Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het nieuwe water
Het nieuwe water
Het nieuwe water
Ebook217 pages3 hours

Het nieuwe water

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De Noorse bestsellerauteur Roy Jacobsen weet als geen ander de intieme wereld van de buitenstaander te beschrijven. Die persoon in het dorp die zich net een beetje anders gedraagt dan de rest. In 'Het nieuwe water' laat hij de lezer kennis maken met de zonderling Jon. Hij woont in het noorden van Noorwegen op een piepklein en praktisch onverstoord eiland. Ook al is zijn wereld zo klein, iedere verandering om hem heen voelt als een aanslag op zijn leven. Hoe moet dat met de nieuwe waterleiding die ze van plan zijn om aan te leggen? En waar is zijn jeugdvriendin Linda ineens gebleven? Betreed de chaotische wereld van Jon en oordeel zelf... -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateSep 13, 2021
ISBN9788726878998

Read more from Roy Jacobsen

Related to Het nieuwe water

Related ebooks

Reviews for Het nieuwe water

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het nieuwe water - Roy Jacobsen

    Het nieuwe water

    Translated by Paula Stevens

    Original title: Det nye vannet

    Original language: Norwegian

    Based on translation by A.W. Bruna Uitgevers, Amsterdam, the Netherlands.

    Copyright © 2001, 2021 Roy Jacobsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726878998

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    1

    Jon werd wakker doordat het geweer uit zijn handen gleed en op de grond viel. Hij was met zijn kleren aan in slaap gevallen, in de stoel. Er kroop een nieuwe, grijze dag omhoog achter de gordijnen. Het was vier uur.

    Hij stond op, stijf, en ging Elisabeth zoeken. Het eten stond onaangeroerd op tafel en haar bed was leeg. Hij deed de lampen in de kamer aan en startte de videocamera.

    ‘Ik wacht nou al zes uur,’ zei hij mokkend. ‘Je zou hier om tien uur zijn. Nu is het...’

    Hij dacht na. Hij gaapte. Flarden van een vage droom trokken aan hem voorbij. ‘Ik ga op jacht,’ zei hij terwijl hij zijn nieuwe geweer voor de lens hield. ‘Dit is het. Zes schoten, vizier en notenhout – Fins. Je zou wel willen weten wat het gekost heeft, hè? Ha, ha. Maar dat is geheim.’

    Toen zijn moeder nog leefde, kreeg zíj alle nieuwe dingen te zien, alles wat hij kocht of maakte. Nu liet hij het zijn zus, Elisabeth, zien. Ze woonden samen in het huis dat hun grootvader had gebouwd, op de maat van de opbrengst van de visserij, nu eens een plank, dan een trap, het was nooit helemaal afgebouwd.

    Jon woonde hier zijn hele leven al. Hij legde aan, richtte op de lens en haalde de trekker over. Daarna liep hij naar de keuken, schreef een briefje dat hij op tafel legde, trok zijn jas aan en ging weg.

    Het was herfst geworden. Er hing een dunne nevel boven de uitgestrekte moergronden. Er trok een rilling door zijn slaapdronken lijf.

    Hij liep over een schapenpad naar het zuiden, de zee lag in het westen en de blauwzwarte bergen staken als een schaduw af tegen de hemel in het oosten. Een halfuur later stond hij aan de noordkant van het ven. Hij waadde door een beekje en kroop de laatste meters op handen en voeten. Vanaf een laag heuveltje zag hij de rietkraag aan de andere kant, de oever en de onlangs ontgonnen, sappig-groene weilanden. Hij kroop verder naar een volgend heuveltje en verstopte zich onder het struikgewas.

    Er gingen tien minuten voorbij. Toen kwam de vlucht ganzen. Door de nevel, met knisperende vleugels, zoals altijd. Ze beschreven een wijde boog aan de hemel, eerst naar het zuiden, daarna in westelijke richting over de zee, tot aan de rand van zijn blikveld, en toen terug – voorafgegaan door het geluid – waarna ze op een van de graslanden aan de overkant landden. Meer dan twintig vogels, en de schootsafstand was perfect – iets minder dan tweehonderd meter.

    Hij pikte de grootste eruit, de wachter, bestudeerde hem nauwkeurig, liet het draadkruis langs de onbeweeglijke borst omhoogdwalen, langs de gebogen hals, en liet het rusten op het starende zwarte oog, een paar seconden, toen weer terug naar de buik, terug naar het oog, op-en-neer in langzame, aarzelende s’jes. Een wachter staat in de regel stil, vaak in silhouet, waardoor hij een prima doelwit vormt; maar hij is altijd oud en taai, bijna oneetbaar, dacht Jon.

    Hij verplaatste het kruis naar het dichtstbijzijnde grazende jonge dier, vond de gespikkelde borst en haalde zonder aarzelen de trekker over. Een vleugel sloeg in de lucht, trillend en wit in het grauwe licht, het schot rolde over de veengronden, de vlucht ganzen vloog op en dreef weg met de echo.

    Jon had het warm. Hij liep om het ven heen en bestudeerde de dode vogel. Er zat een bijna onzichtbaar stipje in de verentooi waar de kogel naar binnen was gedrongen en een rode paddestoel waar hij naar buiten was gekomen, een beetje aan de grote kant misschien, maar in ieder geval kleiner dan de kraters die het oude geweer had achtergelaten. Hij spreidde de vleugels uit en bedacht dat Elisabeth nooit zou weten hoe goed hij was. Hij had het keer op keer verteld, maar hoe kun je nou vertéllen over de zachte precisie tussen vinger en trekker, over de gesmeerde machine die de seconden tot het juiste ogenblik wegtikt, de aanslag, de stilte en het daaropvolgende lawaai dat in alle richtingen weggolft. Nee. Bovendien had Elisabeth absoluut geen fantasie. Ze was onderwijzeres, op de basisschool in het dorp, corrigeerde opstellen en schreef krantenartikelen, maakte hem eenzaam met haar lange, gecompliceerde liefdesrelaties en de ontelbare vrienden die haar meesleepten naar vergaderingen en comités; er schoten meestal slechts een paar uurtjes in de middag voor hem over, en vaak zelfs dat niet eens.

    Hij herhaalde de truc op een weide verder naar het zuiden. Nieuwe vleugels en een nieuwe echo. Zijn buik was nat, bezweet. Zijn oren waren vol zacht, grazend gegak. Hij schoot zijn derde vogel aan de rand van een grote wilgenstruik; op de vierde stuitte hij in een beekbedding.

    Toen was het opeens dag, en stil. Het licht lag zwaar op de veengronden; de schuwe vogels waren verdwenen, waarschijnlijk naar een van de kleinere eilanden.

    Hij liep via het Langevann naar huis. Terwijl hij over de steile berghellingen langs de zuid- en oostoever klauterde, hield hij nauwlettend de twee duikers in het oog die aan de nieuwe gemeentelijke waterleiding werkten. Het reservoir lag een paar honderd meter hoger in de bergen en de waterleiding liep langs de helling naar beneden. Die leiding moest door het meertje en de veengronden naar het gemeentecentrum in het noorden.

    De twee mannen stonden in een bootje, vlak bij de oever aan de overkant. Ze hadden fel oranje overalls aan, bogen over de reling en trokken aan een touw. Iets verder naar het noorden, waar de hellingen overgingen in de vlakte, lagen de ruïnes van een voormalige boerderij. Jon liep ernaartoe en verstopte zich om te kijken wat de duikers deden.

    Hij kwam heel dichtbij, lag op de verrotte vloerplanken, zijn wapen in de aanslag. De duikers praatten luid met elkaar en hun stemmen droegen ver in de stilte. Het touw steeg als een slijmerige slang op uit het parelgrijze wateroppervlak – waarschijnlijk waren ze bezig de meertouwen van de oude waterleiding los te maken.

    Toen gleed er een schaduw tot onder de steven en ze hielden op met trekken. Ze hielden ook op met praten. De ene man viel met een kreet achterover in de boot, de ander wendde zich af.

    Jon kwam omhoog tot in schietpositie, duwde zijn oog tegen het vizier en zag dat de schaduw in het water op een mens leek. Het werd stil in zijn hoofd, minutenlang. Hij dook in elkaar op de vloerplanken, onder het kreupelhout dat welig tierde tussen de bemoste muren. Hij hoorde de druppels van de rotsblokken vallen en het zachte geruis van de berken; hij zag de weidse hemel, de meeuwen boven de zee verderop, de bergen – en toch leek het alsof hij er niet was.

    Hij krabbelde weer overeind. De duiker ook. Ze stonden in de boot zachtjes met elkaar te praten. In de diepte onder hen zag hij iets wat op witte huid leek, een arm met duidelijke vingers en een donkere wuivende beweging, dat moesten haren zijn.

    Hij lachte kort, schudde zijn hoofd en knipperde met zijn ogen. Het beeld verdween niet.

    Toen ze klaar waren met discussiëren, begon de ene duiker voorzichtig het touw op te halen terwijl de andere een zandzak op de reling hees – een gewicht om de leidingen op de bodem te houden. Ze roeiden in een boog om de gedaante heen, visten het touw daar met een bootshaak op, sneden het aan twee kanten door, bonden de uiteinden samen rond de zandzak en lieten het geheel naar de diepte zinken – hij zag het allemaal, iedere beweging. De schaduw verdween.

    Er volgden een paar minuten onbeweeglijke stilte. De duikers zaten op de roeibanken te roken. Toen trokken ze de boot verder alsof er niets was gebeurd.

    Jon tijgerde door plassen en nat gras naar de achterkant van de ruïne. Hij kroop tussen de rolstenen door naar het berkenbos en was uit het zicht verdwenen.

    Hij rende naar huis.

    In het mandje op de keukentafel lag zijn briefje nog onaangeroerd. Zijn speeksel smaakte naar zout ijzer, zijn kleren stonken naar moeraswater en zweet. Toen hij rende, had hij iets te doen gehad. Nu stond hij stil, met een enorme innerlijke onrust.

    ‘Je bent er nog steeds niet,’ zei hij beschuldigend in de videocamera. ‘Wat heb ik aan zo’n zus, altijd weg en in de weer?!’

    Hij smeet de ganzen en het geweer op tafel en begon voor de dode lens te ijsberen. Hij was zo in de war dat hij huilde en hij voelde zich bedreigd – iets zat hem achterna.

    Zo liep hij een halfuur rond. Toen zakte hij neer op een stoel en viel in slaap, werd een paar seconden later al weer wakker en begon zich uit te kleden.

    Hij keek in de spiegel, keek naar buiten naar de nieuwe dag, misschien wel een van de helderste van de herfst, keek naar de ganzen en het gestolde bloed op de formicatafel, het nieuwe geweer, de videocamera, het huis – met of zonder Elisabeth – ja, alles was er. Zoals het er altijd was geweest, allemaal. Hij kon gaan slapen.

    Toen de buitendeur iets later die ochtend openging, was hij in diepe slaap. Haar voetstappen in de gang, de oude vertrouwde geluiden terwijl ze zich uitkleedde, keek of de kachel brandde en haar pantoffels onder het aanrecht vandaan haalde, het geluid van fluisterend vilt op de uitgesleten traptreden, en ten slotte het korte piepen van de deur – hij hoorde het niet.

    2

    Toen hij wakker werd, zat ze op de rand van het bed. De zon viel schuin door het raam op het zuiden; het moest laat in de middag zijn.

    ‘Ik kon je niet langer laten slapen,’ zei ze moederlijk. ‘Wat doe je trouwens in mijn bed?’

    Hij keek om zich heen, eerst naar de kamer, toen naar haar, nauwlettend, om te zien of ze weer veranderd was; ze veranderde namelijk voortdurend, ja, ze bevond zich sinds haar geboorte voortdurend in een gietvorm, fladderde overal heen waar haar grillen haar brachten. Nu was ze in de dertig, en bijna buiten zijn bereik, vond hij. Hij die zijn hele leven dezelfde was geweest, dezelfde dingen leuk had gevonden en altijd trouw aan het mooie was geweest.

    ‘Ik hoorde je roepen,’ zei ze. ‘Had je een nachtmerrie?’

    ‘Ja...,’ hij wist het niet meer zo goed.

    Ze had gezwollen lippen, rode wangen en glanzende ogen, zoals altijd na een nacht met Hans. Hij keek naar haar lange haar dat altijd gekamd en gevlochten was, of dat ze in een knotje onder een muts of hoofddoek wegstopte – ze had altijd lang haar gehad. Nu stond het wijduit en viel in dikke golven over haar ronde schouders. Hij vond dat het in het zonlicht op een stralenkrans leek, en zij op een engel – waarom wilde ze met alle geweld weg van het eiland? Waarom kon ze hier geen rust vinden, zoals haar ouders, en grootouders, en Jon?

    ‘Nu het dorp water krijgt hoeven we niet te verhuizen,’ zei hij.

    ‘We kunnen toch niet van water leven,’ lachte ze.

    Hij herinnerde haar aan het debat over datzelfde water dat de afgelopen jaren in de kranten had gewoed en waaraan zijzelf had deelgenomen, zij en Hans en haar andere collega’s.

    ‘Ik geloof niet dat je dat zo letterlijk moet nemen,’ zei ze. ‘En herinner je je nog hoe koud het van de winter was? Dat het ijskoud bleef, hoe hard we ook stookten? Het huis is te oud, te slecht geïsoleerd...’

    Hij wilde een oud meningsverschil over restaureren nieuw leven inblazen, maar dat kapte ze bruusk af door te zeggen dat dat een vermogen zou kosten. Bovendien woonde hier binnenkort geen mens meer. Ze doelde op haar vrienden, haar collega’s en de gemeenteambtenaren die nu de school en hun premie A-woningen achterlieten.

    ‘We wónen hier,’ zei hij.

    ‘Rustig maar. Het duurt nog een dikke drie maanden en tegen die tijd ben je wel van mening veranderd. Je zult het leuk vinden in de stad, dat garandeer ik je. Je krijgt het daar veel beter dan hier.’

    Daar geloofde hij niet in. Hij was in de stad geweest – het was er verschrikkelijk.

    ‘Ik méén het. Dat zijn mooie ganzen trouwens. Heb je die bij het ven geschoten? Daar gingen we als kinderen schaatsen – weet je dat nog?’

    ‘Ik ga niet.’

    ‘Natuurlijk wel. En nu opstaan, het eten is klaar.’

    ‘Heb je de cassette in de video gezien?’

    ‘Nee, staat daar iets voor mij op?’

    Hij liep naar beneden, haalde de cassette uit de camera en zette hem tussen de andere op de plank. Daar stond pakweg twee jaar van zijn leven, voor het leeuwendeel eenzame berichten voor Elisabeth, milde verwijten en grove scheldpartijen. Ze keek er nooit naar.

    Hij pakte wat kleren, kleedde zich aan en liep naar de keuken.

    ‘Wat een prachtige vogels,’ zei ze, terwijl ze huiverend in een vleugel prikte. ‘Maar kunnen we ze niet beter in de schuur hangen?’

    Hij had de grootste hekel aan de kleine veranderingen, de langzame, sluipende slijtage – erosie, heette dat in zijn geïllustreerde natuurboeken – die pas zichtbaar werd als het te laat was om er nog iets aan te doen. Die verhuisplannen bijvoorbeeld. Een onschuldige vakantie in het zuiden was genoeg geweest om haar te laten fantaseren over een nieuwe wereld en een beter klimaat; het was hier zo koud, het was het halve jaar donker en het regende aan één stuk door; bovendien, zei ze met een politieke klank in haar stem, waren er wel érg weinig middelen van bestaan; het was niet meer zo als in hun jeugd, met visvangst en jacht en landbouw en een bruisend leven; alles stond stil; de gemeentekas was leeg. Zelfs het nieuwe water had het optimisme geen nieuw leven in kunnen blazen.

    Hij hing de vogels in de schuur, ging aan tafel zitten en sloeg haar gade terwijl zij over liefde en mannen babbelde. In de witte huid rond haar ogen waren sporen verschenen, ook dat was erosie. De nachten met Hans waren blijkbaar niet alleen louter plezier. Tussen de bedrijven door werd er waarschijnlijk hard onderhandeld over de scheiding, over zijn vasthoudende echtgenote die het niet in haar eentje zou redden en de kinderen van wie hij er ondertussen maar liefst vier had. De rest van de wereld was ook niet helemaal zoals zij dat wilde. Die stelde zich te weer tegen bijna al haar pogingen tot verbetering. De mensen waren onwetend of om de tuin geleid – ze begrepen niet wat goed voor hen was. En dan ík nog, voegde hij er uit macht der gewoonte aan toe, als hij zo dacht. Ze moet mij ook nog meezeulen.

    ‘Ik heb een man nodig,’ zei ze. ‘Dat kan ik net zo goed toegeven. Anders word ik chagrijnig en opvliegend, en dat bevalt me niet – vind jij mij leuk als ik chagrijnig en opvliegend ben, Jon?’

    Nee, hij vond haar niet leuk als ze chagrijnig en opvliegend was. Hij vond dit onderwerp ook niet leuk.

    ‘Ik wil koffie,’ zei hij terwijl hij zijn bord wegschoof, ervan overtuigd dat ze na een nacht als vannacht

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1