Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De kat van brigadier De Gier en andere verhalen
De kat van brigadier De Gier en andere verhalen
De kat van brigadier De Gier en andere verhalen
Ebook261 pages4 hours

De kat van brigadier De Gier en andere verhalen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De reeks Grijpstra en De Gier eindigt met twee verhalenbundels. De meeste verhalen in deze bundel draaien dan ook rond de twee rechercheurs. De verhalen spelen zich in Nederland of in Maine, met de bekende combinatie van filosofie, humor en macabere details. In een van de verhalen wordt een knappe oceanograaf dood aangetroffen... in een aquarium met levende mosselen. In het titelverhaal wordt de kat van de commissaris met de dood bedreigd. Vreemde wapens duiken op: een bom op het platteland, een chocolade-paashaas in de stad. En in een van de verhalen falen de rechercheurs... of lijkt dat maar zo. De bundel wordt afgerond met verhalen over andere onderwerpen, zoals over een Joodse jongen die tijdens WO II verliefd wordt op een vampier, en een dystopisch scienecefiction-verhaal. In totaal 14 keer het talent van Janwillem Van de Wetering.Klassieke reeks politieromans rond Henk Grijpstra, Rinus de Gier en hun naamloze commissaris
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 22, 2021
ISBN9788728060360
De kat van brigadier De Gier en andere verhalen

Read more from Janwillem Van De Wetering

Related to De kat van brigadier De Gier en andere verhalen

Titles in the series (16)

View More

Related ebooks

Reviews for De kat van brigadier De Gier en andere verhalen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De kat van brigadier De Gier en andere verhalen - Janwillem van de Wetering

    De kat van brigadier De Gier en andere verhalen

    Copyright © 1983, 2021 Janwillem van de Wetering and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728060360

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    ‘Blauw, en dood ook, jazeker’

    Het was avond geweest en het zou nu nacht moeten worden, maar echt donker was het nog niet. Dat had brigadier De Gier vastgesteld en ook medegedeeld aan adjudant Grijpstra. De brigadier had de adjudant attent gemaakt op de merkwaardige kleur van de hemel die metaalblauw boven de hoofdstad spande, oplichtend in zijn geheel en niet alleen maar in de hier en daar al zichtbare sterren.

    ‘Zo,’ zei Grijpstra.

    ‘Blauw,’ zei De Gier, ‘en niet zo maar blauw. Een zeldzame schakering, vind je niet?’

    ‘Wat doen we hier ook alweer?’vroeg Grijpstra.

    De Gier streek zijn volle snor glad en bevoelde zijn markante neus – strak van lijn, maar toch gevoelig. Hij sprak geduldig. ‘Wij wachten op de heroïnehandelaars, adjudant.’

    ‘En wanneer komen die?’

    ‘Dat weten wij niet.’

    ‘En hoe zien zij eruit?’

    ‘Ook dat weten wij niet.’

    Adjudant en brigadier, ervaren leden van de Amsterdamse moordbrigade, maar momenteel, omdat er niet gemoord werd, assistentie verlenend aan de afdeling Verdovende Middelen, zakten terug in hun stilzwijgen. Zij zwegen in een blauwe Volkswagen, geparkeerd op het Brouwersplein, tegenover het Concertgebouw, richting Museumplein. Zij waren niet in uniform gekleed. Zij wachtten.

    ‘Waar wachten wij ook alweer op?’

    ‘Ja,’ zei De Gier. ‘Je kunt me wat. De tip komt van de Volgerij en is daarom geheim, en miniem. Een smeris, een mooie man zoals ik, iemand die zich onopvallend weet te gedragen en dat ook in hogere kringen vermag, heeft in een bordeel voor de betere koppelbaas, de meer geslepen belastingontduiker, de handigere omkoopbare ambtenaar eerste klas en de meer gewiekste grootimporteur van spul, gehoord, in de wc waarschijnlijk, of misschien wel gratis vozend op kosten van de staat, dat er vanavond heroïne zal worden geleverd. Te weten, hier.’

    ‘En?’ vroeg Grijpstra.

    ‘Tja,’ zei De Gier.

    Grijpstra morste sigarenas op zijn krijtstreepjeskostuum en arrangeerde zijn grijze stoppelhaar dat rechtop bleef staan. ‘Zal ik jou eens wat vertellen? Wij zitten hier voor lul.’

    ‘Het zal de eerste keer niet zijn,’ zei De Gier. ‘Maar de hemel is mooi, kijk nu even voor het gewoon zwart wordt, dan is er geen lol meer aan.’

    Grijpstra vloekte, op zijn gemak, want hij had geen haast.

    ‘Het is jammer dat de Volgerij nooit signalementen verstrekt,’ zei De Gier, ‘want nou weet ik ook eigenlijk niet wat we hier doen. Of zou er een meneer komen die een pakje geeft aan een andere meneer?’

    ‘Bah,’ zei Grijpstra.

    ‘Leuke vrouw,’ zei De Gier.

    ‘Waar?’

    ‘Daar. In die blauwe zomerjas, met het blauwe sjaaltje om, en de blauwe schoentjes. Ze huilt, dat is jammer, hoewel wenende vrouwen soms aantrekkelijk zijn.’

    ‘Ze huilt maar een klein beetje,’ zei Grijpstra, ‘en dat mag. Wij mogen ons er niet mee bemoeien.’

    ‘Misschien is het een hoer.’

    ‘Welnee,’ zei Grijpstra. ‘En hoereren mag trouwens ook.’

    ‘Hier niet. Ze staat vlak bij het Concertgebouw en daarin wordt drank geschonken. Het tippelen in de buurt van café’s is verboden.’

    ‘Laat die vrouw met rust,’ zei Grijpstra.

    ‘Kijk,’ zei De Gier. ‘Een handkar. Met vodden erop. En geen licht. Dat mag niet.’

    ‘Hij zet zijn kar al neer. Als hij parkeert hoeft hij geen licht te hebben. Ik ken hem trouwens, ’t is Blauwe Pietje, de laatste voddenman van de stad. Hij drinkt spiritus.’

    De Gier schikte zijn zijden sjaal onder zijn spijkerpakjasje. ‘Vertel eens iets over Blauwe Pietje, ik zit hier ook maar en de tijd schiet niet op.’

    ‘Jaren terug alweer,’ zei Grijpstra. ‘Toen het bureau Leidseplein nog bestond. Ik was daar toevallig en Blauwe Pietje kwam binnen, met zijn vrouw, een dikke, net als die van mij. Nog dikker misschien, als dat zou kunnen. Die vrouw kwam een klacht indienen en Blauwe Pietje kwam mee, voor de gezelligheid, en ook omdat hij erbij betrokken was.’

    ‘Ja?’ vroeg De Gier.

    ‘Als je me aldoor onderbreekt hou ik op.’

    ‘Het is al goed. Daar loopt een meneer met een pakje. Zit er heroïne in? Zit er geen heroïne in? Nee, het is een cadeautje voor zijn vrouw, met een lintje erom. Zijn vrouw is jarig. Ga door, adjudant.’

    ‘Mien heette ze, die vrouw van Blauwe Pietje, en ze leed aan een geslachtsziekte.’

    ‘Was dat de klacht?’

    ‘Een deel van de klacht. Ze had het van haar buurman gekregen en nu had Blauwe Pietje het ook.’

    ‘Zal ik gaan vragen wat er in dat pakje zit? Moet je dat nou zien. Een keurige meneer die die blauwe juffrouw van ons lastig valt. Alleen omdat die juffrouw staat te huilen. Terwijl zijn eigen vrouw jarig is. Kom, loop door, man.’

    ‘Heeft hij het pakje nog?’ vroeg Grijpstra.

    ‘Ja.’

    ‘Hij heeft het pakje niet geruild voor een ander pakje dat die juffrouw bij zich had?’

    ‘Nee, ik kon ze goed zien van hieruit.’

    ‘Ik zie niks van hieruit,’ zei Grijpstra. ‘Goed, de klacht van Mien was dat ze een geslachtsziekte van haar buurman had gekregen. Ze kon dat zelfs bewijzen.’

    ‘Als het te smerig wordt hoef ik het niet te horen.’

    ‘Niks smerig, ze had pillen bij zich, in een potje. Dat zette ze op de toonbank van het bureau Leidseplein. Als bewijs van haar aandoening, begrijp je wel?’

    ‘Maar de klacht is me niet duidelijk.’

    ‘Omdat je te jong bent,’ zei Grijpstra. ‘Je kent de oude wetten niet meer. Snoeshanen, zoals jij, dartelen alleen aan de oppervlakte van wat er immer om ons heen broeit, maar als je de achtergronden niet kent kom je nergens.’

    ‘Wanneer was het verspreiden van geslachtsziekten dan verboden?’

    ‘In de oorlog. Een Duits wetje, om Heinz en Karl te beschermen die hier hun bezettingsplicht verrichtten en graag met een schone neus naar de Heimat terugkeerden.’

    ‘En Blauwe Pietje?’

    ‘Die kon het weinig schelen. Hij drinkt spiritus en dat ontsmet, hij was alleen maar meegekomen om zijn vrouw te plezieren want die had een grief tegen de buurman.’

    ‘Dat je dat bijgebleven is,’ zei De Gier. ‘Wat een geheugen heb je toch, adjudant.’

    ‘Ik zou het vergeten zijn als ik dezelfde Blauwe Pietje later op dezelfde avond niet bijna voor zijn mieter had gereden, in een onverlicht slop, waar hij zijn onverlichte kar doorheen duwde.’

    ‘En toen heb je hem een bon gegeven.’

    ‘Welnee,’ zei Grijpstra. ‘Alleen maar toegesproken. Een spiritusdrinker met streptokokken krijgt van mij geen bon. En hij had wel degelijk licht zei hij. Hij haalde een kaars uit zijn zak en stak die voor me aan. Hij had die kaars even weggestoken omdat het zo tochtte in dat steegje.’

    ‘Die juffrouw blijft maar snikken,’ zei De Gier, ‘en ze blijft maar staan ook. Wat zou die arme vrouw verdrieten?’

    ‘De veertien/zes?’ vroeg de radio onder het dashboard van de blauwe Volkswagen.

    Grijpstra trok de microfoon los. ‘Zegt u het maar, hier de veertien/zes.’

    ‘Dat is niet goed,’ zei de radio. ‘Ook de recherche dient zich aan de algemene gebruiken te houden. Eerst moet u uw nummer bevestigen en dan mag u pas vragen of ik u wil vertellen wat ik u te vertellen heb.’

    ‘Ja troel,’ zei Grijpstra.

    ‘Troel?’ vroeg de radio.

    De Gier trok de microfoon uit Grijpstra’s hand. ‘Hier de veertien/zes, Sientje. Brigadier De Gier. Wat mag ik voor je doen?’

    ‘Schat,’ zei de radio. ‘Ga naar het hoofdbureau aan de Elandsgracht. Daar worden de agenten in de portiersloge lastig gevallen door een man.’

    ‘We gaan erheen,’ zei De Gier.

    De Volkswagen schoot weg van de stoeprand.

    ‘En de heroïne?’ vroeg Grijpstra.

    ‘Die wacht op ons,’ zei De Gier. ‘Sientje zit zelf op het hoofdbureau, en wie weet doet die man haar ook wat. Vooruit met de geit.’

    Grijpstra hield zich aan het dashboard vast. ‘Alsjeblieft, dit is een ongemarkeerde auto. Niemand weet dat... ach jasses nog aan toe.’

    ‘Waarom zou die meneer niet even op de stoep mogen fietsen?’

    ‘Ho.’

    ‘Niks ho. Assistentie aan collega’s gaat vóór alles.’

    ‘Niet door het rode licht.’

    ‘Wèl.’

    ‘De tram!’

    ‘Politie heeft voorrang,’ zei De Gier. ‘Bovendien wil ik op de trambaan, dat gaat vlugger. Zo, we zijn er al.’

    ‘Wat hebben we hier?’ vroeg Grijpstra.

    ‘Tja,’ zei de agent op het hoofdbureau, ‘kijk, wij bemannen hier alleen maar de portiersloge en die meneer is dronken. Als we hem aanhouden is er niemand meer om op de deur te passen.’

    ‘Maar jullie zijn toch met zijn tweeën,’ vroeg De Gier, ‘als jij hem aan aanhoudt past je collega even op de deur.’

    ‘Maar hij wil niet aangehouden worden,’ fluisterde de agent.

    ‘Geweld,’ fluisterde De Gier, ‘wordt door de wet onder bepaalde omstandigheden goedgekeurd, dat heb je toch wel geleerd op de cursus?’

    ‘Hij is me te groot,’ fluisterde de agent.

    De meneer was twee meter groot en breed in de schouders. Hij had een net pak aan, zwaaide heen en weer, zich met één hand aan de deurpost van de loge vasthoudend, en glimlachte.

    ‘Ben jij ook van de politie?’ vroeg de meneer.

    ‘Brigadier De Gier, om u te dienen.’

    ‘Je mag me dienen,’ zei de meneer, ‘want als je dat niet doet hak ik je in mootjes. Ik heb vanavond een onschuldige gedood en wens nu gearresteerd te worden. Ik moet in het gevang.’

    Grijpstra liep de loge binnen. De agent die achter de tafel zat keek op.

    ‘Vertel op,’ zei Grijpstra.

    ‘Die meneer heeft helemaal geen onschuldige gedood, adjudant, die meneer is alleen maar dronken. Hij beweert dat hij iemand overhoop heeft gereden, op het Brouwersplein, maar dat is onzin natuurlijk.’

    ‘Wanneer?’

    ‘We zijn al een uur met hem in de weer, en we komen er niet uit. Ik kan moeilijk gaan kijken want dan is het hoofdbureau niet meer bewaakt.’

    De adjudant ademde diep. ‘Collega,’ zei Grijpstra, ‘bij de recherche hebben we leren tellen. Als ik me niet vergis zijn er twee van jullie.’ Hij wees op de agent. ‘Een.’ Hij wees op de agent die met de meneer en De Gier in gesprek was. ‘Twee.’

    ‘Ik weet niet hoe het bij de recherche gaat, adjudant,’ zei de agent, ‘maar bij de uniformdienst werken wij in koppels. Mijn maat en ik zijn één koppel, en dat mag niet gesplitst worden.’

    ‘Genoeg hiervan,’ zei Grijpstra. ‘Ik zal die meneer aanhouden en naar het cellenblok brengen. Meneer!’

    ‘Ja?’ vroeg de meneer.

    ‘U bent aangehouden. U pleegt lokaalvredebreuk. Wilt u mij maar even volgen naar uw cel?’

    De meneer hikte.

    ‘Meekomen,’ zei Grijpstra.

    De verdachte balde zijn hand tot een vuist. Hij bekeek de vuist.

    ‘Mee!’

    De verdachte sloeg. Grijpstra viel om. De Gier sprong toe. De arm van de verdachte vloog omhoog en draaide door tot op zijn rug. Zijn andere arm draaide ook. De Gier’s handboeien klikten.

    ‘Let even op verdachte, wil je?’ zei De Gier tegen de agenten. Hij hurkte neer bij Grijpstra. ‘Gaat het een beetje?’

    Grijpstra sloot zijn ogen.

    ‘Ambulance,’ zei De Gier. De agent in de loge belde.

    De verdachte schopte. De Gier, nog steeds gehurkt, boog opzij en tikte het been van de verdachte door. De verdachte viel kreunend op zijn rug.

    ‘Brengen jullie hem naar de cel?’ vroeg De Gier. ‘Of zal ik het doen? Ik blijf liever bij de adjudant.’

    De agenten sleepten de verdachte weg.

    Buiten gilde een sirene. De Gier deed de deur open.

    ‘Goeienavond,’ zei de broeder. ‘Weer een verdachte in elkaar geslagen?’

    ‘Een collega,’ zei De Gier. ‘Wees voorzichtig met hem want hij is mijn vriend.’

    ‘Wij zijn altijd voorzichtig. Maat? Pak aan.’

    Grijpstra deed zijn ogen open.

    ‘Effe meewerken,’ zei de eerste broeder. ‘U bent tamelijk zwaar, weet u wel?’

    ‘Ik ben niet zwaar,’ zei Grijpstra, ‘en ik werk niet mee. Ik was een momentje weg maar nu ben ik weer terug. Waar is de verdachte, De Gier?’

    ‘In zijn cel en jij gaat naar de dokter.’

    ‘Nee.’

    ‘Neem hem mee, broeders.’

    De broeders zetten de brancard weer neer. ‘Niet als de patiënt weigert.’

    Gier hield zijn vuist onder de neus van de broeder.

    ‘Jij neemt hem mee.’ Hij hield zijn vuist onder Grijpstra’s neus. ‘En jij laat je meenemen. Je bent met je kop op de vloer geslagen en ik wil weten of je een scheur in je schedel hebt. Je mag terugkomen als het niet zo is.’

    ‘Wie is de hoogste in rang van u tweeën?’ vroeg de broeder.

    ‘Ik ben de laagste,’ zei De Gier, ‘maar ik ben ook de sterkste. Ik heb de zwarte judoband.’

    ‘Oppakken en wegwezen,’ zei de broeder. ‘Maat?’

    ‘Dan ga ik ook maar,’ zei De Gier tegen de agenten. ‘Prettige dienst verder.’

    De blauwe auto stond weer op het Brouwersplein, tegenover het Concertgebouw, richting Museumplein. De Gier zat achter het stuur. Hij greep de microfoon. ‘De veertien/zes.’

    ‘Schat?’ vroeg de centrale van het hoofdbureau.

    ‘Ik ben weer op post,’ zei De Gier. ‘En ik heb een vraag.’

    ‘Die is?’

    ‘Kun je een van de agenten uit de loge naar je kamer halen en met mij laten praten?’

    ‘Brigadier?’ vroeg de agent even later.

    ‘Luister,’ zei De Gier. ‘De situatie was nogal verwarrend daarnet. Wat was er nu precies met die meneer?’

    ‘Verdachte is dronken,’ zei de agent.

    ‘Dat is mij bekend, maar wat was er verder met hem?’

    ‘Hij zei dat hij iemand op het Brouwersplein overhoop gereden had.’

    ‘Details.’

    De agent grinnikte. ‘Het zou een blauwe geweest zijn.’

    ‘Die hij overhoop reed?’

    ‘Ja, brigadier, een blauwe, dat zei verdachte.’

    ‘Over en uit.’ De Gier drukte de microfoon terug onder het dashboard.

    Daar, dacht De Gier, staat nog steeds die blauwe juffrouw en ze snikt ook nog steeds. In haar zakdoek. Laat ik eens gaan kijken.

    Hij stapte uit en liep naar de juffrouw toe.

    ‘Goedenavond.’

    ‘Ga alsjeblieft weg,’ zei de juffrouw.

    ‘Ik wilde u alleen maar iets vragen. Ik ben van de...’

    Een surveillance-auto stopte naast De Gier. Twee agenten stapten uit. Ze hadden hun petten in de auto laten liggen en hielden hun handen in hun zakken. ‘Wat is hier aan de hand?’

    ‘Die meneer hindert me,’ zei de juffrouw.

    De agenten draaiden zich naar De Gier toe. ‘We hebben je al een tijdje in de smiezen. Je zat daar vanuit je auto te loeren en nou val je deze dame lastig. Weg met jou, meneertje, en wees blij dat je er zo gemakkelijk afkomt.’

    De Gier liet zijn politiekaart zien.

    De agenten duwden hem vriendelijk van de stoep en liepen daarna met hem mee. Luister,’ zei de oudste agent. ‘Ook dienders mogen huilende mokkels niet hinderen. Het is verleidelijk, dat geef ik toe, want als ze wenen staan ze zwak en dan heb je ze zó waar je ze hebben wilt, maar het mag toch eigenlijk niet, vind je wel?’

    De Gier liet zijn horloge aan de agent zien. ‘Zie je de seconden verspringen?’

    ‘Ja?’ vroeg de agent.

    ‘Nog vijf seconden en dan zijn jullie weg. Ik moet die juffrouw spreken. Jullie lazeren op. Oké?’

    ‘Ik weet niet of je de brigadier herkende, maat,’ zei de jongere agent, ‘maar Rinus de Gier heeft net het kampioenschap judo gewonnen. Goeienavond brigadier.’

    De Gier liep terug naar de juffrouw. Hij liet haar zijn kaart zien. ‘Juffrouw,’ zei De Gier. ‘U huilt. Bent u bijgeval aangereden?’

    De juffrouw snikte.

    ‘Zeg het nu maar,’ zei De Gier. ‘Al dat gehuil is niet goed voor u, daar krijgt u bolle ogen van. U bent aangereden en vreselijk geschrokken. Ja?’

    ‘Nee,’ zei de juffrouw. ‘En ik heb geen bolle ogen.’

    ‘Wilt u een sigaret?’

    ‘Ik rook nooit op straat.’

    ‘Kom dan maar even in mijn auto zitten.’

    De juffrouw zoog aan haar sigaret.

    ‘Nou?’ vroeg De Gier.

    ‘Ik zal het u vertellen,’ zei de juffrouw. ‘Ik heb een verhouding met meneer Doeskate en hij zou met me trouwen.’

    ‘Nee maar,’ zei De Gier.

    ‘Al een jaar lang heb ik die verhouding en hij zou gaan scheiden.’

    ‘O ja?’

    De juffrouw snoot haar neus. ‘Maar dat deed hij maar niet. En vanavond ben ik naar zijn huis gegaan.’

    ‘Zo?’

    ‘En mevrouw Doeskate deed open. Die wou weten wat ik wou. En ik zei: Ik ben de vriendin van uw man, en toen liet ze me binnen. Toen haalde ze haar man, mijn vriend dus en ik zei: Hoe zit dat nou? Ga je scheiden of blijf je hier? En toen liep hij naar de keuken en haalde een kruik jenever en die zette hij zomaar aan zijn mond.’

    ‘Nee maar,’ zei De Gier.

    ‘En hij dronk gewoon door. En toen gooide hij de kruik weg en rende naar buiten. En toen zei zijn vrouw: Moet je zien wat je nou gedaan hebt. En toen ben ik hem achterna gerend maar hij reed al weg.’

    ‘Zo,’ zei De Gier.

    ‘Hij kon nauwelijks rijden, maar hij is toch hier terechtgekomen, en ik reed achter hem aan, in mijn eigen auto. Ik zag hem parkeren. Kijk, daar staat zijn auto.’

    ‘Die Mercedes?’

    ‘Ja, die Fiat erachter is van mij.’

    ‘Wel wel,’ zei De Gier.

    De juffrouw snikte. ‘Hij was aan het parkeren, anders had ik hem niet gezien, ik had geen flauw idee waar hij naar toe gereden was. Ik reed zomaar wat. Maar hij was aan het parkeren, heel achterlijk, omdat hij zo dronken was.’

    ‘Is uw vriend een grote man?’

    ‘Twee meter twee, en zo breed.’

    ‘Au.’

    ‘Zo breed,’ zei de juffrouw. ‘Sorry, ik wou u niet in uw gezicht slaan, maar zo breed is hij ongeveer.’

    De Gier wreef in zijn oog.

    ‘En toen,’ zei de juffrouw, ‘zag ik hem naar het hoofdbureau lopen maar ik dorst niet met hem te praten omdat hij zo dronken was. Hij had de hele stoep nodig maar hij is toch naar binnen gegaan, en nou wacht ik tot hij er weer uit komt.’

    ‘Hij komt er voorlopig niet uit want hij heeft een collega van me neergeslagen. Hij heeft u niet aangereden?’

    ‘Nee,’ zei de juffrouw.

    ‘Gaat u dan maar naar huis.’

    De juffrouw stapte uit en De Gier trok de microfoon los. ‘Hoofdbureau? De veertien/zes.’

    ‘Schat?’

    ‘Mag ik die agent nog even?’

    ‘Brigadier?’ vroeg de agent.

    ‘Ga nog even naar de verdachte toe en vraag hem naar dat ongeluk. Vertel me precies wat hij antwoordde.’

    Heroïne, dacht De Gier, daar zit ik hier voor maar ik moet eerst weten hoe dit kan. Die heroïne is toch onzin, want straks gaat het Concertgebouw uit en als er in die drukte een pakje wordt afgegeven zie ik het niet. Ik ben trouwens niet van Verdovende Middelen maar van Moord.’

    ‘De veertien/zes?’

    ‘De veertien/zes.’

    ‘Brigadier,’ zei de agent. ‘Blauw, en dood ook, jazeker.’

    ‘Wat?’

    ‘Dat zei verdachte,’ zei de agent.

    ‘En wat zei hij nog meer?’

    ‘Meer zei hij niet.’

    De Gier schoof de microfoon terug. Als er iets is, dacht de brigadier, waar ik een hekel aan heb, is het een simpele situatie die ik niet kan doorzien. Blauw. Wat blauw? Blauw wat? Die juffrouw was blauw, maar die was het niet.

    De Gier’s auto stond voor de voddenkar. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegeltje. De vodden bewogen. De Gier stapte uit.

    ‘Lig jij hier te slapen?’ vroeg De Gier.

    ‘Zo’n beetje hè,’ zei Blauwe Pietje. ‘Die kar is zwaar en Mien kijkt tv vanavond, ik hou niet van tv. Ik rust liever uit. Moet je een neutje?’

    ‘Spiritus?’vroeg De Gier.

    ‘Ouwe Bokma,’ zei Blauwe Pietje. ‘Met al die voorzieningen begin ik niet meer aan methylalcohol. De vodden doe ik erbij als hobby, en om niet de hele dag te hoeven zuipen. Het is overigens wel jammer hoor, spiritus heeft zo’n pittig smaakje, hè?’

    ‘Maar je ziet nog steeds blauw,’ zei De Gier.

    ‘Ja, dat gaat er niet meer af. Moet je echt geen neutje?’

    De Gier duwde de fles weg. ‘Vertel eens Pietje, ben jij soms aangereden vanavond?’

    ‘Nee.’

    ‘Heus waar?’

    ‘Ja,’ schreeuwde Pietje. ‘Denk je dat ik hier een beetje lig te liegen? Dat hoef ik niet meer met al die voorzieningen.’

    ‘Pietje,’ zei De Gier. ‘Ontspan je, het is een mooie nacht. Maar er is hier vanavond een blauwe aangereden en jij bent blauw.’

    ‘Als ik was aangereden,’ zei Pietje, ‘dan had ik wel iets gezegd. Ik mag dan een voddenraper zijn maar ik laat niet over me heenrijden, zelfs niet door een Mercedes.’

    ‘Aha,’ zei De Gier, ‘dus het was een Mercedes, hè?’

    ‘Maar die reed mij niet aan,’ zei Pietje, ‘die reed dat verkeerspaaltje op

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1