Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht
De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht
De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht
Ebook559 pages7 hours

De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dit werk verleent de lezer – zowel kredietinstellingen als actoren in het rechtsverkeer – een bevattelijke en analytische stand van zaken inzake alle facetten van potentiële aansprakelijkheid.
LanguageNederlands
Release dateNov 18, 2015
ISBN9782804455804
De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht

Related to De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht

Related ebooks

Related articles

Reviews for De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht - Dominique Blommaert

    9782804455804_TitlePage.jpg

    © Groep Larcier NV, Brussel, 2015

    Larcier Gent

    Coupure Rechts 298 – 9000 Gent

    Verantwoordelijke uitgever: Marc-Olivier Lifrange, Algemeen directeur Groep Larcier

    Opmaak: Softwin

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    ISBN: 978-2-8044-5580-4

    Reeds verschenen in de Bibliotheek Handelsrecht Larcier

    Transportrecht

    – Hubert LIBERT, Arbeidsrechtelijke verhoudingen in de koopvaardij, 2001, 144 blz.

    – Frank STEVENS, Vervoer onder Cognossement, 2001, 346 blz.

    – Eddy SOMERS, Scheepvaart op zee, 2004, 184 blz.

    – Christian DIERYCK, Zeeverzekering en averijvordering, 2005, 408 blz.

    – Steven DEWULF, Zending en opdracht van de Nautische Commissie bij de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen. Een praktische benadering, 2006, 98 blz.

    – Dirk NOELS, De commissionair-expediteur, 2006, 720 blz.

    – Christian ROGIEST, Arbeidsrechtelijke aspecten van nationaal en internationaal wegvervoer, 2007, 251 blz.

    – Frank STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, zee- en binnenvaart, 2008, 386 blz.

    – Patrick RUBENS, Vervoer van zaken over de weg, bespreking wet 3 mei 1999, 2009, 291 blz.

    Vennootschaps- en financieel recht

    – Koenraad AERTS, Taken en aansprakelijkheden van de commissarissen en bedrijfsrevisoren, 2002, 212 blz.

    – David NAPOLITANO, De Publieke vennootschap, 2003, 324 blz.

    – Koen SELLESLAGS, Inbreng en overdracht van bedrijfstak en algemeenheid, 2004, 232 blz.

    – Koen TROCH, Ondernemingsfinanciering bij de overname van vennootschappen. Een praktische commentaar op artikel 629 Wetboek van Vennootschappen, 2004, 137 blz.

    – Denis-Bruno FLOOR, Tijdelijke handelsvennootschappen, 2007, 314 blz.

    – Yvette VERLEISDONK, Elke JANSSENS en Margaretha WILKENHUYSEN, Due Diligence, 2007, 163 blz.

    – Rutger VAN BOVEN, De Belgische Stichting, 2011, 238 blz.

    – Yvette VERLEISDONK, Elke JANSSENS en Margaretha WILKENHUYSEN, Due Diligence, Tweede herwerkte editie, 2007, 182 blz.

    – Koen TROCH, Ondernemingsfinanciering bij de overname van vennootschappen, 2011, 204 blz.

    – Joke PATTYN, Aandeelhoudersovereenkomsten. Overdrachtsbeperkingen en stemafspraken in een niet-publieke NV, 2012, 202 blz.

    Mededinging, marktpraktijken en intellectuele rechten

    – Anne-Marie VAN DEN BOSSCHE, Horizontale Overeenkomsten en EG-Mededingingsrecht, 2002, 164 blz.

    – Alain VANDERELST, Frank WIJCKMANS & Filip TUYTSCHAEVER, EG-Groepsvrijstelling, Verticale overeenkomsten en motorvoertuigendistributie, 2003, 356 blz.

    – Tom HEREMANS, Domeinnamen: een juridische analyse van een nieuw onderscheidingsteken, 2003, 224 blz.

    – Paul MAEYAERT, De bescherming van de handelsnaam en de vennoootschapsnaam in België, 2006, 151 blz.

    – Hendrik VANHEES, Het Beneluxmodel, 2006, 234 blz.

    – Vincent WELLENS, Doorwerking van de intellectuele rechten in de Wet Handelspraktijken. Voorrangsregels op het kruispunt van de oneerlijke mededinging en vrijheid van kopie, 2007, 134 blz.

    – Yves VAN COUTER, Bernard VANBRABANT, Handboek Licentieovereenkomsten, 2008, 410 blz.

    – Johan YSEWYN, Tien jaar Mededingingsrecht, rechtspraakoverzicht, 2008, 640 blz.

    – Paul CAMBIE, Onrechtmatige bedingen, 2009, 250 blz.

    – Alex TALLON, De wet op de marktpraktijken, Procedure en sancties, 2012, 222 blz.

    – Frank WIJCKMANS, Filip TUYTSCHAEVER, Distributieovereenkomsten in het mededingingsrecht, 2012, 466 blz.

    – Tim BRUYNINCKX, Materieel EU-staatssteunrecht, 2015, 268 blz.

    Bank- en insolventierecht

    – Reinhard STEENNOT, Financiële diensten op afstand, 2006, 264 blz.

    – Stefaan LOOSVELD, Geld, geldschulden en deviezen. Belgisch, Europees en internationaal perspectief, 2006, 450 blz.

    Algemeen handelsrecht en handelscontracten

    – Annick DE BOECK en Raf VAN RANSBEECK, De opzegging van handelscontracten, 2014, 226 blz.

    De Bibliotheek Handelsrecht Larcier

    Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal is een bibliotheek de titel van een reeks uitgaven op een bepaald gebied bij een zelfde uitgever, of althans als één onderneming verschijnend.

    Het project dat door de Uitgeverij Larcier onder de benaming ‘Bibliotheek Handelsrecht Larcier’ op het getouw wordt gezet, beantwoordt in alle onderdelen aan deze begripsbepaling.

    De Bibliotheek Handelsrecht biedt aan de in het Belgisch handelsrecht actieve praktijkjurist een wetenschappelijk verantwoorde maar bovenal praktische en thematisch opgebouwde boekenreeks met betrekking tot het handelsrecht. In de Bibliotheek Handelsrecht worden zes reeksen onderscheiden die de belangrijkste takken van het handelsrecht, het economisch en het financieel recht bestrijken:

    I. Algemeen handelsrecht en handelscontracten

    II. Bank- en insolventierecht

    III. Vennootschaps- en financieel recht

    IV. Verzekeringen

    V. Transportrecht

    VI. Mededinging, marktpraktijken en intellectuele rechten

    De Bibliotheek Handelsrecht is opgezet als een reeks monografieën van relatief beperkte omvang. Een aldus opgebouwde thematische boekenreeks wil de commercialist de mogelijkheid bieden om zich te documenteren omtrent het handelsrecht in de hoger omschreven, brede zin van het woord.

    De opbouw van het fonds en in het bijzonder de selectie van de themata die aan de orde zullen komen, gebeurt onder leiding van de coördinator van de Bibliotheek Handelsrecht, samen met de redactie die voor elk der zes reeksen afzonderlijk wordt samengesteld.

    De Bibliotheek Handelsrecht ent zich op de concrete rechtspraktijk, wat betekent dat zij in de regel geen aandacht schenkt aan beleidsmatige verzuchtingen of wensen. Zij kiest duidelijk voor een benadering de lege lata en opteert ook voor een aanpak van nuttige rechtsvergelijking. Om dezelfde reden worden louter rechtshistorische beschouwingen in de regel geweerd, tenzij zij noodzakelijk of nuttig zijn voor de duiding van oudere rechtspraak of voor het begrijpen van het overgangsrecht.

    De Bibliotheek Handelsrecht biedt een getrouwe, volledige en gedocumenteerde beschrijving van het geldende recht, de heersende opvattingen en de gangbare oplossingen. De benadering is steeds objectief, wat impliceert dat tegenstrijdige opvattingen binnen het recht altijd worden beschreven, eventueel aangevuld met verantwoorde standpunten van de auteur.

    De Bibliotheek Handelsrecht beoogt daarenboven de oude voor de praktijk nog relevante rechtspraak en rechtsleer voor de commercialist te ontsluiten.

    De Bibliotheek Handelsrecht is hanteerbaar, vlot toegankelijk en kiest daarom voor een logische opbouw, een onberispelijk en toegankelijk kritisch apparaat en de opname van registers.

    Jan CERFONTAINE

    Gastprofessor UGent (Instituut Financieel Recht)

    Coördinator Bibliotheek Handelsrecht

    Voorwoord bij de reeks Bank- en insolventierecht

    De operationele omgeving van de bankactiviteit heeft vandaag de dag nog maar weinig uitstaans met deze van enkele decennia geleden. Deze evolutie kan ten dele gevat worden in enkele kernwoorden: mededinging, internationalisering en technologische evolutie.

    De marktstructuur waarin het bankwezen functioneert, heeft in België een ingrijpende transformatie ondergaan in nauwelijks drie decennia: tot de jaren ’70 was het bankbedrijf een sterk gesegmenteerde industrie, met een versnippering van de actoren die elk eigen juridische statuten kenden (spaarkassen, banken, openbare kredietinstellingen,...) en onderling naar kartelvorming neigden. Op het privaatrechtelijke vlak overheerste de wilsvrijheid. Hiervan is vandaag nog maar weinig te merken: de branchevervaging tussen de diverse deelsegmenten en een sterker concurrentieel klimaat hebben de vraag naar een level playing field versterkt, en uiteindelijk, mede onder Europese invloed, geleid tot een unificatie van de deelstatuten in een generieke regulering voor kredietinstellingen. De toenemende aandacht voor de (financiële) consument heeft op het privaatrechtelijke vlak een (wild)groei aan beschermende wetgeving gegenereerd.

    De sterker concurrentiële omgeving heeft ook de mededinging tussen bankfinanciering en kapitaalmarktfinanciering voor ondernemingen versterkt: een verdere diversificatie van de bankactiviteit is hiervan een merkbaar gevolg.

    Samen met de toenemende lokale concurrentie, heeft het financiële bedrijf de voortschrijdende internationalisering van de reële economieën gevolgd, en heeft inzonderheid de Europese (financiële) integratie de banksector uit haar lokale beschermde cocons gerukt. De strategie van vele (middel)grote kredietinstellingen is thans gericht op schaalvergroting en consolidatie in een Europese, veeleer dan een lokale markt.

    De technologische evolutie tot slot, heeft het alledaagse bankbedrijf fundamenteel gewijzigd. Met name de evolutie van informatie- en communicatietechnologieën leiden tot een toenemende elektronisering en virtualisering van de bankactiviteiten, met een terugval van chartale geldcirculatie en de mogelijkheid om bankactiviteiten op afstand te ontplooien.

    Ondanks deze evoluties, blijft de bankier meer dan ooit de voornaamste financier van ondernemingen. Dit is niet enkel het geval in een going concern situatie. Ook in een insolventiesituatie treden de financiële instellingen doorgaans op de voorgrond, hetzij als voornaamste, en doorgaans bevoorrechte, schuldeisers, hetzij als financiers van een fresh start. Het bestuderen van de diverse procedures, actoren en juridische instrumenten van insolventierecht kan dus niet aan de rol van de financiële instellingen in een insolventiesituatie voorbijgaan.

    De Reeks Bank- en insolventierecht wil, vanuit deze vaststellingen, grondige en praktijkrelevante monografieën bundelen in zowel het klassieke insolventierecht als het privaatrechtelijke bankrecht. Doorheen de diverse thema’s die in deze reeks aan bod zullen komen, zal vaak de vooraanstaande rol van financiële instellingen in insolventiesituaties, en, omgekeerd, het belang van het insolventierisico in de structurering van bankproducten, aan de oppervlakte komen.

    Het bankrechtelijke luik in de reeks Bank- en insolventierecht zal voornamelijk thema’s bundelen die tot het klassieke bankbedrijf (commercial banking) en tot de dienstverlening rond beleggingen worden gerekend (geld en betalingsverkeer, kredietverlening, vermogensbeheer,…). De thema’s die nauwer aansluiten bij de investment banking-activiteiten van kredietinstellingen, bevinden zich evenwel vaak op het kruispunt tussen financieel en vennootschapsrecht. Deze zullen daarom in de reeks Vennootschaps- en financieel recht binnen de zelfde bibliotheek Handelsrecht worden opgenomen.

    Michel TISON en Reinhard STEENNOT

    Instituut Financieel Recht, UGent

    Voorwoord

    In 1995 besloot de stichtende voorzitter van het Instituut voor Financieel Recht U. Gent, prof. E. Wymeersch, een uitgebreide reeks studiedagen te organiseren, nl. de befaamde colloquia Financieel Recht tussen Oud en Nieuw. Eén van de thema’s besteedde aandacht aan de recente trends met betrekking tot de aansprakelijkheid van de kredietinstelling als kredietverlener. Het centrale thema in dit leerstuk was toen de aansprakelijkheid van de kredietverlener wegens het veroorzaken van een valse schijn van kredietwaardigheid ten aanzien van derden, met een bijzondere toepassing bij cedent- en leveranciersdiscontokrediet.

    Gepassioneerd door deze problematiek was het evident dat de aandacht blijvend uitging naar de ontwikkelingen in Frankrijk, waar de aansprakelijkheid van de kredietverlener ten aanzien van de kredietnemer een belangrijke evolutie onderging. Deze trend zette zich, onder druk van principes die in het bijzonder kredietrecht naar Belgisch recht de rechtspraak beroerden, ook in het gemeen recht door.

    De documentatie werd opgespaard en finaal werd de beslissing genomen deze in een boek te bundelen. Ook de krachten werden gebundeld en de honderden gepubliceerde en niet gepubliceerde uitspraken werden doorgenomen en in categorieën ondergebracht.

    Tijdens de jaren waarin het script vorm kreeg, veranderde de Wet Consumentenkrediet substantieel, werd een nieuwe wet op kmo-financiering ingevoerd en maakte de Franse cassatierechtspraak inzake de aansprakelijkheid van de kredietverlener ten aanzien van de rechtstreekse contractpartij vreemde sprongen.

    Mijn mentor en niet aflatende stimulator, prof. E. Wymeersch, vond het belangrijk dat een overzicht van deze materie naar Belgisch recht zou verschijnen en bleef aanmoedigen, vooral door zich bereid te verklaren de tekst integraal na te lezen. Dankzij zijn inspirerende ideeën en ongeëvenaard inzicht in het bank- en financieel recht, kon het werk worden afgewerkt en is 25 jaar samenwerking in dit specifieke domein van het privaat bankrecht op papier gezet. Het is een te kleine uiting van grote dankbaarheid.

    Tevens deelden medewerkers mee in de klaagzang dat er toch weer te weinig tijd overbleef voor het boek. Freya Bonnarens en Johan Vannerom, beiden dagdagelijks ondergedompeld in de materie van het gereglementeerd krediet, waren bereid om de ontwerptekst in die materie door te nemen en te verbeteren. Met Steffie De Backer werd van gedachten gewisseld over de credit default swaps. Prof Flavie Vermander ten slotte kent als geen ander alle geheimen inzake de opzegging van overeenkomsten, waarmee ze aan de KU Leuven haar doctoraat behaalde en in 2014 haar commerciële versie van haar doctoraat afwerkte. Tussendoor bracht ze veel inzicht en structuur bij in het hoofdstuk dat aan de opzegging van kredietovereenkomsten is gewijd. Echter, alleen de auteurs zijn verantwoordelijk voor de ingenomen standpunten.

    De beide families zijn zeer blij dat het boek niet nog een zomervakantie moet doormaken… Hun geduld en begrip was eindeloos; de dankbaarheid naar hen toe idem dito.

    Een auteur schrijft voor een lezer; hopelijk vindt hij wat hij zoekt en is het een hulpmiddel in deze zeer actuele materie van het privaat bankrecht. De niet gepubliceerde arresten die zijn geciteerd, zijn in vele gevallen ruim geciteerd zodat de lezer de ganse context kan begrijpen. Mocht er ruimere achtergrond vereist zijn, dan zijn we ter beschikking. Veel leesgenot!

    Inleiding

    1. De decennia voor en na de eeuwwisseling worden gekenmerkt door een opeenvolging van periodes van expansie van bancaire kredieten aan Belgische ondernemingen en aan particulieren, gevolgd door periodes van inkrimping¹. De financiële crisis en de daaruit voortvloeiende globale economische crisis hebben de behoefte aan kredieten in hoofde van consumenten en ondernemingen nog versterkt, terwijl anderzijds de controle op de solvabiliteit van de banken als gevolg heeft gehad dat de criteria voor krediettoekenning aanzienlijk zijn verstrengd².

    De opzet van deze bijdrage bestaat erin na te gaan welke de recente evoluties³ zijn inzake de wetgeving, de rechtspraak en de rechtsleer in de materie van het bijzonder en het gemeen kredietrecht, toegespitst op de rechten en de verbintenissen die de kredietinstelling als kredietverstrekker dient te respecteren bij de krediettoekenning, het behoud van de kredieten alsmede inzake de opzegging van een bestaande kredietrelatie. Een mogelijke aansprakelijkheid kan tot uiting komen in de contractuele relatie alsmede ten aanzien van derden, zijnde iedere persoon die vreemd is aan de kredietovereenkomst.

    De voorkeur wordt gegeven om in het eerste deel het bijzonder kredietrecht te bestuderen. Immers, het bijzonder kredietrecht heeft voorrang op het gemeenrechtelijk kredietrecht. Dus als een kredietovereenkomst onder het toepassingsgebied van het bijzonder kredietrecht valt, moet men de strengere regels hiervan op deze kredietovereenkomst toepassen. Daarom gaan wij in een eerste hoofdstuk van dit eerste deel in op de afbakening van het toepassingsgebied van het bijzonder kredietrecht. Dit wordt afgelijnd op basis van de aard van de kredietovereenkomst (ratione materiae), de hoedanigheid van de partijen (ratione personae), evenals van het doel van de kredietovereenkomst (cf. de problematiek van de gemengde kredietovereenkomst). Dit laat ons toe om vervolgens na te gaan welke bijzondere verplichtingen zowel de Belgische als de Europese wetgever aan de kredietinstelling oplegt. Indien de kredietovereenkomst niet voldoet aan de toepassingscriteria moet zij beoordeeld worden in het licht van het gemeen kredietrecht, dat in het tweede deel van dit boek aan bod komt.

    Zowel in het bijzonder als het gemeen kredietrecht zal worden gepoogd om het klassieke onderscheid tussen de krediettoekenning, de krediethandhaving en ten slotte de kredietschorsing en -beëindiging te handhaven. Daarbij zal, voornamelijk bij de bespreking van het gemeen recht, afzonderlijke aandacht aan de relatie met de borgsteller worden besteed.

    Het is tevens de bedoeling om na te gaan of diverse consumeringsbepalingen die soms de uiting zijn van een paternalistische benadering ten aanzien van de kredietnemer, hun weerslag hebben in het gemeen recht. Indien dit het geval is, lijkt het van belang na te gaan of dergelijke bescherming terecht is. De bespreking brengt ook de economische gevolgen van dergelijke rechtspraak in rekening⁴. De roep naar meer regulering en meer bescherming dient immers in de juiste economische context te worden geplaatst: de wetgever dient te weten dat een steeds grotere bescherming van de kredietnemer tot gevolg heeft dat de economische operatoren – die de kredietinstellingen zijn – zich aanpassen aan nieuwe regulering of dito rechtspraak en die tendensen in de prijs van hun diensten aanrekenen.

    De indruk ontstaat dat in de niet gereguleerde sectoren – zoals de kredietverlening naar gemeen recht – of de minder gereguleerde kredietverlening – zoals (voorlopig nog) het hypothecair krediet of de Wet Kmo-Financiering – waar meestal aanzienlijke financiële belangen aanwezig zijn, het steeds een proces betreft waar wordt gezocht naar nieuwe, billijke en naar recht verantwoorde evenwichten, hetgeen in belangrijke mate te danken is aan de gerechtelijke invulling van gedragsnormen. Ook wanneer de wetgever in de zeer gereglementeerde sector van het consumentenkrediet aan de rechter wat ruimte laat voor concrete invulling, kan dergelijk evenwicht na verloop van tijd tot stand komen. De rechtspraak die vanaf 1 januari 2011 de nieuwe bepalingen van de wet van 13 juni 2010 op het consumentenkrediet enerzijds, en vanaf 1 april 2015 de nieuwe relevante bepalingen van boek VII, Betalings- en kredietdiensten van het WER, anderzijds toepaste en zal toepassen, wordt hopelijk creatief genoeg om dit passend evenwicht te vinden.

    Het blijft een zoektocht naar het juiste gedrag en vooral het juiste krediet binnen de concrete context, met als resultaat dat een potentiële aansprakelijkheid van de kredietgever principieel mogelijk blijft, maar desgevallend beperkt wordt in functie van een aantal criteria die de kredietnemer kenmerken, zoals het vertrouwd zijn met financiële aangelegenheden.

    De bescherming die de kredietnemer aan de ene zijde wordt aangeboden, steekt schril af tegenover een andere tendens, die erin bestaat om de kredietinstellingen met zachte hand te dwingen om meer krediet toe te kennen. Deze tendens is gebaseerd op het feit dat diverse uitspraken er aan herinneren dat de banksector een publieke opdracht heeft⁵ in die zin dat kredietverlening het algemeen economisch belang ondersteunt. Die tendens is overigens ten tijde van de kredietcrisis nog verstrengd. De argumentatie die als ondersteuning werd aangevoerd, bestond in het feit dat enkele financiële instellingen met overheidsgelden overeind werden gehouden. Om die reden pleiten bepaalde kredietnemers voor een recht op krediettoekenning, hetgeen door de rechtspraak terecht wordt ontkend. Op dit debat wordt verder in deze studie inhoudelijk ingegaan.

    1 Zie het terugkerend debat inzake overcreditering en credit crunch in F. LIERMAN, Kredieten aan ondernemingen in het gedrang?, Bank Fin. 2006, 272 e.v.; (interview met) K. PEETERS, Debat over kredietverstrekking banken voeren op basis van facts and figures, Bank Fin. 2010, 17 e.v.

    2 Voor een overzicht van een recente, economische evolutie inzake kredietverlening aan ondernemingen, zie P. BISSOT, Crédits aux entreprises belges: quelques évolutions constatées par la Centrale des crédits aux entreprises, Bank Fin. 2009, 255-258, die erop wijst dat bancaire kredieten ongeveer 10% uitmaken van de financiering van Belgische ondernemingen. Hij wijst erop dat dit slechts een gemiddelde is en dat voor een groot aantal ondernemingen bancaire kredieten een zeer belangrijke en zelfs essentiële vorm van financiering uitmaken. Voor een overzicht op het vlak van de kredietverlening aan particulieren, zie N. HUYGHEBAERT, Studie naar het belang van het consumentenkrediet en het hypothecair krediet voor de Belgische economie, Leuven, BVK – UPC ed., 2015, 1-89; G. de BONDT, A. MADDALONI, J.L. PEYDRO en S. SCOPEL, Euro Area Household Credit Growth. Demand or supply driven?, Bank Fin. 2010, 328 e.v.; R. DUVIVIER en D. NOEL, Endettement et marché du crédit aux particuliers: évolution et impact sur la situation financière des ménages, Bank Fin. 2010, 344 e.v.; P. VAN BAEVEGHEM en F. MEEL, Hypothecaire kredietverlening in België van 2008 tot de eerste helft van 2010, Bank Fin. 2010, 360.

    3 Voor eerdere bijdragen, zie D. BLOMMAERT, Aansprakelijkheid van de bank en de bemiddelaar bij kredietverlening herbezocht, Liber Amicorum Yvette Merchiers, Brugge, die Keure, 2001, 356 e.v.; D. BLOMMAERT, De aansprakelijkheid van de kredietinstelling-kredietverlener: recente trends in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 1996, 689.

    4 Zie de zeer terechte conclusie van de toenmalige eerste voorzitter van het Franse Hof van Cassatie: G. CANIVET, Les effets économiques de la jurisprudence bancaire in M.A. FRISON-ROCHE (ed.), Les banques entre droit et économie, Parijs, L.G.D.J., 2006, 8, nr. 2: La jurisprudence a des répercussions systématiques sur les opérateurs et dont les effets peuvent se faire ressentir même rétroactivement. Il est dès lors indispensable que le juge apprécie et intègre la portée économique de ses décisions.

    5 Hetgeen in strenge bewoordingen wordt betwist door M. DELIERNEUX en Y. STEMPNIERWSKY, Le banquier et l’entreprise en difficulté: quelques réflexions relatives à la restructuration de la dette et à la renégociation des contrats in Mélanges Jean Pardon, Etudes en droit bancaire et financier, Association Européenne pour le Droit Bancaire et Financier (AEDBF), Brussel, Bruylant, 1996, 218 (211).

    DEEL I
De aansprakelijkheid van de kredietinstelling als kredietverlener in het bijzonder kredietrecht

    2. Overzicht – De bespreking van het bijzonder kredietrecht vangt aan met de analsye van het toepassingsgebied van het consumentenkredietrecht in ruime zin. Hieronder vallen het hypothecair kredietrecht en het consumentenkredietrecht (infra, hoofdstuk 1, Afdeling 1). Vervolgens wordt ingegaan op de Wet Kmo-Financiering (infra, hoofdstuk 1, Afdeling 2)¹. Deze wet voerde recent een bijzonder B2B-kredietrecht in. Kredietverlening aan bepaalde ondernemingen wordt sindsdien strenger gereguleerd. Deze verstrenging was ingegeven door de nood om bepaalde ondernemingen die als zwakkere contractpartij dienen beschouwd te worden, een gelijkaardige bescherming als een consument te bieden. Vervolgens komen de inhoudelijke bepalingen van hypothecair kredietrecht (infra, hoofdstuk 2), het consumentenkredietrecht (infra, hoofdstuk 3) en de Wet Kmo-Financiering (infra, hoofdstuk 4) aan bod.

    1 Wet 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen in werking, BS 31 december 2013 (verkort weergegeven als Wet Kmo-Financiering).

    Zie ook KB 27 februari 2014 houdende uitvoering van de artikelen 10, § 1, tweede lid en 16, derde lid van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, BS 4 maart 2014 (hierna verkort weergegeven als KB Kmo-Financiering).

    Hoofdstuk 1 
Toepassingsgebied van het (bijzonder) kredietrecht

    Afdeling 1

    
Kredietverstrekking aan consumenten¹, ²

    3. Het bijzonder versus gemeen consumentenkredietrecht – Binnen het consumentenkredietrecht in ruime zin maakt men een opsplitsing tussen het hypothecair en het consumentenkredietrecht. Het hypothecair kredietrecht wordt beschouwd als de lex specialis ten opzichte van het ‘gemeen’ consumentenkredietrecht. Men dient derhalve eerst na te gaan of de betrokken kredietovereenkomst niet onder het hypothecair kredietrecht valt. Zo niet, dan valt zij in beginsel onder het consumentenkredietrecht.

    De basisbegrippen ter afbakening van het toepassingsgebied ratione personae zijn dezelfde. Het onderscheid tussen beide wordt gemaakt door de afbakening ratione materiae en de bestemming van het krediet.

    4. Afbakening ratione personae: het consumentenbegrip – Het consumentenkredietrecht in ruime zin wordt ratione personae afgebakend aan de hand van het consumentenbegrip³. Dit is het geheel van dwingende rechtsregels die van toepassing zijn tussen twee specifieke categorieën van marktdeelnemers, i.c. tussen een professioneel en een consument⁴. Er heerst nog steeds een debat over de inhoud van het consumentenbegrip, in het bijzonder over de afbakening ervan⁵. In dat debat rijzen twee vragen, namelijk beoogt het consumentenrecht sensu stricto:

    • louter de bescherming van natuurlijke personen of ook van kleine startende vennootschappen, kmo’s...⁶; en

    • louter de bescherming van een contractpartij die objectief bekeken handelt buiten haar beroepsdoeleinden of daarentegen van een contractpartij die zich – subjectief beschouwd – in een bepaalde situatie in een zwakkere positie bevindt⁷?

    Het eerste punt bepaalt de draagwijdte van het consumentenbegrip. Indien men het consumentenbegrip ruim interpreteert, biedt men bescherming aan iedere (contract)partij die een bepaalde rechtshandeling stelt⁸. Men spreekt over een transactioneel consumentenbegrip dat natuurlijke en rechtspersonen beschermt⁹. Europese en nationale regelgevers en het Hof van Justitie wijzen tot op heden in beginsel deze ruime interpretatie af¹⁰.

    Bij het tweede punt rijst de vraag of men een objectief dan wel een subjectief criterium hanteert om het consumentenbegrip af te bakenen. Zo beoordeelt men:

    • ofwel de bestemming van de goederen of diensten (i.e. het objectief bestemmingscriterium)¹¹;

    • ofwel de contractpartij die zich door een bepaalde situatie in een zwakkere positie bevindt, bijvoorbeeld door een gebrek aan kennis over een bepaald goed of dienst, voornamelijk omdat de gestelde handeling niet dagdagelijks door deze partij wordt gesteld, enz.¹² (i.e. subjectief specialisatiecriterium)¹³.

    Thans gaat de voorkeur nog steeds hoofdzakelijk uit naar het objectieve bestemmingscriterium¹⁴.

    Als consument dient derhalve beschouwd te worden, de natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen¹⁵,¹⁶. De vraag rijst of een gemengd krediet – dat deels dient voor de financiering van privédoeleinden en deels voor de financiering van beroepsdoeleinden – gekwalificeerd dient te worden als een krediet verstrekt aan een ‘consument’. Wij gaan hierop in in het volgende randnummer.

    Eerst omschrijven we nog twee andere criteria die gebruikt worden om het toepassingsgebied ratione personae van het bijzonder consumentenkredietrecht af te bakenen. Het betreft de begrippen ‘kredietgever’ en ‘kredietbemiddelaar’.

    De kredietgever is elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep van dergelijke personen die, in het raam van zijn handels- of beroepsactiviteiten, een krediet toestaat, met uitzondering van de persoon die een kredietovereenkomst aanbiedt of sluit wanneer deze overeenkomst het voorwerp uitmaakt van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een vergunninghoudende of geregistreerde kredietgever aangewezen in de overeenkomst¹⁷. Het bijzonder kredietrecht viseert enkel de kredietovereenkomsten die zijn aangegaan tussen een professionele kredietgever¹⁸ en respectievelijk een consument of een onderneming¹⁹.

    De kredietbemiddelaar is "een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet optreedt als kredietgever en die in het raam van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen een vergoeding in de vorm van geld of een ander overeengekomen economisch voordeel:

    a) aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt; b) consumenten anderszins dan onder a) bedoeld, bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van kredietovereenkomsten;

    c) namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit. Wordt hiermee gelijkgesteld de persoon die kredietovereenkomsten aanbiedt of toestaat wanneer deze overeenkomsten het voorwerp uitmaken van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een andere vergunninghoudende of geregistreerde kredietgever aangewezen in de overeenkomst."²⁰

    Om als kredietbemiddelaar gekwalificeerd te worden dienen vier cumulatieve voorwaarden vervuld te zijn. De kredietbemiddelaar:

    1. treedt niet op als een kredietgever in de zin van artikel I.9, 34° WER;

    2. treedt op in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten. Het is niet vereist dat de kredietbemiddelaar de bemiddelingsdiensten als zijn hoofdactiviteit uitoefent²¹;

    3. verricht minstens één van de volgende diensten:

    a. het voorstellen of aanbieden van een kredietovereenkomst aan consumenten;

    b. het verlenen van bijstand aan consumenten bij de voorbereiding van het sluiten van een kredietovereenkomst; en/of

    c. het sluiten van een kredietovereenkomst met de consument in naam en voor rekening van de kredietgever.

    Indien de kredietbemiddelaar louter dient als doorgeefluik van informatie of louter promotiemateriaal in zijn verkoopruimte ter beschikking stelt van het publiek, is waarschijnlijk niet voldaan aan deze voorwaarde²²;

    4. verkrijgt een monetaire vergoeding of een ander overeengekomen economisch voordeel van de kredietgever voor de geleverde bemiddelingsdiensten.

    5. Kwalificatie van de gemengde (privé/beroeps-) kredietovereenkomst: geen gemengde criteria – Een gemengd krediet is een krediet dat deels voor privé- en deels voor beroepsdoeleinden wordt gesloten²³. Indien de natuurlijke persoon de kredietovereenkomst hoofdzakelijk voor privédoeleinden sluit, is hij een consument in de zin van artikel 1, 1° Wet Consumentenkrediet²⁴ en valt de kredietovereenkomst – voor zover aan de overige toepassingsvoorwaarden is voldaan – onder het toepassingsgebied van de Wet Hypothecair Krediet c.q. de Wet Consumentenkrediet. Dit betekent concreet dat het professioneel gebruik ondergeschikt moet zijn aan het privégebruik²⁵. Bij de Wet Consumentenkrediet heerst er echter discussie. Volgens een letterlijke interpretatie van het consumentenbegrip vallen enkel kredietovereenkomsten die uitsluitend voor privédoeleinden zijn aangegaan onder de Wet Consumentenkrediet. Deze stelling wordt ook gedeeld door bepaalde auteurs²⁶. De parlementaire voorbereiding bij de Wet Consumentenkrediet evenals sommige rechterlijke uitspraken en auteurs menen dat de Wet Consumentenkrediet van toepassing is op kredietovereenkomsten die hoofdzakelijk voor privédoeleinden worden gesloten²⁷. Het Hof van Cassatie heeft deze visie eveneens weerhouden in bovenvermeld arrest en bepaald dat het aangaan van een krediet met het oog op de oprichting van een handelsvennootschap, niet als een privédoeleinde kan worden aangezien. Volgens het Hof is er sprake van een consument in de zin van artikel 1, 1° Wet Consumentenkrediet²⁸ wanneer de natuurlijke persoon de kredietovereenkomst hoofdzakelijk voor privédoeleinden sluit.

    Hiermee is echter in beginsel niet iedere discussie gesloten. Het Hof van Cassatie sprak zich immers uit over het oud-artikel 1, 1° Wet Consumentenkrediet. Deze bepaling omschreef de consument als elke natuurlijke persoon die ten aanzien van de onder deze wet vallende verrichtingen handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten"²⁹. De Belgische wetgever uniformiseerde het consumentenbegrip, waardoor thans telkens – ook voor kredietovereenkomsten – teruggegrepen dient te worden naar de definitie in artikel I, 2° WER die de consument omschrijft als iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen. In beginsel zou de discussie rond gemengde (krediet)overeenkomsten opnieuw kunnen oplaaien. Echter, dan volstaat het om te verwijzen naar de parlementaire voorbereiding³⁰. Hierin wordt uitdrukkelijk gesteld dat onder de nieuwe definitie van het begrip ‘consument’ ook valt de beroepsactiviteit van de betrokkene wanneer deze activiteit zo beperkt is dat ze binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst. Als consument wordt bijvoorbeeld aangemerkt, de handelaar die een kledingstuk koopt, dat hij zowel in zijn privéleven als in zijn beroepsleven draagt.³¹ Aldus is een consument iedere natuurlijke persoon die (hoofdzakelijk) voor privédoeleinden een kredietovereenkomst sluit.

    Los van deze doctrinaire discussie is de afbakening in de praktijk tussen kredietovereenkomsten gesloten voor privé- of professionele doeleinden niet steeds te maken. De weerhouden kwalificatie heeft een beslissende invloed op de criteria inzake de eventuele aansprakelijkheid van de kredietverlener ten aanzien van de kredietnemer. De partijen handelen in hun kredietrelatie onder hun volledige wilsautonomie door middel van een overeenkomst die zij naar goeddunken redigeren, doch onder voorbehoud van de toepasselijke gebiedende en verbiedende rechtsregels. Het boek VII WER bevat diverse bepalingen waarbij de wilsautonomie van de partijen bij de redactie van de kredietovereenkomst wordt ingeperkt. Het is dan ook van belang om na te gaan welk rechtskader van toepassing is, hetgeen bij gemengde kredieten niet altijd even duidelijk is. De rechtspraak wijst uit dat het functioneel, doelgebonden criterium van het krediet van doorslaggevende aard is. Gelet op de verzwaarde aansprakelijkheid in het bijzonder kredietrecht, komen betwistingen inzake de problematiek van de kwalificatie van de kredietovereenkomst in de rechtspraak veelvuldig aan bod.

    Het hof van beroep te Gent paste deze principes oordeelkundig toe in een zaak waarin de discussie aan de orde was of het krediet was onderworpen aan de toenmalige Wet Consumentenkrediet of aan het gemeen kredietrecht³². De kredietverlener had in casu drie kredieten toegekend van tweemaal één miljoen BEF en één maal 500.000 BEF over een periode van amper één jaar aan twee natuurlijke personen, die deze gelden hadden gebruikt om financiële middelen ter beschikking te stellen van hun familiale onderneming. Naast het feit dat de kredieten waren toegekend aan natuurlijke personen, stond op de kredietovereenkomst vermeld Lening op afbetaling – consumentenkrediet, terwijl het doel van het krediet – volgens werd beweerd – was aangegaan voor de inrichting van een woning, zijnde een bij uitstek ‘private’ bestemming. Daarenboven bevatte het contract de vermelding onderteken nooit een blanco contract, hetgeen een op het contract aan te brengen verplichte vermelding betrof onder het toenmalige artikel 14 van de Wet Consumentenkrediet.

    Het hof onderzocht echter het werkelijke doel van het krediet, hetgeen het criterium is dat in de doctrine steeds is verdedigd³³. Spijts het feit dat het contract vermeldde dat het krediet diende ter inrichting van de gezinswoning en het krediet expliciet werd gesloten via een voorgedrukt formulier, bestemd voor de toekenning van een consumentenkrediet, besluit het hof dat dit in werkelijkheid niet het geval was, omdat uit het geheel van feiten bleek dat alle drie de kredieten als beroepskredieten moesten worden beschouwd. Blijkbaar werd niet opgeworpen dat de partijen de kredieten conventioneel aan de Wet Consumentenkrediet hebben willen onderwerpen of minstens had het hof een dergelijke bedoeling niet kunnen vaststellen. In dat geval liet het hof deze werkelijke, conventioneel uitgesproken bedoeling primeren op de vastgestelde bestemming van de fondsen en het krediet alsnog aan de Wet Consumentenkrediet onderwerpen, maar dan op basis van de wilsuiting van de partijen.

    De door de partijen zelf gehanteerde term beroepskrediet hield op zich reeds een kwalificatie in, zodat het hof oordeelkundig teruggreep naar de wettelijke definitie van artikel 1, 12° Wet Consumentenkrediet dat bepaalt dat een krediet een consumentenkrediet is, wanneer het is aangegaan met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten. Aangezien in casu het krediet was bestemd om de vennootschap van de twee kredietnemers een financiële injectie te geven, kon het hof terecht vaststellen dat het krediet niet vreemd was aan een beroepsactiviteit van de ontleners, daar zij hun professioneel inkomen uit die vennootschap dienden te halen, waardoor het krediet niet als een consumentenkrediet werd aangezien.

    De Franse cassatierechtspraak hanteert eveneens het doelgebonden, functioneel criterium van het krediet³⁴.

    6. Toepassingsgebied ratione materiae – Artikel I.9, 39° van het WER definieert de kredietovereenkomst als elke overeenkomst waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een consument, in de vorm van uitstel van betaling, van een lening, of van elke andere gelijkaardige betalingsregeling. Deze definitie omvat alle vormen van krediet die aan de consument worden verleend, met inbegrip van de niet uitdrukkelijk door boek VII, titel 4, hoofdstuk 1 van het WER benoemde kredietovereenkomsten³⁵. Er is sprake van een consumentenkredietovereenkomst indien een kredietgever een prestatie verricht, minstens toezegt deze prestatie te zullen verrichten, in ruil voor een uitgestelde tegenprestatie door de consument³⁶. Deze prestatie kan zowel in de levering van een goed als van een dienst bestaan. Het begrip ‘consumentenkredietovereenkomst’ is dus ruimer dan een klassieke lening op afbetaling: geldopnames via een kaart, de kredietopening, de revolvingkredieten³⁷, iedere vorm van uitgesteld contant, enz. vallen hieronder³⁸.

    Uitzonderingen werden voorzien in artikel VII.3, §§ 2 en 3 van het WER.

    De vraag rijst of de hypothecaire kredietovereenkomst ook zo ruim dient te worden uitgelegd. Het staat vast dat de term hypothecaire kredietovereenkomst meerdere kredietvormen omvat. Wij denken o.a. aan de klassieke lening op afbetaling of de kredietopening. Volgens de meerderheid van de rechtsleer valt een verkoop op afbetaling echter niet onder het toepassingsgebied ratione materiae van boek VII, titel 4, hoofdstuk 2 van het WER³⁹. Dit betekent niet dat de consument in dat geval geen bescherming geniet. De betrokken hypothecaire verkoop op afbetaling blijft immers omwille van de ruime interpretatie in het consumentenkredietrecht, een consumentenkredietovereenkomst. Zij valt dus onder boek VII, titel 4, hoofdstuk 1 WER.

    7. Doel van het krediet – Het toepassingsgebied van het consumentenkredietrecht in ruime zin wordt – naast het consumentenbegrip – ook afgebakend door het doel waarvoor het krediet wordt aangegaan. Een hypothecaire kredietovereenkomst is het krediet dat bestemd is voor het financieren van het verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten, toegekend aan een consument, en dat:

    • hetzij gewaarborgd wordt door een hypotheek of een voorrecht op onroerend goed of door de inpandgeving van een op dezelfde wijze gewaarborgde schuldvordering;

    • hetzij een schuldvordering uitmaakt die voortspruit uit de indeplaatsstelling van één of meer derde personen in de rechten van een schuldeiser die bevoorrecht is op een onroerend goed;

    • hetzij bedongen werd met het recht een hypothecaire waarborg te eisen, zelfs indien dit recht in een afzonderlijke akte bedongen is;

    • hetzij een garantiekrediet is waarbij aan de borg of garant een hypothecaire waarborg wordt toegekend.⁴⁰

    De vraag rijst of het juridisch behoud van onroerende zakelijke rechten volstaat om van een hypothecaire kredietovereenkomst te spreken. Hierbij denken wij aan een consolidatie- of herfinancieringskrediet dat bestemd is voor de terugbetaling van een vroeger gesloten hypothecaire kredietovereenkomst. Het antwoord op deze vraag wordt betwist. Volgens Biquet-Mathieu zijn dergelijke kredietovereenkomsten geen hypothecaire kredietovereenkomsten in de zin van boek VII, titel 4, hoofdstuk 2 van het WER⁴¹.

    Voldoet de betrokken kredietovereenkomst niet aan deze bestemmingscriteria, maar werd zij niettemin gesloten met een consument, dan valt zij onder boek VII, titel 4, hoofdstuk 1 WER.

    8. Toepassingsgebied ratione loci – Ten slotte dient het krediet verstrekt te worden door een kredietgever die zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in België of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op België of op verscheidene landen, met inbegrip van België, en waarbij de overeenkomst onder die activiteiten valt⁴².

    Afdeling 2 
Kredietverstrekking aan kmo’s⁴³

    9. De kmo als zwakkere contractpartij – Het bijzonder kredietrecht is niet beperkt tot transacties tussen een professionele kredietgever en een consument. In bepaalde gevallen geniet een onderneming een gelijkaardige bescherming. Indien men dus geconfronteerd wordt met een loutere B2B-transactie, dan mag men niet ipso iure ervan uitgaan dat het gemeen (krediet)recht op deze transactie van toepassing is. Eerst dient men te onderzoeken of de kredietovereenkomst niet onderworpen is aan de Wet Kmo-Financiering.

    De Wet Kmo-Financiering beoogt immers een hoger beschermingsniveau in te voeren voor de kmo, vertrekkend vanuit de premisse dat de kmo bij het aanvragen en onderhandelen van een krediet als een zwakkere contractpartij moet worden beschouwd. Deze ratio legis uit zich in het feit dat talrijke bepalingen van de Wet Kmo-Financiering gelijkaardig zijn aan of zelfs letterlijke overnames zijn van begrippen of bepalingen uit de Wet Consumentenkrediet⁴⁴. Dit betekent echter niet dat de kmo thans als de (nieuwe) ‘consument’ moet worden beschouwd. De Belgische wetgever breidt het consumentenbegrip, zoals wij dit o.a. kennen uit het consumenten(contracten)recht, niet uit naar kmo’s. In bepaalde gevallen mag zij dit trouwens ook niet. De definitie van het begrip ‘consument’ is immers maximaal geharmoniseerd in verschillende Europese richtlijnen inzake het consumentencontractenrecht⁴⁵. Zij voert slechts een gelijkaardig beschermingsniveau in⁴⁶.

    De Wet Kmo-Financiering komt – binnen dit debat – bijgevolg niet als een complete verrassing⁴⁷. De vraag is echter of de wetgever door de invoering van nog meer regelgeving tegemoetkomt aan de behoefte van ondernemingen aan meer financieringsmogelijkheden. Dit laatste zou immers de economische bedrijvigheid moeten stimuleren⁴⁸.

    10. Ratione personae – Het toepassingsgebied ratione personae van de Wet Kmo-Financiering wordt afgebakend aan de hand van drie kernbegrippen, zijnde het begrip ‘kredietbemiddelaar’, ‘kredietgever’ en ‘onderneming’.

    De begrippen ‘kredietgever’ en ‘kredietbemiddelaar’ worden ingevuld naar analogie van deze uit het consumentenkredietrecht. Wij verwijzen voor de inhoudelijke bespreking dan ook naar randnummer 4.

    Een onderneming in de zin van artikel 2, 4° Wet Kmo-Financiering kan een natuurlijke of een rechtspersoon zijn. Om van de bescherming van de Wet Kmo-Financiering te kunnen genieten, moet zij echter voldoen aan twee cumulatieve voorwaarden⁴⁹:

    • Zij moet hetzij een onderneming zijn in de zin van artikel I.1, 1° Wetboek Economisch Recht⁵⁰, hetzij een beoefenaar van een vrij beroep in de zin van artikel I.8, 35° Wetboek Economisch Recht⁵¹.

    • Zij mag op het ogenblik van de kredietaanvraag voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:

    ° een jaargemiddelde van het personeelsbestand van 50 personen;

    ° een jaaromzet van 7.300.000 EUR, exclusief btw;

    ° een balanstotaal van 3.650.000 EUR;

    tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt⁵².

    De beperking van het toepassingsgebied ratione personae tot bovenvermelde ondernemingen is volgens de parlementaire voorbereiding objectief – want gebaseerd op duidelijke, wettelijke criteria –, redelijk verantwoord en proportioneel met de beoogde ratio legis. Grotere ondernemingen en vennootschappen bevinden zich immers niet of minder in een zwakkere onderhandelingspositie. Het gevaar voor een onevenwicht tussen de contractuele (hoofd)verbintenissen van de grote onderneming of vennootschap en een kredietgever is volgens de wetgever dus beperkter. Bovendien beschikken – nog steeds volgens de parlementaire voorbereiding – grote ondernemingen of vennootschappen doorgaans over de nodige kennis en ervaring inzake kredietverlening⁵³. Dit laatste is kenmerkend voor het in de Wet Kmo-Financiering belangrijkste beschermingsmechanisme, nl. het informatieparadigma⁵⁴. De informatie aan de zwakkere contractpartij en het bijscholen van haar financiële deskundigheid staan centraal, teneinde de onderneming een verantwoorde kredietbeslissing te doen nemen⁵⁵. De memorie van toelichting overweegt dat de bestaande regelgeving – omdat het toepassingsgebied tot consumenten beperkt is – geen afdoende oplossing biedt inzake toegang tot financiering voor kmo’s. Men vergeet hierbij echter het veelvuldig rechterlijk corrigerend optreden ten voordele van de kredietnemer in het gemeen kredietrecht (voor de bespreking naar gemeen recht, zie infra).

    De vraag rijst of deze kwantitatieve criteria op geconsolideerde basis dienen berekend te worden⁵⁶. Het antwoord op deze vraag is bevestigend. Minister Geens verduidelijkte dat de verwijzing naar artikel 15, § 1 W.Venn. niet inhoudt dat enkel deze paragraaf van toepassing is. Ook de overige paragrafen van artikel 15 W.Venn. dienen in aanschouw te worden genomen. Minister Geens bevestigde tevens dat zogenaamde holdingvennootschappen niet onder het toepassingsgebied van de Wet Kmo-Financiering vallen⁵⁷.

    11. Ratione materiae – De Wet Kmo-Financiering is van toepassing op elke kredietovereenkomst "waarbij een kredietgever een krediet verleent of toezegt aan een onderneming, in de vorm van een lening, of van elke andere gelijkaardige regeling, met uitzondering van de kredietovereenkomsten

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1