Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Duiding Deontologie Juridische beroepen: Gerechtsdeurwaarders
Duiding Deontologie Juridische beroepen: Gerechtsdeurwaarders
Duiding Deontologie Juridische beroepen: Gerechtsdeurwaarders
Ebook499 pages4 hours

Duiding Deontologie Juridische beroepen: Gerechtsdeurwaarders

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In een handig naslagwerk  bespreekt het boek de deontologische code van de gerehtsdeurwaarders
De (vaak artikelsgewijze) commentaren  waarbij geput wordt uit rechtspraak en rechtsleer zijn geschreven door specialisten inzake de deontologie van gerechtsdeurwaarders
LanguageNederlands
Release dateApr 9, 2015
ISBN9782804480714
Duiding Deontologie Juridische beroepen: Gerechtsdeurwaarders

Related to Duiding Deontologie Juridische beroepen

Related ebooks

Reviews for Duiding Deontologie Juridische beroepen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Duiding Deontologie Juridische beroepen - Pascal Lombardi

    (art.45)

    I. Nieuw statuut

    Wet 10 oktober 1967 – Ger.W. (uittreksel art. 509–518)

    K.B. 2 april 2014 – Gerechtsdeurwaarders, statuut

    Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek (B.S. 31 oktober 1967)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. Ingevoegd bij art. 1 wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967

    Bert Nelissen

    1. Literatuur:

    M. Briers, H. Jespers en R. Dujardin

    , De gerechtsdeurwaarder. Een praktisch repertorium - L’huissier de justice. Un répertoire pratique, Antwerpen, Story-Scientia, 1989.

    G. De Leval

    , Le nouveau statut des huissiers de justice, JT 1992, 707-709.

    M. Briers

    , Le nouveau statut de l’huissier de justice, Mensuel du Notariat et de la Fiscalité 1992/10, 219-228.

    E. Boigelot

    ., Du côté de la loi, Cah. Dr. Jud. nr. 10 1992, 121-123.

    G. D

    e

    L

    eval

    , l'Huissier de Justice, un nouveau jurist pour l'an 2000, in Liber Amicorum M. Briers 1993, 92-107.

    G. De Leval

    , "Institutions Judiciaires – Introduction au droit judiciaire privé", 2e ed., Edition Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège 1993, 397-445.

    E. D

    irix

    , De gerechtsdeurwaarder in het executierecht, De Gerechtsdeurwaarder 1994, 1-19.

    A. V

    erbeke

    , De gerechtsdeurwaarder: motor en garantie voor een effectieve executie, TBBR 1999, 94 e.v.

    G. D

    e

    L

    eval

    , e.a., De sociale en economische rol van de gerechtsdeurwaarder, Brussel, 2000.

    P. D

    e

    P

    uydt

    , De aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, Brussel, 2009.

    P. D

    e

    P

    uydt

    , Een heet hangijzer inzake beroepsaansprakelijkheid. Advocaat of gerechtsdeurwaarder: wie betaalt het gelag?, in Permanente vorming van de gerechtsdeurwaarders, Brussel, 1996, 189-215.

    E. Leroy

    en A.

    Roger

    , Statut, fonctions et responsabilité de l’huissier de justice, Ius & Actores 2009, p. 47-109.

    H. Marot

    en O.

    Beaujean

    , L’huissier de justice et vos dettes, de Boeck en Larcier, 2011.

    B. De Groote

    en G.

    Van de Perre

    , De gerechtsdeurwaarder in de 21ste eeuw op de inrit van de informatiesnelweg?, Ius & Actores 2013/2, p. 41-64.

    F. De Grave

    , Le nouveau statut des huissiers de justice, BSJ 2013, p. 11.

    E. Leroy

    , Projet de réforme du statut des huissiers de justice: à l’orée du bois, une quiétude au royaume des ombres?, Ius & Actores 2013/2, p. 277-290.

    F. Snoeck

    , Open vizier op de toekomst, Ius & Actores 2013/2, p. 65-70.

    G. de Leval

    , Inquiéter ses certitudes et veiller à se rendre réellement et notoirement indispensable - Exposé de clôture, Ius & Actores 2013/2, p. 25-40.

    P. Lombardi

    , Het nieuwe statuut van de gerechtdeurwaarders onder de loep, RW 2013-14, nr. 32, p. 1243-1247.

    Vanuit een historisch perspectief:

    R. D

    ujardin

    , De geschiedenis van de gerechtsdeurwaarder tot het einde van de 18e eeuw, De Gerechtsdeurwaarder 1988, 84-165.

    X. L

    esage

    , Den deurwaerder. Geschiedenis van het deurwaardersambt, Kapellen, 1993.

    2. Algemene beschouwingen:

    Met de wet van 7 januari 2014 (BS 24 januari 2014) kregen de gerechtsdeurwaarders een nagelnieuw statuut, dat van kracht werd op 1 februari 2014. Het was al van 1992 geleden dat er nog iets veranderd werd aan dit statuut, en om rechtszekerheid te creëren drong een nieuw statuut zich op. Niet alleen de benoemingsprocedure moest dringend herzien worden, maar heel het statuut van de gerechtsdeurwaarder was aan een grondige opfrisbeurt toe.

    De hervorming bevat de volgende krachtlijnen:

    2.1. Modernisering en objectivering van het benoemingsproces/opwaardering van het statuut van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder

    De bottleneck inzake benoemingen en de vele procedures voor de Raad van State toonden maar al te duidelijk aan dat er nood was aan een modernisering van de procedures tot instroom van het beroep. In grote lijnen gaat het dan in eerste instantie om het objectiveren van de benoemingsprocedures, met de oprichting van gemengd samengestelde benoemingscommissies. Deze commissies zijn bevoegd zowel voor de benoeming tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder als tot titularis-gerechtsdeurwaarder. Naast de voorwaarde om over een rechtendiploma te beschikken en een vruchtvolle stageperiode (van 2 jaar) te doorlopen, wordt daarnaast een vergelijkend examen ingevoerd om benoemd te kunnen worden tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Dit examen bevat zowel een theoretisch als een praktisch luik. Deze nieuwe procedure geldt niet voor personen die de titel van kandidaat-gerechtsdeurwaarder reeds dragen. Zij worden van rechtswege benoemd. Pas wie minstens 5 jaar ervaring als kandidaat-gerechtsdeurwaarder kan laten gelden, komt in aanmerking voor een benoeming tot gerechtsdeurwaarder. Dezelfde benoemingscommissie zal ook hier, na het inwinnen van de wettelijk vereiste adviezen, aan de Minister van Justitie een lijst bezorgen met de 3 beste in volgorde gerangschikte kandidaten. De Minister van Justitie draagt vervolgens een kandidaat aan de Koning voor ter benoeming. Daarnaast wordt het statuut van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder fundamenteel opgewaardeerd. Zij worden volwaardig in de structuur en organisatie van het beroep opgenomen, door o.a. lidmaatschap van de arrondissementskamers en de Nationale Kamer. Zij zullen hier dezelfde rechten en plichten hebben als de titularis-gerechtsdeurwaarders. Keerzijde is dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarders op hun beurt ook volwaardig onderworpen worden aan het nieuwe tuchtrecht.

    2.2. Regulering van de continuïteit van kantoren en uitstroom van het beroep

    Het ontbreken van een wettelijk kader ingeval van overlijden, ontslag of afzetting veroorzaakte een discontinuïteit, wat de openbare dienstverlening in het gedrang bracht en een slechte zaak uitmaakte voor de ontslagnemende of overleden gerechtsdeurwaarder en zijn erfgenamen, personeel en opdrachtgevers. In de praktijk leidde dit vooral tot problemen voor de alleenwerkende (niet-geassocieerde) gerechtsdeurwaarder (46% volgens cijfers van de NKGB). Het nieuwe statuut voorziet daarom in een regeling die de continuïteit waarborgt met de aanstelling van een waarnemend gerechtsdeurwaarder, en voorziet dat de opvolger van een gerechtsdeurwaarder die niet in vennootschap samenwerkte, alle lopende arbeidsovereenkomsten overneemt, net als de huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten die betrekking hebben op de kantoorinfrastructuur.

    2.3. Deontologie en tucht

    Gerechtsdeurwaarders kunnen hun monopolie en bevoorrechte statuut van openbaar ministerieel ambtenaar, bekleed met overheidsgezag, pas legitimeren vanuit een zeer strikte beroepsethiek en deontologie. Naast het feit dat bepaalde misdragingen strafrechtelijk beteugeld moeten worden, is een goed functionerend tuchtrecht van wezenlijk belang. Enkel daardoor kunnen gerechtsdeurwaarders het vertrouwen van de overheid en rechtsonderhorigen onvoorwaardelijk blijven genieten en kan men een korps van (zelfstandige) ambtenaren uitbouwen, klaar om hun ambt in deze hoogtechnologische en alsmaar meer gejuridiseerde samenleving waar te nemen en tal van nieuwe opdrachten te vervullen.

    Met het nieuwe statuut worden de tuchtstraffen aanzienlijk verzwaard en uitgebreid, het tuchtrecht wordt uit de arrondissementele sfeer gehaald en opgetild naar een niveau van tuchtrechtspraak op het niveau van het hof van beroep. De tuchtrechtspraak is eveneens niet langer meer in handen van enkel beroepsgenoten, hetgeen de credibiliteit verhoogt. Externen doen hun intrede, wat de aanvaarding van de beslissingen inzake tucht bij de buitenwereld, en in het bijzonder bij de klagers, enkel kan verhogen.

    Daarmee mag evenwel niet gesteld worden dat het oude tuchtrecht niet of slecht functioneerde. De beschikbare cijfers (zie verder) tonen immers aan dat in het verleden nauwelijks of geen effectieve tuchtstraffen tegen gerechtsdeurwaarders werden uitgesproken, hoewel aanzienlijk wat klachten werden geformuleerd.

    Zulks is in eerste instantie de grote verdienste van de syndici en verslaggevers van de oude 27 gerechtelijke arrondissementsraden, die terzake klaarblijkelijk met zeer gunstig gevolg hun bemiddelende en verzoenende taak uitoefenden.

    Het is daarenboven een vaststaand feit dat het overgrote merendeel van de klachten ab initio kennelijk en manifest ongegrond zijn, veelal geformuleerd door klagers die niet willen betalen, eerder dan door schuldenaars die niet kunnen betalen, en er voornamelijk op gericht zijn de procedure van tenuitvoerlegging te blokkeren, minstens te vertragen.

    Het probleem met het oude tuchtrecht was dan ook waarschijnlijk in eerste instantie een probleem van perceptie en effectiviteit. Het corps van gerechtsdeurwaarders is een integer corps, maar de weinige excessen die er bestonden, moeten effectief en snel aangepakt kunnen worden. Dat daarbij de ons-kent-ons-mentaliteit minstens een schijn van partijdigheid wekte voor de klagers, kan niet ontkend worden. De intrede van externen in het tuchtrecht drong zich dan ook op.

    De oorspronkelijke wet, die pas dateert van 7 januari 2014 werd evenwel reeds substantieel gewijzigd door 2 programmawetten, te weten:

    – de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (BS 14 mei 2014).

    – de wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake justitie (I) (BS 14 mei 2014).

    Pertinente vragen die bij de inwerkingtreding van het nieuwe tuchtrecht kunnen gesteld worden zijn of er een voldoende buffer werd ingebouwd om kennelijke ongegronde klachten af te wijzen en of de nieuwe arrondissementsraden (in de nog slechts 12 gerechtelijke arrondissementen) en de nationale verslaggever van de NKGB voldoende administratief zijn uitgerust om deze zware taak op de schouders naar behoren te kunnen uitoefenen. Alleen al het secretariaatswerk dat met deze taak verband houdt, neemt erg grote proporties aan. In het verleden werd deze taak afzonderlijk uitgeoefend in de 27 verschillende gerechtelijke arrondissementen, wat voor aanzienlijk meer spreiding zorgde.

    Dat het tuchtrecht nieuwe stijl tot veel grotere uniformiteit zal leiden, staat evenwel buiten kijf.

    Dat het nieuwe statuut geen eindpunt is, moge duidelijk zijn. Het is, integendeel, enkel en alleen een verse start. Het nieuwe statuut kent ruime bevoegdheden toe aan de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, die zo in staat is om zelf haar toekomst te bepalen in functie van de noden van het beroep. In die zin worden de gerechtsdeurwaarders opgeroepen tot responsabilisering. Er staat bijgevolg ook bijzonder veel werk op stapel: een nieuw reglement van tucht en deontologie, een programma voor het vergelijkend examen, uniforme evaluatiecriteria voor de benoemingscommissie, een ombudsdienst, een opleidingscentrum, gestructureerd zelfonderzoek met de focus op de (financieel-economische) impact van de gerechtsdeurwaarder op de maatschappij, de uitbreiding en de opvolging van de technische platformen, en zoveel meer.

    Dat het corps deze opportuniteit met beide handen aangreep, blijkt uit het feit dat op nau-welijks een jaar tijd reeds heel wat realisaties plaatsvonden:

    – het juridisch-maatschappelijk kenniscentrum voor gerechtsdeurwaarders Vzw, afgekort SAM-TES, werd in juni 2014 boven het doopvont gehouden;

    – het schriftelijk gedeelte van het eerste vergelijkend examen voor kandi-daat-gerechtsdeurwaarders vond plaats op 13 december 2014;

    – op de Buitengewone Algemene Vergadering van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van 17 december 2014 werden 4 interne reglementen goedgekeurd ter uitvoering van het nieuwe statuut:

    * het reglement van inwendige orde (het huishoudelijk reglement);

    * het overgangsreglement inzake het toezicht van de derdenrekening;

    * het reglement inzake de permanente vorming;

    * het vademecum met betrekking tot het tuchtrechtelijk onderzoek.

    De 3 eerste reglementen traden in werking op 2 januari 2015, het 4e trad in werking op 17 december 2014.

    (Uittreksel)

    Tweede deel - Rechterlijke organisatie

    Boek IV - ¹[Gerechtsdeurwaarders]¹

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. Opschrift vervangen bij art. 2 wet 7 januari 2014, B.S. 22 januari 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 12)

    Hoofdstuk I - ¹[Titel, benoeming, eed en standplaats]¹

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. Opschrift vervangen bij art. 2 wet 7 januari 2014, B.S. 22 januari 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 12)

    Art. 509.

    ¹[§ 1. Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren en ministeriële officieren in de uitoefening van de ambtelijke taken die door een wet, decreet, ordonnantie of koninklijk besluit aan hen zijn opgedragen of voorbehouden.

    Zij verlenen authenticiteit aan hun akten overeenkomstig artikel 1317 van het Burgerlijk Wetboek.

    In elk gerechtelijk arrondissement zijn er gerechtsdeurwaarders. Zij worden door de Koning voor het leven benoemd uit de kandidaten voorgedragen overeenkomstig de in artikel 515 bepaalde regels.

    § 2. Een gerechtsdeurwaarder die eervol ontslag genomen heeft, mag de titel voeren van ere-gerechtsdeurwaarder, indien die hem door de Koning werd verleend.

    ²[§ 3. De gerechtsdeurwaarder is persoonlijk aansprakelijk voor de fouten die hij begaat in de uitoefening van zijn ambt, ongeacht of hij dat ambt al dan niet binnen een onderneming uitoefent. Hij is verplicht die aansprakelijkheid te verzekeren ten belope van vijf miljoen euro. Hij kan echter slechts aansprakelijk worden gesteld ten belope van maximum 5 miljoen euro per schadegeval.]²

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Vervangen bij art. 2 wet 7 januari 2014, B.S. 22 januari 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 12)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  2. – § 3 toegevoegd bij art. 223 wet 25 april 2014, B.S. 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 230)

    Bert Nelissen

    De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en ministerieel officier die zijn functie uitoefent onder het statuut van een vrij beroep. Hij heeft bijgevolg een dubbele professionele identiteit: hij is én openbaar ambtenaar, en als dusdanig zowel uitvoeringsagent van de uitvoerende macht en de rechterlijke macht, én hij oefent zijn beroep uit als zelfstandige.

    Omdat de overheid hem een deel van haar openbare macht heeft overgedragen (de imperiumbevoegdheid), is de gerechtsdeurwaarder een openbaar en ministerieel ambtenaar. Niet enkel een openbaar ambtenaar in een ivoren toren, tevens een openbaar officier, aanspreekbaar en rechtstreeks ten dienste van het publiek. Als correlatief voor zijn monopolietaken, heeft de gerechtdeurwaarder een ministerieplicht, en mag hij bijgevolg zijn tussenkomst niet weigeren, tenzij zijn deontologie of de wet hem dat zouden verbieden. Gevolg van zijn imperiumbevoegdheid is dat hij zijn akten authenticiteit verleent, het onweerlegbaar vermoeden dat de akte de waarheid inhoudt, behoudens de bijzondere procedure van inschrijving wegens valsheid in geschrifte (zie art. 194-197 Sw.). Hij is alzo, evenals de Notaris, een zekerheidsfactor in het rechtsverkeer. Hij handelt nooit op eigen initiatief, maar steeds op vraag van iemand die hem een formele opdracht heeft gegeven. Toch kan (en moet) hij zich voor zijn tussenkomst laten betalen (art. 519 Ger.W. dat van openbare orde is), weliswaar volgens een door de overheid bij KB bepaald, vast tarief (KB van 30 november 1976 betreffende het tarief der akten verricht door de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke- en handelszaken, BS 8 februari 1977, gewijzigd bij KB van 27 december 1977, BS 30 december 1977).

    Als beoefenaar van een vrij beroep handelt de gerechtsdeurwaarder op een onafhankelijke en onpartijdige wijze. Daarbij stelt hij zijn professionele kennis ten dienste van eender wie. Als zelfstandige ontvangt hij van de overheid noch loon noch enige vergoeding.

    Dit amfibiestatuut (F. S

    noeck

    , De gerechtsdeurwaarder, statuten en taken en zijn economische rol voor bedrijfsleven en de overheid, in Nieuwsbrief van de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders, jaargang 2, nr. 3, oktober 2003) geeft de gerechtsdeurwaarder een enorme slagkracht en maakt dat hij groot vertrouwen en onafhankelijkheid geniet. Dit statuut vormt de garantie voor het respecteren van het gelijkheidsbeginsel en het onpartijdigheidsbeginsel. Het is een ijzersterke waarborg waardoor de rechtsstaat in stand wordt gehouden. De gerechtsdeurwaarder staat boven de partijen, moet afstand nemen van gekleurde visies, en is, ondanks het feit dat hij aangesteld wordt door één partij, betrokken bij de belangen van alle partijen als mandataris in eerste rang van het gerecht, het algemeen belang, de samenleving. Hij is in dit opzicht meerzijdig partijdig (A. V

    erbeke

    , de gerechtsdeurwaarder anno 2001. Nieuwe opdracht. Nieuw Statuut. Nieuwe tucht, in De Gerechtsdeurwaarder in Europa: de keuze voor de toekomst", Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders (ed.), Intersentia, Antwerpen, 2001, 83).

    Er werd niet voorzien in een verplichte pensionering (zoals in het Notariaat op 67 jaar). Een benoeming tot titularis-gerechtsdeurwaarder blijft voor het leven, met die nuancering dat degenen die ouder zijn dan 70 jaar niet meer zijn inbegrepen in het door de Koning bepaalde aantal.

    Daarvoor waren verschillende redenen:

    – De gerechtsdeurwaarder oefent een vrij beroep uit. Deze uitoefening aan een leeftijdsbeperking onderwerpen zou strijdig zijn met de essentie van een vrij beroep.

    – Ook de demografische en maatschappelijke evoluties moeten in acht worden genomen. Mensen worden niet alleen ouder maar ook de levenskwaliteit bij ouderen stijgt voortdurend. Een verplichte opruststelling is nog moeilijk te verzoenen met een beleid dat mensen aanmoedigt tot langer werken en de reeds doorgevoerde en mogelijke verdere wettelijke verhogingen van de pensioenleeftijd.

    – Tenslotte moet er ook met een aantal aan de uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder verbonden economisch aspecten rekening worden gehouden:

    Enerzijds blijkt uit de gegevens van de NKGB dat het merendeel van de kandidaten slechts op latere leeftijd (+ 44 jaar) wordt benoemd. Dit impliceert dat bij een verplicht ontslag op 70 jaar het gros van de gerechtsdeurwaarders geen volwaardige loopbaan als titularis kan opbouwen (vergelijk: een volledige loopbaan voor de opbouw van pensioenrechten als bediende bedraagt 45 jaar). In dit verband moet ook worden benadrukt dat ingevolge de toegenomen fiscale en parafiscale druk en de investeringen voor een nieuw benoemde gerechtsdeurwaarder de inkomsten, in vergelijking met 20 tot 30 jaar geleden, ernstig geslonken zijn.

    Gerechtsdeurwaarders moeten dus de mogelijkheid krijgen om ook na het bereiken van de leeftijd van 70 jaar naar eigen inzicht verder te werken, al dan niet in samenwerking met een nieuw benoemde titularis. Dit laatste heeft het niet onbelangrijke voordeel dat er een wisselwerking kan bestaan tussen de verschillende generaties gerechtsdeurwaarders met een zeer nuttige uitwisseling van kennis, ervaring, beschikbaarheid en nieuwe beroepsinzichten tot gevolg.

    Anderzijds is het zo dat er geen wettelijke overnamevergoeding voor de activiteit van gerechtsdeurwaarderskantoren wordt voorzien zodat het onredelijk zou zijn een verplichte opruststelling te voorzien.

    De gerechtsdeurwaarder is als openbaar ambtenaar en ministerieel officier die zijn functies onafhankelijk uitoefent in het kader van een vrij beroep, persoonlijk aansprakelijk voor elke beroepsfout die hij maakt, tenzij de schade het resultaat is van overmacht. Hij handelt in regel als bezoldigd mandataris van de partij die hem heeft aangesteld. Ten aanzien van deze partij is hij contractueel aansprakelijk in geval van een beroepsfout. Ook ten aanzien van derden kan hij aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad of quasi-onrechtmatige daad. Vandaar dat de verplichting werd opgelegd tot het afsluiten van een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid. Deze individuele verzekering wordt thans gedekt door een collectieve beroepsverzekering, afgesloten door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders ten voordele van al haar leden en in het hogere belang van de rechtsonderhorigen, die op deze wijze de garantie hebben dat ze bij een eventueel schadegeval vergoed zullen worden.

    Ingevolge het nieuwe statuut werden eveneens de kandidaat-gerechtsdeurwaarders, als volwaardig lid van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders, opgenomen in de collectieve polis.

    Bij Programmawet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, werd weliswaar het aansprakelijkheidsbedrag expliciet beperkt tot 5 miljoen e per schadegeval.

    Rechtspraak:

    – De gerechtsdeurwaarder is, enerzijds, ministerieel ambtenaar, en als dusdanig zowel hulporgaan van de uitvoerende als van de rechterlijke macht, en, anderzijds, tevens beoefenaar van een vrij beroep. De aan het Hof toevertrouwde toetsing van wettelijke normen aan de artikelen 10 en 11van de Grondwet vereist dat de categorie van personen ten aanzien van wie een mogelijke discriminatie wordt aangevoerd, het voorwerp uitmaakt van een pertinente vergelijking met een andere categorie. Nu noch in de prejudiciële vraag, noch in de motivering van het verwijzingsarrest wordt aangegeven met welke categorie van personen de gerechtsdeurwaarders op tuchtrechtelijk gebied worden vergeleken, kan het Hof niet onderzoeken of de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn geschonden.

    Grondwettelijk Hof, nr. 54/2000, 17 mei 2000 (prejudiciële vraag), BS 28 juli 2000, 26171.

    – In de zin van artikel 36 van de Wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen, oefenen de gerechtsdeurwaarders een vrij beroep uit.

    Cass., 25 mei 1978, Arr.Cass. 1978, 1135 noot VELU, Pas. 1978, I, 1103, JT 1978, 646.

    – Opmerking: zie in diezelfde zin, noot getekend R.H. onder Cass., 17 juni 1941, Pas. 1941, I, 231; Cass. 27 november 1961, Pas. 1962, I, 389; zie ook art. 895 en 1394 van het Ger.W. en art 1317 en 1319 van het BW.

    – In de uitoefening van zijn gerechtelijke bevoegdheden, oefent de gerechtsdeurwaarder prerogatieven uit van de openbare macht, op een dergelijke manier dat hij geen onderneming vormt in de zin van artikel 85 van het Verdrag van de Europese Gemeenschap. De extra-legale en buitengerechtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder daarentegen, niet getarifieerd en waarvoor zij in concurrentie komen met andere titularissen van vrije beroepen of commerciële ondernemingen, nopen wel tot het concept onderneming in de voormelde zin.

    Luik, 1e kamer, 1 februari 2002, JLMB 2002, 550, RDC 2002, 497

    – Wanneer de Wet aan de gerechtsdeurwaarders een monopolie toekent in de tenuitvoerlegging van uitvoerbare titels, dan is de Staat, gelet op artikel 6 EVRM (schending van het recht van toegang tot de rechter bij laattijdige of gebrek aan tenuitvoerlegging) verantwoordelijk bij een eventuele tekortkoming van haar uitvoeringsagenten

    E.H.R.M., 11 januari 2001, P. en B./ RDJP 2003, 11 en

    J. Joos

    , Over gerechtsdeurwaardersfouten en het recht op toegang tot de rechter.

    Rechtsleer:

    J. Delva

    , Gerechtsdeurwaarder en vrij beroep?, in Liber Amicorum Marcel Briers, Gent, Mys en Breesch, 1993, 109-117.

    Art. 510.

    ¹[§ 1. Ieder jaar benoemt de Koning een bepaald aantal kandidaat-gerechtsdeurwaarders.

    § 2. Na het advies van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-gerechtsdeurwaarders, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen gerechtsdeurwaarders-titularis, van het aantal laureaten van vroegere sessies die nog niet benoemd zijn en van de behoefte aan bijkomende kandidaat-gerechtsdeurwaarders. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.

    Het krachtens het eerste lid genomen koninklijk besluit, alsook een oproep tot kandidaatstelling worden jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

    § 3. Om tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder te kunnen worden benoemd, moet de betrokkene:

    1° houder zijn van het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten;

    2° een uittreksel uit het Strafregister kunnen voorleggen dat dateert van na de bekendmaking van de oproep bedoeld in § 2, tweede lid;

    3° Belg zijn en de burgerlijke en politieke rechten genieten;

    4° houder zijn van het in artikel 511 bedoelde stagecertificaat;

    5° voorkomen op de in artikel 513, § 5, bedoelde definitieve lijst.

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. – Vervangen bij art. 2 wet 7 januari 2014, B.S. 22 januari 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 12)

    Bert Nelissen

    De kandidaat-gerechtsdeurwaarder krijgt voor het eerst een basis in de Wet zelf, en niet langer louter in de uitvoeringsreglementering. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder is immers uitgegroeid tot een waardevolle en belangrijke actor die de gerechtsdeurwaarder bijstaat en ondersteunt, hetgeen thans zijn reflectie krijgt in de Wet. Het statuut van de kandidaat wordt daarmee ernstig opgewaardeerd, in eerste instantie door de invoering van een vergelijkend examen voor de toegang tot het statuut van kandidaat, en daarnaast door hun opname in de structuren en organisatie van het beroep, door o.a. hun lidmaatschap van de arrondissementskamers en de Nationale Kamer.

    De kandidaat-gerechtsdeurwaarders worden voortaan benoemd door de Koning en ontvangen niet meer de titel van kandidaat-gerechtsdeurwaarder na een enkele homologatie van de stage.

    De voltooiing van de stage wordt in tegenstelling tot het huidige systeem een beginpunt voor de vorming van hoog opgeleide openbare ambtenaren die het ambt van ministerieel officier dat de wetgever hen toevertrouwt met een bijzondere expertise kunnen uitvoeren. Het oude homologatie-examen wordt een vergelijkend diepgaand examen en wordt een doorgedreven mix van kennis en praktijk.

    Daar waar de vroegere wet de benoemingsvoorwaarden uitdrukkelijk legt bij de benoeming tot het ambt als gerechtsdeurwaarder, worden deze voorwaarden voortaan al bij de benoeming als kandidaat-gerechtsdeurwaarder gelegd. De taak van kandidaat-gerechtsdeurwaarder is niet onbelangrijk. Zij kunnen worden aangewezen om plaatsvervangingen te vervullen en hebben in die functie dezelfde rechten en prerogatieven als een gerechtsdeurwaarder-titularis. De burger mag van een plaatsvervanger verwachten dat deze aan hetzelfde hoge verwachtingspatroon voldoet als de vervangen gerechtsdeurwaarder-titularis die hij onder de arm genomen heeft.

    De facto komt dit neer op de invoering van een numerus-claususprincipe om kandidaat-gerechtsdeurwaarder te kunnen worden. Dit komt evenwel iedereen ten goede: enerzijds zullen de nieuwe kandidaten beter opgeleid zijn, wat een kwaliteitsverhoging met zich meebrengt en anderzijds behoudt elke kandidaat daardoor een redelijk perspectief op benoeming. Gelet de thans geldende gemiddelde leeftijd van benoeming (44 jaar), is dit geen overbodige luxe.

    De nieuwe regeling voor de benoeming van kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt niet voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders die op het ogenblik van inwerkingtreding van de wet (1 februari 2014), de titel van kandidaat-gerechtsdeurwaarder dragen op basis van de vroegere wetgeving (wiens stage dus gehomologeerd werd conform art. 17 van het KB van 30 juni 1993). Het invoeren van een vergelijkend examen voor deze categorie zou afbreuk doen aan de specifieke situatie van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders die al jarenlang plaatsvervangingen vervullen en daarop hun persoonlijke levenssituatie en financiële verbintenissen hebben afgestemd. Conform art 7 van de wet van 7 januari 2014 tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarder worden zij van rechtswege door de koning tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder benoemd.

    Het betreffende Koninklijk Besluit dateert van 9 maart 2014 en werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 april 20140.

    Bemerk ter zake de responsabilisering die bij de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders wordt gelegd. Zij kan adviseren omtrent het aantal te benoemen kandidaten en is volledig verantwoordelijk voor de inhoudelijke en praktische organisatie van het vergelijkend examen en alzo van de benoemingsvoorwaarden voor de toekomstige kandidaat-gerechtsdeurwaarders. Zij draagt alzo een grote verantwoordelijkheid in de uitbouw van de kwaliteit van het ambt.

    Op 27 oktober 2014 werden de drie teksten met betrekking tot de benoeming van nieuwe kandidaat-gerechtsdeurwaarders gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, meer bepaald:

    – koninklijk besluit van 10 april 2014 houdende de vaststelling van het aantal te benoemen kandidaat-gerechtsdeurwaarders;

    – ministerieel besluit van 10 oktober 2014 houdende de goedkeuring van het programma van het vergelijkend examen;

    – de oproep tot kandidaten.

    Op 13 december 2014 vond het schriftelijk gedeelte van het eerste vergelijkend examen plaats.

    Het aantal te benoeming kandidaat-gerechtsdeurwaarders werd voor het jaar 2015 vastgesteld op 17 voor de Franstalige taalrol en 28 voor de Nederlandstalige taalrol.

    Art. 511.

    ¹[§ 1. Om een stagecertificaat te verkrijgen, moet de betrokkene een effectieve stage hebben volbracht van twee volle jaren zonder onderbreking in een of meer kantoren van een gerechtsdeurwaarder stagemeester. De stagemeester is een gerechtsdeurwaarder die reeds minstens vijf volle jaren het ambt uitoefent en die geen hogere tuchtstraf heeft opgelopen.

    § 2. De stage kan pas ingaan nadat de betrokkene het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten heeft behaald.

    § 3. Gelden niet als onderbreking, maar slechts als schorsing van de stage:

    1° een jaarlijkse vakantie van maximum dertig kalenderdagen;

    2° afwezigheden wegens ziekte die gestaafd worden door medische getuigschriften, welke in totaal maximum zes maanden van de stageperiode in beslag mogen nemen;

    3° ouderschapsverlof;

    4° afwezigheden te wijten aan door

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1