Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Handboek mediarecht
Handboek mediarecht
Handboek mediarecht
Ebook1,494 pages19 hours

Handboek mediarecht

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dit boek is bestemd als ondersteuning voor het vak mediarecht in het universitair en hoger onderwijs (Communicatiewetenschappen, Rechten, Journalistiek, Communicatiebeheer, Toegepaste Communicatie, Public Relations en Voorlichting, Audiovisuele Kunsten, Media en Communicatie, Media- en Cultuurwetenschappen, Mediastudies of Communicatiemanagement). Ook voor advocaten, juristen in mediabedrijven, magistraten, beleidsmedewerkers in de mediasector of toezichthouders (VRM), journalisten, uitgevers en producenten in de audiovisuele sector, webloggers en wakkere burgers is dit Handboek Mediarecht een onmisbare gids doorheen het kluwen van de regulering in verband met expressievrijheid, media en journalistiek. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de vormen van rechtsbescherming tegen ongeoorloofde media-inhoud (aanzet tot racisme en discriminatie, aantasting van de goede zeden, onrechtmatige journalistiek, aansprakelijkheid van auteurs, uitgevers en internet service providers, recht van antwoord). Het recht betreffende de audiovisuele mediadiensten komt eveneens uitgebreid aan bod: naast de basisregels die van toepassing zijn op de organisatie en de programmatie van de Vlaamse publieke omroeporganisatie en de diverse private omroepdiensten, worden de regels inzake reclame, sponsoring, productplaatsing en telewinkelen (commerciële communicatie) toegelicht, en ook de bescherming van minderjarigen, de vrije nieuwsgaring, korte berichtgeving en de zgn. evenementenregeling, de verplichtingen voor de dienstenverleners die een aanbod van omroepdiensten op de markt brengen en de regulering van de elektronische-communicatienetwerken- en diensten. Bijzondere aandacht gaat naar de organisatie, bevoegdheid en werking van de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM). Ook worden twee vormen van zelfregulering in de mediasector voorgesteld: de Raad voor de Journalistiek en de JEP (Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame).
LanguageNederlands
Release dateDec 22, 2014
ISBN9782804476755
Handboek mediarecht

Related to Handboek mediarecht

Related ebooks

Reviews for Handboek mediarecht

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Handboek mediarecht - Dirk Voorhoof

    9782804476755_TitlePage.jpg

    Cette version numérique de l’ouvrage a été réalisée pour le Groupe Larcier.

    Nous vous remercions de respecter la propriété littéraire et artistique.

    Le « photoco-pillage » menace l’avenir du livre.

    Tekeningen : ZAK - Alle rechten voorbehouden.

    © Groupe Larcier s.a., 2014

    Éditions Larcier

    Rue des Minimes, 39 • B-1000 Bruxelles

    Tous droits réservés pour tous pays.

    Il est interdit, sauf accord préalable et écrit de l’éditeur, de reproduire (notamment par photocopie) partiellement ou totalement le présent ouvrage, de le stocker dans une banque de données ou de le communiquer au public, sous quelque forme et de quelque manière que ce soit.

    ISBN 978-2-8044-7675-5

    Dans la même collection :

    CIC :

    M. BUYDENS, La protection de la quasi-création, 1993

    M. ISGOUR et B. VINCOTTE, Le droit à l’image, 1998

    M. BUYDENS, Droit des brevets d’invention et protection du savoir-faire, 1999

    P. NIHOUL, Droit européen des télécommunications. L’organisation des marchés, 1999

    J.-J. EVRARD et Ph. PÉTERS, La défense de la marque dans le Benelux, 2e édition, 2000

    F. BRISON, Het naburig recht van de uitvoerende kunstenaar, 2001

    T. VERBIEST et E. WÉRY, Le droit de l’internet et de la société de l’information. Droits européen, belge et français, 2001

    A. CRUQUENAIRE, L’interprétation des contrats en droit d’auteur, 2007

    S. DUSOLLIER, Droit d’auteur et protection des œuvres dans l’univers numérique. Droits et exceptions à la lumière des dispositifs de verrouillage des œuvres, 2007

    A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, 4e édition, 2008

    E. CORNU (coord.), Bande dessinée et droit d’auteur – Stripverhalen en auteursrecht, 2009

    D. GERVAIS (avec collab. I. SCHMITZ), L’Accord sur les ADPIC, 2010

    B. MOUFFE, Le droit à l’humour, 2011

    M. MARKELLOU, Le contrat d’exploitation d’auteur. Vers un droit d’auteur contractuel européen. Analyse comparative des systèmes juriques allemand, belge, français et hellénique, 2012

    O. PIGNATARI, Le support en droit d’auteur, 2013

    E. RICBOURG-ATTAL, La responsabilité civile des acteurs de l’internet, 2013

    G. JULIA, L’œuvre de magie et le droit, 2014

    M. CLÉMENT, L’œuvre libre, 2014

    CIC pratique :

    J.-C. LARDINOIS, Les contrats commentés de l’audiovisuel, 2007

    J.-C. LARDINOIS, Les contrats commentés de l’industrie de la musique 2.0, 2e édition, 2009

    S. CARNEROLI, Marketing et internet, 2011

    S. CARNEROLI, Les contrats commentés du monde informatique, 2e édition, 2013

    Voorwoord

    Hoe is een rechterlijk verbod tot verspreiding van een boek of een tijdschrift te verklaren, hoewel de Grondwet expliciet de persvrijheid waarborgt en censuur verbiedt?

    Wanneer is er sprake van een drukpersmisdrijf en wat zijn daarvan de gevolgen?

    Gelden de grondwettelijke waarborgen inzake de drukpersvrijheid ook voor internetjournalistiek?

    Mag een rechter een aangekondigd televisieprogramma verbieden wegens aantasting van de privacy of de eer en goede naam?

    In welke gevallen is journalistiek onrechtmatig? Wie is aansprakelijk? Tot welke maatregelen of sancties kan dit leiden?

    Wat is strafbaar volgens de antiracismewetgeving? Wanneer is er sprake van aanzet tot discriminatie of vreemdelingenhaat?

    Mag de holocaust openlijk in twijfel worden getrokken?

    Wanneer kan de redactie van een krant of tijdschrift de publicatie van een antwoordtekst weigeren?

    Kan men een recht van antwoord vorderen naar aanleiding van berichtgeving door audiovisuele mediadiensten? En wat met websites of nieuwsfora op het internet?

    In welke gevallen moet toestemming worden gevraagd om een foto van iemand te publiceren? Maakt het enig verschil als het om een voetballer, een celebrity of een politicus gaat?

    Welke beperkingen moet de gerechtsverslaggeving in acht nemen, rekening houdend met het recht op een eerlijk proces, het recht op privacy en het vermoeden van onschuld?

    Mag een assisenproces op televisie worden uitgezonden?

    Mag het gerecht de pers inlichten over een lopend strafonderzoek?

    Waarom kan een journalist weigeren om bepaalde documenten aan het gerecht mede te delen? Mogen parket en politie (soms) in journalistieke bronnen snuffelen?

    Gelden er voor de media specifieke regels wanneer zij berichten over opiniepeilingen of kiesintentiemetingen?

    Wat zijn de voorschriften in verband met reclame, sponsoring en productplaatsing op radio en televisie en wie controleert dit?

    Aan welke voorwaarden moeten de lokale radio’s en de regionale televisieomroeporganisaties voldoen om in Vlaanderen erkend te worden en hun erkenning te kunnen behouden?

    Hoe verloopt de filmkeuring? Wanneer worden films niet geschikt geacht voor kinderen, jongeren of minderjarigen? Geldt de regeling enkel voor films vertoond in cinemazalen, of ook voor de verkoop en verhuur van DVD? En wat met computergames of andere audiovisuele producten die online toegankelijk zijn?

    Zijn er specifieke beperkingen in verband met het tonen van seks en geweld in televisieprogramma’s? Gelden dezelfde regels voor alle soorten audiovisuele mediadiensten?

    Welk soort televisieprogramma’s wordt niet geschikt geacht voor minderjarigen? Hoe wordt dit gereguleerd en gecontroleerd?

    Mag de VRT kinderprogramma’s laten sponsoren of prijzen en producten vermelden in kinderprogramma’s? Welke beperkingen moeten de private televisieomroeporganisaties in acht nemen bij commerciële communicatie gericht op kinderen?

    Welke specifieke regels of voorschriften zijn er op het gebied van de journalistieke deontologie? Gelden die regels en voorschriften ook voor weblogjournalisten?

    Moet de VRT in politieke informatie- en debatprogramma’s woordvoerders van alle politieke partijen aan het woord laten?

    Moet VTM een redactiestatuut hebben?

    Is political advertising toegestaan op de Vlaamse omroepen?

    Wat kan men ondernemen tegen laster, eerroof en schending van de privacy in de media (printmedia, audiovisuele mediadiensten, webmedia en online journalistiek)?

    Is er Europese regelgeving met een bijzondere impact voor media en journalistiek?

    Wat is de Vlaamse Regulator voor de Media?

    Wat doet de Sectorraad Media?

    Wat zijn de functies van de Raad voor de Journalistiek?

    Waarvoor is de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame bevoegd?

    Op deze en vele andere vragen wil dit boek een antwoord geven, of althans het basismateriaal aanreiken om een antwoord te helpen formuleren. Dit boek is een introductie tot en geeft een overzicht van de belangrijkste principes, bronnen en ontwikkelingen in het Belgisch mediarecht. Een handboek dus waarin de basisregels van het mediarecht worden gepresenteerd en toegelicht, met aandacht ook voor recente ontwikkelingen en concrete toepassingen. De contouren van het mediarecht worden afgebakend en met de belangrijkste rechtsbronnen en knelpunten wordt kennis gemaakt, met verwijzing ook naar de Europese context van bepaalde regulering en ontwikkelingen.

    Duidelijk is dat sedert een aantal jaren er een toenemende aandacht is voor de juridische (en ethische) aspecten die te maken hebben met allerlei vormen van openbare communicatie. Het juridische regime dat van toepassing is op informatie die aan het publiek wordt aangeboden via de media ontwikkelt zich razendsnel, deint uit in allerlei richtingen en kent een opvallende aangroei van wetgeving en rechtspraak.

    Dit is de vierde editie van het Handboek Mediarecht waarvan in 2003 een eerste editie verscheen en dat sindsdien regelmatig werd geactualiseerd. De laatste opfrisbeurt was in 2011, samen met Peggy Valcke, en met medewerking toen van Hannes Cannie en assistentie van Katrien Lefever en Chris Wiersma. Ook deze editie is een samenwerkingsproject, deze keer met medewerking van Eva Lievens. Jacques Moeraert (Zak) leverde opnieuw de cartoons.

    Dit handboek is in de eerste plaats bestemd voor studenten in de Communicatiewetenschappen, Rechten en Journalistiek en voor studenten in opleidingen Communicatiebeheer, Toegepaste Communicatie, Public Relations en Voorlichting, Audiovisuele Kunsten, Media en Communicatie, Media- en Cultuurwetenschappen, Mediastudies of Communicatiemanagement. Maar ook advocaten, bedrijfsjuristen, magistraten, beleidsmedewerkers in de mediasector, journalisten, uitgevers, producenten in de audiovisuele sector, adverteerders, webloggers en wakkere burgers kunnen in dit handboek een nuttige handleiding vinden. Exhaustiviteit is niet nagestreefd: gekozen werd voor een selectie van de belangrijkste bronnen en centrale thema’s van het mediarecht. Via doorverwijzing naar andere relevante bronnen is het aan de lezer/gebruiker om dieper door te dringen in een aantal materies of om kennis te maken met een aantal deelaspecten die binnen het educatieve en informatieve opzet van dit handboek niet aan bod komen. Voor de docenten of lesgevers die het handboek als basismateriaal voor hun onderwijs gebruiken blijft er ongetwijfeld voldoende ruimte over om eigen klemtonen te leggen, bepaalde aspecten verder uit te werken, termen en begrippen aanvullend toe te lichten, een aantal vraagstukken grondiger te analyseren of met actuele toepassingen te illustreren. De geactualiseerde wetgeving op het domein van het mediarecht is ook beschikbaar via het Wetboek Media & Journalistiek (Kluwer, 2014) en via Wetboek Communicatierecht (Larcier, 2013). Voor  verdere updating en meer informatie kan men ook terecht op www.psw.ugent.be/dv en www.law.kuleuven.be/icri.

    Met dit handboek worden alvast de krijtlijnen wat duidelijker getrokken en worden de ijkpunten van het mediarecht uitgezet. De aandacht gaat vooral naar de waarborgen en de beperkingen van de vrijheid van (openbare) expressie en informatie en naar de regulering van de audiovisuele sector.

    Na een inleidende situering van het mediarecht als rechtsgebied, bevat het eerste deel een overzicht van de grondrechtelijke bescherming van de vrijheid van expressie en informatie (art. 19, 25 en 150 Gw. en art. 10 EVRM), met de nadruk op de relevantie van deze bepalingen voor de mediasector en de journalistiek. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt een overzicht gegeven van een aantal bijzondere beperkingen op de uitingsvrijheid (o.a. antiracismewetgeving, de wet bestrijding discriminatie, bescherming van de goede zeden) en wordt de rechtsbescherming (van de burger) ten opzichte van de media toegelicht. De aandacht gaat zowel naar de strafrechtelijke verantwoordelijkheid en de civielrechtelijke aansprakelijkheid als naar het recht van antwoord. In een afzonderlijk hoofdstuk worden een aantal kenmerken toegelicht van de relatie tussen media en justitie. Het eerste deel wordt afgesloten met een overzicht van de ontwikkelingen van de regulering betreffende de bekendmaking van opiniepeilingen of kiesintentiemetingen.

    In een tweede deel komt het omroeprecht aan bod, of beter: het recht betreffende de audiovisuele mediadiensten. Het Vlaams Mediadecreet staat hierin centraal, met ook aandacht voor het Europees recht, in het bijzonder de EU-Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten. Naast de basisregels die van toepassing zijn op de organisatie en de programmatie van de Vlaamse publieke omroeporganisatie en de diverse private omroepdiensten, worden de regels inzake reclame, sponsoring, productplaatsing en telewinkelen (commerciële communicatie) toegelicht. Komen eveneens aan bod: de bescherming van minderjarigen, de vrije nieuwsgaring, korte berichtgeving en de zgn. evenementenregeling, de verplichtingen voor de dienstenverleners die een aanbod van omroepdiensten op de markt brengen en de regulering van de elektronische communicatienetwerken en -diensten. Bijzondere aandacht gaat ook naar de organisatie, bevoegdheid en werking van de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM).

    In het derde deel wordt het kader van het overheidsrecht verlaten. Twee vormen van zelfregulering en zelfcontrole worden voorgesteld, namelijk in de journalistieke sector (de Raad voor de Journalistiek) en in reclamesector (de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame). Meer bepaald wordt nagegaan hoe in beide domeinen (beroeps)ethische codes zijn uitgewerkt en via welke mechanismen het toezicht op de naleving van deze deontologische normen of beroepsregels wordt georganiseerd, telkens ook met verwijzing naar recente of belangrijke toepassingen.

    De tekst is bijgewerkt tot 1 augustus 2014

    Dirk Voorhoof en Peggy Valcke

    Inhoudstafel

    Voorwoord

    Inleiding

    DEEL 1.

    De vrijheid van expressie en informatie: grondrechtelijke bescherming, restricties en aansprakelijkheid

    1. De grondwettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid

    2. Artikel 10 EVRM en de vrijheid van expressie en informatie

    3. De draagwijdte van de grondwettelijke waarborgen inzake vrijheid van meningsuiting en persvrijheid

    4. Vrijheid van meningsuiting en de bestraffing van aanzet tot discriminatie, haat of geweld en van negationisme en seksisme

    5. Media en goede zeden

    6. De civielrechtelijke aansprakelijkheid voor journalistiek en media

    7. Het recht van antwoord

    8. Media en justitie

    9. De regulering betreffende de bekendmaking van opiniepeilingen en kiesintentiemetingen

    DEEL 2.

    Regulering betreffende de audiovisuele media in vlaanderen

    10. Omroep en Europees recht: de richtlijn audiovisuele mediadiensten

    11. Het Vlaams mediadecreet

    12. De openbare omroep VRT

    13. Radiodiensten

    14. Televisiediensten

    15. Commerciële communicatie

    16. Vrije nieuwsgaring, korte berichtgeving en evenementen

    17. Dienstenverdelers en netwerkoperatoren

    18. De Vlaamse Regulator voor de Media

    DEEL 3.

    Media en journalistiek. Media en reclame. Zelfregulering en zelfcontrole

    19. Journalistieke deontologie, de AVBB/VVJ, de beroepsjournalist en de Raad voor de Journalistiek

    20. De reclamecode en de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame

    88953.png

    Inleiding

    1

    Situering van het mediarecht als rechtsgebied

    Gedurende lange tijd kon het adagium gelden: de beste perswet is geen perswet. Met name in de 19de eeuw werd soms uitgegaan van de stelling dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in de jonge parlementaire democratieën het best werden gewaarborgd door een afwezigheid van wetgeving en een achterwege blijven van overheidstussenkomst. Perswetgeving en overheidsinmenging kwamen in de regel neer op inperking of beknotting van de persvrijheid.

    Sedert enkel decennia is er een nadrukkelijker tussenkomst van de overheid aanwijsbaar met betrekking tot de organisatie van de massamedia en de uitoefening van de vrijheid van expressie en informatie, een ontwikkeling die zich vooral situeert in de sector van de audiovisuele media. Omwille van spectrumschaarste, het grotere bereik, de indringendheid en gelijktijdigheid van het medium werden radio en vooral televisie onderworpen aan overheidsreglementering, mede op basis van een systeem van vergunningen. Deze reglementering is (meestal) niet restrictief-censurerend, maar regulerend-organiserend van aard, en is vooral gericht op het waarborgen van doelstellingen van algemeen belang, zoals pluralisme van het aanbod, culturele diversiteit, recht op informatie, bescherming van minderjarigen of het vrijwaren van redactionele onafhankelijkheid tegenover politieke en commerciële druk. Andere regels zijn gericht op een efficiënt spectrumbeheer en de bescherming van de eerlijke concurrentie, vooral tussen omroepen onderling of in hun verhouding met de netwerkbeheerders. Deze regulering inzake de massamedia kent een opvallende toename. Door de overheid worden maatregelen genomen en is wetgeving afgekondigd die gericht is op een globaal en samenhangend mediabeleid. De toenemende omvang en complexiteit van de regels en voorschriften met een directe of indirecte weerslag op de massamedia is manifest(1).

    De voorbije jaren is zowel op nationaal als op internationaal vlak de trend tot proliferatie en profilering van het mediarecht aanwijsbaar. Op nationaal en gemeenschapsniveau kan verwezen worden naar de wetgeving inzake de publieke en private radio- en televisieomroepen, de sector van de kabeldistributie en de telecommunicatie, de commerciële communicatie in audiovisuele media en regulering van informatiediensten via internet. In een aantal landen zijn de verschillende bepalingen in verband met de media in een afzonderlijke, specifieke mediawet gebundeld. Op Europees niveau (Europese Unie en Raad van Europa) ontwikkelt zich een Europees mediarecht, terwijl ook op andere internationale niveaus de organisatie van de massamedia en de grensoverschrijdende openbare informatiestromen voorwerp zijn van beleid en regulering (VN, ITU, UNESCO, IGF, WHO en OVSE).

    Maar niet alleen vanuit de diverse bronnen van wetgeving is het debiet van het mediarecht de voorbije jaren toegenomen. De rechtspraak zag zich in de voorbije jaren geconfronteerd met deze toename aan nationale en internationale rechtsregels en heeft op zijn beurt bijgedragen tot een verdere ontwikkeling van het mediarecht. De verschillende jurisdictionele niveaus (kortgedingrechters, rechtbanken van eerste aanleg, hoven van beroep, de Raad van State, het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof) zagen zich de voorbije jaren steeds vaker geconfronteerd met rechtsconflicten en knelpunten op het gebied van het mediarecht. Het toenemende aantal beschikkingen, vonnissen en arresten is ook een gevolg van het toenemende aantal actoren waartussen rechtsconflicten kunnen ontstaan, vooral in de sector van audiovisuele media en de onlinemedia. Maar ook individuele burgers, bedrijfsleiders, commerciële organisaties, politici, bekende Vlamingen, … stappen vlugger naar de rechter om zich te beklagen over bepaalde media-inhouden en om hun rechten op te eisen.

    Opvallend is dat ook het Europees Hof van Justitie (Luxemburg) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) in toenemende mate worden gevat in zaken van mediarecht. In bepaalde gevallen kan worden vastgesteld dat de ontwikkelingen in het mediarecht niet enkel door de wetgever, maar ook door de rechter in gang werden gezet. Deze rechtspraak geeft op zijn beurt vaak aanleiding tot nieuwe wetgeving of tot herregulering(2).

    In aansluiting bij het persrecht en het omroeprecht ontwikkelt zich aldus sedert enige tijd een rechtsgebied dat wordt aangeduid met de term mediarecht, een rechtsgebied dat zich situeert rond de begrippen mediaorganisatie en informatie- of communicatievrijheid. Aan de rand van dit rechtsgebied en deels in overlapping ermee zijn het telecommunicatierecht, het telematicarecht en het informaticarecht te situeren, evenals het auteursrecht. Ook de overkoepelende termen communicatierecht, massamediarecht, massacommunicatierecht en vooral informatierecht worden in dit verband gehanteerd. De ontwikkeling van het mediarecht en van een aantal aanverwante rechtsgebieden dient in dit ruimere kader te worden gesitueerd.

    MEDREC_p13.jpg

    Het persrecht is verbonden met de grondrechtelijke vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers enerzijds en met de vrijheidsbeperkende wetgeving inzake de drukpers anderzijds. Daar waar tijdens het Ancien Régime het persrecht zich vrijwel uitsluitend beperkte tot restrictieve maatregelen betreffende de verspreiding van gedrukte informatie, opinies en denkbeelden, ontwikkelde het persrecht zich op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw. In de grondrechtencatalogi werd toen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van drukpers ingeschreven. Het persrecht ontwikkelde zich vooral in de rechtspraak, toepassing makend van de eerder summiere wetgeving tot bestraffing van misbruik van de persvrijheid. Het persrecht concentreerde zich rond de wetgeving en rechtspraak betreffende laster en eerroof, het recht op eer en goede naam, de schending van de goede zeden en het recht van antwoord(3).

    In de 20ste eeuw is zich naast het persrecht een rechtsgebied gaan ontwikkelen dat verband houdt met de regulering van het medium radio en later met de organisatie van de radio- en televisie-instituten, nog later met de audiovisuele communicatie in het algemeen, inclusief de (kabel)distributie en de audiovisuele mediadiensten. Dit rechtsgebied is aangeduid met de term omroeprecht(4).

    De ontwikkelingen in de voorbije decennia in de perssector en de omroepsector, zowel als de ontwikkelingen in het recht met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en het door de overheid gevoerde mediabeleid, zijn aanleiding geweest tot het hanteren van een ruimer referentiekader, ruimer dan het door het pers- en omroeprecht bestreken terrein(5). Dit ruimere kader wordt aangeduid met de term mediarecht dat zich kenmerkt door een samenhangende en geïntegreerde benadering en analyse van het recht met betrekking tot verschillende mediavormen (droits des médias, Medienrecht, media law)(6). Onder het mediarecht worden zowel de regels in verband met de vrijheid van expressie en informatie begrepen, als de rechtsregels in verband met de verschillende middelen en kanalen via dewelke de openbare informatiestromen verlopen(7).

    Het mediarecht staat ook in verbinding met het auteursrecht(8). Gebleken is dat de massamedia een essentiële rol spelen in de auteursrechtelijke exploitatie van culturele producten en informatie waardoor het auteursrecht en het recht in verband met de massamedia steeds duidelijker op elkaar betrokken zijn geraakt. De samenhang tussen het auteursrecht en het mediarecht kan ook worden verklaard vanuit de historische bepaaldheid van het auteursrecht als onderdeel van de juridische reglementering van de organisatie en controle van de verspreiding van informatie, opinies en denkbeelden in de samenleving. Het economische belang van de massamedia voor de exploitatie van auteurswerken en de gemeenschappelijke problematiek rond de vrijheid van expressie en informatie als kernvraagstuk van zowel het mediarecht als het auteursrecht vormen de actuele basis voor de wederzijdse aandacht tussen de beide rechtsgebieden. Ook het toegenomen belang van de cultuurpolitieke dimensie in het overheidsbeleid heeft het auteursrecht en het mediarecht nader tot elkaar gebracht, alsmede de nood aan een parallelle harmonisering binnen de Europese Unie van zowel het auteursrecht als het mediarecht in functie van het streven naar een Europese media- en informatiemarkt. De regelgeving in verband met de doorgifte van omroepuitzendingen via satelliet, kabel en internet, het informatief citaatrecht, de auteursrechtelijke bescherming van journalistieke teksten, persfoto’s en omroepprogramma’s en de naburige rechten van omroeporganisaties hebben in deze context een bijzondere relevantie(9). Het spanningsveld tussen de auteursrechtelijke bescherming van informatie en kunst en de expressie- en informatievrijheid kreeg steeds meer aandacht(10), evenals conflicten tussen andere intellectuele rechten en de expressie- en informatievrijheid(11).

    In relatie tot het mediarecht ontwikkelde zich ook reglementering inzake telecommunicatie, met name in verband met spectrumbeheer (allocatie van etherfrequenties), technische aspecten van vaste en mobiele communicatie (met inbegrip van satellietcommunicatie) en betreffende de publieke dienstverlening in telecommunicatie (vandaag universele dienstverlening genoemd). Daarop aansluitend ontwikkelde zich ook beleid en regulering in functie van de liberalisering van de telecommunicatieactiviteiten (opheffing van monopolies en bevordering van vrije concurrentie). Aldus heeft zich een rechtsgebied ontwikkeld dat wordt aangeduid als telecommunicatierecht. De Europese wetgever heeft hierop in de voorbije 25 jaar zwaar zijn stempel gedrukt. Met het Groenboek over de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor telecommunicatiediensten en -apparatuur startte de Europese Commissie eind de jaren ’80 een proces van liberalisering en harmonisering dat in 1998 uitmondde in de volledige openstelling van de markten voor telecommunicatienetwerken, -apparatuur en -diensten voor vrije concurrentie(12). Dit bracht op zijn beurt een dynamiek op gang van technologische ontwikkelingen, aangedreven door een steeds verdergaande digitalisering van informatie- en communicatieprocessen. De grenzen tussen telecommunicatie (in de zin van private, point-to-point, tweewegscommunicatie), omroep (als openbare, point-to-multipoint, unidirectionele informatievoorziening) en informatica vervaagden(13). Deze trend wordt aangeduid met de term convergentie en doet zich voor op het technische, economische en juridische vlak. Technologische convergentie uit zich onder meer in een despecialisering van de netwerken (denk aan de kabeldistributienetten die nu ook voor telefonie en dataverkeer worden gebruikt of het telefonienetwerk van Belgacom waarlangs ook digitale televisie wordt aangeboden), het ontstaan van hybride multimediadiensten die het midden houden tussen traditionele telecommunicatie- en omroepdiensten (video-on-demand) en de opkomst van toestellen, zoals smartphones, waarmee kan worden gebeld, muziek beluisterd, filmpjes bekeken, internetpagina’s geconsulteerd, agenda’s beheerd, e-mails ontvangen en verstuurd, enz. Het samengaan van netwerk- en mediabedrijven − zoals de megafusie tussen AOL en Time Warner in 2000, of dichter bij huis, de overname van Canal+ door Telenet in 2003 − wordt aangeduid met de term economische convergentie. Ook zijn telecommunicatie- en omroepbedrijven hun eigen activiteiten steeds meer gaan differentiëren om een ruimere waaier aan communicatiediensten te kunnen aanbieden aan de eindgebruiker. Vandaag de dag trachten de meeste communicatiebedrijven een volledige portefeuille van vaste en/of mobiele telefonie-, internet- en televisiediensten aan te bieden (aangeduid met de term triple play of quadruple play, of ook multiple play). Het heeft een tijd geduurd alvorens de technologische en economische ontwikkelingen vertaald werden in de wetgeving, maar opnieuw was het de Europese wetgever die de aanzet gaf voor grondige regelgevende hervormingen die tot juridische convergentie leidden. In 2002 werden de elektronische-communicatierichtlijnen afgekondigd (infra, Hoofdstuk 10), die voortaan − in tegenstelling tot de telecommunicatierichtlijnen die eraan vooraf gingen − van toepassing zouden zijn op alle elektronische-communicatienetwerken, een term die zowel vaste en mobiele telecommunicatie- en datanetwerken omvat, als satellietnetwerken, ethernetwerken voor radio- en televisieomroep, kabeltelevisienetten, en zelfs elektriciteits- of andere netten, voor zover deze voor de overdracht van elektronische signalen worden gebruikt (ongeacht de aard van de overgebrachte informatie). Opzet van deze richtlijnen is het regelen van de volledige laag van het transport van communicatiesignalen, ongeacht of het om private gesprekken, bedrijfsdata of televisieprogramma’s gaat die worden overgedragen. Met de inhoud van de overgebrachte diensten houden de elektronische-communicatierichtlijnen zich evenwel niet bezig. Die inhoudelijke aspecten, die o.a. te maken hebben met bescherming van minderjarigen en met reclame en sponsoring worden geregeld in de Richtlijn Televisie zonder Grenzen (infra, Hoofdstuk 10). In 2007 werd deze richtlijn grondig hervormd en omgedoopt tot Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten, om het verruimde toepassingsgebied ervan − van traditionele lineaire televisie tot alle audiovisuele diensten, met inbegrip van diensten-op-aanvraag − tot uiting te brengen. Het aanbod en de consumptie van mediadiensten wordt steeds persoonlijker, individueler, of tailor-made, dankzij de mogelijkheden die uitgesteld televisiekijken, net gemist of ooit gemist-diensten, on-demand films, enz., bieden. Vóór 2007 vielen dergelijke diensten-op-aanvraag (via het internet of digitale televisie) enkel onder de Richtlijn Elektronische Handel(14), waarin nauwelijks of geen regels worden opgelegd voor media-inhouden. Daardoor ontstond er volgens de gevestigde omroepen een ongelijk speelveld voor traditionele en nieuwe mediaspelers. De Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten heeft dus ook op het vlak van inhoudelijke aspecten de kloof tussen de telecom/internetsfeer en de omroepsfeer gedicht. Aangezien de hogervermelde richtlijnen moesten worden omgezet in nationale wetgeving, zijn ook de regelgevende kaders op het niveau van de lidstaten steeds minder verticaal gestructureerd, d.i. op basis van een sec­torgebonden indeling (telecommunicatie versus omroep), maar steeds meer horizontaal, d.i. volgens het zogenaamde lagenmodel (transport versus inhoud)(15). Op die manier zijn het telecommunicatie- en omroepbeleid steeds verder met elkaar verstrengeld en heeft de reglementering van de netwerken verregaande repercussies voor het inhoudelijke mediabeleid(16). Must carry-bepalingen zijn hiervan een mooi voorbeeld: dit zijn verplichtingen die worden opgelegd in hoofde van netwerkoperatoren, doch met het oog op het bereiken van inhoudelijke doelstellingen, met name om te garanderen dat bepaalde omroepkanalen omwille van hun intrinsieke inhoudelijke kwaliteiten (culturele diversiteit, pluralisme, bescherming van de taal, geschakeerde informatievoorziening, …) ook effectief het publiek bereiken.

    Geconfronteerd met de razendsnelle ontwikkelingen in de computer- en informaticasector en met tal van juridische problemen die met de aanwending van de informaticatechnologie gepaard gaan, ontwikkelde zich ook een rechtstak die met de term informaticarecht (of computerrecht) is aangeduid. Uit het samengaan en de koppeling van de telecommunicatie-infrastructuren aan de informaticanetwerken heeft zich de telematica ontwikkeld en in het verlengde daarvan het telematicarecht, zelf een uitvloeisel van het feit dat zich de voorbije jaren een overheidsbeleid is gaan ontwikkelen in de sector van de telematica of ICT. De ontwikkeling van het internet heeft op zijn beurt een belangrijke invloed gehad op diverse terreinen van het recht, in zoverre dat men ook van Internetrecht is gaan spreken(17). Dit laatste houdt evenwel niet noodzakelijk in dat er voor activiteiten op het internet een afzonderlijk apparaat van rechtsregels wordt uitgevaardigd, naast de bestaande regels voor offlineactiviteiten. Hoewel er onmiskenbaar een tendens is geweest om juridische problemen die het internet met zich mee bracht via aparte wetten te regelen (denk bv. aan de richtlijn/wet inzake elektronische handel; supra), trachten wetgevers en rechters conflicten op het internet zoveel mogelijk via (een wijziging van) de bestaande regels en de traditionele rechtsnormen op te lossen. Verder in dit handboek wordt aandacht besteed aan de problematiek van de getrapte verantwoordelijkheid voor perspublicaties in de context van het internet, de juridische uitdagingen die bloggers en burgerjournalisten oproepen en het aanbieden van radio- en televisieprogramma’s via het internet. Het globale karakter van het internet heeft tevens de aandacht verschoven van traditionele naar alternatieve vormen van regulering, zoals co- en zelfregulering, of regulering via technologie (zoals labeling en filtering)(18). Op die manier hopen beleidsmakers aspecten als privacybescherming of bescherming van minderjarigen beter te kunnen integreren in een regulerend kader voor een inherent internationale en gedecentraliseerde communicatieomgeving.

    Als overkoepelende term voor de hierboven genoemde rechtsgebieden is soms geopteerd voor communicatierecht. Uitgangspunt is de vrijheid van communicatie, de verbinding tussen de verschillende soorten media en de globale aandacht voor de verschillende aspecten van het communicatieproces vanaf de garing van informatie, over de verwerking en distributie tot en met de ontvangst van de informatie(19). De keuze voor het communicatierecht als rechtsgebied wijst ook op de vervaging tussen telecommunicatierecht, ICT-recht en mediarecht en verwijst naar de regulering die in toenemende mate op gang is gebracht door de digitalisering, de liberalisering en de convergentie van media- en communicatierecht(20).

    In een recente fase richt de aandacht zich ook op het centrale object in dit communicatieproces, nl. de informatie. In het informatierecht staat m.a.w. de informatie als rechtsobject centraal. Het informatierecht is in tegenstelling tot het informaticarecht of het telematicarecht een niet op de techniek of op de technologie gerichte benadering, maar een conceptuele benadering gericht op informatie als maatschappelijk gegeven en op de daarmee verbonden maatschappelijke processen. Het is een open rechtsgebied, verwijzend naar een (multidisciplinair) conglomeraat van regels en juridische vraagstukken die op de één of andere wijze een weerslag hebben op de organisatie van de informatievoorzieningen, informatieprocessen of informatiestromen in de informatiesamenleving(21). Het informatierecht betreft in essentie het recht met betrekking tot het opsporen, verzamelen, maken en bewerken, het opslaan en het houden, het omzetten, overdragen en doorgeven, het presenteren en verspreiden, raadplegen en ontvangen van informatie. Het informatierecht is dus het geheel van de rechtsregels in verband met de toegang tot, de productie, verwerking, presentatie, terbeschikkingstelling, verantwoordelijkheid, distributie, consultatie en ontvangst van informatie(22). Op die manier is er ook sprake van het juridische statuut van openbare informatie, in wat wordt aangeduid als een convergerende mediaomgeving(23).

    Talrijke indicaties wijzen erop dat zich een nieuw rechtsgebied heeft ontwikkeld, zelf op het eerste gezicht een soort lappendeken van eerder als juridische vakgebieden aangewezen entiteiten, waarbij telkens het perspectief verschillend is. Toch hebben al deze onderdelen of rechtsgebieden essentieel te maken met de productie, presentatie, verwerking, distributie en ontvangst van informatie.

    Bij het auteursrecht staan het rechtssubject en het auteurswerk (het rechtsobject) centraal, m.a.w. de persoon in wiens hoofde auteursrechten bestaan op bepaalde vormen van wetenschappelijke, culturele of artistieke expressie, aangevuld overigens met de naburige rechten, de rechten op prestaties van uitvoerende kunstenaars, producenten en omroeporganisaties. Uit de termen persrecht, omroeprecht, telecommunicatierecht, telematicarecht en mediarecht valt de gerichtheid af te leiden op het kanaal, c.q. de kanalen, de media via dewelke de boodschap, de informatie wordt geproduceerd en doorgegeven. Het informaticarecht richt zich op de informatieproblematiek in zoverre deze gegenereerd wordt door toepassingen van de informaticatechniek. Met de term communicatierecht wordt verwezen naar het procesmatige van interactievormen die als (openbare) communicatie worden omschreven. Het informatierecht betreft in de meest algemene termen het recht in verband met de informatie: als maatschappelijk product is de (openbare) informatie object van recht. Op talrijke domeinen in de samenleving speelt de factor informatie een steeds belangrijkere en cruciale rol. We leven in een informatietijdperk, de informatietechnologie is de spitstechnologie bij uitstek, er is sprake van een informatie-explosie, onze samenleving heet als postindustriële samenleving een informatiesamenleving, er is een informatiekloof tussen rijk en arm, informatiecapaciteit is een essentieel instrument geworden van en voor machtsuitoefening, het verwerken en afschermen en de toegang tot onlinepersoonsgegeven is een cruciaal aandachtspunt geworden. De maatschappelijke implicaties in verband met de economische, politieke, culturele en ethische aspecten van de circulatie van (openbare) informatie dwingen tot bepaalde maatschappelijke keuzen die op hun beurt aanleiding geven tot regulering, tot rechtsregels in verband met de openbare informatievoorzieningen. Het recht zoekt niet alleen aansluiting bij technologische ontwikkelingen op het vlak van de NIT/ICT (nieuwe informatietechnologieën of informatie- en communicatietechnologie), maar heeft ook een kritische functie naar de toepassing van de NIT/ICT toe, legt m.a.w. bepaalde grenzen en finaliteiten op aan de NIT/ICT en aan de verschillende vormen van openbare communicatie(24). Althans dat is de bedoeling(25).

    Deze belangrijke maatschappelijke keuzen hebben te maken met de graad van openheid, openbaarheid, gewaarborgde beschikbaarheid en vrije circulatie van informatie, met de vestiging van eigendomsrechten en waarborgen inzake pluralisme en niet-discriminatie, met respect voor privacy en bescherming van persoonsgegevens, met toegang tot informatie en ICT-faciliteiten, met monopolieaanspraken en exclusiviteitsrechten op informatie en met inhoudelijke beperkingen en correcties op de free flow of information. Wegens de vervlechting, de convergentie en de interdependentie tussen de verschillende soorten communicatiemedia als bron en kanaal of platform, wordt steeds nadrukkelijker de noodzaak beklemtoond van een coherent, geïntegreerd en samenhangend mediabeleid, of ruimer: een media- en informatiebeleid(26). Het uitwerken van een mediabeleid situeert zich zowel op Europees niveau(27), als op (voorlopig nog) federaal niveau en op Vlaams niveau. Op Vlaams niveau adviseert de Sectorraad Media de Vlaamse regering en het Vlaamse parlement over toekomstige regulering en ziet de Vlaamse Regulator voor de Media toe op de naleving van de regelgeving betreffende de audiovisuele mediadiensten(28).

    2

    Begripsomschrijving en afbakening van het mediarecht

    Onder het mediarecht kan worden verstaan "het geheel van rechtsregels met betrekking tot de communicatievrijheid en de massacommunicatiemiddelen". Het mediarecht omvat aldus:

    1. de rechtsregels die het grondrecht van de expressie- en communicatievrijheid waarborgen;

    2. de regulering die verbodsbepalingen of beperkingen oplegt aan de expressie- en communicatievrijheid omwille van de media-inhoud ("content"-restricties);

    3. de regulering met betrekking tot de organisatie en de exploitatie van de media als communicator/zender, i.e. als bronnen of producenten van media-inhouden;

    4. de regulering met betrekking tot de organisatie en de exploitatie van de middelen en kanalen via dewelke de media-inhouden worden uitgezonden, verspreid of verdeeld, i.e. tot bij een (algemeen of beperkt) publiek worden gebracht.

    3

    Kernvraagstuk van het mediarecht

    Het kernvraagstuk van het mediarecht houdt verband met het spanningsveld tussen enerzijds de noodzaak of de opportuniteit tot regulering van de media en de media-inhouden en anderzijds de onthoudingsplicht van de overheid op het domein van de vrijheid van expressie en informatie. De ratio legis van de mediaregulering is gebaseerd op de bescherming van het algemene (staats)belang, belangen van de bevolking of groepen in de samenleving of op de rechtsbescherming van de individuele belangen van de burger (bescherming van de eer en goede naam, privacybescherming). Regulering vindt ook een bestaansreden in morele, filosofisch-ideologische, politieke, economische, cultuurpolitieke of informatiepolitieke overwegingen of doelstellingen. Tegelijk moet evenwel met elke vorm van mediaregulering een stuk expressie- en communicatievrijheid worden ingeleverd, soms ter bescherming van de expressievrijheid van anderen of het pluralisme in de media. De expressie- en communicatievrijheid wordt op basis van verschillende argumentaties beschouwd als een fundamentele voorwaarde voor en een inherent kenmerk van een democratische samenleving. Het recht op expressievrijheid is juridisch sterk verankerd in de Belgische Grondwet (art. 19, 25 en 150 Gw.), het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (art. 10 EVRM), het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (art. 11 EU-Handvest) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (art. 19 IVBPR).

    Aan de vrije informatiestroom kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen voorwaarden, beperkingen, restricties of verbodsbepalingen worden opgelegd in functie van algemene, collectieve belangen of ter bescherming van private rechtsbelangen. De argumentatie van de noodzakelijkheid in een democratische samenleving van elke vorm van overheidsinmenging met een beperkende weerslag op de vrijheid van expressie en informatie, vormt dan ook de basis van de legitimatie van de rechtsregels binnen het mediarecht.

    (1) Zie E. BREWAEYS, F. VOETS en D. VOORHOOF, Wetboek Media & Journalistiek, Mechelen, Kluwer, 2014. Zie ook: Auteurs & Media; Mediaforum, Tijdschrift voor Media en Communicatierecht; AMI/Informatierecht, Tijdschrift voor Auteurs-, Media- en Informatierecht; Communications Law, Journal of Computer, Media and Telecommunications Law; Medien und Recht; Légipresse, Revue Mensuelle du Droit de la Communication; Droit de l’Informatique et des Télécoms / Computer and Telecoms Law Review; Medialex, Revue de droit de la Communication / Zeitschrift für Kommunikationsrecht; Journal of Media Law en IRIS, Legal Observations of the European Audiovisual Observatory (Iris online).

    (2) Het arrest van het Hof van Justitie van 16 december 1992 (zaak C211/91, Commissie t. België) en van 10 september 1996 (zaak C-11/95) was aanleiding tot een aantal aanpassingen aan Vlaamse omroeprecht omwille van de door het Hof van Justitie vastgestelde strijdigheid van het Vlaamse omroepdecreet met het EG-Verdrag. De beschikking van de Europese Commissie van 26 juni 1997 was op zijn beurt aanleiding tot wijziging van het Vlaams omroepdecreet, nl. de opheffing van het zgn. ’VTM-monopolie’. Zie D. VOORHOOF, Recente ontwikkelingen in het omroeprecht van de Vlaamse Gemeenschap, AM 1998/3, 169-180. Ook enkele arresten van het Europees Mensenrechtenhof gaven aanleiding tot nieuwe wetgeving, zoals de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen, in het verlengde van het arrest van het EHRM inzake Goodwin t. Verenigd Koninkrijk en Ernst e.a. t. België: zie D. VOORHOOF (ed.), Het journalistiek bronnengeheim onthuld, Brugge, die Keure, 2008. Zie ook HvJ 24 november 2011, C-70/10, Scarlet Extended NV t. Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (SABAM), HvJ 16 februari 2012, C-360/10, Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (SABAM) t. Netlog NV inzake auteursrecht, filtering en vrijheid van informatie en HvJEU 13 mei 2014, C-131/12, Google Spain SL en Google Inc. t. Agencia Española de Protección de Datos (AEPD) en Mario Costeja González in verband met het linken naar persoonsgegevens via zoekmachines, het recht op vergeten, het verwijderen van persoonsgegevens uit de index van zoekmachines en het recht van het publiek op informatie. Zie ook M.J. GEUS, A.W. HINS, Q.R. KROES, A.J. NIEUWENHUIS, E.C. PIETERMAAT, C.J. TURNER en D. VOORHOOF (eds.), 25 jaar Mediaforum. Een blik vooruit via de achteruitkijkspiegel. 25 jaar rechtspraak media- en communicatierecht, Amsterdam, Otto Cramwinckel Uitgever, 2013.

    (3) H. SCHUERMANS, Code de la Presse ou Commentaire du Décret du 20 juillet 1831 et des lois complétives de ce Décret, Brussel, F. Larcier, 1882.

    (4) Zie F. JONGEN, Le droit de la radio et de la télévision, Brussel, De Boeck-Wesmael, 1989; F. JONGEN, La police de l’audiovisuel. Analyse comparée de la régulation de la radio et de la télévision en Europe, Brussel, Bruylant en Paris, LGDJ, 1994 en F. JONGEN (ed.), La directive Services de médias audiovisuels. Le nouveau cadre juridique de l’audiovisuel européen, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010.

    (5) Al wordt de term persrecht nog wel gebruikt: S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le Droit de la Presse. Presse écrite. Presse audiovisuelle. Presse électronique, Brussel, Bruylant, 2000, 2005 en 2012.

    (6) Zie D. GOLDBERG, T. PROSSER en S. VERHULST, Regulating the Changing Media. A Comparative Study, Oxford, Clarendon Press, 1998; G. ROBERTSON en A. NICOL, Media Law, Londen, Sweet & Maxwell, 2008; O. CASTENDYK, E. DOMMERING en A. SCHEUER, European Media Law, Alphen aan de Rijn, Kluwer Law International, 2008; A. NICOL, G. MILLAR en A. SHARLAND, Media Law & Human Rights, Oxford, Oxford University Press, 2009; P. VALCKE en E. LIEVENS, Media Law in Belgium, in R. BLANPAIN en M. COLUCCI, International Encyclopedia of Laws, Alphen aan de Rijn, Kluwer Law International, 2010, www.ielaws.com/media.htm; E. DERIEUX en A. GRANCHET, Droit des médias. Droit français, européen et international, Parijs, Lextensoéditions-LGDJ, 2010; D. VOORHOOF, European Media Law, Collection of Materials 2014-2015, Herentals, Knops Publishing, 2014 en M. PRICE, S. VERHULST en L. MORGAN (eds.), Routledge Handbook of Media Law, New York, Routledge, 2013. Zie ook The Journal of Media Law, www.hartjournals.co.uk/jml/ en Mediaforum, Tijdschrift voor Media- en Communicatierecht, www.mediaforum.nl.

    (7) J.M. DE MEIJ e.a., Uitingsvrijheid. De vrije informatiestroom in grondwettelijk perspectief, Amsterdam, Otto Cramwinckel, 2000.

    (8) Zie D. VOORHOOF en K. VAN DER PERRE, Handboek Auteursrecht, Editie 2014-2015, Gent, Academia Press, 2014.

    (9) Zie A. BERENBOOM, Le nouveau droit d’auteur et les droits voisins, Brussel, Larcier, 2008; F. DE VISSCHER en B. MICHAUX, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Brussel, Bruylant, 2000; F. BRISON, Het naburig recht van de uitvoerende kunstenaar, Brussel, Larcier, 2001; F. BRISON en H. VANHEES (eds.), De Belgische auteurswet. Artikelsgewijze commentaar. Huldeboek Corbet, Brussel, Larcier, 2012; G. MAZIOTTI, Copyright in the EU Digital Single Market. Report of the CEPS Digital Forum, 2013 en I. HARGREAVES en B. HUGENTHOLTZ, Copyright Reform for Growth and Jobs, Modernizing the European Copyright Framework, Lisbon Council, 2013. Zie ook D. VOORHOOF, Het (commercieel) portretrecht in België, in D.J.G. VISSER (ed.), Commercieel Portretrecht, Amsterdam, Uitgeverij deLex, 2009, 145-165.

    (10) A. STROWEL en F. TULKENS (eds.), Droit d’auteur et liberté d’expression, Brussel, Larcier, 2006 en S. FEYEN, Auteursrecht en vrije meningsuiting. Een verhouding uit balans?, AM 2009/6, 585-607. Zie ook D. VOORHOOF en I. HØEDT-RASMUSSEN, Copyright vs. Freedom of Expression. The case Ashby Donald and others v. France, ECtHR 10 January 2013, AM 2013/2, 53-58.

    (11) Zie W. SAKULIN, Trademark Protection and Freedom of Expression. An Inquiry into the Conflict between Trademark Rights and Freedom of Expression under European Law, Alphen aan de Rijn, Wolters Kluwer, 2011 en C. GEIGER (ed.), Research Handbook on Human Rights and Intellectual Property, Oxford, Hart Publishing, 2014.

    (12) De voornaamste reden voor het opengooien van de markten was de achterstand die Europese telecommunicatiebedrijven in de jaren ’80 hadden opgelopen op het vlak van innovatie en efficiëntie ten opzichte van hun Amerikaanse en Japanse collega’s. Dit baarde de Europese beleidsmakers grote zorgen vanuit het oogpunt van de internationale competitiviteit van de telecommunicatiesector. Merk op dat de introductie van concurrentie op de omroepmarkten door het toelaten van commerciële radio en televisie niet vanuit Europa werd gecoördineerd, maar het gevolg was van nationale initiatieven gericht op het doorbreken van het publieke omroepmonopolie. In een aantal gevallen heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wel druk uitgeoefend door bestaande omroepmonopolies in strijd te verklaren met art. 10 EVRM, zoals EHRM 24 november 1993, Informationsverein Lentia e.a. t. Oostenrijk, hierna besproken in Hoofdstuk 2.

    (13) Zie o.a. J. DUMORTIER (ed.), Recente ontwikkelingen in media- en telecommunicatierecht. Juridische beschouwingen over liberalisering en convergentie, Brugge, die Keure, 1996 en J. DUMORTIER, F. ROBBEN en M. TAEYMANS (eds.), A Decade of Research @ the Crossroads of Law and ITC, Brussel, Larcier, 2000. Zie ook D. STEVENS en P. VALCKE, Recente ontwikkelingen telecommunicatierecht, AM 2001/3, 244-258; P. GERARD, R. QUECK, P. VALCKE en D. STEVENS, Le nouveau cadre réglementaire européen des réseaux et services de communications électroniques. Enjeux pour la Belgique fédérale, AM 2002/3, 257-272; P. VALCKE, Digitale Diversiteit Convergentie voor Media, Telecommunicatie en Mededingingsrecht, Brussel, Larcier, 2004; I. WALDEN (ed.), Telecommunications Law and Regulation, Oxford, Oxford University Press, 2009 en A. BÜLLESBACH, S. GIJRATH, Y. POULLET en C. PRINS (eds.), Concise European IT Law, Amsterdam/Londen, Wolters Kluwer, 2010.

    (14) Richtl. EP en Raad 2000/31/EG van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake Elektronische Handel), Pb.L. 17 juli 2000, afl. 178, 1 (omgezet in ons land door de Wet(ten) van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, BS 17 maart 2003, ingevoegd door de wetten van 15 december 2013 en 26 december 2013 in het Wetboek van economisch recht als Boek XII Recht van elektronische economie, BS 14 januari 2014, in werking getreden op 31 mei 2014 (KB 4 april 2014, BS 29 april 2014).

    (15) Zie hierover uitvoerig, alsook over de toenemende rol van het mededingingsrecht in die sectoren: P. VALCKE, o.c., 17-114. Bemerk dat deze trend van convergentie in ons land weliswaar een heel eigen dynamiek krijgt in het licht van de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid, bevoegd voor telecommunicatie, en de gemeenschappen, bevoegd voor radio-omroep en televisie. Zie hierover meer in Hoofdstuk 11 en in D. STEVENS, Toezicht in de elektronische communicatiesector. Constitutionele en institutionele aspecten van de wijzigende rol van de overheid, Brussel, Larcier, 2010.

    (16) Of zoals overweging 5 van Richtlijn 2002/21/EG van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (‘Kaderrichtlijn’) het verwoordt: De scheiding tussen de regelgeving inzake transmissie en de regelgeving inzake inhoud staat er niet aan in de weg dat rekening wordt gehouden met de relaties die tussen beide bestaan, teneinde pluralisme in de media, culturele verscheidenheid en consumentenbescherming te garanderen. Zie hierover ook I. WALDEN (ed.), Telecommunications Law and Regulation, o.c., 7-9, die onder telecommunicatierecht verstaat the rules and regulations governing the provision of telecommunications equipment, network infrastructure, and services (e.g. the carriage of voice and data traffic), rather than the law governing the content of the traffic being sent across telecommunications networks. The latter is generally perceived as the domain of ’media law’ or ’Internet Law’, rather than telecommunications law. Ook hij onderstreept dat het gaandeweg door de nieuwe media- en telecommunicatiediensten en door de technologische en organisationele convergenties moeilijker is geworden om deze domeinen uit mekaar te houden: one recurring issue in telecommunications law is the problem of distinguishing clearly between issues of carriage and issues of content.

    (17) Zie K. BYTTEBIER, R. FELTKAMP en E. JANSSENS (eds.), Internet & Recht, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2001; X, De rechten van de mens op het Internet, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2000 en T. VERBIEST en E. WERY, Le droit de l’internet et de la société de l’information. Droits européen, belge et français, Brussel, Larcier, 2001. Zie ook G.J.H. SMITH en BIRD & BIRD (eds.), Internet Law and Regulation, London, Sweet & Maxell, 2007.

    (18) E. LIEVENS, Protecting children in the digital era: the use of alternative regulatory instruments, Leiden-Boston, Martinus Nijhoff Publishers, 2010. Over regulering van het internet via technologie, zie het invloedrijke werk van L. LESSIG, Code and Other Laws of Cyberspace, New York, Basic Books, 1999 en diens opvolger Code v.2, New York, Basic Books, 2006, tevens beschikbaar via http://codev2.cc/.

    (19) F.W. GROSHEIDE (ed.), Communicatie- & Mediarecht, Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2000.

    (20) P. VALCKE, D. STEVENS, M. VAN BELLINGHEN, R. QUECK en J. JOST, Communicatierecht, Brussel, Larcier, Larcier Thema Wetboeken, 2013.

    (21) Voor een interessante benadering, zie S. GUTWIRTH, Waarheidsaanspraken in recht en wetenschap. Een onderzoek naar de verhouding tussen recht en wetenschap met bijzondere illustratie uit het informaticarecht, Brussel-Antwerpen, VUB Press-Kluwer rechtswetenschappen, 1993, 29-87 en 523-551. Zie ook W.F. KORTHALS ALTES, E.J. DOMMERING en J.C. KABEL (eds.), Information Law towards the 21st Century, Deventer-Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1992; L.F. ASSCHER, Constitutionele convergentie van pers, omroep en telecommunicatie, Deventer, Kluwer, Iter-reeks, nr. 26, 1999; E. DOMMERING en L.F. ASSCHER, Regulating Code. Essays on the Normative Role of Information Technology, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2006 en E. DOMMERING, De achtervolging van Prometheus. Over vrijheid en bezit van informatie, Amsterdam, Otto Cramwinckel Uitgever, 2008.

    (22) P. BIRKINSHAW, Freedom of Information. The Law, the Practice and the Ideal, Cambridge, Cambridge University Press, 2010.

    (23) C. UYTTENDAELE, Openbare informatie. Het juridisch statuut in een convergerende mediaomgeving, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2002.

    (24) Zie J.C. ARNBAK, J.J. VAN CUILENBURG en E.J. DOMMERING, Verbinding en Ontvlechting in de Communicatie. Een studie naar toekomstig overheidsbeleid voor de openbare elektronische informatievoorziening, Amsterdam, Otto Cramwinckel, 1990; J.W. KALKMAN, W. HINS en E.C.M. JURGENS, Communicatie en informatievrijheid in het digitale tijdperk, Zwolle, Tjeenk Willink, 1995 en K. VAN WIJK, De Media-Explosie. Trends en issues in massacommunicatie, Schoonhoven, Academic Services, 2001.

    (25) Zie E.J. DOMMERING e.a., Informatierecht. Fundamentele rechten voor de informatiesamenleving, Amsterdam, Otto Cramwinckel, 2000. Zie ook www.ivir.nl.

    (26) Zie o.a. E. VAN ROMPUY, Beleidsbrief. De media in Vlaanderen. Pleidooi voor een slagvaardige openbare omroep in een dynamische mediasector. Beleidsprioriteiten 1995-1999, Parl. St. Vl. R. 1995-96, nr. 142/1; D. VAN MECHELEN, Media. Beleidsnota 2000-2004, Brussel, 2000; I. LIETEN, Beleidsnota Media 2009-2010, Parl. St. Vl. Parl., 2009-10, nr. 209 en I. LIETEN, Beleidsnota 2009-2014 Media, http://www.cjsm.vlaanderen.be/media/downloads/beleidsnota2009-2014_media.pdf. Zie ook J.C. BURGELMAN, D. BILTEREYST en C. PAUWELS (eds.), Audiovisuele media in Vlaanderen. Analyse en beleid, Brussel, VUB Press, 1994 en C. UYTTENDAELE, Openbare informatie. Het juridisch statuut in een convergerende mediaomgeving, o.c., 150-363.

    (27) Zie http://ec.europa.eu/avpolicy/index_en.htm (EU Audiovisual and Media Policy); www.coe.int/t/dghl/standardsetting/media/ (Council of Europe, Media and Information Society) en www.obs.coe.int (European Audiovisual Observatory). Zie ook O. CASTENDYK, E. DOMMERING en A. SCHEUER, European Media Law, o.c., 2008 en P. VALCKE en K. LEFEVER, Media Law in the European Union, Alphen aan de Rijn, Kluwer Law International, 2012.

    (28) Zie www.cjsm.vlaanderen.be/media/index.shtml (website Media Vlaamse overheid); www.cjsm.vlaanderen.be/raadcjsm/SR_media/index.html (Sectorraad Media) en www.vlaamseregulatormedia.be/nl/home.aspx (VRM).

    DEEL 1

    De vrijheid van expressie en informatie: grondrechtelijke bescherming, restricties en aansprakelijkheid

    89220.png

    HOOFDSTUK 1

    De grondwettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid

    1

    Algemene situering

    De Belgische Grondwet van 1831 garandeert de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid als een fundamenteel vrijheidsrecht waardoor elk individu het onvervreemdbaar recht bezit zijn mening te uiten (art. 19 Gw.) en in het bijzonder teksten te publiceren via de drukpers (art. 25 Gw.). De klemtoon ligt op het actief recht van de burger om als zender of communicator meningen, opinies, denkbeelden te uiten en te publiceren. Dit vrijheidsrecht is vooral een afweerrecht tegen overheidsinmenging: door het verbod van preventieve maatregelen wordt aan de overheid een onthoudingsplicht opgelegd met betrekking tot de uitoefening van de pers- en uitingsvrijheid. Repressieve sanctionering uit kracht van bij wet strafbaar gestelde misbruiken van de pers- en uitingsvrijheid is wel mogelijk en is niet geclausuleerd, d.w.z. niet aan bijzondere voorwaarden onderworpen. De vervolging van drukpersmisdrijven dient te gebeuren voor het hof van assisen (volksjury)(1) in toepassing van art. 150 Gw.(2).

    Art. 19 Gw.: De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.

    Art. 25 Gw.: De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.

    Art. 150 Gw.: De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.

    De kenmerken van deze grondwettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid kunnen als volgt schematisch worden samengevat:

    a) verbod van (preventieve) censuur;

    b) repressieve sanctionering (a posteriori) is mogelijk, indien de wet een bepaald gebruik van de expressievrijheid als een misbruik strafbaar stelt;

    c) het hof van assisen is bevoegd inzake drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn;

    d) volgens de regel van de getrapte verantwoordelijkheid geldt de exclusieve aansprakelijkheid van achtereenvolgens de schrijver, de uitgever, de drukker of de verspreider (indien bekend en woonplaats in België) in geval van drukpersmisdrijf.

    2

    Actuele implicaties

    In Hoofdstuk 3 zal worden aangeduid welke de praktische en reële draagwijdte is van deze constitutionele waarborgen in functie van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. In het bijzonder zal worden nagegaan welke de actuele implicaties zijn van het verbod van censuur en van preventieve overheidsinmenging, welke toepassing is gemaakt van de mogelijkheid van de strafbaarstelling bij wet in geval van misbruik van de uitoefening van de uitingsvrijheid, welke de repercussies zijn van de bevoegdheid van het hof van assisen inzake drukpersmisdrijven en op welke wijze de regel van de getrapte verantwoordelijkheid wordt toegepast.

    3

    Aanvullende waarborgen

    (3)

    3.1 In aansluiting bij deze grondwettelijke waarborgen gelden enkele bijzondere wettelijke voorschriften in geval van strafrechtelijke vervolging van drukpers­misdrijven, wettelijke bepalingen die op één of andere manier een bijkomende bescherming opleveren van de vrijheid van drukpers.

    • Hij die beticht wordt van een misdrijf dat door middel van de drukpers is gepleegd en waarop slechts gevangenisstraf is gesteld, kan niet in hechtenis worden genomen vóór zijn veroordeling op tegenspraak (art. 9 Decreet 20 juli 1831 op de drukpers);

    • er geldt een korte verjaringstermijn voor een reeks drukpersmisdrijven die kritiek uitoefenen op het openbaar gezag of bepaalde publieke personen (art. 12 Decreet 20 juli 1831 op de drukpers)(4);

    • de internering kan niet bevolen worden door een onderzoeksgerecht wanneer de feiten een persdelict betreffen (art. 7 Wet 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers);

    • rechtstreekse dagvaarding is niet mogelijk voor het hof van assisen, hetgeen impliceert dat degene die het plegen van een drukpersmisdrijf ten laste wordt gelegd niet rechtstreeks kan gedagvaard worden (met uitzondering voor de drukpersmisdrijven die zijn ingegeven door racisme of xenofobie, aangezien voor dit soort drukpersmisdrijven de correctionele rechtbank bevoegd is, met wel de mogelijkheid van rechtstreekse dagvaarding).

    3.2 Ook in geval van een civielrechtelijke procedure in het kader van de quasi-­delictuele aansprakelijkheid wegens drukpersmisdrijf in toepassing van artikelen 1382-1384 BW(5), gelden er bijzondere garanties.

    • Zo bepaalt artikel 92, § 1, 2° Ger.W. dat aan de kamers met drie rechters moeten toegewezen worden, de burgerlijke rechtsvorderingen aangebracht naar aanleiding van drukpersmisdrijven.

    • In deze procedures voor de rechtbank van eerste aanleg worden op straffe van nietigheid aan het Openbaar Ministerie meegedeeld, de vorderingen die burgerrechtelijk ingesteld zijn wegens drukpersmisdrijf (art. 764, 4° Ger.W.).

    3.3 In de Grondwet kunnen een aantal bepalingen worden aangewezen die eveneens belangrijk zijn in functie van de vrijheid van meningsuiting en van de drukpersvrijheid:

    • artikel 26 Gw. waarborgt het recht (aan de Belgen) om vreedzaam en ongewapend te vergaderen, mits zich te gedragen naar de wetten, die het uitoefenen van dit recht regelen zonder het echter aan een voorafgaand verlof te onderwerpen. De voorgaande bepaling is evenwel niet van toepassing op bijeenkomsten in open lucht, die ten volle aan de politiewetten onderworpen zijn (manifestatie of betoging, uitdelen van pamfletten op openbare plaatsen)(6);

    • artikel 32 Gw. geeft ieder het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de ordonnantie (openbaarheid van bestuur en recht op toegang tot overheidsinformatie)(7);

    • de openbaarheid van de wetgevende vergaderingen (art. 47 Gw.), van de wetgeving (art. 190 Gw.) en van de terechtzittingen en de rechtspraak (art. 148-149 Gw.).

    3.4 De vrijheid van meningsuiting is ook nog op een bijzondere wijze gewaarborgd in hoofde van parlementairen en ministers en staatssecretarissen (parlementaire, resp. ministeriële onverantwoordelijkheid)(8):

    • geen lid van één van beide Kamers of van een Gemeenschaps- of Gewestparlement kan worden vervolgd of aan enig onderzoek worden onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht (art. 58 en 120 Gw.);

    • geen minister (of staatssecretaris) kan worden vervolgd of aan enig onderzoek worden onderworpen naar aanleiding van een mening in de uitoefening van zijn ambt uitgebracht (art. 101, tweede lid, 104, derde lid, 124 en 126 Gw.).

    3.5 In toepassing van artikel 452 Sw. kunnen uitspraken of teksten voorgelegd tijdens een openbare terechtzitting aanspraak maken op een vorm van immuniteit(9). Vooral voor advocaten geldt aldus een (relatieve) immuniteit van het pleidooi en van de conclusies.

    • Geven geen aanleiding tot strafvervolging (wegens laster, eerroof, belediging, ...) de voor de rechtbank gesproken woorden of aan de rechtbank overgelegde geschriften, wanneer die woorden of die geschriften op de zaak of op de partijen betrekking hebben (art. 452 Sw.)(10).

    • De advocaten oefenen vrij hun ambt uit ter verdediging van het recht en van de waarheid. Zij moeten er zich van onthouden enig ernstig feit tegen de eer en de faam van personen aan te voeren, tenzij dit voor de zaak volstrekt noodzakelijk is, onder voorbehoud van tuchtrechtelijke vervolging (art. 444 Ger.W.). Indien evenwel een advocaat in zijn pleidooien of in zijn geschriften kwaadwillig de Monarchie, de Grondwet, de wetten van het Belgische volk of het gevestigde gezag aanvalt, kan de rechtbank of het hof waarvoor de zaak aanhangig is, door de griffier proces-verbaal doen opmaken en het incident brengen voor de Raad van de Orde waaronder de betrokkene ressorteert (art. 445 Ger.W.).

    3.6 Uit tal van andere bepalingen blijkt het belang van de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Enkele voorbeelden:

    • De expliciete erkenning van de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren (KB Algemene principes van 22 december 2000, art. 6, eerste lid): de ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt (uitzonderingen in art. 6, tweede lid). Op federaal niveau geldt sinds 4 april 2014 de wet van 15 september 2013 betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden. Deze wet legt de procedure vast voor meldingen door zgn. klokkenluiders en verleent bescherming aan de federale medewerkers in geval van melding van een veronderstelde integriteitsschending. De wet moedigt m.a.w. de personeelsleden in de federale administratieve diensten aan om veronderstelde integriteitsschendingen te melden, hetzij intern aan een vertrouwenspersoon, hetzij extern aan het Centraal Meldpunt bij de diensten van de federale ombudsmannen. De wetgever heeft hiermee een duidelijk signaal gegeven dat corruptie of onrechtmatige beïnvloeding bij de besluitvorming in overheidsinstanties niet getolereerd wordt, en beschermt daarom klokkenluiders die melding doen van veronderstelde integriteitsschendingen. Het melden van dit soort informatie, intern of extern, en de bescherming ervan is nauw verbonden met het recht op expressievrijheid van ambtenaren of personeelsleden bij overheidsdiensten.

    • Op Vlaams niveau wordt de expressievrijheid van ambtenaren en personeelsleden bij Vlaamse overheidsdiensten expliciet gewaarborgd in artikel II, 2, § 1 van het Vlaamse personeelsstatuut (VPS), zij het dat daarin ook een reeks beperkingen wordt opgelegd aan de vrijheid van meningsuiting van het overheidspersoneel ten aanzien van feiten waarvan zij kennis hebben in hoofde van hun functie. Het VPS bevat ook een klokkenluidersregeling die bescherming biedt aan personeelsleden die Spreekbuis, het meldpunt voor welzijn en integriteit op het werk van de Vlaamse overheid, of Audit Vlaanderen, of desgevallend de procureur des Konings op de hoogte brengen van onregelmatigheden vastgesteld in de uitoefening van hun functie. Het personeelslid kan, buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel of valse aangifte die een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij onregelmatigheden aangeeft of bekend maakt (art. II, 2, § 2 VPS).

    • Wanneer een genoegzaam bewijs wordt geleverd van lasterlijke aantijgingen is er geen aanleiding tot strafvervolging wegens aanranding van de eer en goede naam (art. 5-6 Decreet 20 juli 1831 op de drukpers en art. 443-452 Sw.)(11).

    • Het recht van antwoord (Antwoordrechtwet 23 juni 1961) verleent een recht om een kosteloze inlassing te vorderen in periodieke geschriften of audiovisuele uitzendingen. Het recht van antwoord is niet enkel te beschouwen als een correctief, maar ook als een aanvulling op de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid(12).

    • Het auteursrecht bevat een aantal uitzonderingen die de free flow of information en de expressievrijheid moeten helpen waarborgen. Zo bepaalt artikel 5, 3, c) van de EG-richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij dat lidstaten beperkingen kunnen opleggen aan het auteursrecht ten aanzien van weergave in de pers, mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling van gepubliceerde artikelen over actuele economische, politieke of religieuze onderwerpen of uitzendingen of ander materiaal van dezelfde aard, in gevallen waarin dat gebruik niet uitdrukkelijk voorbehouden is. Ook het citeren ten behoeve van kritieken en recensies of het gebruik van auteurswerken in het kader van onderwijs en wetenschap of bepaalde vormen van artistieke expressievrijheid (parodie) kunnen beperkingen opleggen aan het auteursrecht en de naburige rechten. De Belgische auteurswetgeving formuleert eveneens een aantal uitzonderingen op het auteursrecht (en de naburige rechten) in functie van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media of in functie van de artistieke expressievrijheid(13).

    • Het Vlaams Mediadecreet waarborgt de autonomie van de openbare omroep VRT voor wat het programma-aanbod en het zendschema betreft (art. 7 Mediadecreet; cf. infra Hoofdstuk 12).

    • De programmaopbouw van de VRT en van de andere Vlaamse omroepdiensten mag geen aanleiding geven tot discriminatie tussen de ideologische en filosofische strekkingen en de informatieprogramma’s worden in een geest van politieke en ideologische onpartijdigheid verzorgd (art. 39 Mediadecreet). Bovendien zijn er garanties voor levensbeschouwelijke verenigingen en sociaaleconomische verenigingen inzake toegang tot zendtijd of uitzendingen via de VRT (art. 29, § 2 en 35-36 Mediadecreet) en is een aanzet gegeven tot "political advertising" als vorm van politieke expressievrijheid door politieke partijen en hun kandidaten (art. 49 Mediadecreet; cf. infra Hoofdstuk 11 en Hoofdstuk 15).

    • Er zijn ook decretale waarborgen tot financiering van bepaalde vormen of kanalen van meningsuiting via de audiovisuele media. Het Vlaams Mediadecreet bevat garanties voor de financiering van de openbare omroep VRT (art. 16 en 22) en er bestaan ook tal van andere financieringsmechanismen tot ondersteuning van de kwaliteit, de diversiteit of het pluralisme in de media(14).

    • Het Vlaams Mediadecreet waarborgt bovendien de vrijheid van meningsuiting voor omroepactiviteiten (art. 37). Hetzelfde artikel expliciteert: "De omroepactiviteiten zijn vrij en kunnen, onder voorbehoud van wat hierna is bepaald voor omroepdiensten, aan geen enkele vormvereiste of voorafgaande controle worden onderworpen."

    In de wetgeving zijn ook bijzondere garanties opgenomen in functie van de journalistiek, de expressievrijheid en de vrijheid van nieuwsgaring. Zowel Europese regelgeving als federale wetten reflecteren de fundamentele aanspraken inzake expressie- en informatievrijheid waarop media en journalistiek aanspraak kunnen maken:

    • artikel 9 van de EG-richtlijn 95/46 van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens opent de mogelijkheid van afwijkende regels om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting (journalistieke, artistieke of literaire doeleinden). Artikel 3, § 3, b) tot d) van de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens sluit de toepassing van een aantal bepalingen van de wet uit, indien de verwerking van persoonsgegevens gebeurt voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden;

    • in functie van de expressievrijheid en de nieuwsgaring is in België bescherming toegekend aan journalistieke bronnen (Wet van 7 april 2005). Op de bescherming van de journalistieke bronnen kan aanspraak maken eenieder die een rechtstreekse bijdrage levert tot het verzamelen, redigeren, produceren of verspreiden van informatie voor het publiek via een medium. Wie journalistieke activiteiten verricht kan niet verplicht worden de identiteit of herkomst van bronnen prijs te geven en deze gegevens kunnen niet het voorwerp uitmaken van enige opsporings- of onderzoeksmaatregel door de gerechtelijke instanties, tenzij met toepassing van de strikte voorwaarden zoals bepaald in de wet (cf. infra Hoofdstuk 8);

    • de Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevat een aantal restricties en bijkomende waarborgen bij de toepassing van methoden voor het verkrijgen, analyseren en exploiteren van gegevens bij beroepsjournalisten door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, wanneer het gegevens betreft die beschermd worden door het bronnengeheim, zoals bepaald in de Bronnenwet van 7 april 2005 (cf. infra Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 19);

    • de Wet van 19 juli 1991 tot regeling van

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1