeving houden.]¹

    § 3. De samenwerking tussen de agent in bank- en beleggingsdiensten en zijn principaal maakt het voorwerp uit van een schriftelijke overeenkomst. De overeenkomst legt de door de agent na te leven boekhoudkundige en administratieve procedures vast. De overeenkomst bepaalt uitdrukkelijk dat de agent slechts aan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten kan doen in naam en voor rekening van de principaal, en bepaalt welke andere werkzaamheden dan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten met het mandaat van agent in bank- en beleggingsdiensten mogen gecumuleerd worden en/of de procedure die dient gevolgd voor het bekomen van de toestemming daartoe van de principaal, onverminderd het bepaalde bij artikel 12. De Koning is bevoegd om bij besluit, genomen na advies van de bevoegde autoriteit, vast te stellen welke andere bepalingen in deze overeenkomsten moeten worden opgenomen, teneinde de veiligheid van de uitgevoerde verrichtingen te verzekeren.

    § 4. De agent in bank- en beleggingsdiensten handelt voor wat zijn activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten betreft onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van zijn principaal. De principaal oefent toezicht uit op de naleving door de agent in bank- en beleggingsdiensten van de bepalingen van deze wet en de in uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.

    ²[§ 5. Wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat de samenwerking tussen een agent in bank- en beleggingsdiensten en zijn principaal wordt beëindigd, schrapt zij de betrokken agent uit het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, na hem daarvan vooraf in kennis te hebben gesteld.]²

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – § 2 vervangen bij art. 9, 1°, wet 31 juli 2009, B.S. 8 september 2009

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – § 5 toegevoegd bij art. 9, 2°, wet 31 juli 2009, B.S. 8 september 2009

    Stine Delaey

    Bijzondere beroepsuitoefeningsvoorwaarden voor agenten

    Voor agenten in bank- en beleggingsdiensten wordt nogmaals bevestigd dat zij slechts mogen optreden voor één enkele principaal en dit voor het geheel van hun werkzaamheden (met inbegrip van de toegelaten – zie art. 12 wet van 22 maart 2006 – activiteiten, die niet zijn opgesomd in art. 4, 1° wet van 22 maart 2006) (wetsvoorstel betreffende de bemiddeling in bankzaken en de distributie van financiële instrumenten, Parl.St. Senaat 2005-06, nr. 3-377/3, 25). De wetgever staat daarop slechts één uitzondering toe: bovenstaande exclusiviteitsverplichting geldt niet voor de bemiddeling met betrekking tot kredietverlening (art. 3, § 2, 2) en 3) wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen).

    In het licht van bovenstaande, vereist de wet van 22 maart 2006 dat iedere agent in bank- en beleggingsdiensten bij zijn aanvraag tot inschrijving bij de FSMA de naam en maatschappelijke zetel van zijn principaal vermeldt en dat de overeenkomst van samenwerking tussen de agent en zijn principaal in een schriftelijke vorm (met een welbepaalde inhoud) wordt aangegaan.

    Daarnaast benadrukt de wetgever dat, aangezien agenten handelen in naam en voor rekening van hun principaal, hun handelingen in het kader van de activiteit van bank- en beleggingsbemiddeling – binnen mandaat gesteld – rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken financiële instelling, die hiervoor een volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid draagt. Overschrijden de agenten daarentegen hun bemiddelingsopdracht, dan dient de desbetreffende financiële instelling de buitensporige handelingen – onder voorbehoud van een bekrachtiging of de leer van de toerekenbare schijn – niet te ondergaan.

    Tot slot geldt een verbod in hoofde van agenten in bank- en beleggingsdiensten – met inbegrip van hun effectieve leiders en de personen in contact met het publiek (zie art. 13 wet van 22 maart 2006) (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be) – om een mandaat of volmacht te hebben op de rekening van hun cliënten (tenzij van inwonende gezinsleden of van handelsvennootschappen waarvan zij effectief leider zijn) en om zelf financiële instrumenten of gelden in bewaring te nemen. Zogenaamde cash handling is daarentegen, in tegenstelling tot wat geldt voor makelaars (zie art. 11 wet van 22 maart 2006), niet verboden (C.

    Alter

    , Droit bancaire général, Brussel, Larcier, 2010, 136; M.

    Eyskens

    , Recente ontwikkelingen rond het statuut van de makelaar en agent in de bank-, beleggings- en verzekeringssector, in X. (ed.), Over grenzen. Liber amicorum Herman Cousy, Antwerpen, Intersentia, 2011, 1087).

    Art. 11.

    § 1. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 8 en 9, wordt een tussenpersoon bovendien slechts ingeschreven in de categorie «makelaars in bank- en beleggingsdiensten» en wordt zijn inschrijving in deze categorie slechts gehandhaafd, op voorwaarde dat hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst of elke andere juridische verbintenis die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij een bepaalde gereglementeerde onderneming. Bij zijn aanvraag om inschrijving voegt hij een verklaring op erewoord waarin hij dit bevestigt.

    1° de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 1°, b), zijn beperkt tot de financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1°, a), b), c) en d), van de wet betreffende het toezicht op de financiële sector;

    2° de nevendiensten bedoeld in artikel 4, 1°, b), zijn beperkt tot de in 1° bedoelde financiële instrumenten voor dewelke hij orders kan ontvangen en doorgeven;

    3° ¹[hij mag op geen enkel ogenblik in contanten of op rekening gelden en financiële instrumenten ontvangen en bijhouden, of in een debetpositie staan ten aanzien van de spaarder of belegger; hij mag geen mandaat of volmacht hebben op een rekening van zijn cliënten, tenzij van inwonende gezinsleden en van handelsvennootschappen waarvan hij effectief leider is, noch zelf financiële instrumenten of rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in open bewaargeving houden.]¹

    § 2. De samenwerking tussen een makelaar in banken beleggingsdiensten en de gereglementeerde onderneming met dewelke hij handelt, maakt het voorwerp uit van een schriftelijke overeenkomst. De overeenkomst bevat de door de makelaar na te leven boekhoudkundige en administratieve procedures.

    De Koning is bevoegd om bij besluit, genomen na advies van de bevoegde autoriteit, te bepalen welke andere bepalingen in deze overeenkomsten moeten worden opgenomen, teneinde de veiligheid van de uitgevoerde verrichtingen te verzekeren.

    Verwijzing naar de voetnoot 2

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – § 1, lid 2, 3°, vervangen bij art. 10 wet 31 juli 2009, B.S. 8 september 2009

    Annotatie in verband met de inwerkingtreding  2. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:

    Art. 11.

    § 1. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 8 en 9, wordt een tussenpersoon bovendien slechts ingeschreven in de categorie «makelaars in bank- en beleggingsdiensten» en wordt zijn inschrijving in deze categorie slechts gehandhaafd, op voorwaarde dat hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst of elke andere juridische verbintenis die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij een bepaalde gereglementeerde onderneming. Bij zijn aanvraag om inschrijving voegt hij een verklaring op erewoord waarin hij dit bevestigt.

    ³[Bovendien moet hij de volgende verplichtingen naleven:

    1° de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 1°, b) zijn beperkt tot effecten en tot rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging;

    2° hij mag op geen enkel ogenblik in contanten of op rekening gelden en financiële instrumenten ontvangen en bijhouden, of in een debetpositie staan ten aanzien van de spaarder of belegger; hij mag geen mandaat of volmacht hebben op rekening van zijn cliënten, tenzij van inwonende gezinsleden, noch zelf waarden of rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in open bewaargeving houden.

    § 2. De samenwerking tussen een makelaar in banken beleggingsdiensten en de gereglementeerde onderneming met dewelke hij handelt, maakt het voorwerp uit van een schriftelijke overeenkomst. De overeenkomst bevat de door de makelaar na te leven boekhoudkundige en administratieve procedures.

    De Koning is bevoegd om bij besluit, genomen na advies van de bevoegde autoriteit, te bepalen welke andere bepalingen in deze overeenkomsten moeten worden opgenomen, teneinde de veiligheid van de uitgevoerde verrichtingen te verzekeren.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  3. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 119 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 127, lid 4), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Stine Delaey

    Bijzondere beroepsuitoefeningsvoorwaarden voor makelaars

    Voor makelaars in bank- en beleggingsdiensten wordt eveneens herhaald dat zij per definitie voor verschillende financiële instellingen optreden en ongebonden zijn in hun voorstellen ten aanzien van (potentiële) cliënten van bepaalde financiële instellingen. Het gaat om een onafhankelijkheid de jure: om rechtmatig als makelaar te kunnen functioneren, is enkel vereist dat deze persoon bij zijn beroepswerkzaamheden niet gebonden is door een exclusieve agentuurovereenkomst of een andere juridische verbintenis die hem verplicht zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij een bepaalde financiële instelling (en vormt een eventuele feitelijke afhankelijkheid als dusdanig geen probleem) (zie Y.

    Merchiers

    , De verzekeringsbemiddeling. Nieuwe aspecten, T.Verz. 2000, afl. 331, 154 en 155-157). De makelaar in bank- en beleggingsdiensten wordt daarbij, tot bewijs van het tegendeel, op zijn erewoord geloofd: hij moet bij zijn aanvraag tot inschrijving bij de FSMA verklaren dat hij niet in bovenstaande zin is gebonden. Het afleggen van een valse verklaring zal strafrechtelijk kunnen worden vervolgd (zie art. 21, § 1 wet van 22 maart 2006).

    Vervolgens preciseert de wetgever dat makelaars in bank- en beleggingsdiensten, voor wat betreft hun bemiddelingswerkzaamheden inzake (i) het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, (ii) het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie en (iii) het beleggingsadvies, zich moeten beperken tot de volgende financiële instrumenten:

    a) vennootschapsaandelen en andere gelijk te stellen waarden (bijv. winstbewijzen), obligaties en andere schuldinstrumenten (bijv. vastgoedcertificaten), waardepapieren waarmee effecten kunnen worden verworven, vervreemd of die – als modaliteit van uitvoering – in contanten worden afgewikkeld (bijv. warrants, converteerbare obligaties);

    b) geldmarktinstrumenten (bijv. schatkistcertificaten, deposito- en thesauriebewijzen);

    c) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging. Hiermee doelt de wetgever op effecten die zijn uitgegeven door beleggingsfondsen, ter vertegenwoordiging van de gezamenlijke rechten van de fondsdeelnemers. De deelbewijzen van beleggingsvennootschappen zijn immers reeds financiële instrumenten uit hoofde van de onder a) omschreven categorie vennootschapsaandelen en andere gelijk te stellen waarden;

    d) derivaten (bijv. opties, futures, swaps, rentetermijncontracten) met als onderliggend actief financiële instrumenten, valuta’s, rentetarieven of rendementen, financiële indexen of financiële maatstaven.

    Verder geldt voor makelaars in bank- en beleggingsdiensten – met inbegrip van hun effectieve leiders en de personen in contact met het publiek (zie art. 13 wet van 22 maart 2006) (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be) –, net zoals bij agenten in bank- en beleggingsdiensten (zie art. 10 wet van 22 maart 2006), een verbod om een mandaat of volmacht te hebben op de rekening van hun cliënten (tenzij van inwonende gezinsleden of van handelsvennootschappen waarvan zij effectief leider zijn) en om zelf financiële instrumenten of gelden in bewaring te nemen. Daarenboven mogen makelaars geen financiële instrumenten of gelden van hun cliënten in ontvangst nemen en bijhouden (bijv. met het oog op deponering op een rekening) of ten aanzien van hen in een debetpositie staan, wat gemeenzaam wordt aangemerkt als het verbod op cash handling. Alle transacties moeten daarentegen giraal verlopen, met een rechtstreekse boeking op de rekening van de vertegenwoordigde financiële instelling.

    Tot slot vereist de wet van 22 maart 2006 dat de verschillende samenwerkingsverbanden tussen de makelaar en de financiële instellingen, voor wie hij optreedt, het voorwerp uitmaken van een schriftelijke overeenkomst (met een welbepaalde inhoud).

    Art. 12.

    § 1. Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten kan, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen in combinatie met:

    1° het eigen bedrijf van gereglementeerde onderneming;

    2° voor eigen rekening, de werkzaamheden bedoeld in artikel 3, § 2, 4), 5) en 7) tot en met 14), van de bankwet, onverminderd het bepaalde in 3°;

    3° voor eigen rekening, of voor rekening van een derde, de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 46, 1°, van de wet op de beleggingsdiensten, en voor eigen rekening de nevendiensten bedoeld in artikel 46, 2°, van dezelfde wet op de beleggingsdiensten, andere dan de beleggingsdiensten en nevendiensten bedoeld bij artikel 4, 1°.

    Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bovendien:

    – niet bemiddelen inzake nevendiensten bedoeld bij artikel 46, 2°, 1) en 2), van de wet op de beleggingsdiensten;

    – in afwijking van het eerste lid, voor eigen rekening de in artikel 46, 2°, 6), bedoelde diensten aanbieden met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 11, § 1, tweede lid, 1°, voorzover het bij artikel 119 van de wet op de beleggingsdiensten bedoelde statuut van beleggingsadviseur niet vereist is;

    4° voor eigen rekening of voor rekening van een derde, de verrichtingen bedoeld in de artikelen 137 tot en met 139bis van de wet op de beleggingsdiensten.

    § 2. Onverminderd het bepaalde bij § 1, kan een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten naast bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten andere beroepsactiviteiten uitoefenen, op voorwaarde dat:

    1° de beroepsactiviteiten zijn reputatie, alsook deze van de gereglementeerde onderneming voor rekening van dewelke hij als tussenpersoon optreedt, niet in het gedrang brengen;

    2° de beroepsactiviteiten organisatorisch en boekhoudkundig volledig gescheiden zijn van de werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten; de tussenpersoon dient in zijn contacten met het publiek bij de uitoefening van deze beroepsactiviteiten elke verwijzing naar zijn werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten te vermijden, tenzij deze contacten enkel notoriteit beogen;

    de voorwaarde van organisatorische scheiding is niet van toepassing met betrekking tot de beroepsactiviteiten die hij uitoefent als tussenpersoon optredend voor een gereglementeerde onderneming, als ingeschreven tussenpersoon in verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling, of inzake bemiddeling met betrekking tot kredietverlening in de zin van artikel 3, § 2, 2), 3) en 6), van de bankwet;

    3° hij de vereiste toestemming heeft bekomen bedoeld in artikel 10, § 3.

    De bevoegde autoriteit kan minimumvoorwaarden vaststellen met het oog op de nadere bepaling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

    § 3. Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten slechts uitoefenen in combinatie met verzekeringsbemiddeling inzake producten behorende tot de takken 21, 23 en 26 in de zin van de verzekeringswet, die uit economisch oogpunt overwegend gemeenschappelijke karakteristieken vertonen met spaar- of beleggingsinstrumenten, op voorwaarde dat hij en de verzekeringsonderneming voor rekening van dewelke hij als verzekeringstussenpersoon optreedt, in een schriftelijke overeenkomst vastleggen dat de tussenpersoon met betrekking tot de voormelde producten op geen enkel ogenblik, noch in contanten, noch op rekening, gelden mag ontvangen en bijhouden die afkomstig zijn van of toebehoren aan een verzekeringsnemer of een verzekerde.

    Verwijzing naar de voetnoot 1

    Annotatie in verband met de inwerkingtreding  1. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:

    Art. 12.

    § 1. Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten kan, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen in combinatie met:

    1° het eigen bedrijf van gereglementeerde onderneming;

    2° voor eigen rekening, de werkzaamheden bedoeld in artikel 3, § 2, 4), 5) en 7) tot en met 14), van de bankwet, onverminderd het bepaalde in 3°;

    3° voor eigen rekening, of voor rekening van een derde, de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 46, 1°, van de wet op de beleggingsdiensten, en voor eigen rekening de nevendiensten bedoeld in artikel 46, 2°, van dezelfde wet op de beleggingsdiensten, andere dan de beleggingsdiensten en nevendiensten bedoeld bij artikel 4, 1°.

    ²[Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bovendien:

    – niet bemiddelen inzake de nevendienst bedoeld in artikel 46, 2°, 1), van de wet op de beleggingsdiensten;

    – in afwijking van het eerste lid, voor eigen rekening diensten van beleggingsadvies aanbieden bedoeld in artikel 46, 1°, 5), van de wet op de beleggingsdiensten, met betrekking tot effecten en rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging.

    De Koning kan specifieke organisatorische regels evenals gedragsregels opleggen aan de makelaars in bank- en beleggingsdiensten die voor eigen rekening diensten van beleggingsadvies aanbieden;

    4° voor eigen rekening of voor rekening van een derde, de verrichtingen bedoeld in de artikelen 137 tot en met 139bis van de wet op de beleggingsdiensten.

    § 2. Onverminderd het bepaalde bij § 1, kan een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten naast bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten andere beroepsactiviteiten uitoefenen, op voorwaarde dat:

    1° de beroepsactiviteiten zijn reputatie, alsook deze van de gereglementeerde onderneming voor rekening van dewelke hij als tussenpersoon optreedt, niet in het gedrang brengen;

    2° de beroepsactiviteiten organisatorisch en boekhoudkundig volledig gescheiden zijn van de werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten; de tussenpersoon dient in zijn contacten met het publiek bij de uitoefening van deze beroepsactiviteiten elke verwijzing naar zijn werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten te vermijden, tenzij deze contacten enkel notoriteit beogen;

    de voorwaarde van organisatorische scheiding is niet van toepassing met betrekking tot de beroepsactiviteiten die hij uitoefent als tussenpersoon optredend voor een gereglementeerde onderneming, als ingeschreven tussenpersoon in verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling, of inzake bemiddeling met betrekking tot kredietverlening in de zin van artikel 3, § 2, 2), 3) en 6), van de bankwet;

    3° hij de vereiste toestemming heeft bekomen bedoeld in artikel 10, § 3.

    De bevoegde autoriteit kan minimumvoorwaarden vaststellen met het oog op de nadere bepaling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

    § 3. Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten slechts uitoefenen in combinatie met verzekeringsbemiddeling inzake producten behorende tot de takken 21, 23 en 26 in de zin van de verzekeringswet, die uit economisch oogpunt overwegend gemeenschappelijke karakteristieken vertonen met spaar- of beleggingsinstrumenten, op voorwaarde dat hij en de verzekeringsonderneming voor rekening van dewelke hij als verzekeringstussenpersoon optreedt, in een schriftelijke overeenkomst vastleggen dat de tussenpersoon met betrekking tot de voormelde producten op geen enkel ogenblik, noch in contanten, noch op rekening, gelden mag ontvangen en bijhouden die afkomstig zijn van of toebehoren aan een verzekeringsnemer of een verzekerde.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – § 1, 3°, al. 2, vervangen bij art. 120 K.B. 27 april 2007, B.S. 31 mei 2007, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 127, lid 4), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 11 wet 8 juni 2008, B.S. 16 juni 2008, err., B.S. 16 juli 2008, err., B.S. 30 juli 2008

    Stine Delaey

    Sectoroverschrijdende cumul van hoedanigheden

    Wat de sectoroverschrijdende cumul aangaat, voorziet de wet van 22 maart 2006 dat een bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten niet mag worden gecombineerd met:

    a) de eigen uitoefening van het bedrijf van financiële instelling;

    b) het rechtstreeks aanbieden van de volgende werkzaamheden/diensten: betalingsdiensten (art. 4, 1° wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen), uitgifte en beheer van andere betaalmiddelen (bijv. reischeques, kredietbrieven), uitvoeren van financiële transacties (in geldmarktinstrumenten, valuta’s of financiële instrumenten) voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, deelnemingen aan effectenemissies en daarmee gerelateerde diensten, advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, advisering aan ondernemingen inzake fusies en overnames, bemiddeling op de interbankenmarkt, vermogensbeheer en beleggingsadvies, bewaarneming en beheer van financiële instrumenten, commerciële inlichtingen en verhuur van safes;

    c) het rechtstreeks verstrekken van of het optreden als bemiddelaar inzake de volgende financiële diensten: uitvoeren van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, met elkaar in contact brengen van verschillende beleggers met het oog op de totstandkoming van een transactie in financiële instrumenten, handelen voor eigen rekening in financiële instrumenten, vermogensbeheer, overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, uitbaten van multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s);

    d) het rechtstreeks aanbieden van de volgende diensten: bewaarneming en beheer van financiële instrumenten, verhuur van safes, kredietverstrekking met het oog op het verrichten van een transactie in financiële instrumenten, advisering aan ondernemingen inzake kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, advisering aan ondernemingen inzake fusies en overnames, valutawisseldiensten gekoppeld aan beleggingsdiensten, beleggingsadvies, onderzoek op beleggingsgebied, financiële analyse of andere vormen van algemene aanbevelingen inzake financiële instrumenten, diensten inzake de overname van financiële instrumenten.

    Makelaars in bank- en beleggingsdiensten mogen daarenboven niet optreden als bemiddelaar met het oog op de totstandkoming van een contractuele verhouding inzake bewaarneming en beheer van financiële instrumenten of inzake de verhuur van safes.

    In afwijking met het voorgaande, mogen makelaars in bank- en beleggingsdiensten toch zelf beleggingsadvies verstrekken (en niet louter als bemiddelaar optreden) met betrekking tot de in artikel 11, § 1, tweede lid, 1° wet van 22 maart 2006 opgesomde financiële instrumenten, voor zover zij zich richten tot 10 of minder niet-professionele beleggers of uitsluitend tot professionele beleggers (M.

    Dreesen

    , MiFID: enkele bijzondere spelers en spelregels (gedragscodes – tussenpersonen – toezichthouder), in M-D.

    Weinberger

    (ed.), MiFID. Bijzondere vraagstukken, Brussel, Larcier, 2010, 35-37);

    e) het rechtstreeks verstrekken van of het optreden als bemiddelaar inzake de volgende diensten: verhandeling van deviezen, wissel- of depositomakelarij, diensten van geldoverdrachten.

    Andere activiteiten (bijv. verzekeringsbemiddeling) mogen wel worden gecumuleerd met een bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, op voorwaarde dat:

    a) de reputatie niet wordt aangetast van de tussenpersonen in bank- en beleggingdiensten en van de financiële instellingen voor wie zij optreden;

    b) er een scheiding bestaat op organisatorisch en boekhoudkundig vlak tussen de verschillende activiteiten. Deze vereiste geldt niet indien de gecumuleerde activiteit een bemiddeling voor een financiële instelling, een verzekerings- of herverzekeringsbemiddeling of een bemiddeling tot kredietverlening (art. 3, § 2, 2), 3) en 6) wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen) betreft;

    c) elke verwijzing naar de activiteit van bank- en beleggingsbemiddeling achterwege blijft bij publiek contact ingevolge de gecumuleerde activiteit (tenzij het louter gaat om de verwerving van notoriëteit).

    Voor agenten in bank- en beleggingsdiensten geldt bijkomend dat hun principaal zich akkoord moet hebben verklaard met de betrokken cumul.

    Voor makelaars in bank- en beleggingsdiensten wordt een cumul met een bemiddeling in de verzekeringssector (hetzij als verzekeringsagent hetzij als verzekeringsmakelaar) inzake verzekeringen van het type tak 21, 23 of 26 slechts toegestaan indien de betrokken tussenpersoon met betrekking tot voormelde verzekeringsproducten op geen enkel ogenblik aan cash handling zal doen (zie art. 11 wet van 22 maart 2006). Een schriftelijke overeenkomst in die zin moet met de verzekeringsonderneming worden ondertekend.

    Art. 13.

    Personen die in een gereglementeerde onderneming op welke wijze ook in contact staan met het publiek met het oog op het te koop aanbieden van bank- en beleggingsdiensten in de zin van artikel 4, 1, a), b), c) en d), met inbegrip van de promotie, en de personen die bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten zich rechtstreeks met bemiddeling in dergelijke bank- en beleggingsdiensten bezig houden, inzonderheid iedere persoon die daartoe op welke wijze ook in contact staat met het publiek, moeten voldoen aan de vereisten van beroepskennis als bepaald door de Koning bij besluit genomen na advies van de bevoegde autoriteit.

    De werkgever bewaart de lijst van de in het eerste lid bedoelde personen en stukken inzake beroepskennis, en houdt deze ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

    Stine Delaey

    Beroepsuitoefeningsvoorwaarden voor personen in contact met het publiek

    Zie ook artikel 8 KB 1 juli 2006.

    De wet van 22 maart 2006 stelt niet enkel voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten kennisvereisten voorop (zie art. 8, eerste lid, 1° wet van 22 maart 2006), doch ook voor alle personen (i) in contact met het publiek (PCP’s) (ii) die zich bij de financiële instellingen of de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten (iii) bezighouden met de (bemiddelings)activiteit van het in ontvangst nemen van deposito’s en andere terugbetaalbare gelden, het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie, de dienst beleggingsadvies, de verhandeling van effecten van instellingen voor collectieve belegging of het doen van kapitalisatieverrichtingen. Meer bepaald moeten deze PCP’s beschikken over een voldoende theoretische kennis omtrent de wetgeving en de techniek inzake bank- en beleggingsdiensten, de financiële producten en de witwaswetgeving.

    Personen in contact met het publiek zijn personen die hetzij zich bevinden in een statuut dat hen onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de betrokken financiële instelling of de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten plaatst (bijv. arbeidsovereenkomst, stageovereenkomst), hetzij als meewerkende echtgeno(o)t(e) of meewerkende vennoot functioneren (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be). Bovendien staan zij in voor het commercieel luik van bovenstaande werkzaamheden (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be), dat gericht is op een contact met het publiek. Met de term publiek worden op zijn beurt de niet-professionele (of retail) cliënten beoogd (FSMA, vragen en antwoorden over bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten – versie 19 februari 2013, www.fsma.be).

    Hoofdstuk III - Specifieke bepalingen ter bescherming van de spaarders en beleggers

    Art. 14.

    § 1. ¹[De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dienen zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van hun cliënteel. De door hen verstrekte informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn.

    De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dienen, bij hun bemiddelingsactiviteit, de gedragsregels na te leven die van toepassing zijn op gereglementeerde ondernemingen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, voor de makelaars in bank- en beleggingsdiensten voorzien in een aangepaste versie van deze gedragsregels of bepaalde van deze regels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren, om rekening te houden met de specificiteit van de rol van makelaar.

    ²[§ 1bis. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten bemiddelen enkel in bank- en beleggingsdiensten met betrekking tot producten waarvan zij, alsook de personen die zij tewerkstellen als bedoeld in artikel 13,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1