Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken: Nieuwe bijgewerkte editie  2015
Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken: Nieuwe bijgewerkte editie  2015
Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken: Nieuwe bijgewerkte editie  2015
Ebook2,535 pages26 hours

Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken: Nieuwe bijgewerkte editie 2015

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deze nieuwe uitgave van Duiding Beslag en Verbeurdverklaring in Strafzaken bouwt voort op het concept van de eerste uitgave, die inmiddels een paar jaar oud is. De basisidee blijft behouden: deze uitgave bevat alle nuttige bronteksten betreffende inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken aan, voorzien van commentaar door de inmiddels gekende auteurs.
Nieuwigheden zijn vooral te signaleren op het gebied van beslag inzake verkeer en een nieuwe vorm van 'asset recovery': het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek.
LanguageNederlands
Release dateAug 27, 2015
ISBN9782804481537
Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken: Nieuwe bijgewerkte editie  2015

Related to Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken

Related ebooks

Reviews for Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Duiding Beslag en verbeurdverklaring in strafzaken - Christophe Desmet

    (art.45)

    Algemene inhoudsopgave van de duiding

    Inhoudsopgave van de duiding

    Wet 8 juni 1867 - Strafwetboek

    Erwin Francis

    Verbeurdverklaring algemeen

    1. Principes

    2. Procedure

    Algemene duiding over de verbeurdverklaring

    1. Korte historische duiding

    2. Wettelijke bepalingen

    3. Definitie en aard van de verbeurdverklaring

    4. Objectconfiscatie versus waardeconfiscatie

    5. De verbeurdverklaring van het voorwerp en het instrument van het misdrijf (art. 42, 1° en 43 Sw.)

    6. De verbeurdverklaring van het product van het misdrijf (art. 42, 2° en 43 Sw.)

    7. De verbeurdverklaring van het wederrechtelijke vermogensvoordeel en zijn equivalent (art. 42, 3° en 43bis, 2de lid Sw.)

    8. De verbeurdverklaring van goederen in het buitenland (art. 43ter Sw.)

    9. De verruimde verbeurdverklaring (art. 43quater Sw.)

    10. De procedure

    11. De rechten van derden op verbeurdverklaarde zaken

    1. Korte historische duiding

    2. Wettelijke bepalingen

    3. Definitie en aard van de verbeurdverklaring

    4. Objectconfiscatie versus waardeconfiscatie

    5. De verbeurdverklaring van het voorwerp en het instrument van het misdrijf (art. 42, 1° en 43 Sw.)

    6. De verbeurdverklaring van het product van het misdrijf (art. 42, 2° en 43 Sw.)

    7. De verbeurdverklaring van het wederrechtelijke vermogensvoordeel en zijn equivalent (art. 42, 3° en 43bis, 2de lid Sw.)

    8. De verbeurdverklaring van goederen in het buitenland (art. 43ter Sw.)

    9. De verruimde verbeurdverklaring (art. 43quater Sw.)

    10. De procedure

    11. De rechten van derden op verbeurdverklaarde zaken

    Bespreking bij art. 42

    Bespreking bij art. 43

    Christophe Desmet en Francis Desterbeck

    De verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij (art. 43bis)

    1. De aard van de verbeurdverklaring met toewijzing: teruggave of toewijzing?

    1.1. De teruggave

    1.2. De toewijzing

    1.3. Gevolgen

    2. De rol van de diverse actoren en de belanghebbende derden

    2.1. De uitvoering van de verbeurdverklaring met toewijzing

    2.2. De belanghebbende derde

    Erwin Francis

    Bespreking bij art. 43bis

    Lid 1

    Lid 2

    Lid 3

    Lid 4

    Leden 5 en 6

    Lid 7

    Bespreking artikel 43ter

    Bespreking artikel 43quater

    Jan Van Droogbroeck

    Ontdraging van in beslag genomen goederen (art. 507)

    1. Delictomschrijving

    2. Constitutieve bestanddelen van het misdrijf

    2.1. Voorafgaande beslagmaatregel op roerende goederen

    2.2. Wegmaken of vernietigen van in beslag genomen goederen

    2.3. Bedrieglijk opzet

    3. Bestraffing

    4. Strafbare poging

    5. Strafbare deelneming

    6. Herhaling

    Schending van de voorwaarden verbonden aan de opheffing van het strafbeslag in het kader van het strafrechtelijk kort geding (art. 507bis)

    1. Delictomschrijving

    2. Constitutieve bestanddelen van het misdrijf

    2.1. Uitvoerbare gerechtelijke beslissing tot opheffing van een opsporings- of onderzoekshandeling in het kader van een strafrechtelijk kort geding

    2.1.1. een bijzondere wet voorziet in een autonome regeling om een bepaalde dwangmaatregel betreffende het vermogen in strafzaken op te heffen, zoals bij voorbeeld

    2.1.2. minnelijke opheffing van een beslag

    2.1.3. internationale samenwerking in strafzaken

    2.2. Schending van de voorwaarden verbonden aan de opheffingsbeslissing

    2.3. Algemeen opzet

    3. Bestraffing

    4. Strafbare poging

    5. Strafbare deelneming

    6. Herhaling

    Decr. 17 november 1808 - Wetboek van strafvordering

    Erwin Francis

    Bespreking bij Afdeling 2, Hoofdstuk IV, Boek I

    1. Begrip en basisbeginselen

    2. Soorten inbeslagneming

    2.1. Het rechtstreekse beslag (art. 35-35bis Sv.)

    2.2. Het waardebeslag (art. 35ter Sv.)

    3. Vormvoorschriften en bijzondere bepalingen

    4. Beslagbeperkingen

    5. Het strafrechtelijk kort geding

    6. De rechten van derden op in beslag genomen goederen

    6.1. Bewarend burgerlijk beslag en strafbeslag

    6.2. Uitvoerend beslag en strafbeslag

    7. Het beheer van in beslag genomen goederen

    8. De schending van het beslag

    Steven Vandromme

    Bespreking bij art. 35

    1. Beslag in strafzaken

    2. Wat kan in beslag worden genomen?

    2.1. Alles wat dienen kan om de waarheid aan de dag te brengen

    2.2. Alles wat een van de in de artikelen 42 en 43quater Sw. bedoelde zaken schijnt uit te maken

    3. Gebruik van in beslag genomen voertuigen door de politie [opgeheven]

    Strafrechtelijk beslag op een onroerend goed (art. 35bis)

    1. Verzegeling

    2. Strafrechtelijk onroerend beslag

    2.1. Toepassingsgebied

    2.2. Vormvereisten met het oog op publiciteit naar derden toe

    Bespreking bij art. 35ter

    1. Strafrechtelijk beslag bij equivalent

    2. Verruimd strafrechtelijk beslag bij equivalent

    3. Vormvereisten

    Huiszoeking bij heterdaad (art. 36)

    Bespreking bij art. 37

    1. Vormvereisten bij inbeslagname in strafzaken

    1.1. Algemeen

    1.2. Beslag op vorderingen

    Bespreking bij art. 38

    Aanwezigheid van de verdachte (art. 39)

    Bibliografie

    Het databeslag: bijzondere bepalingen m.b.t. de inbeslagneming van elektronische gegevens (art. 39bis)

    Bibliografie

    Bespreking bij art. 40

    De uitgestelde tussenkomst (art. 40bis)

    Bibliografie

    Bespreking bij art. 46ter

    1. Onderscheppen van post

    2. Toepassingsvoorwaarden

    3. Medewerkings- en geheimhoudingsplicht voor de postoperatoren

    Bibliografie

    Bespreking bij art. 46quater

    1. Inwinnen van bankgegevens

    2. Toepassingsvoorwaarden

    3. Onder toezicht plaatsen van bankrekeningen, bankkluizen en financiële instrumenten

    4. Bevriezing van banktegoeden

    5. Medewerkings- en geheimhoudingsplicht voor de banken

    Bibliografie

    Bespreking bij art. 46quinquies

    1. De inkijkoperatie

    2. Private plaats

    3. Limitatief opgesomde finaliteiten

    4. Toepassingsvoorwaarden

    5. Vormvereisten

    Bibliografie

    Christophe Desmet en Francis Desterbeck

    De concrete uitvoering van verbeurdverklaringen

    1. Vooraf

    1.1. Verzet

    1.2. Beslag op vermogensvoordelen

    2. De uitvoering van de verbeurdverklaring in de praktijk

    2.1. Basis

    2.1.1. Uittreksel

    2.1.2. Opdracht parket(-generaal)

    2.1.3. Bevoegde ontvanger

    2.1.4. Inlichten COIV

    2.2. De uitvoering in de praktijk

    2.2.1. Objectconfiscatie

    2.2.1.1. Goederen en waarden ter griffie

    2.2.1.2. Goederen en waarden, toevertrouwd aan het COIV

    2.2.1.3. Ter plaatse in beslag gestelde goederen en waarden

    2.2.1.4. Onroerende goederen

    2.2.2. Waardeconfiscatie

    3. De verbeurdverklaring van niet in beslag genomen goederen

    3.1. Algemeen

    3.1.1. Objectconfiscatie

    3.1.2. Waardeconfiscatie

    3.2. Gelden

    Wet 26 maart 2003 - COIV

    Francis Desterbeck

    Vermogensbestanddeel en vermogensvoordeel (art. 3)

    1. Vermogensvoordeel

    2. Vermogensbestanddeel

    3. Conclusie

    De zoektocht naar de buit na veroordeling (art. 15bis)

    1. Het bijzonder onderzoek naar vermogensvoordelen

    1.1. De procedure

    1.2. Commentaar

    1.2.1. Het Nederlandse voorbeeld

    1.2.2. Enkele aandachtspunten

    2. Het solvabiliteitsonderzoek na veroordeling

    2.1. De procedure

    2.2. Commentaar

    2.2.1. Solvabiliteitsonderzoek

    2.2.2. De bevriezing van vermogensbestanddelen

    3. Het Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek (SUO)

    3.1. De Wet

    3.2. Commentaar

    K.B. nr. 260, 24 maart 1936 - Bewaring en teruggave in beslag genomen zaken

    Christophe Desmet en Francis Desterbeck

    Verzet tegen teruggave (art. 6)

    1. Teruggave

    1.1. ‘Teruggave’ in de zin van artikel 44 Sw.

    1.2. ‘Teruggave’ in de zin van het KB nr. 260

    2. ‘Eenieder die op de in beslag genomen zaak beweert recht te hebben’

    3. De bevoegde rechter

    4. Ter griffie neergelegde zaken

    De rechten van derden op verbeurd verklaarde zaken

    1. Toepassingsgebied

    1.1. Vermogensvoordelen

    1.2. Vermogensvoordelen, die zich ter griffie bevinden

    1.3. ‘Derden’

    2. Procedure

    3. Rechtsmiddelen na het verstrijken van de termijn van 90 dagen

    Wet 14 augustus 1986 - Dier, bescherming, welzijn

    Jan Van Droogbroeck

    Bespreking bij art. 42

    Parlementaire vraag van dhr.

    B. Schoofs

    (art. 43)

    K.B. 18 juli 1977 - AWDA

    Eric Van Dooren

    Inbeslagneming van documenten bij huisvisitatie (art. 189)

    Beslag en verbeurdverklaring van goederen (art. 221)

    Transactionele regeling met betrekking tot beslag en verbeurdverklaring (art. 263)

    Bevoegdheid tot inbeslagneming (art. 273)

    In beslag te nemen goederen (art. 274)

    Vrijgave van in beslag genomen goederen tegen borgtocht (art. 275)

    Vervreemding van in beslag genomen goederen (art. 276)

    Inbeslagneming van goederen lastens een onbekende eigenaar (art. 277)

    Wet 22 december 2009 - Algemene regeling inzake accijnzen

    Eric Van Dooren

    Beslag en verbeurdverklaring bij accijnsmisdrijven (art. 45)

    Tenietgaan van accijnsschuld in geval van verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen (art. 48)

    Verord. (EG) nr. 2913/92 Raad 12 oktober 1992 - Communautair douanewetboek

    Tenietgaan van douaneschuld in geval van verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen

    Omzendbrief nr. 15/2013 20 juni 2013 - Niet-verzekerde voertuigen

    Christophe Desmet

    1. Inbeslagname in het kader van het wegverkeer

    1.1. Inbeslagname – algemeen (art. 35 Sv.)

    1.2. Inbeslagname versus immobilisering

    1.2.1. Immobilisering in de Wegverkeerswet

    1.2.2. Immobilisering in de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren, moeten voldoen (BS 13 augustus 1985) (hierna: Wet Technische Eisen).

    1.3. Inbeslagname – bijzondere regelingen

    1.3.1. Verboden uitrusting (art. 29bis – 62bis Wegverkeerswet)

    1.3.2. Inbeslagname van rijbewijzen

    1.3.2.1. Valse verklaring

    1.3.2.2. Onmiddellijke intrekking

    1.3.3. Consignatieprocedures

    1.3.4. Inbeslagname in het kader van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (BS 8 december 1989) (hierna: WAM)

    1.3.5. Administratieve takelingen

    1.3.5.1. Hinderlijk geparkeerde voertuigen

    1.3.5.2. Achtergelaten voertuigen

    1.3.6. Opgefokte bromfietsen – Wet Technische Eisen

    1.3.7. Inbeslagname van kentekenplaten – koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen (BS 8 augustus 2001)

    2. Beslagbeheer

    2.1. Algemene regeling

    2.2. Bijzondere regeling voor wegens niet-verzekering in beslag genomen voertuigen

    3. Verbeurdverklaring in de verkeersstrafwetgeving

    3.1. Verbeurdverklaring in het kader van de Wegverkeerswet

    3.1.1. Algemeen

    3.1.2. Verbeurdverklaring van voertuigen – art. 50 e.v. WVW

    3.1.3. Verboden uitrusting (art. 29bis – 62bis Wegverkeerswet)

    3.1.4. Art. 30, § 1, 3° Wegverkeerswet

    3.2. Verbeurdverklaring in het kader van de WAM

    Omzendbrief nr. 15/2013 20 juni 2013 - Niet-verzekerde voertuigen

    Erwin Francis

    Bespreking bij art. 505

    1. Heling

    2. Witwassen

    2.1. Algemeen

    2.1.1. Materieel bestanddeel

    2.1.2. Moreel bestanddeel

    2.2. De verschillende witwasmisdrijven

    2.2.1. Het eerste witwasmisdrijf (art. 505, eerste lid, 2°)

    2.2.2. Het tweede witwasmisdrijf (art. 505, eerste lid, 3°)

    2.2.3. Het derde witwasmisdrijf (art. 505, eerste lid, 4°)

    2.3. De straffen

    2.3.1. Algemeen

    2.3.2. De verbeurdverklaring, aard

    2.3.3. De verbeurdverklaring, voorwerp

    2.3.4. De verbeurdverklaring, equivalent

    2.3.5. De verbeurdverklaring, derden

    2.3.6. De verbeurdverklaring, varia

    Wet 8 juni 1867 - Strafwetboek

    Francis Desterbeck en Jan Van Droogbroeck

    Inbeslagneming en verbeurdverklaring bij witwassen (art. 505)

    1. Algemeen

    1.1. De verbeurdverklaring als straf

    1.2. De verbeurdverklaring bij equivalent

    1.3. Verbeurdverklaring met toewijzing aan de burgerlijke partij

    2. Voorwerp van het misdrijf of vermogensvoordeel?

    2.1. Aanvankelijke rechtspraak

    2.2. Huidige rechtspraak

    2.3. Praktische gevolgen

    2.4. Motiveringsplicht van de rechter

    3. Beperking van de verbeurdverklaring

    3.1. Meervoudige verbeurdverklaring

    3.2. Pluraliteit van daders

    4. Geen eigendomsvereiste – rechten van derden

    5. De matigingsbevoegdheid van de strafrechter

    Erwin Francis

    Bespreking bij art. 505bis

    Bespreking bij art. 506

    Wet 20 mei 1997 - Inbeslagnemingen, verbeurdverklaringen, tenuitvoerlegging, internationale samenwerking

    Jan Van Droogbroeck

    Tenuitvoerlegging van buitenlandse rechtshulpverzoeken inzake beslag en confiscatie in België

    Bespreking bij art. 2

    Bespreking bij art. 3

    1. Algemene weigeringsgronden

    1.1. 'Openbare orde'- clausule (art. 3, § 1, 1°)

    1.2. Non-discriminatieclausule (art. 3, § 1, 2°)

    1.3. Politiek misdrijf (art. 3, § 1, 3°)

    1.3.1. Algemeen

    1.3.2. Interpretatie van het begrip – belang van deze interpretatie

    2. Procedure na vaststelling van een algemene weigeringsgrond

    Bespreking bij art. 4

    1. Strafrechtelijke veroordeling (art. 4, 1° en 5°)

    2. Dubbele incriminatie (art. 4, 2°)

    3. Recht op een eerlijk proces (art. 4, 3°)

    4. Non bis in idem (art. 4, 4°)

    5. Verjaring van de verbeurdverklaring (art. 4, 6°)

    6. Voorwerp van de verbeurdverklaring (art. 4, 7°)

    Bespreking bij art. 5

    Bespreking bij art. 7

    Bespreking bij art. 8

    Bespreking bij art. 9

    1. Beslag op initiatief van een rechterlijke overheid (art. 9, 1°)

    2. Dubbele incriminatie (art. 9, 2°)

    3. Non bis in idem (art. 9, 3°)

    4. Analogietest (art. 9, 4°)

    Bespreking bij art. 10

    Wet 5 augustus 2006 - Wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen E.U.-Lid-Staten

    Eric Van Dooren

    Tenuitvoerlegging van inbeslagneming en verbeurdverklaring in andere lidstaten van de Europese Unie

    1. Algemene regeling

    1.1. De imperatieve aard van de wederzijdse erkenning

    1.2. Weigeringsgronden voor de tenuitvoerlegging

    1.2.1. De vereiste van dubbele incriminatie

    1.2.2. Immuniteiten

    1.2.3. Het ne bis in idem-beginsel

    1.2.4. Inbreuk op fundamentele rechten

    1.2.5. Ontoereikende informatie

    1.3. Formaliteiten

    1.3.1. De indiening van het verzoek tot tenuitvoerlegging

    1.3.2. De procedure van tenuitvoerlegging

    1.3.3. De tussenkomst van de FOD Justitie

    2. Bijzondere regeling inzake inbeslagnemingen

    2.1. Toepassingsgebied

    2.2. Specifieke weigerings- en uitstelgronden

    2.3 De procedure van tenuitvoerlegging

    2.4. Tussenkomende procedures van opheffing of vervreemding

    2.5. De verdere behandeling van de in beslag genomen goederen

    2.6. De beslissing tot inbeslagneming uitgaande van een Belgische rechterlijke autoriteit

    3. Bijzondere regeling inzake bijzondere verbeurdverklaringen

    3.1. Toepassingsgebied

    3.2. Specifieke weigerings- en uitstelgronden

    3.3. De procedure van tenuitvoerlegging

    3.4. De bestemming van de verbeurdverklaarde goederen

    3.5. De beslissing tot verbeurdverklaring uitgaande van een Belgische rechterlijke autoriteit

    Kaderbesl. 2003/577/JBZ Raad 22 juli 2003 - Bevriezen van voorwerpen of bewijsstukken

    Jan Van Droogbroeck

    Tenuitvoerlegging van certificaten tot bevriezing in de EU

    Kaderbesl. 2006/783/JBZ Raad 6 oktober 2006 - Beginsel wederzijdse erkenning, toep. besl. confiscatie

    Jan Van Droogbroeck

    Tenuitvoerlegging van certificaten tot confiscatie in de EU

    Kaderbesl. 2008/978/JBZ Raad 18 december 2008 - Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB)

    Jan Van Droogbroeck

    Tenuitvoerlegging van het Europees bewijsverkrijgingsbevel (EBB) in de EU

    I. Nationale aspecten

    Inhoudsopgave

    A. Gemeen recht

    B. Bijzondere wetgeving

    A. Gemeen recht

    Inhoudsopgave

    1. Wettelijke bepalingen

    2. Reglementaire bepalingen

    3. Circulaires

    1. Wettelijke bepalingen

    Grondwet 7 februari 1831 – Gecoördineerde Grondwet van België (uittreksel art. 17, 59)

    Wet 8 juni 1867 – Strafwetboek (uittreksel art. 7–7bis, 39, 42–44, 49–50, 64, 94, 97–100, 433quaterdecies–433quinquiesdecies, 507–507bis)

    Wet 17 november 1808 – Wetboek van strafvordering (uittreksel art. 5ter, 15, 21ter, 28bis–28novies, 35–40bis, 46ter–46quinquies, 61quater–61sexies, 87–89bis, 165, 197–197bis, 216bis–216ter, 341, 352, 361, 420, 464/1–464/41, 524bis–524ter)

    Wet 10 oktober 1967 – Ger.W.

    Wet 26 maart 2003 – Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, COIV

    Wet 9 april 1930 – Wet bescherming maatschappij (uittreksel art. 11)

    Wet 21 april 2007 – Internering van personen met een geestesstoornis (uittreksel)

    Wet 5 mei 2014 – Internering van personen

    Wet 8 april 1965 – Jeugdbeschermingswet (uittreksel art. 61)

    Wet 29 juni 1964 – Probatiewet (uittreksel art. 6, 8)

    Wet 5 augustus 1992 – Politieambt (uittreksel art. 15, 30, 44–44/17)

    Grondwet 7 februari 1831 Gecoördineerde Grondwet van België

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. De tekst werd gecoördineerd op 17 februari 1994, B.S., 17 februari 1994

    (Uittreksel)

    Titel II - De Belgen en hun rechten

    Art. 17.

    De straf van verbeurdverklaring der goederen kan niet worden ingevoerd.

    Art. 59.

    ¹[Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt.

    Behalve bij ontdekking op heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld.

    Huiszoeking of inbeslagneming, krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aangewezen lid.

    De vervolging in strafzaken van een lid van een van beide Kamers kan, tijdens de zitting, enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren.

    In elke stand van het onderzoek kan het betrokken lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, aan de Kamer waarvan hij deel uitmaakt de schorsing van de vervolging vragen. Deze Kamer dient hiertoe met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen te beslissen.

    De hechtenis van een lid van een van beide Kamers of zijn vervolging voor een hof of een rechtbank wordt tijdens de zitting geschorst indien de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt, het vordert.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Vervangen bij Grondwetswijziging 28 februari 1997, B.S., 1 maart 1997

    Wet 8 juni 1867 Strafwetboek (B.S. 9 juni 1867)

    Eerste boek - De misdrijven en de bestraffing in het algemeen

    Hoofdstuk II - Straffen

    Afdeling I - Verschillende soorten van straffen

    Art. 7.

    De straffen op de misdrijven ¹[gepleegd door natuurlijke personen]¹ toepasselijk, zijn:

    In criminele zaken:

    ²[opsluiting;

    ²[hechtenis.

    ³[In correctionele zaken en in politiezaken:

    1° gevangenisstraf;

    2° straf onder elektronisch toezicht;

    3° werkstraf;

    4° autonome probatiestraf.

    ⁴[

    ⁵[De in het 1° tot 4° bepaalde straffen mogen niet samen worden toegepast.

    ]⁵]⁴

    In criminele en in correctionele zaken:

    1° ontzetting van bepaalde politieke en burgerlijke rechten;

    2° ⁶[terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank;

    ]⁶

    In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken:

    1° geldboete;

    2° bijzondere verbeurdverklaring.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 3 wet 4 mei 1999, B.S., 22 juni 1999

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – Al. 1, oud 1°-4°, vervangen door 1°-2° bij art. 4 wet 10 juli 1996, B.S., 1 augustus 1996

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  3. – Al. 2 laatst vervangen bij art. 2 wet 10 april 2014, B.S. 19 juni 2014, inwerkingtreding: 1 december 2014 (art. 27)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  4. – Al. 3 ingevoegd bij art. 2 wet 17 april 2002, B.S., 7 mei 2002, inwerkingtreding: 7 mei 2002 (art. 15, lid 1)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  5. – Al. 3 laatst vervangen bij art. 2 wet 10 april 2014, B.S. 19 juni 2014, inwerkingtreding: 1 december 2014 (art. 27)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  6. – Al. 4, 2°, opgeheven bij art. 32 wet 9 april 1930, B.S., 11 mei 1930, zoals gewijzigd bij art. 1 wet 1 juli 1964, B.S., 17 juli 1964; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 26 april 2007, B.S. 13 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 13; zoals gewijzigd bij art. 8 wet (II) 24 juli 2008, B.S. 7 augustus 2008)

    ¹[Art. 7bis.

    De straffen toepasselijk op misdrijven gepleegd door rechtspersonen zijn:

    In criminele zaken, in correctionele zaken en in politiezaken:

    1° geldboete;

    2° bijzondere verbeurdverklaring; de bijzondere verbeurdverklaring, bepaald in artikel 42, 1°, uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag;

    In criminele en correctionele zaken:

    1° ontbinding; deze kan niet worden uitgesproken ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtspersoon;

    2° verbod een werkzaamheid die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel te verrichten, met uitzondering van werkzaamheden die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;

    3° sluiting van een of meer inrichtingen, met uitzondering van de inrichtingen waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening;

    4° bekendmaking of verspreiding van de beslissing.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 4 mei 1999, B.S., 22 juni 1999

    Afdeling VI - Straffen aan de drie soorten van misdrijven gemeen

    ¹[Onderafdeling 1 - De geldboete op natuurlijke personen toepasselijk

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. Opschrift ingevoegd bij art. 7 wet 4 mei 1999, B.S., 22 juni 1999

    Art. 39.

    Wanneer verscheidene personen wegens een zelfde misdrijf worden veroordeeld, wordt de geldboete uitgesproken tegen ieder van hen persoonlijk.

    ¹[Onderafdeling 3 - Bijzondere verbeurdverklaring

    Erwin Francis

    Verbeurdverklaring algemeen

    Deze tekst werd eveneens gepubliceerd in: Wet en Duiding Strafrecht, Brussel, Larcier, 2012, 31-32.

    1. Principes

    De artikelen 42 tot en met 43quater van Boek I Sw. regelen het algemene regime van de bijzondere verbeurdverklaring. Deze bepalingen zijn van toepassing op de misdrijven opgesomd in Boek II Sw. (evenwel, zie o.a. art. 505, vijfde t.e.m. zevende lid Sw. in geval van heling en witwassen). Zij zijn ook van toepassing op de bijzondere strafwetten voor zover daarin geen andersluidende bepalingen zijn voorzien (cf. art. 100 Sw.; Cass. 15 april 1957, Pas. 1957, I, 994).

    Behoudens wanneer de verbeurdverklaring te aanzien is als een veiligheidsmaatregel (zie hierna), is zij een straf die door de rechter wordt opgelegd aan een persoon als sanctie voor een misdrijf, die tot doel heeft om de eigendom over bepaalde zaken te ontnemen aan het vermogen van, in de regel, die persoon, of om hem te verplichten vanuit zijn vermogen een geldsom te betalen die de rechter bepaalt als de tegenwaarde van deze zaken, en die deze zaken of geldsommen doet toekomen aan de Staat, aan de door de wet aangeduide instanties of aan de door de rechter aangeduide personen (cf. E.

    Francis

    , De uitvoering van de verbeurdverklaring: interne en internationale aspecten in

    Belgisch-Luxemburgse Unie voor Strafrecht

    , De strafuitvoering, 5; Vgl. Cass. 28 juni 2007, AR C.02.0173.F, www.cass.be).

    Wanneer de verbeurdverklaring aan te merken is als een straf, wordt zij klassiek omschreven als een bijkomende straf die slechts ondergeschikt aan een hoofdstraf kan worden opgelegd. Op deze regel bestaan echter belangrijke uitzonderingen. Zo vermeldt artikel 21ter V.T.Sv. dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken in geval van eenvoudige schuldigverklaring. Dit artikel betreft alle verbeurdverklaringen (Cass. 1 april 2008, AR P.07.1824.N, www.cass.be) en wijzigt het verplichte of het facultatieve karakter van de verbeurdverklaring niet (Cass. 12 februari 2008, AR P.07.1562.N, www.cass.be). Artikel 6 van de Probatiewet vermeldt dat in geval van opschorting de verbeurdverklaring op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie kan worden uitgesproken (cf. J.

    Rozie

    , De verbeurdverklaring bij opschorting van de uitspraak van de veroordeling: openbaar ministerie, wees waakzaam!, noot onder Antwerpen 21 mei 2008, NC 2008, 368-370). Artikel 11 van de Wet Bescherming Maatschappij stelt dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken in geval van internering.

    De verbeurdverklaring als straf kan enkel bevolen worden wanneer de wet daarin uitdrukkelijk voorziet en zij kan wegens haar persoonlijke karakter ook niet hoofdelijk aan meerdere personen worden opgelegd (Cass. 27 mei 2009, AR P.09.0240.F, NC 2010, 179). De verbeurdverklaring kan worden opgelegd met uitstel van tenuitvoerlegging (o.a. Gent 13 april 2000, TGR 2000, 181; J.

    Rozie

    , Voordeelsontneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, nr. 71 en 179-180).

    De verbeurdverklaring kan ook een veiligheidsmaatregel uitmaken mits de wet dat voorziet (Cass. 12 juli 2005, AR P.05.0745.F, www.cass.be). In dat geval strekt zij niet tot leedtoevoeging maar tot het verwijderen van gevaarlijke of schadelijke zaken uit het normale verkeer, en is zij ook te bevelen bij vrijspraak of verjaring van de strafvordering (Cass. 23 december 1986, RW 1986-87, 561, noot D.

    Merckx

    ). Het is niet mogelijk om uitstel van tenuitvoerlegging te verbinden aan een veiligheidsmaatregel, nu artikel 8 van de Probatiewet enkel betrekking heeft op straffen (B.

    Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, p. 133). De artikelen 42 e.v. Sw. lijken niet in aanmerking te komen voor een verbeurdverklaring als veiligheidsmaatregel (cf. Cass. 13 februari 1956, Pas. 1956, I, 608; Cass. 23 februari 1959, Pas. 1959, I, 636; Cass. 1 februari 1960, Pas. 1960, I, 621).

    2. Procedure

    De verbeurdverklaring wordt steeds uitgesproken door een rechter die ten gronde oordeelt (eventueel een onderzoeksgerecht dat ten gronde oordeelt), en enkel naar aanleiding van een misdrijf waarvoor hij gevat is (cf. Cass. 8 januari 1951, Pas. 1951, I, 279). De rechter moet steeds nauwkeurig de verbeurdverklaarde goederen opgeven (o.a. Cass. 8 december 1947, Pas. 1948, I, 526; Cass. 4 mei 1963, Pas. 1963, I, 936), vermelden ten laste van welke veroordeelde (Cass. 24 juni 1998, AR P.97.1120.F, Pas. 1998, nr. 333) en voor welk misdrijf (Cass. 23 juni 1947, Pas. 1947, I, 294) hij de verbeurdverklaring uitspreekt en nagaan of de voorwaarden voor de verbeurdverklaring vervuld zijn (Cass. 12 januari 2000, AR P.99.1189.F, Pas. 2000, I, nr. 23).

    Ingeval van samenloop van misdrijven moeten overeenkomstig artikel 64 Sw. de verbeurdverklaringen altijd samen worden opgelegd. Artikel 65 Sw. is niet van toepassing op de straf van de verbeurdverklaring (Cass. 25 oktober 2006, AR P.06.0751.F, T.Strafr. 2007, noot S.

    Coisne

    , Over het laattijdig vastgestelde collectief misdrijf, werking van de Strafwet in de tijd en bijzondere verbeurverklaring).

    Erwin Francis

    Algemene duiding over de verbeurdverklaring

    Deze tekst werd eveneens gepubliceerd in: Tijdschrift voor Strafrecht, 'Algemene principes van de bijzondere verbeurdverklaring en het beslag in strafzaken', Kluwer, 2011, afl. 5, 306-319.

    1. Korte historische duiding

    De rechtsfiguur van de verbeurdverklaring is in de loop van de tijd onderhevig geweest aan een belangrijke evolutie. Hierna volgen enkele van de meest belangrijke historische wijzigingen.

    Omwille van misbruiken in het ancien régime, toen het volledige vermogen van een persoon kon geconfisqueerd worden (cf. B.

    Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 93), vermeldde artikel 12 van de Grondwet 1831 (thans hernomen in art. 17 van de gecoördineerde Grondwet 1994) dat de straf van de verbeurdverklaring der goederen niet kon worden ingevoerd. Grondwettelijk gezien kan de verbeurdverklaring dus niet het geheel van de goederen van een veroordeelde persoon omvatten. Daarom wordt in de artikelen 42 e.v. Strafwetboek gesproken van de bijzondere verbeurdverklaring. Hiermee wordt aangeduid dat slechts welbepaalde goederen kunnen verbeurdverklaard worden, namelijk zaken die een wettelijk bepaalde relatie hebben tot misdrijven waarvoor een persoon is veroordeeld of de tegenwaarde van zulke zaken.

    Tot de inwerkingtreding van de wet van 17 juli 1990 (wet tot wijziging van de art. 42, 43 en 505 Sw. en tot invoeging van een art. 43bis in hetzelfde wetboek, BS 15 augustus 1990, in werking op 25 augustus 1990) kwamen in het gemeenrechtelijke strafrecht enkel het voorwerp, het instrument van het misdrijf (art. 42, 1° Sw.) en het product van het misdrijf (art. 42, 2° Sw.) in aanmerking voor verbeurdverklaring (voor een overzicht van toen geldende wetgeving, zie J.

    Rozie

    , Voordeelsontneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 21-38). Door de wet van 17 juli 1990 werd aan artikel 42 Strafwetboek een 3° toegevoegd, waardoor voortaan ook de verbeurdverklaring mogelijk werd van rechtstreeks uit misdrijf bekomen vermogensvoordelen en van zaken die in de plaats van deze vermogensvoordelen gesteld werden of die uit de belegging ervan voortvloeiden. Door de invoering van artikel 43bis Strafwetboek werd het ook mogelijk om deze vermogensvoordelen per equivalent verbeurd te verklaren (lid 2) en om verbeurdverklaarde zaken terug te geven (zie ook art. 44 Sw. (ongewijzigd)), dan wel toe te wijzen aan de burgerlijke partij (lid 3). Het 4de en laatste lid van artikel 43bis vormde de grondslag van het koninklijk besluit van 9 augustus 1991 tot vaststelling van de termijn waarbinnen en de wijze waarop een rechtsmiddel kan worden aangewend door derden die beweren recht te hebben op een verbeurdverklaarde zaak (zie hierna). Deze wet maakte wederrechtelijke vermogensvoordelen ook het voorwerp van het witwasmisdrijf dat werd ingevoerd in het vernieuwde artikel 505 Strafwetboek (cf. art. 505, 1ste lid 2° Sw.), en onderwierp die vermogensvoordelen in de witwascontext aan een eigen confiscatieregime (via een koppeling van art. 505, 3de lid (oud) met art. 42, 1° Strafwetboek, waardoor oorspronkelijk facultatief verbeurd te verklaren vermogensvoordelen ex art. 42, 3° Sw., na een veroordeling wegens witwassen, moeten verbeurdverklaard worden als voorwerp van de witwas ex art. 42, 1°. Art. 505 werd nadien vervangen door de wet van 7 april 1995 (BS 10 mei 1995, err. BS 25 mei 1995), dat ook een 3° en 4° toevoegde aan het 1ste lid. Het artikel werd verder gewijzigd door de wet van 26 juni 2000 (BS 29 juli 2000) en door de wet van 10 mei 2007 (BS 22 augustus 2007, inwerkingtreding 1 september 2007)).

    Door artikel 12 van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen (BS 3 juli 1997) werd een artikel 43ter in het Strafwetboek ingevoerd, dat bevestigt dat de verbeurdverklaring ook kan slaan op zaken die zich in het buitenland bevinden.

    De wet van 19 december 2002 tot uitbreiding van de mogelijkheden tot inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken (BS 14 februari 2003, inwerkingtreding 24 februari 2003) voerde in artikel 4 een nieuw artikel 43quater (intussen werd § 1, dat de misdrijven opsomt die voor de verruimde verbeurdverklaring in aanmerking komen, meermaals gewijzigd, namelijk a) werd vervangen bij art. 2 wet 5 augustus 2003 (BS 7 augustus 2003), met ingang van 7 augustus 2003 (art. 29, § 1), a), 1°bis werd ingevoegd bij art. 390 wet 27 december 2006 (BS 28 december 2006), a), 2°bis werd ingevoegd bij art. 3, 1° wet 10 augustus 2005 (BS 2 september 2005) en gewijzigd bij art. 2 wet 9 februari 2006 (BS 28 februari 2006), a), 5° werd gewijzigd bij art. 3, 2° wet 10 augustus 2005 (BS 2 september 2005), b), 1° werd ingevoegd bij art. 391, 1° wet 27 december 2006 (BS 28 december 2006), b), oorspronkelijk 1°, werd vernummerd tot 1bis bij art. 391, 2° wet 27 december 2006 (BS 28 december 2006), b) en 5°bis werd ingevoegd bij art. 391, 3° wet 27 december 2006 (BS 28 december 2006)) in het Strafwetboek in. Hierdoor kan in een aantal gevallen de bewijslast met betrekking tot de oorsprong van verdachte vermogensvoordelen verdeeld worden tussen het openbaar ministerie en de beklaagde, en kan de rechter op basis van vermoedens overgaan tot een verruimde confiscatie (§ 1-3). Ook werd de principiële verplichting ingevoerd om het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie verbeurd te verklaren (§ 4). Artikel 43bis, 1ste lid Strafwetboek werd gewijzigd zodat de facultatieve verbeurdverklaring van vermogensvoordelen enkel nog kan uitgesproken worden na een voorafgaande schriftelijke vordering van het openbaar ministerie (art. 2). Via de invoering van een nieuw artikel 5ter in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering werd de oproeping verplicht van derden, die op grond van de gegevens van het strafdossier aanspraak kunnen maken op eventueel verbeurd te verklaren zaken (art. 5). Een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen werd mogelijk gemaakt door de invoering van de artikelen 524bis en 524ter in het Wetboek van Strafvordering (art. 14). Daardoor kan de rechter de uitspraak over (een gedeelte van) de verbeurdverklaring enerzijds en over de schuldigverklaring en de andere straffen anderzijds splitsen en aan het openbaar ministerie een bijkomende termijn toestaan om de meer precieze omvang van de vermogensvoordelen te onderzoeken, waarna de zaak enkel op dit punt verder zal afgehandeld worden (zie verder).

    Artikel 2 van de wet van 27 november 2013 tot aanvulling van de artikelen 43bis, 382ter en 433novies van het Strafwetboek, en van artikel 77sexies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met betrekking tot de bijzondere verbeurdverklaring (BS 13 december 2013) wijzigt artikel 43bis Strafwetboek in die zin dat de verbeurdverklaring van onroerende goederen, ongeacht of zij verplicht of facultatief is, slechts kan worden uitgesproken op schriftelijke vordering van het openbaar ministerie. Zo het desbetreffende onroerend goed niet reeds in beslag is genomen (in welk geval de publiciteitsvereisten al vervuld zijn op grond van art. 35bis Sv.), moet die vordering op straffe van niet-ontvankelijkheid worden overgeschreven op het hypotheekkantoor en het bewijs daarvan bij het strafdossier gevoegd worden. Dat vereiste geldt op grond van artikel 6 van die wet voor alle nog hangende rechtsgedingen.

    De wet van 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken (I) (BS 8 april 2014, in werking vanaf 18 april 2014), heeft tenslotte in de artikelen 51 tot 55 enkele wijzigingen doorgevoerd aan het regime van de verbeurdverklaring, waarvan de belangrijkste erin bestaat dat krachtens het gewijzigde artikel 8, § 1 van de Probatiewet, de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring niet meer kan worden uitgesteld.

    De wetgeving inzake verbeurdverklaring is thans relatief volledig en voldoet aan de internationale standaarden. Niettemin is zij, door de opeenvolgende wijzigingen, complex, weinig gecoördineerd en dikwijls onvolkomen geredigeerd, wat menig probleem voor de rechtspraktijk stelt.

    2. Wettelijke bepalingen

    Het algemene regime van de bijzondere verbeurdverklaring wordt geregeld in Boek I van het Strafwetboek (De misdrijven en de bestraffing in het algemeen), namelijk in de artikelen 42 tot en met 43quater. Zij worden, wat de heling en het witwassen betreft, aangevuld door artikel 505, 1ste en 5de tot en met 7de lid Strafwetboek.

    De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de misdrijven opgesomd in Boek II van het Strafwetboek. Zij zijn daarnaast, op grond van artikel 100 Strafwetboek, ook van toepassing op de bijzondere strafwetten voor zover daarin geen andersluidende bepalingen zijn voorzien (cf. o.a. Cass. 15 april 1957, Pas. 1957, I, 994).

    Bepaalde bijzondere strafwetten sluiten uitdrukkelijk het toepassingsgebied van de artikelen 42 e.v. Strafwetboek, of sommige van die artikelen, uit. Dit is bijvoorbeeld het geval voor artikel 52 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer(art. 52 stelt: In afwijking van art. 43, 1ste lid Sw. wordt de verbeurdverklaring van het voertuig wegens overtreding van deze gecoördineerde wetten enkel uitgesproken in de gevallen bij dit hoofdstuk bepaald. In de art. 50, § 2 en 51 is een eigen regeling inzake verbeurdverklaring uitgewerkt, die voor gevolg heeft dat het algemene confiscatieregime niet van toepassing is; cf. Cass. 4 januari 2000, P.97.1011.N. Zie in dat verband ook: K.

    Stinckens

    , De verbeurdverklaring… illusie of werkbaar instrument?, T.Pol. 2010, afl. 1, 30-38) en voor artikel 28 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (art. 28 stelt: De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en art. 85, doch met uitzondering van art. 43, 1ste lid, zijn toepasselijk op de misdrijven bedoeld door deze wet. In art. 24, 2° is een eigen regeling tot verbeurdverklaring uitgewerkt). Sommige bijzondere strafwetten bevatten een eigen regeling inzake verbeurdverklaring zonder enige verwijzing naar de desbetreffende artikelen van Boek I van het Strafwetboek (bv. de art. 221 e.v. van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen. cf. Cass. 14 november 1984, Arr.Cass. 1984-85, 329. Zie ook bv. Cass. 15 februari 2011, P.09.1566.N). Wanneer het hier om een eigen en volledig geheel van regels gaat, is het algemeen regime van de verbeurdverklaring niet van toepassing (bv. de oude jachtwetgeving, cf. Cass. 5 september 2001, P.01.0582.F). Anders moet de niet-toepassing van het algemeen regime beperkt worden tot de bepalingen die er uitdrukkelijk van afwijken (A.

    De Geest

    , Verbeurdverklaring, APR, Brussel, Larcier, 1971, nr. 85). Dit laatste is uiteraard ook het geval wanneer de bijzondere strafwet wel verwijst naar het algemene regime, maar daar specifiek van afwijkt (cf. bv. art. 4, § 6 van de Drugswet van 24 februari 1921, dat stelt: "Onverminderd de toepassing van de art. 42 en 43 van het Strafwetboek, kan de rechter de verbeurdverklaring bevelen van de voertuigen, toestellen en instrumenten of zaken die hebben gediend of bestemd waren om de in de art. 2, 2°, 2bis, 2quater en 3 omschreven misdrijven te plegen of die er het voorwerp van uitmaken, zelfs indien ze niet het eigendom zijn van de veroordeelde"). Indien een bijzondere regeling voor de verbeurdverklaring is voorzien, moet de strafrechter vaststellen dat hieraan voldaan is (Cass. 7 maart 1984, Arr.Cass. 1983-84, 860).

    3. Definitie en aard van de verbeurdverklaring

    De verbeurdverklaring is te definiëren als een sanctie die door de rechter wordt opgelegd aan een persoon naar aanleiding van een misdrijf, die tot doel heeft om de eigendom over bepaalde zaken te ontnemen aan het vermogen van, in de regel, die persoon, of om hem te verplichten vanuit zijn vermogen een geldsom te betalen die de rechter bepaalt als de tegenwaarde van deze zaken, en die deze zaken of geldsommen doet toekomen aan de Staat, aan door de wet aangeduide instanties of aan door de rechter aangeduide personen (zie in dat verband o.m.: B.

    Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, p. 99, E.

    Francis

    , De uitvoering van de verbeurdverklaring: interne en internationale aspecten in

    Belgisch-Luxemburgse Unie Voor Strafrecht

    , De strafuitvoering, 5 en J.

    Rozie

    , Voordeelsontneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 13. Te noteren is dat de klassieke punitieve verbeurdverklaring in essentie tot doel heeft om de verbeurdverklaarde activa, bij wijze van leedtoevoeging, te onttrekken aan het vermogen van een persoon. Het toevallen van de (niet aan een derde toegewezen) verbeurdverklaarde activa aan de Staat is geen doel, maar een gevolg van de verbeurdverklaring). Het Hof van Cassatie omschrijft de verbeurdverklaring, enigszins beknopt, als een straf die erin bestaat de verbeurdverklaarde zaak gezagshalve te onttrekken aan het vermogen van de veroordeelde (Cass. 28 juni 2007, C.02.0173.F).

    De verbeurdverklaring impliceert dus een eigendomsoverdracht ten nadele van de veroordeelde of de creatie van een uitvoerbare schuldvordering op zijn vermogen. Zij kan enkel opgelegd worden door een rechter. In die zin is zij te onderscheiden van de gerechtelijke inbeslagneming (de gerechtelijke inbeslagneming is niet te verwarren met het bestuurlijke beslag dat kan gelegd worden door de politie (cf. art. 30 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt) of door andere in de wet vermelde bestuurlijke instanties (bv. art. 52bis WBTW)). Deze laatste is een voorlopige onderzoeksmaatregel die in de regel wordt bevolen door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter (zie ook art. 15 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt: Bij het vervullen van hun opdrachten van gerechtelijke politie, hebben de politiediensten als taak: 3° de voorwerpen waarvan de inbeslagneming voorgeschreven is, op te sporen, in beslag te nemen en ter beschikking te stellen van de bevoegde overheden) en waardoor enkel het tijdelijke genot van een goed wordt onttrokken aan de eigenaar of de bezitter. De verbeurdverklaring is mogelijk zonder voorafgaande inbeslagneming (Cass. 11 maart 1898, Pas. 1989, I, 113; zie ook Cass. 11 februari 2014, P.13.0030.N), zij het dat de uitvoering van de verbeurdverklaring op niet in beslag genomen activa problematisch is (cf. F.

    Desterbeck

    , De inbeslagneming en verbeurdverklaring in strafzaken in België, Recht en Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2007, 4-5 en 51-52).

    De verbeurdverklaring is in de regel een straf (o.a. Cass. 12 juni 2012, P.11.2036.N; Cass. 10 juni 2014, P.14.0280.N). De verbeurdverklaring die verder in deze bijdrage aan bod komt, is de verbeurdverklaring als straf) en wordt klassiek omschreven als een bijkomende straf die slechts ondergeschikt aan een hoofdstraf kan opgelegd worden. Op deze regel bestaan echter belangrijke uitzonderingen. Zo vermeldt artikel 21ter Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken, ook al leidt de overschrijding van de redelijke termijn ertoe dat geen (hoofd)straf wordt uitgesproken maar slechts een eenvoudige schuldigverklaring (art. 21ter betreft alle door de wet bepaalde verbeurdverklaringen; cf. Cass. 1 april 2008, P.07.1824.N. Wanneer de verbeurdverklaring verplicht is, blijft zij verplicht ook wanneer bij toepassing van art. 21ter slechts een eenvoudige schuldigverklaring wordt uitgesproken; cf. Cass. 12 februari 2008, P.07.1562.N). Artikel 6 van de Probatiewet, zoals gewijzigd door artikel 51 van de wet van 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken (I) (BS 8 april 2014, in werking vanaf 18 april 2014), vermeldt dat in geval van opschorting het onderzoeks- of vonnisgerecht de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde kan of moet veroordelen tot bijzondere verbeurdverklaring overeenkomstig de op de feiten toepasselijke wetgeving (m.b.t. art. 6 (oud) Probatiewet en de aard van de daarin vermelde verbeurdverklaring, cf.

    J. Rozie

    , De verbeurdverklaring bij opschorting van de uitspraak van de veroordeling: openbaar ministerie, wees waakzaam!, noot onder Antwerpen 21 mei 2008, NC 2008, 368-370). Artikel 11 van de Wet Bescherming Maatschappij (vanaf uiterlijk 1 januari 2016 art. 16 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen) stelt dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken in geval van internering. In het geval van artikel 43quater Strafwetboek (zie ook verder) kan de verbeurdverklaring slaan op activa waarvan de rechter aanneemt dat ze afkomstig zijn van identieke feiten als deze waarvoor de betrokkene is veroordeeld, en dus van feiten die op zich niet het voorwerp uitmaken van een hoofdstraf.

    Op grond van artikel 64 Strafwetboek worden de straffen van bijzondere verbeurdverklaring wegens verscheidene misdaden, wanbedrijven of overtredingen, altijd samen opgelegd. Artikel 65 is niet van toepassing op de straf van de verbeurdverklaring (Cass. 25 oktober 2006, P.06.0751.F, T.Strafr. 2007, noot S.

    Coisne

    , Over het laattijdig vastgestelde collectief misdrijf, werking van de strafwet in de tijd en bijzondere verbeurverklaring).

    De verbeurdverklaring als straf kan enkel opgelegd worden wanneer de wet daarin uitdrukkelijk voorziet. Zo kan bijvoorbeeld een onroerend goed, dat gediend heeft als huis van prostitutie (art. 380 Sw.), niet verbeurdverklaard worden omdat, enerzijds, de artikelen 42, 1° en 43 Strafwetboek geen verbeurdverklaring toelaten van een onroerend goed dat gediend heeft om een misdrijf te plegen en, anderzijds, er geen specifieke wetsbepaling bestaat die deze verbeurdverklaring in casu wel toelaat (Cass. 27 mei 2009, P.09.0240.F, NC 2010, 179). De verbeurdverklaring kan uiteraard ook niet worden bevolen ten aanzien van zaken die de wet uitsluit. Zo kan op grond van artikel 7bis Strafwetboek de verbeurdverklaring op grond van artikel 42, 1° Strafwetboek, die wordt uitgesproken tegen publiekrechtelijke rechtspersonen, enkel betrekking hebben op goederen vatbaar voor burgerlijk beslag.

    Wegens het persoonlijke karakter van de straf kan de verbeurdverklaring, behoudens wettelijke uitzondering (cf. art. 505, 6de en 7de lid Sw.), ook niet hoofdelijk ten aanzien van meerdere personen worden bevolen; (o.a. Cass. 15 januari 2013, P.12.0284.N; Cass. 3 september 2013, P.10.1836.N, Cass. 9 april 2013, P.12.0783.N Cass. 27 mei 2009, P.09.0240.F, NC 2010, 179, noot

    J. Rozie

    , Over de hoofdelijkheid bij de voordeelsontneming, NC 2010, 180-184; Cass. 15 januari 2013, P.12.0284.N; Cass. 9 april 2013, P.12.0783.N). De verbeurdverklaring kon, behoudens bijzondere wettelijke bepalingen, met uitstel worden opgelegd. Artikel 52 van de wet van 11 februari 2014 houdende diverse maatregelen ter verbetering van de invordering van de vermogensstraffen en de gerechtskosten in strafzaken (I) wijzigt echter artikel 8, § 1 van de Probatiewet in die zin dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring niet meer kan worden uitgesteld.

    De verbeurdverklaring als straf vormt geen inbreuk op artikel 16 van de Grondwet (Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wetbepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling), noch op artikel 1 van het eerste aanvullende protocol bij het EVRM (Cass. 3 mei 2006, P.06.0220.F). De verbeurdverklaring kan in bepaalde gevallen ook een veiligheidsmaatregel uitmaken (zie nader over dit onderwerp: J.

    Rozie

    , De verbeurdverklaring bij opschorting van de uitspraak van de veroordeling: openbaar ministerie, wees waakzaam!, noot onder Antwerpen 21 mei 2008, NC 2008, 368-370; J.

    Rozie

    , Voordeelsontneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, nr. 72-73. Zie ook de concl. van adv.-gen. R.

    Loop

    bij Cass. 14 januari 2004, P.03.1185.F en de daar aangehaalde rechtsleer). Dit laatste is het geval wanneer zij niet strekt tot leedtoevoeging, maar tot het verwijderen van gevaarlijke of schadelijke zaken uit het normale verkeer. Geen enkele verbeurdverklaring kan bij wijze van politie- of veiligheidsmaatregel bevolen worden zonder een uitdrukkelijke wettekst (Cass. 12 juli 2005, P.05.0745.F). De verbeurdverklaring die als veiligheidsmaatregel is voorzien, is ook te bevelen bij vrijspraak of verjaring van de strafvordering (zie bv. Cass. 23 december 1986, 714, RW 1986-87, 561, noot D.

    Merckx

    : In geval van overtreding van art. 305 Strafwetboek of van de wet van 24 oktober 1902, is de verbeurdverklaring van de gelden of zaken die als inzet bij het spel gevonden werden, alsook van de meubelen, werktuigen, gereedschappen, toestellen voor de dienst van het spel gebruikt of bestemd, een beveiligingsmaatregel en geen straf; die maatregel wordt uitgesproken zelfs indien de beklaagde wordt vrijgesproken of indien de strafvordering door verjaring is vervallen. De art. 42 en 43 Strafwetboek lijken zich daartoe echter niet te lenen (o.a. Cass. 13 februari 1956, Pas. 1956, I, 608; Cass. 23 februari 1959, Pas. 1959, I, 636; Cass. 1 februari 1960, Pas. 1960, I, 621). Het is niet mogelijk om uitstel van tenuitvoerlegging te verbinden aan een veiligheidsmaatregel (B.

    Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, p. 133).

    Het voor het eerst in hoger beroep opleggen van de verbeurdverklaring bij veiligheidsmaatregel vereist ook eenparigheid (Cass. 23 december 1986, Pas. 1987, I, 518. Niettemin zou zij voor het eerst op verzet kunnen bevolen worden, cf. B.

    Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, p. 133; contra: Luik 20 oktober 1938, Pas. 1939, I, 78). Zulke verbeurdverklaring is niet te verwarren met sommige beslissingen van burgerlijke aard, zoals het herstel, de teruggave, de doorhaling of de verbetering van een akte (zie bv. Cass. 23 maart 1982, 6904; Cass. 13 mei 1986, RW 1987-88, 673, noot A.

    Vandeplas

    ; Cass. 4 november 2008, P.08.0081.N: het herstel van de plaats in de vorige toestand is naar Belgisch recht een burgerlijke maatregel (zie, m.b.t. de strafrechtelijke aard van de herstelmaatregel in het licht van art. 6.1 EVRM, EHRM 27 november 2007, Hamer v. België)).

    Naast een repressieve of een veiligheidsfunctie kan de verbeurdverklaring ook een herstellende functie hebben. Dit is het geval wanneer de rechter, bij toepassing van artikel 43bis, 3de lid, 2de zin, verbeurdverklaarde zaken of per equivalent verbeurdverklaarde geldsommen aan de burgerlijke partij toewijst. Dit onderwerp komt verder aan bod bij de bespreking van de rechten van derden op verbeurdverklaarde zaken.

    4. Objectconfiscatie versus waardeconfiscatie

    In hoofdorde is de verbeurdverklaring op te delen in de objectconfiscatie (de art. 42 en deels 43quater Strafwetboek) enerzijds en de waardeconfiscatie of de verbeurdverklaring per equivalent (de art. 43bis, 2de lid, en deels 43quater Strafwetboek) anderzijds. In het eerste geval wordt ten laste van een veroordeelde persoon het eigendomsrecht ontnomen over bepaalde zaken die zich – in functie van de wettelijke vereisten voor de verbeurdverklaring – al dan niet in zijn vermogen (moeten) bevinden. In het tweede geval wordt een schuld toegevoegd aan het vermogen van de veroordeelde persoon (zie in dat verband: C.

    Desmet

    , Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en Verbeurdverklaring, T.Strafr. 2008, 256-257).

    1. Een zaak, vatbaar voor objectconfiscatie, is in de eerste plaats elk roerend of onroerend, materieel of immaterieel goed dat kan geïdentificeerd worden in een vermogen dat, in de regel, toebehoort aan de beklaagde (vermits de verbeurdverklaring als straf strekt tot leedtoevoeging aan de veroordeelde, zal het normaal gezien zijn vermogen zijn waaruit de eigendom van de verbeurdverklaarde zaken ontnomen wordt; cf. Cass. 14 januari 2004, P.03.1185.F. Zie in dat verband ook de concl. van adv.-gen.J.

    Spreutels

    bij Cass. 22 oktober 2003, P.03.0084.F. Soms is dat ook verplicht, cf. bv. art. 42, 1° Sw.). Om uit te maken of een zaak in realiteit al dan niet tot het vermogen van de beklaagde behoort, dient de strafrechter zich niet strikt te laten leiden door burgerrechtelijke begrippen, maar dient hij gebruik te maken van de autonomie van het strafrecht. Een zaak kan echter ook verbeurdverklaard worden wanneer zij niet in het vermogen van de beklaagde kan geïdentificeerd worden, namelijk wanneer zij geen eigendom van de veroordeelde hoeft te zijn om verbeurdverklaard te worden. Zo is de verbeurdverklaring op grond van artikel 42, 3° Strafwetboek een straf die wordt uitgesproken tegen degene die wordt veroordeeld voor het misdrijf dat de vermogensvoordelen heeft voortgebracht, ook indien deze niet zijn eigendom zijn of niet in zijn vermogen zijn getreden. Het feit dat de rechter in zulk geval ook zou kunnen besluiten tot de verbeurdverklaring per equivalent op grond van artikel 43bis, 2de lid Strafwetboek, doet daaraan geen afbreuk (Cass. 22 juni 2004, P.04.0397.N. Niettemin kan elke derde krachtens zijn rechtmatig bezit aanspraken doen gelden op de verbeurd te verklaren of verbeurdverklaarde zaken; cf. Cass. 29 mei 2001, P.00.1434.N; zie ook i.v.m. witwassen: Cass. 4 maart 2014, P.13.1852.N).

    De hier bedoelde zaak kan zowel een specieszaak zijn (voertuig, titel aan toonder, onroerend goed,…), als een genus- of soortzaak die in een eenzelfde vermogen vermengd is met andere soortzaken (in deze context worden voornamelijk geldsommen bedoeld), maar die geïndividualiseerd is geworden omdat zij het voorwerp uitmaakt van een voorafgaande inbeslagneming of een andere maatregel met aanverwant gevolg. Zo kan een borgsom, voorheen gestort in het kader van de voorlopige hechtenis, het voorwerp uitmaken van een objectconfiscatie (cf. Cass. 28 juni 2007, C.02.0173.F). Zulke borgsom, mits gestort door de beklaagde zelf, is dus niet exclusief verbonden aan de toepassing van art. 35, § 4 wet Voorlopige Hechtenis (verschijning bij alle proceshandelingen of ter tenuitvoerlegging van het vonnis). Als onderdeel van het vermogen van de beklaagde komt zij in aanmerking voor verbeurdverklaring, in casu op grond van artikel 42, 3° Sw. Ook niet in beslag genomen en vermengde geldsommen kunnen het voorwerp uitmaken van een objectconfiscatie. In dat geval kan de verbeurdverklaring uitgevoerd worden op eender welke geldsom uit het vermogen van de veroordeelde, met dien verstande dat de eigendomsoverdracht ten gevolge van de verbeurdverklaring, wegens de aard zelf van de verbeurdverklaarde zaken, in een gewone schuldvordering wordt omgezet (Cass. 20 februari 1980, 6036). In dat geval wordt dus de objectconfiscatie, wat de gevolgen betreft, omgezet in een waardeconfiscatie (zie hierna).

    Opdat een zaak in aanmerking komt voor objectconfiscatie, is vereist dat zij in relatie staat tot een misdrijf op een wijze die door de wet is voorzien. Deze relatie kan materieel of rekenkundig zijn. De materiële relatie tussen zaak en misdrijf is verwoord in artikel 42 Strafwetboek (voorwerp, instrument, product of wederrechtelijke vermogensvoordeel). Sinds de invoering van artikel 43quater Strafwetboek (wet van 19 december 2002, BS 14 februari 2003, in werking sinds 24 februari 2003) kan er echter ook een rekenkundige relatie bestaan tussen een zaak en een misdrijf. De veroordeling van een persoon wegens één of meerdere van de in artikel 43quater, § 1 opgesomde misdrijven kan immers aanleiding geven tot een vergelijking tussen het indiciaire vermogen van die persoon en zijn vermogen uit legale bron of uit minstens niet-identieke feiten, en kan leiden tot de verbeurdverklaring van het onverklaarde deel van zijn indiciaire vermogen. Zo kan het luxevoertuig van een wegens drugstrafiek veroordeelde persoon verbeurdverklaard worden, niet omdat dit voertuig materialiter een (in art. 42 Sw.bepaalde) band met de bewezen drugstrafiek heeft, maar omdat het rekenkundig gezien deel uitmaakt van zijn excedent vermogen.

    2. Wat de waardeconfiscatie of de verbeurdverklaring per equivalent betreft, voorziet artikel 43bis, 2de lid Strafwetboek in een subsidiaire mogelijkheid tot verbeurdverklaring van zaken, bedoeld in artikel 42, 3° Strafwetboek, die op zichzelf niet kunnen verbeurdverklaard worden omdat ze onvindbaar zijn in het vermogen van de veroordeelde (wat niet noodzakelijk betekent dat ze er niet zijn, cf. C.

    Desmet

    , Derdenbescherming bij strafrechtelijke inbeslagname en Verbeurdverklaring, T.Strafr. 2008, 256). Deze subsidiaire mogelijkheid bestaat erin dat de rechter aan de veroordeelde de verplichting oplegt om een bepaalde geldsom te betalen. Deze geldsom is de door de rechter geschatte tegenwaarde van de onvindbare vermogensvoordelen. Deze vorm van confiscatie lijkt dus meer op een geldboete dan op een verbeurdverklaring in de strikte zin van het woord.

    De rechtspraak is altijd soepel geweest ten aanzien van de interpretatie van artikel 43bis, 2de lid Strafwetboek en de relatie van dit artikel met artikel 42, 3° Strafwetboek. Om tot waardeconfiscatie te kunnen besluiten, hoeft niet eerst een grondig onderzoek gevoerd te worden naar de zaken zelf die het wederrechtelijke vermogensvoordeel uitmaken. De rechter mag ook de waarde van de vermogensvoordelen ex aequo et bono schatten (Cass. 2 maart 2010, P.09.1726.N: Artikel 195 Sv. noch enige andere wetsbepaling verhinderen dat de rechter het uit een misdrijf verkregen vermogensvoordeel in billijkheid begroot; hij kan daartoe steunen op de gegevens van het strafdossier die hij onaantastbaar beoordeelt. Zie ook Cass. 14 december 1994, P.94.1033.F en P.

    Van Caenegem

    , "Artikel 43bis en de raming ex aequo et bono. Het arrest van het Hof van Cassatie van 14 december 1994", R.Cass. 1995, 98). Anderzijds mag de rechter tegen een beklaagde ook de objectconfiscatie uitspreken van vermogensvoordelen die zich niet (meer) in zijn vermogen bevinden en moet hij zich dan niet beperken tot een waardeconfiscatie (Cass. 22 juni 2004, P.04.0397.N; zie ook hoger).

    Wanneer het over de verbeurdverklaring van geldsommen gaat, bestaat er vrij veel verwarring tussen de objectconfiscatie en de waardeconfiscatie. Nochtans is het onderscheid tussen de beide vormen van verbeurdverklaring van groot belang voor de tenuitvoerlegging. Ook wat de witwaswetgeving tot 1 september 2007 betreft, is het onderscheid van groot belang, nu artikel 505 Strafwetboek tot die datum niet voorzag in de verbeurdverklaring per equivalent van het voorwerp van het witwasmisdrijf (wetswijziging van 10 mei 2007, BS 22 augustus 2007 en in werking getreden op 1 september 2007. Sinds deze laatste datum is ook m.b.t. het witwasmisdrijf een (verplichte) verbeurdverklaring per equivalent ingevoerd in art. 505, 6de en 7de lid (nieuw) Sw. Voor de witwasmisdrijven gepleegd vóór 1 september 2007 blijft echter, conform art. 2 Sw., de oude witwaswetgeving van toepassing).

    Inmiddels heeft het Hof van Cassatie meer duidelijkheid geschapen in deze materie. In zijn arrest van 4 april 2004 (P.06.0042.N) had het Hof al bevestigd dat de verbeurdverklaring per equivalent enkel kan toegepast worden met betrekking tot de zaken bedoeld in artikel 42, 3° Strafwetboek en niet met betrekking tot de zaken bedoeld in artikel 42, 1° Strafwetboek (waaronder zaken die het voorwerp van witwassen uitmaken).

    In zijn arrest van 6 juni 2006 (P.06.0274.N) stelde het Hof verder:

    Wanneer de witgewassen vermogensvoordelen geldsommen zijn waarvan ermee overeenstemmende bedragen in het patrimonium van de dader van de witwasoperatie worden aangetroffen, kan de rechter oordelen dat die bedragen de witgewassen geldsommen zijn die zich steeds in het patrimonium van de dader bevinden en aldus het voorwerp van het misdrijf zijn. De verbeurdverklaring van die geldsommen heeft geen betrekking op bedragen die overeenstemmen met vermogensvoordelen die niet in het vermogen van de beklaagde gevonden zijn, als bedoeld in artikel 43bis, 2de lid Strafwetboek.

    Het onderscheid tussen de objectconfiscatie van soortzaken en de verbeurdverklaring per equivalent is, overeenkomstig het voorgaande, te maken overeenkomstig de volgende hypothesen:

    – wanneer soortzaken voorafgaandelijk in beslag zijn genomen of anderszins geïndividualiseerd zijn, dan rekent de rechter de verbeurd te verklaren soortzaken desgewenst en soeverein toe op de geïndividualiseerde soortzaken en verklaart hij deze soortzaken verbeurd bij wijze van objectconfiscatie. Het is, voor de duidelijkheid en met het oog op de tenuitvoerlegging, aangewezen dat de rechter in zijn vonnis en zeker in het beschikkend gedeelte daarvan ook melding maakt van de (beslag) maatregel waardoor die soortzaken geïndividualiseerd zijn;

    – wanneer soortzaken niet geïndividualiseerd zijn en volgens de rechter nog te vinden zijn in het vermogen van de beklaagde, dan kan hij daarvan de objectconfiscatie uitspreken;

    – wanneer soortzaken niet geïndividualiseerd en volgens de rechter niet meer te vinden zijn in het vermogen van de beklaagde, dan kan hij deze zaken verbeurdverklaren of de beklaagde – bij wijze van verbeurdverklaring per equivalent – veroordelen tot het betalen van een geldsom die hij bepaalt als de tegenwaarde van de onvindbare vermogensvoordelen.

    Het type verbeurdverklaring in de twee laatste hypothesen kan zijn belang hebben voor wat de verbeurdverklaring van het witwasvoorwerp in de oude witwaswetgeving betreft, maar is weinig relevant op het punt van de tenuitvoerlegging vermits deze hoe dan ook moet afgehandeld worden als een waardeconfiscatie (zie hoger).

    3. Het onderscheid tussen de objectconfiscatie en de waardeconfiscatie ligt zoals gezegd in belangrijke mate op het vlak van de tenuitvoerlegging.

    Het gevolg van de waardeconfiscatie is dat ten laste van het vermogen van de veroordeelde een schuld wordt gecreëerd, die onderworpen is aan de regels van het burgerlijk recht. De artikelen 7 en 8 Hypotheekwet zijn van toepassing. De veroordeelde is ertoe gehouden, onder verband van al zijn tegenwoordige of toekomstige goederen, zijn uit de waardeconfiscatie voortvloeiende schuld te voldoen. Bij gebrek aan vrijwillige voldoening kan de schuld ingevorderd worden door gebruik van de dwangmaatregelen die voorzien zijn in het gerechtelijk privaatrecht. Onder meer de zaken die per equivalent in beslag zijn genomen op grond van artikel 35ter Wetboek van Strafvordering komen in aanmerking als executieobject. Dit artikel laat toe een bewarend beslag te leggen op een deel van het vermogen van de verdachte, ter waarde van de vermoedelijke vermogensvoordelen die voor waardeconfiscatie in aanmerking komen (zie ook verder).

    De schuldvordering die door de waardeconfiscatie in hoofde van de Staat wordt gecreëerd, is louter chirographair. Er is daarvoor immers geen wettelijk voorrecht bepaald. Uiteraard kan de schuldvordering enkel geïnd worden ten laste van het vermogen van de veroordeelde zelf, en niet ten aanzien van een ander vermogen. Er is geen relatie vereist tussen de executieobjecten en enig misdrijf waarvoor de schuldenaar werd veroordeeld.

    Daarentegen doet de objectconfiscatie de eigendom zelf van de verbeurdverklaarde zaken overgaan op de Staat. Met andere woorden, als gevolg van het in kracht van gewijsde treden van de uitspraak houdende verbeurdverklaring, vervalt het bestaande eigendomsrecht over de verbeurdverklaarde zaak. Deze eigendom komt dan toe aan het private domein van de Staat, die de zaak waar nodig verkoopt en de opbrengst in de Schatkist stort (zie in het bijzonder de art. 165, 197 en 197bis Sv. De ontvanger der Domeinen realiseert de verbeurdverklaarde zaken die hem door de griffie of door het openbaar ministerie zijn overgedragen en stort de opbrengst in de Staatskas of, bij toewijzing, aan de burgerlijke partij, cf. E.

    Francis

    , De uitvoering van de verbeurdverklaring: interne en internationale aspecten in

    Belgisch-Luxemburgse Unie Voor Strafrecht

    , De strafuitvoering, 1-55). Deze vorm van verbeurdverklaring kan vergeleken worden met een gedwongen onteigening, die aan de Staat een zakelijk recht op de verbeurdverklaarde zaken verschaft (Beslagr. Namen 15 april 2005, onuitg.) (te noteren is wel dat, in geval van verbeurdverklaring met toewijzing, de ontvanger van de Domeinen de ingevorderde gelden of de opbrengst van de verbeurdverklaarde zaken niet in de Schatkist zal storten, maar zal overmaken aan de burgerlijke partij (zie ook verder)). De objectconfiscatie is niet in de eerste plaats gebonden aan een persoon maar aan een vermogen, meer bepaald aan het vermogen waarin de zaak zich bevindt. Het is de eigenaar van het vermogen waaruit de zaak als gevolg van de verbeurdverklaring gehaald wordt, die het voorwerp is van de desbetreffende sanctie (cf. Cass. 14 januari 2004, P.03.1185.F).

    Het Hof van Cassatie verwoordde het voorgaande meer specifiek als volgt: De beslissingen tot verbeurdverklaring van zowel de artikelen 42, 43bis als de hier toepasselijke versie van artikel 505 Strafwetboek hebben in de regel een zakelijke werking, dit wil zeggen dat ze op zaak zelf slaan. De eigendom daarvan wordt aan de Staat overgedragen van zodra het vonnis dat de verbeurdverklaring uitspreekt, in kracht van gewijsde is gegaan. Er kan evenwel geen onmiddellijke eigendomsoverdracht door de verbeurdverklaring zelf zijn van geldsommen die niet vooraf in klinkende munt in beslag werden genomen. De staat wordt door de verbeurdverklaring dan slechts schuldeiser voor die geldsommen (Cass. 16 oktober 2007, P.07.1202.N. Zie ook Cass. 4 september 2007, P.07.0219.N) Bij deze formulering is echter een kanttekening te maken voor wat de verwijzing naar artikel 43bis, 2de lid Strafwetboek betreft. De verbeurdverklaring op basis van dit artikel kan immers geen zakelijke werking kan hebben omdat zij geen welbepaalde zaken tot voorwerp heeft, maar wordt geïnd op het ganse vermogen van de veroordeelde (cf. Cass. 3 juni 2009, P.08.1732.F). De casus betrof echter het verbod op meervoudige verbeurdverklaring (zie in dat verband ook: E.

    Francis

    , De verbeurdverklaring van zaken: niet te veel, NC 2007, afl. 6, 431-435) waarbij de waardeconfiscatie op grond van artikel 43bis Strafwetboek onder hetzelfde regime werd geplaatst als de objectconfiscatie op grond van artikel 42, 3° Strafwetboek. Een meervoudige verbeurdverklaring kan immers, ongeacht of het om objectconfiscaties dan wel om (subsidiaire) waardeconfiscaties gaat, in de tenuitvoerlegging leiden tot een dubbele sanctionering voor in se dezelfde feiten (dit probleem stelt zich niet bij de meervoudige verbeurdverklaring van enkel specieszaken. Zo speelt het geen rol of een voertuig eenmaal of meerdere malen wordt verbeurdverklaard. De tenuitvoerlegging kan immers toch slechts slaan op dat ene voertuig. Anders is het wanneer o.a. geld (als soortzaak of per equivalent) wordt verbeurdverklaard, bijvoorbeeld als vermogensvoordeel uit het basismisdrijf én als voorwerp van een witwasmisdrijf. In dat geval kan immers dezelfde geldsom meermaals uit het vermogen van de veroordeelde gehaald worden naar aanleiding van elke verbeurdverklaring).

    De objectconfiscatie heeft ook tot gevolg dat, ingeval de verbeurdverklaarde zaak bestaat uit een schuldvordering van de veroordeelde tegen een derde (bv. in een bancaire relatie), de Staat van rechtswege schuldeiser wordt van die derde zonder dat daarbij enige uitvoeringsmaatregel te pas komt (Cass. 28 juni 2007, C.02.0173.F: Door de verbeurdverklaring van het litigieuze bedrag is de Staat schuldeiser van dat bedrag geworden jegens de Deposito- en Consignatiekas, zonder dat een maatregel van tenuitvoerlegging noodzakelijk is om de beschikking ervan aan de veroordeelde te onttrekken). Dit heeft zijn belang voor de verjaring van de verbeurdverklaring (art. 94 Sw., zoals gewijzigd door art. 48 van de voormelde wet van 11 februari 2014). Die verjaring is immers enkel van toepassing wanneer de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring een uitvoeringshandeling vereist. De verjaring van de straf is immers het verval van het recht om de straf uit te voeren nadat een zekere termijn is verlopen (J.

    Rozie

    , Voordeelsontneming, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, nr. 362). In de mate waarin de verbeurdverklaring slaat op dezelfde zaken als deze die voorheen in beslag werden genomen, is er geen uitvoeringshandeling vereist opdat de Staat eigenaar zou worden van de al onder beslag staande zaken. Zulke verbeurdverklaring dus kan niet verjaren (Cass. 11 januari 1990, 8453-8541: Overwegende dat de verbeurdverklaring van de schuldvorderingen van de verweerder [...] op de bank, ook al droeg ze de eigendom van de door de bank aan verweerder verschuldigde geldsommen niet over aan de Staat, deze laatste tot schuldeiser maakte van die geldsommen op het credit van geïndividualiseerde en vooraf in beslag genomen bankrekeningen, zonder dat een uitvoeringsmaatregel vereist was om de beschikking ervan aan de verweerder […] te onttrekken of om ze ter beschikking te stellen van de Staat, die zich op ieder ogenblik de door de bank verschuldigde geldsommen kan doen uitbetalen; Dat de verbeurdverklaring, onherroepelijk geworden ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane veroordeling, niet meer voor verjaring vatbaar is).

    Een dergelijke situatie ontstaat echter niet in geval van een verbeurdverklaring per equivalent, ook al werd voorheen, overeenkomstig artikel 35ter Wetboek van Strafvordering, beslag per equivalent gelegd op bepaalde zaken. In dat geval ontstaat er immers geen eenheid tussen de veroordeling en de tenuitvoerlegging van de straf. De waardeconfiscatie verplicht enkel tot de betaling van een bedrag vanuit het vermogen van de veroordeelde. De per equivalent in beslag genomen zaken gelden enkel als een zeker gesteld onderdeel van dit vermogen, zoals dit het geval is bij een bewarend beslag in burgerlijke zaken. In functie van de rangregeling met andere schuldeisers van de veroordeelde is het trouwens mogelijk dat de per equivalent in beslag genomen zaken uiteindelijk in het vermogen van een andere schuldeiser van de veroordeelde zullen belanden en niet in het vermogen van de Staat, die door de waardeconfiscatie slechts een gewone schuldeiser wordt.

    5. De verbeurdverklaring van het voorwerp en het instrument van het misdrijf (art. 42, 1° en 43 Sw.)

    1. Op grond van artikel 43 Strafwetboek is de verbeurdverklaring van het voorwerp en het instrument van een misdaad of een wanbedrijf (bij overtreding wordt de verbeurdverklaring slechts uitgesproken in de gevallen bij de wet bepaald (art. 43, 2de lid)) verplicht, mits het eigendom van de veroordeelde is. De toepassing van artikel 21ter Wetboek van Strafvordering in geval van overschrijding van de redelijke termijn heeft geen invloed op het verplichte karakter van de verbeurdverklaring (Cass. 14 oktober 2009, P.08.1095.F). De eventuele contraventionalisering van een wanbedrijf heeft geen invloed op de verbeurdverklaring, vermits deze laatste niet behoort tot de straffen die bij toepassing van art. 85 Sw. kunnen verminderd worden in geval van verzachtende omstandigheden; cf.

    B. Dejemeppe

    , La confiscation. L'état du droit en 2004, Beslag en verbeurdverklaring van criminele voordelen, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 106).

    De feitenrechter beoordeelt soeverein of de zaken die hij verbeurdverklaart, bestemd waren tot het plegen van het tot zijn beoordeling staande misdrijf en of de eigendom van die zaken aan de veroordeelde toebehoort (Cass. 2 oktober 1973, Arr.Cass. 1974, 123). Om het eigendomsvereiste te beoordelen moet de rechter

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1