Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Duiding Kansspelen
Duiding Kansspelen
Duiding Kansspelen
Ebook1,378 pages12 hours

Duiding Kansspelen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Meest omvattende werk over kansspelen op de Belgische markt:

In 2010 werd de wet wet van 7 mei 1999 op op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers ingrijpend gewijzigd.
Weddenschappen, mediaspelen en online kansspelen werden voor de eerste maal coherent geregeld met de invoering van een vergunningsysteem.
Ook werden de  bevoegdheden van de centrale toezichthouder, de Kansspelcommissie, aanzienlijk verruimd. In dit boek worden de gewijzigde wet en de meest recente uitvoeringsbesluiten uitgebreid besproken
Daarnaast komt ook de loterijwetgeving aan bod, met bijzondere aandacht voor de Nationale Loterij.
Tot slot wordt dieper ingegaan op de fiscale regels die gelden voor kansspelen.

Grondige analyse op basis van rechtspraak en rechtsleer:

Uiterst nuttig voor de praktijk zijn de uitvoerige artikelsgewizje commentaren met verwijzingen naar de relevante rechtspraak en doctrine. De ontwikkelingen op Europees vlak krijgen eveneens ruime aandacht.
LanguageNederlands
Release dateApr 10, 2015
ISBN9782804459734
Duiding Kansspelen

Related to Duiding Kansspelen

Related ebooks

Reviews for Duiding Kansspelen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Duiding Kansspelen - Axel Clerens

    (art.45)

    I. Europees recht

    Verdrag 13 december 2007 – Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (geconsolideerde versie) (uittreksel art. 49, 56)

    Aanbeveling Com. 14 juli 2014 – Onlinegokdiensten, bescherming van consumenten en gebruikers, voorkoming van onlinegokken door minderjarigen

    Verdrag 13 december 2007 betreffende de werking van de Europese Unie (geconsolideerde versie) (PB. C 1159 mei 2008, err., PB. C 29030 november 2009)

    Annotatie die de wetshistoriek weergeeft  1. Laatst vervangen bij geconsolideerde versie, PB. C 32626 oktober 2012

    (Uittreksel)

    Derde Deel - Het beleid en intern optreden van de Unie

    Titel IV - Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal

    Hoofdstuk 2 - Het recht van vestiging

    Art. 49.

    (oud artikel 43 VEG)

    In het kader van de volgende bepalingen zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.

    De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 54, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

    Hoofdstuk 3 - De diensten

    Art. 56.

    (oud artikel 49 VEG)

    In het kader van de volgende bepalingen zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen der Lid-Staten die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.

    Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing verklaren ten gunste van de onderdanen van een derde staat die diensten verrichten en binnen de Unie zijn gevestigd.

    Axel Clerens

    1. De absolute voorrang van Europees recht op nationaal (straf)recht

    Het is vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingevolge het voorrangsbeginsel zoals uitgedrukt in de welbekende arresten Van Gend en Loos (HvJ 26/62, Van Gend en Loos, Jur. 1963, 1), Costa v. Enel (HvJ 6/64, Costa v. Enel, Jur. 1964, 1203) en Internationale Handelsgesellschaft (HvJ 11/70, Internationale Handelsgesellschaft, Jur. 1970, 1125), dat het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU) directe werking heeft in de interne rechtsorde van de lidstaten, en dat elke wet strijdig met de bepalingen ervan onverwijld buiten werking moet worden gelaten (HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, 1299). In het Simmenthal-arrest werd dit inderdaad duidelijk gesteld (HvJ 106/77, Simmenthal, Jur. 1978, 629, punt 24) (eigen cursivering):

    "Dat derhalve op de eerste vraag moet worden geantwoord dat de nationale rechter, belast met de toepassing, in het kader zijner bevoegdheid, van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht, verplicht is zorg te dragen voor de volle werking dezer normen, daarbij zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige bepaling van de – zelfs latere – nationale wetgeving buiten toepassing latende, zonder dat hij de voorafgaande opheffing hiervan via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten.".

    In 2010 heeft het Hof van Justitie dit voorrangsbeginsel specifiek nog herhaald in het kader van een betwisting omtrent de Duitse kansspelwetgeving in de zaak Winner Wetten (HvJ C-409/06, Winner Wetten, Jur. 2010, I, 8015, punten 55-57) (eigen cursivering):

    "Het is eveneens vaste rechtspraak dat elke rechter […] verplicht is, het rechtstreeks toepasselijke recht van de Unie integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, door elke eventueel strijdige bepaling van de nationale wet buiten toepassing te laten, ongeacht of deze van vroegere of latere datum is dan de regel van het recht van de Unie (zie in die zin met name reeds aangehaalde arresten Simmenthal, punten 16 en 21, en Factortame e.a., punt 19).

    Uit het voorgaande volgt dat met de vereisten die in de eigen aard van het recht van de Unie besloten liggen, onverenigbaar is elke bepaling van een nationale rechtsorde of elke wetgevende, bestuurlijke of rechterlijke praktijk die ertoe zou leiden dat aan de werking van het recht van de Unie wordt afgedaan, doordat aan de rechter die bevoegd is om dit recht toe te passen, de bevoegdheid wordt ontzegd, daarbij terstond al het nodige te doen om de nationale wettelijke bepalingen die de volle werking van de rechtstreeks toepasselijke regels van het recht van de Unie zouden kunnen verhinderen, ter zijde te stellen (reeds aangehaalde arresten Simmenthal, punt 22, en Factortame e.a., punt 20).

    Het Hof heeft gepreciseerd dat dit met name het geval zou zijn indien bij een eventuele strijdigheid tussen een bepaling van het recht van de Unie en een latere nationale wet de oplossing van dit conflict zou zijn voorbehouden aan een ander – met een eigen beoordelingsbevoegdheid bekleed – gezag dan de tot toepassing van het recht van de Unie geroepen rechter, ook al zou de hieruit voortvloeiende belemmering voor de volle werking van het recht van de Unie slechts van tijdelijke aard zijn (arrest Simmenthal, reeds aangehaald, punt 23).".

    Men kan hieruit bijgevolg besluiten dat de artikelen 49 en 56 VWEU bij voorrang dienen te worden toegepast en elke daarmee strijdige bepaling van de wet, zelfs van een strafrechtelijk beteugelde wetgeving (zie in het bijzonder voor kansspelen: HvJ C-338/04, C-359/04 en C-360/04, Placanica e.a., Jur. 2007, I, 1891, punten 68-71; HvJ C-347/09, Dickinger en Ömer, www.curia.eu, punt 43; HvJ gevoegde zaken C-72/10 en C-77/10, Costa en Cifone, punt 91, en HvJ C-390/12, Pfleger, punt 64), buiten toepassing dient te worden gelaten. Dit geldt dus ook voor de Belgische Kansspelwet.

    Wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, moeten bovendien de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten in acht worden genomen (zoals de vrijheid van beroep, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom van de art. 15 tot en met 17). Ook voor nationale kansspelregelingen die een of meer fundamentele Verdragsvrijheden beperken (zie infra, punt 2.1) geldt dat de lidstaten deze slechts kunnen rechtvaardigen voor zover zij zich beroepen op rechtvaardigingsgronden in overeenstemming met de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, waaronder de grondrechten van het Handvest (Pfleger, supra, punten 34-36).

    2. Toepasselijk Europeesrechtelijk kader

    2.1. Aanbieden van kansspelen valt onder het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging

    Het aanbieden van kansspelen valt onder het vrij dienstenverkeer zoals vervat in art. 56 VWEU. Het Hof van Justitie laat er inderdaad geen enkele twijfel over bestaan dat ook het grensoverschrijdend aanbieden van kansspelen, weddenschappen of loterijen bescherming geniet onder het Europeesrechtelijk beginsel van het vrij verkeer van diensten (HvJ C-275/92, Schindler, Jur. 1994, I, 1039, punt 58).

    Zodra een aanbieder of exploitant dus regelmatig gevestigd en vergund is in een of meerdere lidstaten van de Europese Unie, kan deze in principe het beginsel van het vrij verkeer van diensten inroepen om dezelfde diensten te verlenen en te promoten in andere landen binnen de Europese Eenheidsmarkt (art. 56 VWEU). Meer nog, het Europese recht garandeert tevens het vrije grensoverschrijdend ontvangen van kansspeldiensten en bijhorende informatie (zie bv. HvJ C-42/07, Bwin v. Santa Casa, Jur. 2009, I, 7633, punt 51, en HvJ gevoegde zaken C-447/08 en C-448/08, Sjöberg en Gerdin, Jur. 2010, I, 6921, punt 32).

    In zijn mijlpaalarresten Gambelli en Lindman van november 2003 oordeelde het Hof van Justitie dat, ook al hebben lidstaten het recht om beperkingen op te leggen voor het grensoverschrijdend aanbieden van gokactiviteiten, deze beperkingen onderhevig dienen te zijn aan een aantal strikte vereisten (HvJ C-243/01, Gambelli, Jur. 2003, I, 13031, en HvJ C-42/02, Lindman, Jur. 2003, I, 13519; zie ook Schindler, supra; HvJ C-124/97, Läärä, Jur. 1999, I, 6067, en HvJ C-67/98, Zenatti, Jur. 1999, I, 7289).

    Voor aanbieders van kansspelen geldt bovendien ook de vrijheid van vestiging zoals vervat in artikel 49 VWEU (zie bv. HvJ C- 64/08, Engelmann, Jur. 2010, I, 8219, punt 28).

    2.2. Voorwaarden voor toegelaten beperkingen op het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging

    Beperkingen op deze Europese vrijheden zijn slechts gerechtvaardigd indien zij aan drie essentiële, cumulatieve voorwaarden voldoen:

    – de beperking in kwestie is niet-discriminatoir, i.e. ze is van toepassing op alle marktoperatoren ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats;

    – de beperking is gerechtvaardigd door een dwingende vereiste van algemeen belang die consequent wordt nagestreefd (HvJ 205/84, Commissie v. Duitsland, Jur. 1986, 3755, punten 27-29); en

    – de beperking is proportioneel, nl. geschikt om het nagestreefde doel te verwezenlijken en gaat niet verder dan wat noodzakelijk is om dit doel te bereiken (HvJ C-55/94, Gebhard, Jur. 1995, I, 4165, punt 37).

    2.2.1. Niet-discriminatie

    De eerste voorwaarde spreekt uiteraard voor zich. Een nationale beperking op het aanbieden van kansspelactiviteiten en/of de vestiging door buitenlandse ondernemingen, die niet zou gelden voor één of meerdere binnenlandse ondernemingen, is niet verenigbaar met de vrijheden.

    Uit dit beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie vloeit ook een transparantieverplichting voort, die de nationale autoriteiten in acht moeten nemen wanneer zij vergunningen of concessies voor kansspelen verlenen. Dit houdt in dat de betrokken autoriteit aan elke geïnteresseerde vergunningaanvrager een passende mate van openbaarheid moet garanderen, zodat de procedure openstaat voor mededinging en de vergunningverlening op onpartijdigheid kan worden getoetst (HvJ C-203/08, Sporting Exchange, Jur. 2010, I, 4695, punten 39-41). Een transparente vergunningsprocedure is enkel niet nodig indien een exclusieve vergunning of concessie wordt verleend aan een openbare exploitant wiens beheer onder rechtstreeks toezicht staat van de Staat, dan wel aan een particuliere exploitant op wiens activiteiten de overheid een strenge controle kan uitoefenen (Sporting Exchange, supra, punt 59). Deze uitzondering moet restrictief worden geïnterpreteerd en door de nationale rechter in de feiten worden geverifieerd.

    Een vergunningstelsel voor kansspelen moet bijgevolg gebaseerd zijn op objectieve criteria die niet-discriminerend en vooraf bekend zijn, zodat een grens wordt gesteld aan de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid van de nationale autoriteiten en deze niet op willekeurige wijze kan worden uitgeoefend (Costa en Cifone, supra, punt 56; HvJ C-470/11, Garkalns, www.curia.eu, punt 42). Alle voorwaarden en modaliteiten van de vergunningsprocedure moeten duidelijk, precies en ondubbelzinnig worden geformuleerd en overeenkomstig het rechtszekerheidsbeginsel moeten de gevolgen van de rechtsregels duidelijk, precies en voorspelbaar zijn, in het bijzonder wanneer die regels nadelig kunnen werken voor particulieren en ondernemingen (Costa en Cifone, supra, punten 73-74).

    2.2.2. Rechtvaardiging op grond van een dwingende vereiste van algemeen belang

    Wat betreft de tweede voorwaarde, met name dat de beperking moet gerechtvaardigd zijn op grond van dwingende vereisten van algemeen belang, heeft het Hof van Justitie een aantal belangrijke zaken verduidelijkt. Vooreerst heeft het Hof de rechtvaardigingsgronden van algemeen belang nader gedefinieerd. Het Hof heeft daarbij heel duidelijk gesteld dat beperkingen inzake het aanbieden van kansspelen of loterijen niet gerechtvaardigd zijn wanneer zij ertoe strekken bepaalde financiële voordelen te creëren voor de schatkist of bepaalde sociale doelen te financieren. Financiële overwegingen zijn met andere woorden géén rechtvaardigingsgrond (zie bv. HvJ C-212/08, Zeturf, Jur. 2011, I, 5633, punt 52).

    Overwegingen van (i) fraudebestrijding en (ii) consumentenbescherming kunnen daarentegen wél rechtvaardigingsgronden uitmaken.

    Echter, de loutere omstandigheid dat een nationale overheid beweert dat haar kansspelwetgeving geïnspireerd zou zijn door deze rechtvaardigingsgronden is onvoldoende. Beperkingen op het vrij verkeer van diensten zijn immers slechts toelaatbaar indien zij ook daadwerkelijk beantwoorden aan het streven het spelaanbod te verminderen (Zenatti, supra, punt 36). Wanneer men nagaat of een nationale wetgeving overeenstemt met het VWEU moet men dus in concreto nagaan hoe het nationale gokbeleid ten uitvoer wordt gelegd. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt duidelijk dat het in dit kader niet voldoende is om na te gaan wat bijvoorbeeld vermeld staat in de voorbereidende werken, en wat de beweerde ratio legis van de wet is. Men moet in de feiten nagaan wat de situatie is. De nationale rechter moet als het ware nagaan of de nationale overheid haar beleidsdoelstellingen consequent toepast (zie bv. HvJ gevoegde zaken C-186/11 en C-209/11, Stanleybet, www.curia.eu, punt 35).

    Deze vereiste van coherentie heeft belangrijke gevolgen:

    – Indien een lidstaat zijn beperkingen op het grensoverschrijdend aanbieden van gokdiensten of de vestiging tracht te rechtvaardigen door de noodzaak tot consumentenbescherming

    In de mate dat de overheden van een lidstaat de consument zouden aanzetten om deel te nemen aan loterijen, kansspelen of weddenschappen, kan deze lidstaat niet tegelijkertijd de openbare orde inroepen als rechtvaardiging om andere spelgelegenheden te verbieden of beperken (Gambelli, supra, punt 69). Beperkingen op het vrij verkeer van kansspeldiensten zijn verder slechts toegelaten indien ze ertoe bijdragen het kansspelaanbod "op coherente en systematische wijze" te beperken (Gambelli, supra, punt 67). Men kan derhalve niet bv. één bepaalde spelvorm zeer streng aan banden leggen, terwijl een àndere, mogelijks schadelijkere, spelvorm vrij toegelaten is of wordt aangemoedigd. Het Hof van Justitie was zeer duidelijk in dit verband toen het gevraagd werd het Duits wetgevend kader op het gebied van kansspelen te beoordelen (HvJ C-46/08, Carmen Media, Jur. 2010, I, 8149, punten 63-66) (eigen cursivering):

    "In die omstandigheden kan het feit dat voor sommige soorten kansspelen een publiek monopolie geldt en dat andere zijn onderworpen aan een stelsel van vergunningen die aan particuliere ondernemers worden verleend, op zich niet tot gevolg hebben dat maatregelen die, zoals het publiek monopolie, op het eerste gezicht het meest beperkend en het meest doeltreffend lijken, niet zijn gerechtvaardigd door de wettige doelstellingen die zij nastreven. Een dergelijk verschil tussen rechtsregelingen doet immers op zich niet af aan de geschiktheid van een dergelijk publiek monopolie om het doel waarvoor het is ingevoerd, namelijk te voorkomen dat de burgers tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord en gokverslaving te voorkomen, te verwezenlijken.

    Zoals in punt 55 van het onderhavige arrest is opgemerkt, blijkt evenwel eveneens uit de rechtspraak van het Hof dat de invoering door een lidstaat van een door een dergelijk doel ingegeven beperking van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging slechts gerechtvaardigd kan zijn indien deze beperkende maatregel geschikt is om de verwezenlijking van dit doel te garanderen doordat hij ertoe bijdraagt dat weddenschappen op samenhangende en stelselmatige wijze worden beperkt.

    Het Hof heeft eveneens gepreciseerd dat de nationale rechterlijke instanties zich ervan dienen te verzekeren of de betrokken beperkende regeling, met name gelet op de concrete wijze waarop zij wordt toegepast, daadwerkelijk beantwoordt aan het verlangen de gelegenheden tot spelen te verminderen en de activiteiten op dit gebied op samenhangende en stelselmatige wijze te beperken (zie in die zin met name reeds aangehaalde arresten Zenatti, punten 36 en 37, en Placanica e.a., punten 52 en 53).

    Zoals het Hof reeds vanuit deze verschillende oogpunten heeft geoordeeld in het reeds aangehaalde arrest Gambelli e.a. (punten 7, 8 en 69), kunnen de autoriteiten van een lidstaat, voor zover zij de consumenten aansporen en aanmoedigen om deel te nemen aan loterijen, kansspelen of weddenschappen opdat de schatkist er financieel beter van zou worden, zich ter rechtvaardiging van beperkende maatregelen niet beroepen op de maatschappelijke orde die met de beperking van de gelegenheden tot spelen gediend is, ook al hebben deze maatregelen dan, zoals in die zaak het geval was, uitsluitend betrekking op weddenschappen".

    Men kan m.a.w. niet énerzijds de consument aanzetten tot het deelnemen aan loterijen, kansspelen of weddenschappen (bv. door grootschalige reclamecampagnes op te zetten, door meer privé-aanbieders op de markt toe te laten, of door de regels voor bepaalde kansspelen te versoepelen) en anderzijds de bescherming van de speler inroepen om sommige andere aanbieders de toegang tot de markt te ontzeggen, ook al heeft deze beperking slechts betrekking op een of meerdere soorten kansspelen en niet op andere.

    – Indien een lidstaat zijn beperkingen op het grensoverschrijdend aanbieden van gokdiensten tracht te rechtvaardigen door de noodzaak tot fraudebestrijding

    Indien een lidstaat het grensoverschrijdend gokaanbod aan banden legt om zo beweerdelijk de fraude te willen bestrijden, is het dan weer inconsequent om een beschikbare vergunning te weigeren aan aanbieders van gokdiensten die zelf alle garanties bieden omdat zij reeds afdoende worden gecontroleerd in hun land van oorsprong (Gambelli, supra, punt 73; Placanica, supra, punten 65-67). In dergelijke gevallen draagt een verbod op die buitenlandse aanbieders immers niet bij tot een betere fraude- of criminaliteitsbestrijding.

    Evenmin is het vanzelfsprekend deze rechtvaardigingsgrond, die gepaard kan gaan met een gecontroleerd expansiebeleid in de kansspelsector (Placanica, supra, punt 55), te combineren met een beroep op consumentenbescherming. De doelstelling de consument te beschermen tegen gokverslaving is, zoals gezegd, in beginsel moeilijk verenigbaar met een expansief kansspelbeleid, zodat een beleid dat beide rechtvaardigingsgronden inroept slechts kan worden beschouwd als samenhangend indien de illegale activiteiten op aanzienlijke schaal plaatsvinden en de getroffen maatregelen tot doel hebben de goklust van de consument in legale circuits te leiden (HvJ C-258/08, Ladbrokes, Jur. 2010, I, 4757, punt 30).

    2.2.3. Proportionaliteit

    Het Santa Casa-arrest van het Hof van Justitie (supra) vat de proportionaliteitsvoorwaarde goed samen (punten 51, 57 en 59) (eigen cursivering):

    "Artikel 49 EG vereist de opheffing van iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting die inhoudt dat de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten verricht, worden verboden, belemmerd of minder aantrekkelijk worden gemaakt, ook indien deze beperking zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten […].

    […] de kansspelregeling [behoort]tot de gebieden waarop er tussen de lidstaten aanzienlijke morele, religieuze en culturele verschillen bestaan. Bij gebreke van communautaire harmonisatie op dit gebied staat het aan elke lidstaat om overeenkomstig zijn eigen waardesysteem te beoordelen wat noodzakelijk is voor de bescherming van de betrokken belangen (zie met name arresten van 14 december 1979, Henn en Darby, C-34/79, Jurispr. blz. 3795, punt 15; 24 maart 1994, Schindler, C-275/92, Jurispr. blz. I-1039, punt 32, en 20 november 2001, Jany e.a., C-268/99, Jurispr. blz. I-8615, punten 56 en 60, en arrest Placanica e.a., reeds aangehaald, punt 47). […]

    De lidstaten zijn derhalve vrij om hun beleidsdoelstellingen op het gebied van kansspelen te bepalen en om in voorkomend geval het gewenste beschermingsniveau nauwkeurig te omlijnen. De beperkingen die zij opleggen, moeten evenwel voldoen aan de voorwaarden die met betrekking tot de evenredigheid ervan in de rechtspraak van het Hof zijn geformuleerd (arrest Placanica e.a., reeds aangehaald, punt 48)".

    Het Hof oordeelt ook dat de nationale rechter moet nagaan of een beperking op het vrij grensoverschrijdend verkeer van gokdiensten wel proportioneel is ten opzichte van de daadwerkelijke, reële doelstelling van die beperking: "het staat aan de [nationale] rechter na te gaan of de nationale regeling, gelet op de wijze waarop zij in concreto wordt toegepast, daadwerkelijk beantwoordt aan de ter rechtvaardiging ervan aangevoerde doelstellingen en of de uit die regeling voortvloeiende beperkingen, gelet op deze doelstellingen, niet onevenredig zijn" (Gambelli, supra, punt 75).

    Strafrechtelijke sancties vormen in beginsel een disproportionele beperking van het vrij dienstenverkeer en de vrijheid van vestiging. Het Hof van Justitie heeft duidelijk gemaakt dat strafrechtelijke sancties in beginsel niet proportioneel zijn, nu er doorgaans minder verregaande middelen bestaan (bv. een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering of een stakingsvordering op grond van het WER) om een beperking te bewerkstelligen (zie Gambelli, supra, en Placanica, supra).

    2.3. Bewijslast inzake het vervullen van de voorwaarden en verenigbaarheid met het VWEU

    De vraag rijst op wie de bewijslast dient te rusten: is het aan de exploitant in kwestie om aan te tonen dat een bepaalde wettelijke bepaling strijdig is met het VWEU, of is het aan de lidstaat in kwestie, bv. de Belgische Staat vertegenwoordigd door haar minister van Justitie, om aan te tonen dat de bepaling daarmee wel verenigbaar is omdat de hoger genoemde voorwaarden wel degelijk worden vervuld? Het laatste is het geval, nl. de lidstaat dient de toelaatbaarheid van de nationale regelgeving te bewijzen met de nodige stukken en/of studies (Lindman, supra, punten 25 en 26):

    "Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de rechtvaardigingsgronden die een lidstaat kan aanvoeren, gepaard moeten gaan met een onderzoek van de opportuniteit en de evenredigheid van de door die lidstaat genomen beperkende maatregel (zie in die zin de arresten van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, en 26 november 2002, Oteiza Olazabal, C-100/01, Jurispr. blz. I-10981).

    Het dossier van het hoofdgeding dat de verwijzende rechter aan het Hof heeft toegezonden, bevat geen enkel statistisch of ander gegeven waaruit kan worden geconcludeerd dat de deelneming aan kansspelen ernstige risico's inhoudt, noch, a fortiori, dat er een bijzondere samenhang bestaat tussen dergelijke risico's en de deelname van onderdanen van de betrokken lidstaat aan in andere lidstaten georganiseerde loterijen".

    Men kan hier ook verwijzen naar het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2008 in de zaak van de Europese Commissie tegen België (C-227/06, punten 62-63), dat mutatis mutandis zijn toepassing vindt op onderhavige problematiek (vrij vertaald):

    "Bovendien volgt het uit de rechtspraak van het Hof dat, aangezien artikel 30 EG een uitzondering vormt op de regel van het vrij verkeer van goederen binnen de Gemeenschap, en dus strikt geïnterpreteerd dient te worden, het aan de nationale autoriteiten staat te bewijzen dat hun regelgeving geschikt en noodzakelijk is om een of meerdere van de doelstellingen te verwezenlijken die in dit artikel worden vernoemd of die behoren tot de dwingende vereisten (zie in deze zin de arrest van Bennekom, reeds aangehaald, punt 40; arrest van 13 maart 1997, Morellato, C-358/95, Jurispr. blz. I-1431, punt 14; reeds aangehaalde arresten ATRAL, punt 67 en Commissie/Italie, punt 22, en arrest van 15 november 2007, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 88).

    Met het oog hierop dienen de rechtvaardigingsgronden die eventueel door een lidstaat worden opgeworpen vergezeld te zijn van afdoende bewijzen of van een onderzoek naar de geschiktheid en de proportionaliteit van de door deze lidstaat opgelegde beperkende maatregel, alsook van de precieze elementen die haar argumentatie kunnen staven (arresten van 13 november 2003, Lindman, C-42/02, Jurispr. blz. I-13519, punt 25; 18 maart 2004, Leichtle, C-8/02, Jurispr. p. I-2641, punt 45; 7 juli 2005, Commissie/Oostenrijk, C-147/03, Jurispr. blz. I-5969, punt 63; 16 februari 2006, Rockler, C-137/04, Jurispr. blz. I-1441, punt 25, en Öberg, C-185/04, Jurispr. blz. I-1453, punt 22, en 7 juni 2007, Commissie/België, reeds aangehaald, punt 36).".

    Ook in zijn Stoss-arrest van 8 september 2010 heeft het Hof dit nogmaals bevestigd (HvJ gevoegde zaken C-316/07, C-358/07, C-359/07, C-360/07, C-409/07 en C-410/07, Stoß e.a., Jur. 2010, I, 8069, punten 71 en 72) (eigen cursivering):

    "[…] Zoals blijkt uit de punten 25 en 26 van dat arrest en uit de latere rechtspraak die daarnaar verwijst (zie met name arrest van 13 maart 2008, Commissie/België, C-227/06, Jurispr. blz. I-46, punten 62 en 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak), heeft het Hof immers vastgesteld dat een lidstaat die zich wil beroepen op een doel dat de uit een beperkende nationale maatregel voortvloeiende belemmering van het vrij verrichten van diensten kan rechtvaardigen, de rechterlijke instantie die zich hierover dient uit te spreken alle gegevens moet verstrekken aan de hand waarvan deze kan nagaan of deze maatregel wel voldoet aan de vereisten van het evenredigheidsbeginsel.

    Daarentegen kan uit deze rechtspraak niet worden afgeleid dat een lidstaat onmogelijk kan aantonen dat een beperkende nationale maatregel aan deze eisen voldoet op de loutere grond dat hij geen studies kan overleggen die als basis voor de vaststelling van de betrokken regeling hebben gediend.".

    Er kan uit dit laatste arrest m.a.w. worden afgeleid dat, hoewel dit niet noodzakelijkerwijze dient te gebeuren aan de hand van voorafgaande studies, de lidstaat wel degelijk instaat voor het bewijs van het toegelaten karakter van de door haar opgelegde beperking op een vrijheid binnen de Interne Markt.

    Eén en ander wordt bevestigd door de Belgische rechtspraak, de Franse cassatierechtspraak en de rechtspraak van het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie (Kh. Luik 24 november 2006, A.R. 0899/05; Vz. Kh. Luik 23 april 2007, n° B.2007/00111; Cass. fr. 10 juli 2007, 1023 FS-P; EFTA Hof E-1/06, Surveillance Authority v Norway en E-3/06, Ladbrokes v Norway ,www.eftacourt.int).

    Zo oordeelde het Franse Hof van Beroep te Versailles bijvoorbeeld dat er geen beslissing over de grond van de zaak kon worden genomen zolang het niet was aangetoond dat de Franse wetgeving inzake loterijen en kansspelen niet in strijd was met de Europese regelgeving (Cour d’Appel de Versailles, 18 januari 2008). Dit is een bevestiging van eerdere Franse cassatierechtspraak (Cass. com. 10 juli. 2007, nr. 06-13.986). In België kan men verwijzen naar beslissingen van de Kamer van Inbeschuldigingstelling te Antwerpen d.d. 9 januari 2009 en van de Raadkamer te Antwerpen d.d. 10 januari 2005, die als volgt oordeelde:

    "Men kan het niet als verworven beschouwen dat de burgerlijke partij (Nationele Loterij) louter door de reclame die zij voert en de waaier van producten die zij aanbiedt het beoogde doel, namelijk het kanaliseren van de aangeboden speelzucht, niet benaarstigt.

    Anderzijds is het financieren en voeren van voorlichtingscampagnes en een ‘preventie- en opvangbeleid’ geen daadwerkelijke rechtvaardiging vermits enerzijds de effectiviteit daarvan niet bewezen is ten aanzien van de doelstelling en men anderzijds een dergelijke verplichting ook zou kunnen opleggen aan partijen zoals beklaagden, waardoor de vrijheid van dienstverlening in gelijkheid zou kunnen gewaarborgd blijven.

    In het bundel dat voorligt zijn geen elementen aanwezig (noch gegevens, noch onderzoeksresultaten, noch eventueel een deskundigenonderzoek) die toelaten aan de raadkamer het voorgaande, dat essentieel voorkomt om na te gaan of er in casu voldoende bezwaren zijn dat de feiten een misdrijf uitmaakt, te toetsen".

    Ook de eminente professoren Europees recht Craig en De Búrca beamen in hun standaardwerk over het recht van de Europese Unie dat eens een beperking op het vrij verkeer van diensten werd vastgesteld, het aan de lidstaten is om te trachten deze te rechtvaardigen middels een uitzondering uit het Verdrag of een bredere categorie van uitzonderingen door het Hof ontwikkeld (P.

    Craig

    en G.

    De Búrca

    , EU law. Text, cases and materials, OUP, Oxford, 2002, 814).

    Ook in andere rechtsleer wordt uitdrukkelijk aanvaard dat de bewijslast ligt bij degene die meent dat een beperking op het vrij verkeer gerechtvaardigd is: Het Hof heeft geoordeeld dat een nationale autoriteit die zich op artikel 36 beroept de bewijslast draagt dat de litigieuze maatregelen gerechtvaardigd zijn overeenkomstig deze bepaling (vrije vertaling) (P.

    Oliver

    , Free movement of goods in the European Community, Sweet & Maxwell, Londen, 1996, 181 en de verwijzingen naar rechtspraak aldaar).

    Ten overvloede wordt nog verwezen naar de vaststaande rechtspraak van het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie (EFTA Hof E-1/06, Surveillance Authority v. Norway, www.eftacourt.int) (eigen cursivering):

    "In that respect, the Court recalls that it is for the State responsible for a measure restricting a fundamental freedom of the EEA Agreement to prove that the measure can be justified (see, inter alia, Case E-1/04 Restamark [1994-1995] EFTA Ct. Rep. 15, at paragraph 60, and Case E-1/03 EFTA Surveillance Authority v Iceland [2003] EFTA Ct. Rep. 143, at paragraphs 34 and 35)".

    Dat een wettelijke beperking gerechtvaardigd is mag dus in elk geval niet zonder meer worden aangenomen, maar moet worden aangetoond door degene die zich op die wettelijke beperking beroept: non-discriminatie, afdoende rechtvaardiging (consequent nagestreefd) en proportionaliteit.

    2.4. De coherentie van het beleid in zijn geheel dient te worden aangetoond

    Beperkingen op het vrij verkeer van kansspeldiensten of de vrijheid van vestiging in dat verband worden in de Kansspelwet steevast gerechtvaardigd op basis van bezorgdheden inzake fraudebestrijding en consumentenbescherming (het zogenaamde kanalisatiebeleid, waarbij het aanbod wordt beperkt en de goklust wordt gekanaliseerd binnen dat aanbod). De beperkingen zijn bijgevolg slechts toegelaten indien ze er werkelijk – en op proportionele wijze – toe bijdragen het kansspelaanbod op coherente en systematische wijze te beperken (zie Gambelli, supra, punt 67) en het risico op fraude te verminderen.

    De coherentie van het kansspelbeleid dient ook in zijn geheel te worden bekeken en geanalyseerd (EFTA Hof E-1/06, Surveillance Authority v. Norway, punten 34 en 43) (vrije vertaling) (eigen cursivering):

    "Er dient aan te worden herinnerd dat het vaststaande rechtspraak is van het EHJ dat, op het gebied van kansspelen, de gronden die een lidstaat naar voren schuift ter rechtvaardiging van haar beleid samen dienen te worden bekeken en als één geheeld dienen te worden beschouwd […]

    Beperkingen die gebaseerd zijn op legitieme vereisten van dwingend algemeen belang dienen samenhangend te zijn met gelijkaardige maatregelen die reeds werden genomen. […] Volgens dit principe mag een staat geen maatregelen nemen, vergemakkelijken of tolereren dewelke de beoogde doelstellingen van een bepaalde nationale maatregel zouden tegenwerken".

    Het Hof van Justitie heeft in de arresten Carmen Media en Stoß bevestigd dat de regelgeving aangaande kansspelen in een bepaalde lidstaat, hoewel zij verschillend kan zijn per soort van kansspelen, inderdaad globaal gezien coherent moet blijven (Carmen Media, supra, punt 66, en Stoß, supra, punt 99) (zie ook infra, punt 3.2) (eigen cursivering):

    "Zoals het Hof reeds vanuit deze verschillende oogpunten heeft geoordeeld in het reeds aangehaalde arrest Gambelli e.a. (punten 7, 8 en 69), kunnen de autoriteiten van een lidstaat, voor zover zij de consumenten aansporen en aanmoedigen om deel te nemen aan loterijen, kansspelen of weddenschappen opdat de schatkist er financieel beter van zou worden, zich ter rechtvaardiging van beperkende maatregelen niet beroepen op de maatschappelijke orde die met de beperking van de gelegenheden tot spelen gediend is, ook al hebben deze maatregelen dan, zoals in die zaak het geval was, uitsluitend betrekking op weddenschappen".

    3. Concrete toepassing op de Kansspelwet

    Men kan zich afvragen, althans wat betreft sommige bepalingen van de Kansspelwet, of deze laatste wel op consequente wijze de door haar beoogde doelstellingen nastreeft.

    Er dient vooreerst op te worden gewezen dat de (nieuwe) Belgische kansspelwet (zoals gewijzigd in 2010) een negatief advies kreeg van de Europese Commissie in het kader van de notificatieprocedure, maar dat deze desalniettemin in ongewijzigde vorm (althans wat betreft deze bezwaren) werd aangenomen door het Parlement.

    3.1. Discriminatie?

    In een arrest van 10 maart 2004 (nr. 33/2004) heeft het Grondwettelijk Hof een aantal schendingen van het gelijkheidsbeginsel teruggevonden in de Wet van 19 april 2002, nl. op punten waar sommige bepalingen of controles voorzien door de Kansspelwet niet op de Nationale Loterij van toepassing zijn. Men kan zich inderdaad bv. afvragen waarom de Kansspelcommissie geen enkele bevoegdheid zou hebben om haar autoriteit te laten gelden t.o.v. bepaalde spelen van de grootste aanbieder op de kansspelmarkt in België, nl. de Nationale Loterij.

    3.2. Consequente dwingende vereisten van algemeen belang?

    Een analyse van de voorgeschiedenis van de Kansspelwet doet hieraan minstens twijfelen. De oorspronkelijke Kansspelwet dateert van 1999, maar vervangt de oude Wet op het spel van 24 oktober 1902. Onder de Wet van 1902 was het aanbieden van kansspelen strikt verboden. In de praktijk werden evenwel 8 casino’s openlijk gedoogd "voor historische en fiscale redenen" (wetsvoorstel op het spel, amendement van de Regering, Parl.St. Senaat 1997-98, 1-419/4, 22) en exploiteerden ongeveer 200 speelhallen speelautomaten op basis van het koninklijk besluit van 13 januari 1975 (BS 14 januari 1975). De Kansspelwet beoogde slechts dit gedoogbeleid te officialiseren en was dus geenszins gericht op het indijken van de gokzucht. De wet ging zelfs nog verder door de creatie van een negende casino in Brussel mogelijk te maken om de discriminatie tussen het Brussels Gewest enerzijds, en het Vlaamse en Waalse Gewest anderzijds, te beëindigen (verslag van de Commissie Justitie bij het wetvoorstel op het spel, Parl.St. Senaat 1997-98, 1-419/7, 22). De wetgever voerde hier een beleid dat gericht was op een uitbreiding van het aanbod, waardoor casinospelen zich verder ontwikkelden en werden gestimuleerd, officieel gemaakt en gesteund, met als gevolg tevens een maximalisatie van de (belastings)inkomsten.

    Bij wetswijziging van 27 december 2004 werd de Kansspelwet bijvoorbeeld gewijzigd en werden verslavende telefoon-, SMS- en televisiespelletjes uit het toepassingsgebied van de wet geweerd, onder andere op basis van het "competitief en commercieel aspect" van deze spelletjes (wetsontwerp met betrekking tot wijziging van de wet op de kansspelen, Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2004-05, 1437/1, 167-168), doch er werd maar pas bij koninklijk besluit van 12 mei 2009 (BS 29 mei 2009) gepoogd tegemoet te komen aan de noodzaak van de bescherming van de speler gezien de grote toename van dit soort belprogramma’s en het feit dat het voorgaande koninklijk besluit niet de gewenste bescherming bood.

    Ten slotte zou er sprake kunnen zijn van inconsequentie in die zin dat de Kansspelwet enerzijds de vergunningsplicht en een bepaalde numerus clausus of andere restrictieve maatregelen (zoals de verplichting van het exploiteren van vergelijkbare kansspelen in de reële wereld voor een online-vergunning of de server-verplichtingen) rechtvaardigt op basis van consumentenbescherming en de beperking van het gokaanbod, maar anderzijds dit gokaanbod zelf via een publieke vennootschap uitbreidt en de consument aanzet om deel te nemen aan loterijen, kansspelen of weddenschappen. Een voorbeeld hiervan is de grootschalige en alomtegenwoordige reclame voor kansspelen van de Nationale Loterij, weze het Euromillions, Win For Life (sponsor van bijna alle (jongeren)festivals in België), Scoore e.d.m., waarvan sommige specifiek zeer aantrekkelijk worden gemaakt voor jongeren, zoals Poker of het Milk Inc. krasbiljet, het Euro Millions Groove City dance event, enz.

    Het bovenstaande, alsook andere beperkingen opgenomen in de Kansspelwet dienen te worden getoetst aan de rechtspraak van het Hof van Justitie i.v.m. de coherentievereiste, zoals o.m. gespecificeerd in de arresten Carmen Media (supra, dictum) en Stoß (supra, dictum) (eigen cursivering):

    "Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een regionaal publiek monopolie inzake sportweddenschappen en loterijen is ingevoerd om te voorkomen dat personen tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord en om gokverslaving te bestrijden, en een nationale rechterlijke instantie tegelijkertijd vaststelt:

    – dat andere soorten kansspelen mogen worden geëxploiteerd door particuliere marktdeelnemers die over een vergunning beschikken, en

    – dat de bevoegde autoriteiten op het gebied van andere soorten kansspelen, waarvoor dit monopolie niet geldt en die bovendien een groter verslavingsrisico inhouden dan de spelen waarvoor dit monopolie geldt, een beleid voeren dat gericht is op een uitbreiding van het aanbod, waardoor de spelactiviteiten zich verder ontwikkelen en worden gestimuleerd, met name om de inkomsten daaruit te maximaliseren,

    deze nationale rechterlijke instantie op wettige gronden tot de conclusie kan komen dat een dergelijk monopolie niet geschikt is om het doel waarvoor het is ingevoerd te verwezenlijken door ertoe bij te dragen dat de gelegenheden tot spelen worden verminderd en de activiteiten op dit gebied op samenhangende en stelselmatige wijze worden beperkt.

    De omstandigheid dat de kansspelen waarvoor dit monopolie geldt en deze andere soorten kansspelen respectievelijk onder de bevoegdheid van de regionale autoriteiten en onder de bevoegdheid van de federale autoriteiten vallen, doet hier niet aan af.";

    "[…] in een situatie waarin een nationale rechterlijke instantie tegelijkertijd vaststelt:

    – dat de reclame die de houder van een dergelijk monopolie voert voor andere soorten kansspelen die eveneens door hem worden aangeboden, niet beperkt blijft tot wat nodig is om de consument in de richting van het aanbod van deze monopoliehouder te sturen door hem van niet toegestane circuits van kansspelen weg te leiden, maar beoogt de goklust van de consument aan te moedigen en hem ertoe aan te zetten actief aan kansspelen deel te nemen, om de verwachte inkomsten uit deze activiteiten te maximaliseren,

    – dat andere soorten kansspelen mogen worden geëxploiteerd door particuliere marktdeelnemers die over een vergunning beschikken, en

    – dat de bevoegde autoriteiten op het gebied van andere soorten kansspelen, waarvoor dit monopolie niet geldt en die bovendien een groter verslavingsrisico inhouden dan de spelen waarvoor dit monopolie geldt, een beleid voeren of gedogen dat gericht is op een uitbreiding van het aanbod, waardoor de spelactiviteiten zich verder ontwikkelen en worden gestimuleerd, met name om de inkomsten daaruit te maximaliseren,

    deze nationale rechterlijke instantie op wettige gronden tot de conclusie kan komen dat een dergelijk monopolie niet geschikt is om het doel waarvoor het is ingevoerd, namelijk te voorkomen dat personen tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord en gokverslaving te bestrijden, te verwezenlijken door ertoe bij te dragen dat de gelegenheden tot spelen worden verminderd en de activiteiten op dit gebied op samenhangende en stelselmatige wijze worden beperkt".

    3.3. Proportionaliteit

    Men kan zich ook afvragen of het proportioneel is dat de Kansspelwet enerzijds de vergunningsplicht (en de link tussen offline en online kansspelen; zie art. 43 Kansspelwet) rechtvaardigt in het licht van fraudebestrijding en anderzijds geen rekening houdt met het feit dat buitenlandse (online) aanbieders zelf reeds afdoende vergund en gecontroleerd kunnen zijn in hun land van herkomst en dus alle garanties tegen fraude bieden.

    Het Hof van Justitie oordeelde in zijn arrest Santa Casa immers in die zin dat een vergunning in een andere lidstaat op zich niet voldoende zou kunnen zijn als waarborg dat de nationale consument wordt beschermd (Santa Casa, supra, punt 69), en de erkenning en controle in het land van vestiging is dus misschien niet de enige beslissende factor, maar wel een heel belangrijke, zoals het Hof oordeelde i.v.m. een Spaanse regeling die discriminerend werkte t.a.v. openbare instellingen die in andere lidstaten reeds vergund waren om loterijen aan te bieden (HvJ C-153/08, Commissie v. Spanje, Jur. 2009, I, 9735, punt 31):

    Met name wanneer een instelling die in een lidstaat als een instelling van algemeen nut is erkend, voldoet aan de daartoe in de wettelijke regeling van een andere lidstaat gestelde voorwaarden en de bevordering van identieke gemeenschapsbelangen nastreeft, zodat zij in laatstgenoemde lidstaat als een instelling van algemeen nut zou kunnen worden erkend, kunnen de autoriteiten van deze lidstaat deze instelling het recht op gelijke behandeling niet weigeren op de enkele grond dat zij niet op het grondgebied van deze lidstaat is gevestigd (zie in die zin arresten van 14 september 2006, Centro di Musicologia Walter Stauffer, C-386/04, Jurispr. blz. I-8203, punt 40, en 11 september 2007, Schwarz en Gootjes-Schwarz, C-76/05, Jurispr. blz. I-6849, punt 81, alsook arrest Persche, reeds aangehaald, punt 49).

    Men kan ook de proportionaliteit van andere beperkingen opgelegd door de Kansspelwet in vraag stellen, zoals bv. de voorwaarde van het exploiteren van vergelijkbare kansspelen in de reële wereld voor het verkrijgen van een online-vergunning of de lokale server-verplichting. Er lijken immers minder verregaande beperkingen denkbaar, zoals het stellen van bepaalde kwalitatieve vereisten i.v.m. het aanbieden van kansspelen online die eveneens de doelstellingen van bescherming van de speler en bestrijding van fraude bewerkstelligen, zonder daarom territorial gebonden te zijn (mirror server in het buitenland, rechtstreekse verbinding met de server van de Kansspelcommissie). Men kan zich zelfs afvragen of bepaalde maatregelen of vereisten, naast hun betwijfelbare proportionaliteit, überhaupt wel efficient zijn. Immers, een server in Eupen kan door de beugel, maar een in Maastricht niet? En het feit dat een online operator een samenwerkingsakkoord sluit met een casino in België zou deze website beter tegemoet doen komen aan de beschermingsvoorwaarden, ook al wordt zij beheerd door een buitenlandse onderneming, dan een Belgische website, gehost in België, maar zonder een commercieel toetredingscontract met een van de 9 casino’s in België? Uiteraard dient een en ander door de feitenrechter in concreto te worden beoordeeld en getoetst aan alle hoger genoemde principes en hogere normen.

    Aanbeveling Com. 14 juli 2014 betreffende beginselen ter bescherming van consumenten en gebruikers van onlinegokdiensten en ter voorkoming van onlinegokken door minderjarigen (2014/478/EU) (PB. L 21419 juli 2014)

    (Voor de EER relevante tekst) (2014/478/EU)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De Commissie heeft in 2011 een openbare raadpleging gehouden over haar «Groenboek Onlinegokken op de interne markt» (1). Daaruit is gebleken welke doelstellingen de Lid-Staten gemeen hebben wat betreft de regulering van onlinegokdiensten; ook heeft de raadpleging bijgedragen tot de vaststelling van de prioritaire actiegebieden van de Unie.

    (2) In haar mededeling «Een breed Europees kader voor onlinegokken» van 23 oktober 2012 (2) heeft de Commissie een reeks maatregelen voorgesteld die een oplossing moeten bieden voor de maatschappelijke, technische en regelgevingsproblemen in verband met onlinegokken. De Commissie verklaarde in het bijzonder aanbevelingen te zullen presenteren over de bescherming van consumenten op het gebied van onlinegokdiensten, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen, en over verantwoorde commerciële communicatie over onlinegokdiensten. Deze aanbeveling heeft betrekking op de beide thema's en beoogt consumenten en spelers beter te beschermen en gokken door minderjarigen te voorkomen. Zij heeft tot doel ervoor te zorgen dat gokken een ontspannende activiteit blijft, de consumenten in een veilige omgeving kunnen gokken, maatregelen worden genomen om het risico van financiële of sociale schade in te perken, alsook de maatregelen te beschrijven die nodig zijn om onlinegokken door minderjarigen te voorkomen.

    (3) Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 10 september 2013 over onlinegokken op de interne markt (3) de Commissie ertoe opgeroepen de mogelijkheid van interoperabiliteit tussen de nationale registers voor zelfuitsluiting te onderzoeken, de voorlichting over de risico's van gokverslaving te verbeteren en de invoering van verplichte externe identificatiecontrole te overwegen. Ook heeft het verzocht exploitanten van onlinegokdiensten ertoe te verplichten op hun website informatie over toezichthoudende instanties en zelfbeperking te verstrekken, evenals waarschuwingen voor minderjarigen. Het Europees Parlement heeft voorts om gemeenschappelijke beginselen voor verantwoorde commerciële communicatie gevraagd. Bij commerciële communicatie zou volgens het Europees Parlement duidelijk moeten worden gewaarschuwd voor de gevolgen van pathologisch gokken en de risico's van gokverslaving. Ook zou commerciële communicatie niet buitensporig mogen zijn of mogen worden weergegeven bij inhoud die specifiek voor minderjarigen is bestemd of wanneer de kans groot is dat minderjarigen worden bereikt.

    (4) Ook het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de Commissie ertoe opgeroepen om met betrekking tot onlinegokken maatregelen te nemen teneinde consumenten en minderjarigen beter te beschermen (4).

    (5) Aangezien er op het niveau van de Unie geen harmonisatie is, kunnen de Lid-Staten met het oog op de bescherming van de gezondheid van de consumenten in beginsel vrijelijk hun beleidsdoelstellingen inzake kansspelen en het gewenste beschermingsniveau bepalen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft algemene aanwijzingen gegeven voor de uitlegging van de fundamentele vrijheden van de interne markt met betrekking tot (online)gokken, met inachtneming van de specifieke aard van gokactiviteiten. De Lid-Staten kunnen het grensoverschrijdend aanbod van onlinegokdiensten om redenen van openbaar belang aan banden leggen, maar dienen aan te tonen dat hun maatregelen proportioneel en noodzakelijk zijn. Zij hebben de plicht te bewijzen dat de doelstellingen van openbaar belang op coherente en systematische wijze worden nagestreefd (5).

    (6) Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft ook basisregels vastgesteld voor commerciële communicatie over gokdiensten, meer specifiek voor gokdiensten waarvoor een monopolie bestaat. De reclame van een houder van een openbaar monopolie dient te worden beoordeeld en strikt te worden beperkt tot wat nodig is om de consumenten naar gecontroleerde gokcircuits te leiden. De reclame mag niet tot doel hebben de natuurlijke goklust van de consument aan te wakkeren door hem ertoe aan te zetten actief aan gokspelen deel te nemen, bijvoorbeeld door deze spelen te banaliseren, of door de aantrekkingskracht van gokspelen te vergroten door middel van indringende reclameboodschappen die aanzienlijke winsten in het vooruitzicht stellen. In het bijzonder moet een onderscheid worden gemaakt tussen strategieën van een monopoliehouder die er louter op gericht zijn potentiële klanten van het bestaan van producten op de hoogte te stellen en legale toegang tot kansspelen te waarborgen door gokkers naar gecontroleerde circuits te leiden, en strategieën die uitnodigen en aanzetten tot actieve deelname aan gokspelen (6).

    (7) De bescherming van consumenten en hun gezondheid is voor de Lid-Staten de belangrijkste doelstelling van openbaar belang in de nationale kaders die probleemgokken moeten voorkomen en minderjarigen moeten beschermen.

    (8) De regels en beleidsmaatregelen die de Lid-Staten hebben vastgesteld met het oog op de doelstellingen van openbaar belang verschillen aanzienlijk. Optreden op Unieniveau zet de Lid-Staten ertoe aan in de hele Unie een hoog beschermingsniveau te bieden, in het bijzonder in het licht van gokgerelateerde risico's, zoals de ontwikkeling van een gokstoornis of andere negatieve persoonlijke of maatschappelijke gevolgen.

    (9) De aanbeveling heeft tot doel de gezondheid van consumenten en spelers te beschermen en zo de mogelijke economische schade ten gevolge van pathologisch of buitensporig gokken in te perken. Hiervoor worden beginselen aanbevolen die ten aanzien van onlinegokdiensten consumenten, spelers en minderjarigen een hoog beschermingsniveau garanderen. De Commissie heeft bij de voorbereiding van deze aanbeveling geput uit goede praktijken van de Lid-Staten.

    (10) Onlinegokdiensten worden op grote schaal aangeboden en gebruikt. De dienstenactiviteit onlinegokken was in de EU in 2012 goed voor 10,54 miljard EUR aan inkomsten. Technologische ontwikkelingen, de grotere beschikbaarheid van internet en het gemak van mobiele technologieën bevorderen de toegankelijkheid en groei van onlinegokken. Onduidelijke of onvoldoende transparante informatie leidt soms echter tot verkeerde keuzes. Bovendien gaan spelers van onlinegokdiensten op zoek naar concurrerende gokmogelijkheden wanneer zij vinden dat er onvoldoende interessante aanbiedingen zijn.

    (11) Mensen worden aan commerciële communicatie over gokspelen blootgesteld via een groot aantal verschillende kanalen, zoals gedrukte media, direct mail, audiovisuele media, reclame in het straatbeeld en sponsoring. Kwetsbare groepen zoals minderjarigen kunnen op deze manier tot gokken worden aangezet. Commerciële informatie over onlinegokdiensten kan wel belangrijk zijn om consumenten naar het aanbod te leiden dat is toegestaan en waarop toezicht wordt gehouden, bijvoorbeeld door de identiteit van de exploitant te tonen, correcte informatie over gokspelen en de risico's van probleemgokken te verstrekken en passende waarschuwingen te gegeven.

    (12) Het gokgedrag van sommige spelers is dermate problematisch dat het een invloed heeft op de speler zelf en zijn gezin, terwijl andere spelers grote schade ondervinden wanneer hun gokgedrag pathologische vormen aanneemt. Naar schatting 0,1 tot 0,8 % van de volwassen bevolking heeft een gokstoornis en nog eens 0,1 tot 2,2 % vertoont mogelijk problematisch gokgedrag (7). Daarom is een preventieve aanpak nodig die garandeert dat gokdiensten op een maatschappelijk verantwoorde manier worden aangeboden en gepromoot en die er meer specifiek voor zorgt dat gokken een recreatieve vrijetijdsactiviteit blijft.

    (13) Minderjarigen worden zowel op straat als via het internet, mobiele toepassingen en andere media dikwijls aan reclame voor gokspelen blootgesteld. Zij kijken ook naar of zijn aanwezig bij sportwedstrijden die door aanbieders van gokspelen worden gesponsord of waar reclame wordt gemaakt voor gokspelen. Deze aanbeveling is er daarom ook op gericht te voorkomen dat minderjarigen door gokspelen schade lijden of worden uitgebuit.

    (14) In de Unie gevestigde exploitanten van gokdiensten hebben steeds vaker vergunningen voor verschillende Lid-Staten die ervoor hebben gekozen onlinegokspelen te reguleren via een systeem van vergunningen. Zij zouden baat kunnen hebben bij een meer gemeenschappelijke aanpak. Vooralsnog moeten zij aan tal van verschillende nalevingsvereisten voldoen, met alle extra infrastructuur en kosten van dien. Deze situatie veroorzaakt onnodige administratieve lasten voor de toezichthouders.

    (15) De Lid-Staten zouden moeten worden uitgenodigd regels vast te stellen die ervoor zorgen dat de consumenten worden geïnformeerd over onlinegokken. Deze regels zouden de ontwikkeling van gokgerelateerde stoornissen voorkomen, ervoor zorgen dat minderjarigen geen toegang hebben tot gokfaciliteiten en consumenten ervan weerhouden in te gaan op aanbiedingen die niet toegestaan en derhalve mogelijk schadelijk zijn.

    (16) Waar passend zouden de beginselen van deze aanbeveling niet alleen moeten worden gericht tot exploitanten, maar ook tot derde partijen, zoals gelieerde ondernemingen, die namens de exploitant onlinegokdiensten mogen promoten.

    (17) Consumenten en spelers zouden beter moeten worden geïnformeerd over onlinegokdiensten die op grond van het recht van de Lid-Staat waar van de dienst gebruik wordt gemaakt en overeenkomstig het recht van de Unie niet zijn toegestaan; tegen dergelijke niet-toegestane diensten zou moeten worden opgetreden. In dat kader zouden Lid-Staten die een specifieke onlinegokdienst niet toestaan, evenmin de commerciële communicatie voor deze dienst mogen toestaan.

    (18) Via de registratieprocedure voor een spelersaccount kan de identiteit van de persoon worden geverifieerd en kan zijn speelgedrag worden gevolgd. Het is essentieel dat deze registratie op zodanige wijze plaatsvindt dat ook wordt voorkomen dat consumenten de registratieprocedure afbreken en zich tot niet-gereguleerde gokwebsites wenden.

    (19) De registratieprocedure is door de Lid-Staten op verschillende manieren opgezet en vereist soms offline- of manuele verificatiehandelingen; de Lid-Staten zouden er wel voor moeten zorgen dat de identificatiegegevens doeltreffend kunnen worden gecontroleerd, zodat de registratieprocedure vlot kan worden voltooid.

    (20) Het is belangrijk dat de spelersaccounts pas permanent worden na validering van de door de spelers verstrekte identiteitsgegevens. Spelers zouden in afwachting van een permanente spelersaccount gebruik moeten kunnen maken van een tijdelijke account. Gezien hun aard zouden tijdelijke accounts een vaste nominale waarde moeten vertegenwoordigen en spelers zouden het door hun gestorte bedrag of hun winst niet mogen kunnen opnemen.

    (21) Om spelers en hun geld te beschermen en de transparantie te waarborgen, zijn er procedures nodig voor het verifiëren van spelersaccounts die gedurende een bepaalde periode niet meer zijn gebruikt, en voor het sluiten of tijdelijk deactiveren van spelersaccounts. Bovendien zou, wanneer wordt vastgesteld dat een speler minderjarig is, zijn spelersaccount moeten worden geannuleerd.

    (22) Wat betreft waarschuwingssignalen zou de mogelijkheid een wekker in te stellen tijdens het gokspel voor de spelers zichtbaar moeten zijn.

    (23) Wat spelersondersteuning betreft, zouden er naast de beperking van het bedrag dat op de spelersaccount kan worden gestort, nog andere beschermingsmogelijkheden aan de spelers kunnen worden geboden, zoals een inzet- of verlieslimiet.

    (24) Indien er zich verontrustende veranderingen voordoen in het gokgedrag van een speler, zou de exploitant die speler moeten kunnen opdragen een time-out te nemen of moeten kunnen uitsluiten, om te voorkomen dat de betrokkene een gokstoornis ontwikkelt. De exploitant zou de speler dan in kennis moeten stellen van de redenen voor zijn beslissing, en hem moeten wijzen op de mogelijkheid zich te laten helpen of behandelen.

    (25) Exploitanten zijn belangrijke sponsors van sportploegen en -evenementen in Europa. Om ervoor te zorgen dat exploitanten van gokdiensten als sponsor meer verantwoordelijkheidszin aan de dag leggen, moet duidelijk worden bepaald dat de sponsoring transparant en verantwoord moet zijn. Er zouden in het bijzonder duidelijkere eisen moeten worden gesteld om te voorkomen dat de sponsoring door exploitanten van gokdiensten negatieve gevolgen heeft voor of van invloed is op minderjarigen.

    (26) Ook dient de aandacht te worden gevestigd op de risico's, zoals fraude, die verbonden zijn aan veelbezochte websites die niet aan enige vorm van controle in de Unie onderworpen zijn.

    (27) Voor de passende bescherming van doelstellingen van openbaar belang is doeltreffend toezicht nodig. De Lid-Staten zouden bevoegde autoriteiten moeten aanwijzen, duidelijke richtsnoeren voor exploitanten moeten vastleggen en moeten voorzien in toegankelijke informatie voor consumenten, spelers en kwetsbare groepen zoals minderjarigen.

    (28) Gedragscodes kunnen een belangrijke rol spelen bij de daadwerkelijke toepassing en controle van de beginselen inzake commerciële communicatie van deze aanbeveling.

    (29) Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad (9).

    (30) Bij de toepassing van de beginselen van deze aanbeveling worden persoonsgegevens verwerkt. Bijgevolg zijn Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) van toepassing,

    HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

    (1) COM(2011) 128 final.

    (2) COM(2012) 596 final.

    (3) P7_TA(2013)0348.

    (4) 2012/2322(INI).

    (5) Zaken C-186/11 en C-209/11, Stanleybet International, zaak C-316/07, Stoss e.a., en de daarin aangehaalde jurisprudentie.

    (6) Zaak C-347/09, Dickinger en Omer, en de daarin aangehaalde jurisprudentie.

    (7) ALICE RAP-beleidsdocumentenreeks: «Gambling: two sides of the same coin – recreational activity and public health problem». ALICE RAP is een onderzoeksproject dat wordt gefinancierd in de context van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (www.alicerap.eu).

    (8) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad («Richtlijn oneerlijke handelspraktijken») (PB. L 149 van 11.6.2005, blz. 22).

    (9) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB. L 95 van 21.4.1993, blz. 29).

    (10) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB. L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

    (11) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB. L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

    I. Doel

    1.

    De Lid-Staten wordt aanbevolen door beginselen inzake onlinegokdiensten en verantwoorde commerciële communicatie over dergelijke diensten aan te nemen, consumenten, spelers en minderjarigen een hoog beschermingsniveau te bieden dat hen behoedt voor gezondheidsproblemen en de mogelijke economische schade ten gevolge van pathologisch of buitensporig gokken zoveel mogelijk inperkt.

    2.

    Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om gokdiensten te reguleren.

    II. Definities

    3.

    Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

    a) «onlinegokdiensten»: alle diensten die gepaard gaan met het verwedden van een inzet met geldswaarde bij kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, pokerspelen en weddenschappen, die op enige wijze, langs elektronische weg of middels enige andere communicatie bevorderende technologie, op individueel verzoek van een ontvanger van diensten, vanop een afstand worden aangeboden;

    b) «consument»: elke natuurlijke persoon die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit handelt;

    c) «speler»: elke persoon die bij de exploitant over een spelersaccount beschikt en van de onlinegokdienst gebruikmaakt;

    d) «spelersaccount»: de door de speler geopende account waarin alle transacties met de exploitant worden geregistreerd;

    e) «minderjarige»: elke persoon die jonger is dan de op grond het nationaal recht vastgelegde minimumleeftijd voor deelname aan een onlinegokdienst;

    f) «exploitant»: elke natuurlijke of rechtspersoon die een onlinegokdienst mag aanbieden of die namens of voor die persoon optreedt;

    g) «commerciële communicatie»: elke vorm van communicatie die als doel heeft goederen, diensten of het imago van een exploitant, direct of indirect, te promoten;

    h) «sponsoring»: een contractuele relatie tussen een exploitant en een gesponsorde partij, op grond waarvan de exploitant financiële of andere steun verleent aan een evenement, organisatie, team of individu op sport- of artistieke gebied, om een associatie tot stand te brengen tussen het imago, het merk of de goederen van de exploitant en een sponsoringobject, in ruil voor commerciële communicatie of andere voordelen.

    III. Te verstrekken informatie

    4.

    De volgende informatie zou duidelijk zichtbaar moeten worden weergegeven op de landingspagina van de gokwebsite van de exploitant en zou via alle pagina's van de website toegankelijk moeten zijn:

    a) de gegevens van de onderneming of andere gegevens die de identificatie van en het contact met de exploitant mogelijk maken, zoals:

    i) de naam van de onderneming;

    ii) de plaats van registratie;

    iii) het e-mailadres;

    b) een afbeelding die aangeeft dat gokken door minderjarigen niet is toegestaan, met vermelding van de minimumleeftijd voor deelname aan gokspelen;

    c) een boodschap over verantwoord gokken, met daarbij, op ten hoogste één muisklik:

    i) de boodschap dat ongecontroleerd gokken schadelijk kan zijn;

    ii) informatie over de op de website beschikbare ondersteuningsmaatregelen voor de speler;

    iii) testen aan de hand waarvan spelers hun eigen gokgedrag kunnen beoordelen;

    d) een link naar ten minste één organisatie die informatie verstrekt en hulp biedt met betrekking tot gokstoornissen.

    5.

    De voorwaarden van de contractuele relatie tussen de exploitant en de consument zouden beknopt en duidelijk moeten worden verwoord. De voorwaarden zouden:

    a) ten minste informatie moeten bevatten over het tijdsbestek waarin bedragen van de spelersaccount kunnen worden opgenomen en de limieten die op die bedragen van toepassing zijn, en over de kosten van de transacties met de spelersaccount, alsook een link naar de toepasselijke uitbetalingspercentages per spel;

    b) door de consument tijdens de in deel V bedoelde registratieprocedure moeten worden aanvaard en bevestigd;

    c) elektronisch beschikbaar moeten worden gesteld, zodat de consument de voorwaarden kan opslaan en terugvinden, en elke wijziging van de voorwaarden zou aan de consument moeten worden meegedeeld.

    6.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat op de gokwebsite van de exploitant aan de consument informatie beschikbaar wordt gesteld over de regels van de spelen en de weddenschappen.

    7.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat op de gokwebsite van de exploitant de gegevens staan van de toezichthoudende instantie inzake gokspelen, als bewijs dat de exploitant bevoegd is.

    IV. Minderjarigen

    8.

    Minderjarigen zouden niet aan onlinegokspelen mogen kunnen deelnemen, of in het bezit van een spelersaccount mogen kunnen zijn.

    9.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitant over procedures beschikt die de deelname van minderjarigen aan gokspelen moeten voorkomen, zoals leeftijdsverificatie tijdens de in deel V bedoelde registratieprocedure.

    10.

    Om te voorkomen dat minderjarigen toegang tot gokwebsites hebben, zouden de Lid-Staten moeten stimuleren dat op dergelijke websites links worden getoond naar programma's voor ouderlijk toezicht.

    11.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat commerciële communicatie over onlinegokdiensten minderjarigen geen schade berokkent en hen er niet toe aanzet gokken als een normaal onderdeel van hun vrijetijdsactiviteiten te beschouwen.

    12.

    Commerciële communicatie zou duidelijk de boodschap moeten uitdragen dat minderjarigen niet mogen gokken en zou daarbij de minimumleeftijd moeten vermelden voor deelname aan gokspelen.

    13.

    Lid-Staten zouden moeten bevorderen dat commerciële communicatie niet wordt uitgezonden, getoond of mogelijk gemaakt:

    a) via kanalen of bij programma's waarbij het grootste deel van het publiek naar verwachting minderjarig is;

    b) op websites die zich richten op minderjarigen;

    c) in de onmiddellijke nabijheid van plaatsen die minderjarigen regelmatig bezoeken en waar het grootste deel van het publiek naar verwachting minderjarig is, en op zijn minst niet in de nabijheid van scholen.

    14.

    Commerciële communicatie zou:

    a) de onervarenheid of het gebrek aan kennis van minderjarigen niet mogen uitbuiten;

    b) geen gebruik mogen maken beelden van minderjarigen of jonge personen en evenmin van campagnes die vooral minderjarigen aantrekken;

    c) niet van dien aard mogen zijn dat er minderjarigen of jonge personen mee worden aangetrokken, door activiteiten op het gebied van jongerencultuur weer te geven of in verband te brengen met gokken;

    d) niet mogen suggereren dat gokken de overgang van adolescentie naar volwassenheid markeert.

    V. Spelersregistratie en -account

    15.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat een persoon slechts kan deelnemen aan een onlinegokspel wanneer hij als speler geregistreerd is en bij de exploitant over een spelersaccount beschikt.

    16.

    Bij de registratieprocedure voor de opening van een spelersaccount zou de volgende informatie verplicht moeten worden opgegeven:

    a) naam;

    b) adres;

    c) geboortedatum;

    d) e-mailadres of gsm-nummer.

    17.

    Het e-mailadres of het gsm-nummer zou door de speler moeten worden gevalideerd of door de exploitant moeten worden geverifieerd. Dit zou ervoor moeten zorgen dat rechtstreeks en op doeltreffende wijze met de speler contact kan worden opgenomen en kan worden gecommuniceerd.

    18.

    De identiteitsgegevens van de speler zouden moeten worden geverifieerd. Als directe elektronische verificatie niet mogelijk is, worden de Lid-Staten aangemoedigd te voorzien in vereenvoudigde toegang tot nationale registers, databanken of andere officiële bronnen met behulp waarvan exploitanten de identiteit zouden moeten verifiëren.

    19.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat indien de identiteit of de leeftijd van de persoon niet afdoende kan worden geverifieerd, de registratieprocedure voor het openen van een spelersaccount, met inbegrip van een tijdelijke spelersaccount, wordt geannuleerd.

    20.

    De Lid-Staten worden ertoe aangemoedigd systemen voor elektronische identificatie in te voeren in de registratieprocedure.

    21.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat:

    a) tijdens de registratieprocedure de identiteit binnen een redelijke termijn kan worden geverifieerd, en dat deze verificatie de consumenten en de exploitanten niet onnodig belast;

    b) met de systemen voor elektronische identificatie de identiteit ook op alternatieve wijze kan worden geverifieerd, met het oog op gevallen waarin een consument niet beschikt over een nationaal identificatienummer van de Lid-Staat waar dat is vereist, of waarin databanken tijdelijk niet beschikbaar zijn.

    22.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat de spelers:

    a) bij de betrokken exploitant toegang hebben tot een tijdelijke spelersaccount en over deze account blijven beschikken totdat de identiteitsverificatie met succes is afgerond;

    b) bij de exploitant bij wie zij een spelersaccount hebben, over een unieke gebruikersnaam en een uniek paswoord beschikken, of over een andere mogelijkheid tot beveiligde toegang.

    23.

    De Lid-Staten zouden moeten zorgen voor regels:

    a) die garanderen dat het geld van een speler beschermd is, enkel aan de betrokken speler kan worden uitbetaald en gescheiden wordt gehouden van de eigen middelen van de exploitant;

    b) die heimelijke afspraken en overmakingen tussen spelers voorkomen, waaronder regels met betrekking tot de annulering van overmakingen en de terugvordering van geld van spelersaccounts in geval van vaststelling van heimelijke afspraken of fraude.

    VI. Spelersactiviteit en ondersteuning

    24.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat een speler bij zijn registratie op de gokwebsite van de exploitant standaard zowel een stortingslimiet als een tijdslimiet kan vaststellen.

    25.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat een speler op de gokwebsite van de exploitant op elk moment eenvoudig toegang heeft tot:

    a) het saldo op zijn spelersaccount;

    b) ondersteuning om op een verantwoorde manier te gokken, via onlineformulieren of direct contact, en ten minste via live chat of telefoon;

    c) hulplijnen, van organisaties die informatie verstrekken en hulp bieden, zoals bedoeld in punt 4, onder d).

    26.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat op de website van een exploitant een speler standaard regelmatig automatisch kan worden gewezen op zijn winst en verlies tijdens een spel of een weddenschap alsook op zijn gespeelde tijd. De speler zou de melding moeten bevestigen en zou zijn spel moeten kunnen staken of voortzetten.

    27.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat een speler op de gokwebsite van de exploitant:

    a) geen groter bedrag kan storten dan voor een specifieke periode is toegestaan;

    b) slechts aan gokspelen kan deelnemen als er op zijn spelersaccount voldoende geld staat voor het spel of de weddenschap.

    28.

    De Lid-Staten zouden niet mogen toestaan dat de exploitant de speler krediet verleent.

    29.

    De Lid-Staten zouden ervoor moeten zorgen dat de speler op de website van de exploitant:

    a) de stortingslimiet met onmiddellijke ingang kan verlagen;

    b) de stortingslimiet kan verhogen. Het verzoek van de speler zou pas na ten minste 24 uur mogen worden ingewilligd;

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1