Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Moord zonder lijk, lijk zonder moord
Moord zonder lijk, lijk zonder moord
Moord zonder lijk, lijk zonder moord
Ebook227 pages3 hours

Moord zonder lijk, lijk zonder moord

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De eerste helft van deze roman verscheen apart als Boekenweekgeschenk, en werd later door de auteur uitgewerkt tot een volwaardig avontuur van Grijpstra en De Gier. Het begint met een opstootje, een duik in de grachten en de verdwijning van mevrouw Fortuin. Vermoedelijk is ze vermoord, maar waar is haar lijk? Vervolgens vinden de agenten een koffer met een lijk, maar het is onvoorstelbaar hoe het vermoord werd. De cast bevat oversekste jonge vrouwen die zich niet helemaal écht voelen, en een keur aan overvallers en drugsdealers. De gesprekken tussen de agenten over goed en kwaad, realiteit en illusie zijn eigenzinnig en metafysisch als altijd. Een tweeluik over mentale terreur, met een schokkende ontknoping. Klassieke reeks politieromans rond Henk Grijpstra, Rinus de Gier en hun naamloze commissaris.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 5, 2021
ISBN9788726848939

Read more from Janwillem Van De Wetering

Related to Moord zonder lijk, lijk zonder moord

Titles in the series (16)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Moord zonder lijk, lijk zonder moord

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Moord zonder lijk, lijk zonder moord - Janwillem van de Wetering

    Moord zonder lijk, lijk zonder moord

    Copyright © 1983, 2021 Janwillem van de Wetering and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726848939

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    EERSTE GEDEELTE

    – 1 –

    Het was vrijdagavond laat en de zwoele warmte van een zomerse nacht hing onder een heldere sterrenhemel. Een Volkswagen van het oude bolle model, slecht in de lak en met een paar onhandig bijgewerkte deukjes was zojuist stil blijven staan, in het zicht van de brug Keizersgracht/Brouwersgracht. Een onopvallende auto, met twee onopvallende mannen er in.

    Misschien toch niet onopvallend; de bestuurder was een tamelijk mooie man en daar was wel iets van te zien, zelfs door het ongewassen autoruitje dat de brigadier zojuist open had proberen te draaien. Een mooi hoofd met een rechte neus boven een opgeborstelde volle knevel, zachte bruine kijkers en daarboven krullen, in elkaars verlengde gekamd.

    ‘Stuk!’ zei Rinus de Gier, brigadier bij de hoofdstedelijke gemeentepolitie, afdeling recherche, onderafdeling zware delicten, beter bekend als de moordbrigade. ‘Dat raampje is stuk. Dat heb jij gedaan, je forceert het altijd.’

    ‘Ja hoor,’ zei Grijpstra, ‘ik maak alles stuk, vooral wat jij per ongeluk heel laat. Doorrijden nu maar.’

    De Gier keek even opzij, het bevel van zijn meerdere op waarde schattend. Hij glimlachte. Adjudant Grijpstra zat zo braaf naast hem, rustig in zijn verkreukelde herenkostuum, een driedelig krijtstreepjespak. Een vaderlijke man, tien jaar ouder dan de brigadier, een man van gewicht, ervaren, betrouwbaar, met een steeds meer vergrijzend borstelhoofd waaronder vaalblauwe ogen de drukte op de brug beschouwend opnamen.

    ‘Door-rij-den.’ Grijpstra’s stem klonk nog steeds vriendelijk.

    De Gier antwoordde niet. Grijpstra zuchtte.

    ‘We hoeven hier helemaal niet te zijn, Rinus, het is tijd voor de kroeg, om het eerste borreltje te bestellen. Je zou me een verhaal moeten vertellen en ik zou naar je luisteren.’

    De Gier wees op een café, verderop, gevestigd in een trots pand, waarvan het uithangbord de naam bielema vermeldde, in statige schrijfletters, omlijst door een wingerdtak met gietijzeren bladeren.

    ‘Een gerenommeerde gelegenheid, maar ik ben er in jaren niet meer geweest. Bekend, destijds, om de intelligentie van de clientèle.’

    Grijpstra hield zich nog rustig maar er stond spanning op de rimpels rond zijn ogen.

    ‘Bier!’ zei de adjudant langzaam. ‘Maar dat drink ik daar niet, en jij krijgt het ook niet. Dan ga je je weer bij bomen ophouden en dan moet ik op je wachten. Een glaasje jenever misschien, hoog tijd, kom mee.’

    De menigte voor de auto had zich inmiddels verdubbeld en versperde de gracht. ‘Of in een ander gerenommeerd café,’ zei Grijpstra. ‘Het wordt hier een beetje druk. Kom op, brigadier, doorrijden.’

    De Gier keek naar de aangroeiende menigte die op de brug tumult maakte. Hij knikte goedkeurend. ‘Het is mooi hier, Grijpstra. Dit is een van de mooiste plekjes van de binnenstad. We zijn omringd door decoratieve architectuur.’

    Grijpstra hield zijn horloge voor De Giers ogen. ‘Het is al lang elf uur geweest. We moeten sluiten. Aan het hoofdbureau. Het is voorbij, Rinus. Het weekend is begonnen. We gaan de kroeg in. Dat is gezeur daar, en gezeur op straat is voor de uniformdienst, niet voor ons. En de uniformdienst is er al bij. Daar staat hun Golfje, zie je wel? En daar loopt een agent. Ik ken hem. Een hele goeie. Ze noemen hem Ketchup en hij is van het bureau hier.’

    ‘Ketchup?’

    ‘Omdat hij van bloedende hoofden houdt. Zijn maat ook, die heet Karate. Hele flinke jongens. Een beroemd koppel. En Ketchup heeft net in zijn microfoon staan kletsen, dus er is assistentie onderweg. Doorrijden, brigadier!’

    ‘Even kijken. Heel even. Zo terug.’

    ‘Goeiedag,’ zei Ketchup. ‘Komt u ons helpen? Ik heb u laatst in de schietkelder ontmoet, toen Karate almaar tienen schoot, bij die wedstrijd tussen het hoofdbureau en ons bureau. Wat een vertoning was dat.’

    ‘Ja.’

    ‘Dank zij Karate vooral, hè? Die won alles. Maar nu gaat het even slecht met hem. Hij ligt in de gracht daar. Hij redt een drenkeling maar het lukt niet erg.’ Ketchup moest het eind van zijn mededeling boven het gejuich en ‘goal’geroep van de menigte uit schreeuwen. De agent te water stak keurig blauw af tegen de hem omringende slijmerige algenpap. Hij dook weg om de stok van de drenkeling te ontwijken.

    De Gier bestudeerde de vorm van de stok. De stok was een kruk. Hij wendde zich tot de nog naast hem staande Ketchup. ‘Is die burger invalide?’

    ‘Ja, brigadier.’

    De Gier keek de kleine, gedienstig grijnzende agent geduldig aan. ‘En zou je me kunnen vertellen, collega, waarom ik hier een invalide burger en een agent, beiden te water, in tweegevecht aantref?’

    Ketchup probeerde afstand te houden maar de menigte drukte hem tegen de borst van de brigadier. Onderdelen van zijn rapportage werden desondanks weggevaagd door het getier van de menigte, maar de doorkomende restanten konden toch tot een begrijpelijk relaas worden samengevoegd.

    Al samenvoegend begreep De Gier dat hij hier met een ingewikkeld, doch begrijpelijk geval werd geconfronteerd. Karate en Ketchup waren radiografisch naar de brug gedirigeerd. Een aldaar verblijvende haringboer zou door overlast geteisterd worden. Bij aankomst van de surveillanceauto bleek de haringboer zijn stal verlaten te hebben. De teleurgestelde agenten hadden echter lawaai gehoord. Dit lawaai bestond uit het gerinkel van brekend glaswerk en het geroep van vermoedelijk ruziënde stemmen, en was afkomstig uit het café op de hoek. Het lawaai werd door de agenten geïnterpreteerd als een bijverschijnsel van een twist. Zij renden het café binnen, Karate voorop. Karate kreeg daarop een tik van de kruk van een kreupele klant.

    ‘En toen voelden jullie je bedreigd?’

    ‘Ja, brigadier.’

    ‘En toen hebben jullie de kreupele zolang even in de gracht gelegd?’

    ‘Ja, brigadier. Om een rustpunt te creëren, voelt u wel? Er waren nog meer agressieven in het café, een dikke met een leren jasje aan, en een zacht ei in een hansop, en een gillende griet. Drie raddraaiers die de meute ophitsten. En wij waren maar met z’n tweeën.’

    ‘Hebben jullie ook nog geschoten?’

    Ketchup lachte beleefd.

    ‘Nou?’

    ‘Nee, brigadier.’

    Beneden hen sloeg de drenkeling opnieuw toe. De kruk raakte de plek waar zojuist nog het agentenhoofd dreef.

    ‘Olé!’ brulde de menigte.

    ‘Als u Karate nou even helpt zal ik hier op de boel passen, brigadier.’ Ketchup liep weg.

    Zijn plaats werd ingenomen door Grijpstra’s omvangrijke gestalte. Grijpstra keek naar de zwemmers. ‘Een drukte van jewelste, brigadier.’ De Gier begon zich uit te kleden. Hij trok het zijden sjaaltje uit zijn overhemd en legde het voorzichtig over Grijpstra’s arm. Hij gespte zijn pistooltas los. Hij trok zijn jasje uit. Daarna zijn broek. Een meisje duwde Grijpstra opzij en bekeek de zich ontblotende brigadier. De vriendin van het meisje duwde Grijpstra nog verder opzij.

    ‘Een stripper,’ zei het eerste meisje. ‘Wel lekker, vind je niet?’

    ‘Oe-oe,’ zei het tweede meisje, en bleef dat zeggen terwijl De Gier zich verder onthulde en brede schouders vertoonde, een smal middel, en lange gespierde benen.

    ‘Broekje ook uit,’ zei het eerste meisje.

    ‘En wat heeft-ie een lekkere krulletjes,’ zei het tweede meisje, ‘en grote bruine ogen. Oe-oe.’

    De Gier stapte over de brugleuning, aarzelde even op het richeltje aan de andere kant, en sprong. Tijdens de sprong dacht hij dat het jammer was. Dit was niets bijzonders; een dronken drenkeling, niet alledaags, wel alleweeks. Hij had, toen hij de opschudding bespeurde, op een drijvend lijk gehoopt. Een lijk zou hem, na het bedwingen van de eerste walging, doelmatige bezigheid bezorgen en het gat van het komende weekeinde passend vullen. Hij zag, terwijl hij viel (de geest is snel), een spreuk. De spreuk ontstond in vlammende schrijfletters op het groene wateroppervlak onder zijn voeten. Ledigheid is des duivels oorkussen. Des rokers oorkussen. Ledigheid zou hem weer laten roken. En hij rookte niet meer. Al drie hele dagen niet meer. Hij zou het weekeinde niet ongeschonden doorkomen tenzij plons! De plons liet de spreuk exploderen. (De geest mag dan snel zijn, ze is niet tijdloos.) De Gier, ontslagen van de verplichting om te denken, ervoer de sensatie van tegelijk nat en vies worden. Om zijn tenen krulde een condoom, langs zijn lippen streek een verweekte krant en zijn polsen werden geboeid door een met bubbeltjes bekleefde waterplantsliert. Hij ontdeed zich van deze belemmeringen en probeerde zich te oriënteren. Zijn lichaam was, al vallende, een kwartslag gedraaid en in plaats van drenkeling en collega, zag hij de bungelende benen van een rijtje toeschouwers, gezeten op een over de gracht gevallen en door een gemeenteschuit opgehouden iep. De toeschouwers schreeuwden tegen hem.

    Hij wilde terugschreeuwen en kreeg water binnen.

    ‘Pas op!’ riep Karate.

    De Gier zag een blond hoofd en een roze hand. De drenkeling keek hem aan vanuit rooddoorlopen ogen. Zijn sputterende mond blies een bel, een ballonnetje dat meer moest zijn dan een speekselvlies, want het bleef bestaan, maakte zich los en steeg op. De kruk zwiepte naar hem toe en De Gier ontweek de klap met een spontane vlinderslag, ruggelings uitgevoerd.

    Grijpstra zag dit niet. De adjudant had zich losgemaakt van een aan de brugleuning vastgeklonterde groep kijkers en een aan een boom geketende handkar gevonden. Vanuit de handkar had hij een goed uitzicht, zowel op de vloeibare vierkante arena, afgebakend door brug, walkanten en de voorovergevallen iep, als op de rest van de gracht waar niets dan voorname rust heerste. Aan deze rustkant zwommen twee stille zwarte knobbelganzen, met vreemd vervormde donkerrode snavels en strak glinsterende ogen. Grijpstra dacht dat hij zich iets herinnerde en zocht naar eerder geziene soortgelijke voorstellingen. Hij vond de gevraagde informatie. De schilderijen van Hondecoeter, in het Rijksmuseum. Fazanten op een besneeuwd kerkhof. Een in een voorhof door pauwen bedreigde klokhen. Meerkoeten in een door brokkelige en bemoste stenen afgeschermde kasteelvijver. En nu exotische ganzen, statig voortdrijvend op een groen wiegend vlak tegen een achtergrond van spitse zilvergrijze huizen, elegant tegen elkaar geleund.

    Grijpstra keek omhoog. De smalle gevellijsten droegen gouden ballen, één zelfs een engel, op een energiek geheven bazuin reclame blazend voor een verzekeringsmaatschappij. Daarbij nog het zwaar neerhangende loof van alomtegenwoordige olmen. Grijpstra zuchtte. Geïnspireerd door de antieke Hondecoeter zou hij dit schilderij zelf willen maken, maar dan moest hem daartoe gelegenheid worden gegeven. Hij had zowel rust als ruimte nodig. Zijn woning op de Lijnbaansgracht bood geen van tweeën. Hij dacht aan zijn vette vrouw, schreeuwkinderen en de onder lage plafonnetjes opgestapelde meubelrommel, gehuld in kookstank.

    Hij wilde nog eens zuchten, maar zag zich plotseling gedwongen tot het maken van snelle danspassen. Een oud vrouwtje was bezig zijn handkar te beklimmen. Een lelijk oud vrouwtje, met een aangevreten kapsel, tussen huidvouwen uitpuilende oogjes en een slecht passend gebit.

    ‘Is het niet zonde? Ja, het is zonde. Dat is mijn buurman, Frits Verheugt. Hij deed niets. Hij was gewoon dronken. Dat mag. Hij gleed uit en zijn kruk veegde de plank schoon. Stukke glazen, en wij sprongen in het rond om hem op te vangen voor er nog meer stuk ging, en daar komen die dienders binnen. Met knuppels. En meteen rammen. Niks vragen, nee, rammen. En Frits lazerde weer om. Die ene diender, zo’n felle, zo’n rat, kreeg een klap van de kruk. Per ongeluk. En hij wordt me toch kwaad! En begint toch te sjorren en te trekken! Net zo lang tot Frits in de gracht lag. Wij wilden helpen natuurlijk en Zjaafje, dat is de barman, en Martietje, die staat ook achter de bar, en Borrie Bielema, daar is het café van, maar hij is ook de kapper van de andere hoek, dat is een hele goeie, Borrie Bielema helpt altijd iedereen, meneer van God noemen we hem wel eens, nou, die pakken allemaal flessen en roepen hé hé, weet je wel, maar dat is niks geworden. Daar moet je mee uitkijken. Dienders zijn fascisten, en je weet nog van de oorlog, hè? Op de Dam hebben ze me de haren van mijn kop geschoten. Ik kaal der nog van. Dan kan je je beter gedeisd houden, waar?’

    ‘Zeker mevrouw.’

    ‘Kijk nou toch eens, de arme stakker, straks verzuipt hij ook nog, en alles per abuis. Omdat ome Arie bang is voor geflipten. Ken je ome Arie?’

    ‘Nee mevrouw.’

    ‘Daar, achter de haringstal, daar staat-ie zoet te zijn, maar het is zijn schuld. Hij heeft de politie gebeld, omdat er geflipten bij zijn stal stonden, ze hebben gegild zo hard als ze konden, midden in oom Arie zijn smoel, daar kan-ie niet tegen. Hij is zelf ook niet goed, hij neemt valium, en dan denkt-ie dat de tram door zijn huis rijdt, dan gaat-ie op straat rondhollen, maar hij gilt niet, de geflipten wél, heel hard, ik begrijp niet dat hun stembanden niet scheuren. Dat zijn spuiters. Vreselijk he?’

    ‘Heel vreselijk, mevrouw.’

    Het vrouwtje keek vertederd naar Grijpstra’s schoongeschoren wangen, van boven bollend, van onder zakkend. Ze porde in zijn zij. Grijpstra viel bijna uit de kar. ‘Hoho mevrouw.’

    ‘Sorry. Arme Frits. Ze kunnen hem beter Job noemen, maar dan moet zijn zaak ook failliet, maar die gaat juist erg goed, hoor ik. Hij geeft boeken uit.’

    ‘Job?’ vroeg Grijpstra. ‘Welke Job, mevrouw? Jarige Job?’

    ‘Die andere. Op de mesthoop, met de zweren en de puisten. Die was toch alles kwijt? In ene? Net als mijn zuster, dat ging net zo; moet je nagaan, ze woont in Rotterdam, en ze vlucht, met der familie, naar kennissen op een boerderij, en daar slaat een toevalstreffer in en iedereen hartstikke dood behalve mijn zuster want die was effe buiten, en toen ze terugging naar Rotterdam stond haar huis daar nog keurig maar het was wel helemaal leeggejat. Alles kwijt. Vreselijk he?’

    ‘Ja mevrouw. Is het huis van meneer Verheugt ook afgebrand?’

    ‘Nee. Leeggehaald. Gisteren. Moet je voorstellen, die arme Frits komt thuis, van zijn werk, zo’n lieve man, heel ijverig altijd, niks geen zuiperd of hoerderd, en der is niks meer.’

    ‘Niks? Het huis is weg?’

    ‘Nee nee. Kijk, hij woont daar, in dat omgebouwde pakhuis. Helemaal boven, ik woon onder hem. Hij komt dus thuis, steekt zijn sleutel in het slot, douwt de deur open, en niks.’

    ‘Inbrekers?’

    Ze schokschouderde. ‘Welnee. Zijn eigen wijf. Ik ken der goed hoor, Ria Verheugt, ik vind het een kakmadam, hij is te goed voor zo’n kakmadam. Terwijl hij aan het sappelen is zit zij op der zuigerd, of ze is aan het rielèksen met een ander, zo heet dat tegenwoordig, rielèksen. In mijn tijd heette dat anders. En het was nooit goed wat-ie deed. Hij verdiende niet genoeg, zei ze altijd, of nee, hij verdiende wel genoeg maar hij stopte alles in de zaak. Ze wou leren meubelen, en een auto met chauffeur, want ze kan niet rijje, daar is ze te stom voor, ja, ik ook hoor, maar ik ben geen kakmadam, ik ben een eenvoudige vrouw.’

    ‘En die mevrouw was niet thuis?’

    Het vrouwtje lachte kakelend. ‘Niet thuis? Der was helemaal niks meer thuis. Hij loopt naar binnen en der is niks als gepolitoerde parketvloeren. Daarom loopt ie nou op krukken. Hij is uitgegleje en heeft zich bezeerd. Ik heb hem nog naar de dokter gebracht. Hij was er heel naar aan toe. Pijn. Mank. Arme Frits. Maar dat mens had ook alles meegenomen, die hele verdieping was alleen gemeubileerd met de telefoon, kan je je dat voorstellen? De hond was ook weg, zo’n poedeltje, Babette. Maar die kwam weer terug, gisteravond laat stond-ie te blaffen, dus Frits laat hem binnen en vanmorgen was Babette wéér weg, nou, dat is toch vreselijk. Dus ik neem hem mee naar de kroeg en iedereen geeft hem een neutje maar dat is uitgelopen. Moet je kijken nou.’

    Grijpstra keek

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1