Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Een kleine vergissing
Een kleine vergissing
Een kleine vergissing
Ebook239 pages3 hours

Een kleine vergissing

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Van de auteur van de Grijpstra & De Gier-serie!Janwillem van de Wetering laat hier de mist van Amsterdam en zijn beroemde Nederlandse rechercheurs achter, om ons mee te nemen voor een avontuur in het land van de rijzende zon. Dankzij de jonge inspecteur Saito, van de politie van Kyoto, dringen we door in het Japanse denken en de levenskunst. In de loop van de elf verhalen in deze bundel, getint met humor en oosterse filosofie, opent een exotische wereld, waarin Zen heel goed kan dienen om criminelen op te sporen. Zen, Sherlock Holmes en historisch feitenmateriaal: een originele collectie detectiveverhalen van een van de beste Nederlandse misdaadauteurs.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 13, 2023
ISBN9788728060346
Een kleine vergissing

Read more from Janwillem Van De Wetering

Related to Een kleine vergissing

Related ebooks

Related categories

Reviews for Een kleine vergissing

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Een kleine vergissing - Janwillem van de Wetering

    Een kleine vergissing

    Copyright © 1982, 2021 Janwillem van de Wetering and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728060346

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Saito’s satori

    Inspecteur Saito boog dankbaar toen de sirene van de Datsun surveillancewagen ophield met gillen, maar veel verlichting leverde de stilte niet op. Zijn hoofdpijn hield aan; schrijnende scheutjes, nauwelijks verzacht door minieme pauzes.

    Hij had het zesde kannetje moeten laten staan. Vijf kannetjes van de koppige rijstwijn, snel leeggeschonken in het onmerkbaar leeg wippende kopje, kon hij wel aan, maar het zesde was puur gif. Het gedeelte van zijn hoofd dat nog functioneerde, berekende dat hij nu ruim zestien uur hoofdpijn had.. Te lang. Hij zou al lang onder zijn gewatteerde deken moeten liggen, maar hij stond op zijn benen, leunend tegen de eindelijk zwijgende auto. Hij dwong zich om het steuntje op te geven en naar de sergeant toe te lopen, de keurige sergeant in het smetteloze olijfgroene uniform die onder de zware, rijk geornamenteerde tempelpoort op hem wachtte. De sergeant boog, Saito boog terug, niet te diep vanwege het verschil in rang, en de scheutjes.

    ‘Die kant op, Saito-san. Op het pad.’

    Saito kreunde zachtjes. Er lag een lijk op het pad, een vrouwelijk lijk, van een gai-jin nog wel, het witte, slappe, dode lichaam van een blanke vrouw. Die informatie was hem al op het Hoofdbureau verstrekt. Het kwam allemaal erg ongelukkig uit, een hoogst onaangename samenloop van omstandigheden. Hij zou geen kater moeten hebben, ook geen nachtdienst, en hij zou zeker niet bij een moord... belachelijk... en dan hier nog, op het terrein van Daidharmaji, het mooiste tempelcomplex van de heilige stad Kioto, wat moest hier gemoord worden? En toch, de lieve meisjes in de leuke bar hadden hem de vorige avond wel degelijk volgeschonken, zijn collega was werkelijk onwel geworden, en de sergeant zou hem niet voor een grapje hebben geroepen. Drie lijnen van oorzaak en gevolg en hij stond op het snijpunt, tussen twee in het verre verleden gebouwde tempels, op een met pijnbomen en sierstruiken afgezet pad. Hij struikelde, over een door het grind gekronkelde boomwortel. Met wijd uitgestrekte armen danste hij een paar stapjes, vooruit en opzij. Het dansje, tamelijk gracieus, putte hem nog verder uit en hij stond stil en keek om zich heen. Daidharmaji, het tempelcomplex van de Grote Leer. Er werd, verderop tussen de lage, met aan de uiteinden opstekende daken bedekte gebouwen, op een gong geslagen en de zingende metalen klank vulde de stilte van het pad en werd vastgehouden door de dikke met klei bestreken muren die de tempels en hun vredige tuinen beschermden.

    De gongslag verhelderde Saito’s brein en stond enkele duidelijke gedachten toe. Hij herinnerde zich dat deze tempels maar met één bedoeling geschapen waren: om de waarheid door te laten dringen tot priesters, monniken en leken. De gong betekende het begin van een meditatie-oefening, die tot inzicht zou leiden; plotseling begrip dat in de tempelstilte moest ontstaan, de ‘verlichting’, een proces bestaand uit een serie van wetensmomenten die door de leraren satori genoemd werd.

    Hij glimlachte wrang. Satori, wat wist hij ervan? Hij wist dat het met doorbraak te maken heeft, met het trage afbreken van het ego, het ik-besef dat de mens vasthoudt en afremt, en illusies van identiteit verwekt door illusionaire beperkingen op te leggen. Satori laat dat ego verkruimelen en wegwaaien, net zo lang tot de vrijheid wordt bereikt. Satori verlicht de last en hoe minder we moeten dragen hoe vrolijker we worden. Daarom lachen monniken ook als ze iets begrepen hebben.

    Saito zuchtte. Interessant, dat wel, maar ook onbegrijpelijk, en niets voor hem. Hij was maar een gewone domme man, ronddolend in zijn routine.

    ‘Hebt u zich pijn gedaan?’ vroeg de sergeant.

    ‘Ja. Ik zag die wortel niet.’

    ‘Daar struikelt iedereen over die hier niet bekend is, maar we kunnen hem niet weghalen, hij hoort bij die grote pijnboom daar, en die staat hier al zo lang.’

    De sergeant wees op een paar grote, elkaar overwoekerende struiken, bewaakt door twee stramme agenten.

    ‘Ligt het daar onder?’

    ‘We hebben niets aangeraakt, inspecteur-san. Het ligt er nog net zo.’

    Saito duwde de takjes weg en beschermde zijn gezicht met een arm die aanvoelde alsof hij uit hard plastic was gegoten. Hij hurkte en bekeek het lijk. Een vrouw, tussen de vijfentwintig en dertig. Ze had lang blond haar en was gekleed in een wijde katoenen broek en een bijbehorende tuniek, Chinese Volksrepubliek-stijl. Een rood zijden sjaaltje stak af tegen het vlekkeloos wit van het katoen. Hij peuterde een kleine lantaarn tevoorschijn, en bekeek de tuniek. De bloedvlek was van dezelfde kleur als het sjaaltje. Hij belichtte het roerloze gezicht en floot zachtjes. Dat soort gezicht had hij wel meer gezien, op de omslagen van modebladen, geïmporteerd uit Amerika. Mooi, dat zeker, maar uitdrukkingloos; hij had zich wel door zulke gezichten laten opwinden, als hij bij familie op visite was en zich verveelde. Maar dit gezicht was niet opwindend meer, de met zorg opgeverfde mond hing slap neer en de verstarde ogen keken hem dom aan.

    De sergeant siste beleefd. Saito kwam overeind. ‘Ja sergeant. Vertel me maar wat je weet.’

    ‘Het is kwart over tien nu, Saito-san. De jongen Tanaka kwam om zes voor tien ons bureau binnenrennen. Hij woont in de buurt en krijgt tekenles van één van de priesters hier, om de andere avond geloof ik, in de tempel aan het eind van dit pad. Tanaka vertelde dat hij op weg naar huis iets wits zag liggen in de struiken. Hij bukte, zag de dode persoon, en rende meteen door naar ons.’

    ‘Persoon?’

    ‘Ja. Hij zei dat hij een dode persoon had gevonden.’

    ‘Maar dit is een vrouw.’ Saito hurkte weer neer. ‘Het bloed is nog vers. Ken je de vrouw?’

    ‘Ze studeerde meditatie, in de tempel waar we net langs gelopen zijn. Het is een Amerikaanse. Haar naam is miss Davis en ze logeerde in het Kioto Hotel. Ze kwam hier bijna iedere avond, behalve de weekends. Na afloop liep ze altijd dit pad af, er is een kleine poort aan het eind van het pad. Ze ging dan met een taxi terug naar haar hotel.’

    ‘Meditatie. En wie gaf haar daar les in?’

    ‘De eerwaarde priester Ohno. Hij heeft alleen buitenlanders als discipelen. Een klein klasje. De meditatie duurt van zeven tot negen ’s avonds.’

    ‘Dus ze ging om negen uur naar huis.’

    ‘Ja. De anderen, twee oude dames en een meneer, gaan Daidharmaji aan de andere kant uit, via de hoofdpoort. Ze wonen in een pension, hier vlakbij, niet zo’n duur hotel als het Kioto Hotel. Miss Davis loopt altijd alleen, van de tempel naar de kleine poort is het een mooie rustige wandeling.’

    Saito keek nog eens naar het slordig gedrapeerde lijk. ‘Ja. Wat je zegt. Vanavond was het niet zo mooi en rustig. Dat is een steekwond, sergeant. Weet je toevallig of hier messetrekkers rondsluipen?’

    Twee sirenes scheurden door de koele avond en Saito hield zijn oren dicht. Het sirenegekrijs nam nog iets in volume toe en hield plotseling op. De sergeant snauwde een bevel en een agent salueerde en rende weg.

    ‘Iemand die met een mes wappert, sergeant?’

    De sergeant boog. ‘Het was hier altijd zo veilig, dat moet miss Davis ook gedacht hebben, maar het gespuis dringt overal door.’

    ‘Wat voor gespuis?’

    ‘Jonge kerels, inspecteur-san, met nauwe broeken en leren jasjes aan. Verleden week hebben ze nog een oude heer beroofd. Ik herkende de verdachten uit zijn beschrijving en we hebben hen ook aangehouden maar ik moest ze weer laten lopen. Eén getuige is te weinig, en ze ontkenden natuurlijk.’

    ‘En zouden die schooiers hier vanavond ook rondgehangen hebben?’

    ‘Waarschijnlijk wel. Ze wonen in de buurt, als ze zich niet in de binnenstad met drank of verdovende middelen bezighouden zijn ze meestal hier te vinden. Ik zal ze weer aan laten houden.’

    ‘Goed zo. En waar is die jongen Tanaka op het moment?’

    ‘Thuis, inspecteur-san.’

    ‘Is het een brave jongen?’

    De sergeant glimlachte somber.

    ‘Nou?’

    ‘Nee, in één opzicht niet. We hebben een paar keer klachten gehad, maar dat was minstens een jaar geleden en het schijnt dat hij dat niet meer doet. Hij liet zijn, eh, geslachtsdeel op straat zien, maar toen was hij pas vijftien jaar, en we zijn niet al te erg tekeer gegaan. De priester die hem tekenles geeft zegt dat het euvel inmiddels verholpen is.’

    De agent was terug. Een groepje buigende mannen, correct gekleed, sjouwend met koffers en tassen, groepeerde zich om de struiken. De dokter werd door de agent bijgelicht. Camera’s klikten en zoemden.

    Saito stapte terug en trok de sergeant mee. ‘Waar is het pension waar die andere gai-jin logeren?’

    ‘Ik kan u erheen brengen.’

    ‘Goed. Miss Davis had geen handtas, misschien is die door de rover meegenomen. Had ze een handtas bij zich, denk je?’

    De sergeant dacht na. ‘Niet dat ik me kan herinneren.’

    Saito keek naar de ijverig bezige experts. ‘Laten we de heren nu maar niet lastig vallen. Naar het pension, sergeant.’

    ‘Juist,’ zei de in een badjas geklede oude heer. Hij knielde voor de inspecteur op de met tatami’s bedekte vloer en leek op zijn gemak. Saito en de sergeant waren ook op de dikke stromatten geknield. De twee oude dames zaten in lage bamboe stoelen. De dames hadden witte kimono’s aan, de stof was met kleine felle bloemetjes bedrukt. Saito had zich moeten beheersen om niet te grinniken. Dat soort kimono’s wordt meestal door frisse jonge meisjes gedragen, maar gai-jin, zelfs al doen ze hun best, passen zich nooit helemaal aan.

    ‘Ik heet McGraw,’ zei de oude heer, ‘en dat is mevrouw Cunningham, ook uit Engeland, en dat is mevrouw Bakker, uit Nederland. De dames zijn hier al meer dan een jaar, ik woon al wat langer in Japan. De goede priesters van Daidharmaji zijn zo vriendelijk om ons les te willen geven in meditatie.’

    Saito boog.

    Mevrouw Cunningham liet haar dunne lichaam vooroverhangen. ‘Volgt u de weg ook, inspecteur?’

    ‘Ja mevrouw.’

    ‘Mediteert u?’

    ‘Nee, mevrouw Cunningham, maar er is me verteld dat we allemaal de weg volgen.’

    ‘Maar u bent toch wel boeddhist?’

    Saito glimlachte. ‘Zeker. Mijn familie ondersteunt één van de tempels hier en als er grote plechtigheden zijn ben ik ook van de partij. Voor de werkelijke training heb ik het nog te druk, misschien later, als ik gepensioneerd ben.’

    ‘Wat jammer. U bent nog zo jong, dan moet u nog zo lang wachten. Meditatie is zo’n prachtige oefening, ik ben hier al zó tot rust gekomen.’

    Dat had mevrouw Bakker gezegd. Ze had hetzelfde soort stem als mevrouw Cunningham. Saito vond dat de twee dames sprekend op elkaar leken; misschien kwam het door de kimono’s, en de krulspelden die vanonder hun strak getrokken hoofddoekjes uitpiekten. Hij was blij dat hij de gai-jin verstaan kon. Saito had veel aandacht besteed aan de studie van hun taal. Hij had gehoopt dat hij, door in het moeilijke Engels uit te blinken, naar Tokio gestuurd zou worden. In de drukke hoofdstad zou hij sneller carrière kunnen maken dan in het achterlijke Kioto. Maar hij was nog steeds hier. Hij schraapte zijn keel en wendde zich weer tot meneer McGraw:

    ‘Alstublieft. Wat weet u over miss Davis?’

    McGraw’s door zware oogleden afgedekte lichtblauwe ogen rustten op Saito’s nette gestalte. ‘Mag ik u vragen, inspecteur-san, of er iets met miss Davis gebeurd is?’

    ‘Ze is dood.’

    De dames gilden maar McGraw bleef rustig zitten. Alleen zijn dikbeaderde handen bewogen even. ‘Zo. En hoe werd haar dood veroorzaakt?’

    ‘Dat weten we nog niet zeker, vermoedelijk door een messteek.’

    De dames gilden opnieuw. Saito sloot zijn ogen en opende ze weer, met enige moeite.

    Toen hij het pension een kwartiertje later verliet wist hij wat meer. Miss Davis was twee maanden in Japan. Haar vader onderhield haar via een grote maandelijkse cheque. Miss Davis hoefde niets uit te voeren maar verkoos een andere levenswijze. Ze was geïnteresseerd in concentratie-oefeningen en speciaal naar Japan gekomen om de boeddhistische techniek te leren. In het klasje van de eerwaarde Ohno had ze nooit een avond overgeslagen, zelfs als ze zich niet lekker voelde. Als enige van de groep beheerste ze de ‘lotuspositie’ en ze zat iedere avond met volledig in elkaar gevouwen benen. Hoewel ze, vooral in het begin, veel pijn leed liet ze dat zo min mogelijk merken. Ze viel ook nooit, zoals de anderen, in slaap, en hoefde niet door Ohno wakker geschreeuwd te worden. Een ideale studente.

    Maar McGraw wist verder niet veel te vertellen. Hij had geen flauw benul wat miss Davis met de rest van haar tijd deed. Hij had haar eens voor de lunch gevraagd maar miss Davis vertelde alleen dat ze uit New York kwam, dat de schoensmeer van haar vaders fabriek van het bekendste Amerikaanse merk was, en dat ze filosofie studeerde en van plan was te promoveren.

    En was er die avond iets bijzonders gebeurd?

    Nee. Een gewone avond. Ze zaten, net als altijd, in Ohno’s prachtige tempelzaal, voor het roodgelakte altaar en het eeuwenoude Boeddhabeeld, wazig in de opkrullende wierookwolkjes. Na de twee uur durende stilte stonden ze op, bogen voor het altaar en de bewegingloze Ohno en verlieten de kamer in een ordelijk rijtje, miss Davis, als jongste, achteraan. Terwijl de galmende toon van Ohno’s handgong verstierf namen ze bij het hek afscheid, miss Davis ging haar kant op, de dames en meneer McGraw de hunne.

    Saito liet zich naar het lokale politiebureau rijden. Hij ging niet meteen naar binnen. Een eindje verderop in de steeg hing het uithangbord van een bar. Saito wachtte tot de sergeant in de gang van het bureau verdwenen was en rende naar de bar. Hij bestelde twee glazen druivensap en een aspirientje. Hij was de enige klant en het barmeisje kwam naast hem zitten; haar dij raakte de zijne. Een lief elegant meisje, maar Saito had geen tijd. Hij betaalde en rende terug naar het bureau. ‘De telefoon alsjeblieft, sergeant.’

    De schorre stem van de dokter vertelde wat hij weten wilde. ‘Ja, een messteek, dodelijk. De stoot is naar beneden gericht, met veel kracht. Een rib geraakt en het wapen gleed door naar het hart. Een tamelijk lang mes, negen centimeter. Ik weet niet of het breed of smal was want het mes is met kracht losgewrikt.’

    ‘Is ze verkracht?’

    ‘Nee.’

    ‘Dank u. Kunt u me doorverbinden met de recherche?’

    Een andere stem groette de inspecteur beleefd. ‘Nee, we hebben geen tasje gevonden maar ze had alles wat ze nodig had in haar zakken. Een portefeuille met ongeveer tienduizend yen en een credit-card. Hotelsleutel, sigaretten, aansteker, en een notitieboekje.’

    ‘Wat staat er in het notitieboekje?’

    ‘Namen en telefoonnummers.’

    ‘Japanse?’

    ‘Amerikaanse en de telefoonnummers beginnen met 212 of 516.’

    Saito knikte. ‘New York-nummers, dat weet ik toevallig, ik moest daar laatst iemand bellen van de hoofdinspecteur.’

    ‘Wat weet u veel,’ zei de stem vleierig.

    Saito bloosde en hing de hoorn terug.

    De sergeant kwam binnen. ‘De verdachten zijn er, Saito-san, gaat u mee? Die straatrovers over wie ik het had.’

    In een van tralieramen en een dikke deur voorziene kamer zaten twee jonge mannen op een houten bank. De sergeant sloot de deur en leunde er tegenaan. Een agent posteerde zich naast de deur. ‘Het kereltje links heet Yosjida en de rechtse is Kato. Hé, ga rechtop zitten!’

    De in elkaar gezakte gestalten bewogen zich onwillig. Saito had nog steeds dorst. Hij zou de sergeant om een pot groene thee kunnen vragen.

    ‘Mooi. Waar waren jullie vanavond? Jij geeft antwoord, Kato!’

    ‘Waar we altijd zijn, hier in de buurt, we wonen hier.’

    ‘Geef behoorlijk antwoord. Waar was je tussen negen en tien uur vanavond?’

    Kato haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet meer. Op straat. Wandelen.’

    ‘Jammer,’ zei Saito vrolijk. ‘Voor jullie dan. Als je niet kunt vertellen waar je precies was, en wie je daar gezien heeft, hou ik je vast. Voor een weekje of zo, of langer, dat maakt niet uit. Je hebt toch wel een paar lekkere celletjes, sergeant?’

    De sergeant grinnikte. ‘Zeker. Met water op de vloer, daar houden ratten niet van, die klimmen overal op.’

    ‘Roken jullie?’

    ‘Ja.’

    ‘Wéér jammer, want roken mag niet in de cel, dan wordt het te warm en dan verdampt het grondwater. Heb je hun zakken leeggehaald, sergeant?’

    ‘Ja, inspecteur-san.’

    ‘Laat eens kijken wat je gevonden hebt.’

    De agent bracht twee plastic bakjes binnen, ieder met hun eigen etiket.

    ‘Messen!’ zei Saito. ‘Laat die maar even naar het hoofdbureau brengen, sergeant, kan de dokter eens kijken welke er past. Zat er bloed aan die messen?’

    ‘Niet dat ik kon zien, Saito-san, maar op het laboratorium kunnen ze daar zo achterkomen. Ze zijn schoongeveegd natuurlijk.’

    ‘Bloed?’ vroeg Yosjida. ‘Wat voor bloed? Ik weet nergens van. Mijn mes is niet uit mijn zak geweest, en dat van Kato ook niet. Die messen hebben we om appeltjes mee te schillen.’

    ‘Dat mag. Maar ik zoek geen appelsap, ik zoek bloed. Het bloed van een dode gai-jin dame, met blond haar, en witte kleren aan. Die kennen jullie, waar of niet?’

    Kato knikte. ‘Ja, ze loopt hier bijna iedere avond rond, maar we hebben haar nooit aangesproken, hè, Yosjida? Meestal zeggen we wel iets als we zo’n mokkel zien, maar dit was een heilig mokkel, eigendom van de priester.’ Hij grijnsde.

    Saito greep Kato bij de revers van zijn leren jasje en trok hem van de bank. ‘Wat bedoel je daarmee?’

    Kato probeerde zijn hoofd recht te houden en Saito aan te kijken. ‘Niets.’

    ‘Vertel op of...’

    ‘Ik bedoel alleen maar dat die juffrouw van de priester houdt. Ik en Yosjida hebben die twee bezig gezien, in de tuin van Ohno’s tempel, verleden week nog.’

    ‘Wat deden ze?’

    ‘Lachen. Praten.’

    ‘Was dat alles?’

    ‘Wat bedoelt u?’

    ‘Je weet wat ik bedoel.’ Saito liet

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1