Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Marions sluier
Marions sluier
Marions sluier
Ebook386 pages5 hours

Marions sluier

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Wat hebben de slachtoffers van een reeks moorden in Oslo met elkaar te maken? Na de vondst van het levenloze lichaam van een Pakistaans meisje in een glascontainer, volgen er al gauw meerdere etnisch gerelateerde moorden. Het is aan detective en alleenstaande moeder Marion om de seriemoordenaar op te sporen. Maar het onderzoek wordt belemmerd door sluierende vooroordelen en diepgeworteld wantrouwen. Wie kan Marion nog vertrouwen? In 'Marions sluier' weet de Noorse auteur Roy Jacobsen zijn lezers opnieuw te verrassen met bloedstollende crime in een voortreffelijke thriller. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 19, 2021
ISBN9788726878950

Read more from Roy Jacobsen

Related to Marions sluier

Related ebooks

Reviews for Marions sluier

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Marions sluier - Roy Jacobsen

    Marions sluier

    Translated by Paula Stevens

    Original title: Marions slør

    Original language: Norwegian

    Based on translation by A.W. Bruna Uitgevers, Amsterdam, the Netherlands.

    Copyright © 2007, 2021 Roy Jacobsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726878950

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Proloog

    Marion dacht dat ze wist waar het over ging toen ze haar mobieltje zag oplichten: het nummer van het politiebureau, haar plaatsvervanger, die waarschijnlijk weer een aanleiding had gevonden om triomfantelijk te doen.

    ‘Ik ben het,’ zei hij afwachtend.

    ‘Dat zie ik.’

    Ze zette de auto stil.

    ‘Eh ...’ De aarzeling moest zijn neerbuigende toon wat afzwakken. ‘Een of andere halvegare heeft een beer doodgeschoten. Vlak bij de grens.’

    Marion zag dat haar horloge drie minuten voorliep op het klokje op het dashboard, verplaatste haar ogen naar het gps-systeem en moest toegeven dat het van het politiebureau in het dorp, waar de PV zat, verder naar de grens was dan vanaf de plek waar zij zich nu bevond.

    ‘Een beer?’

    ‘Ja, het is blijkbaar net gebeurd.’

    ‘En daar moet ik iets mee doen?’

    ‘Tja, we zijn hier nou niet bepaald overbemand, dus het zou ...’ Hij liet de zin in de lucht hangen om te benadrukken dat Marion te coulant met de vakantielijsten was omgesprongen, dat ze te enthousiast mensen nu in oktober met vakantie had gestuurd in plaats van in juli, opdat ze goed bemand zouden zijn in het zomerseizoen, als de mensen die de streek hadden verlaten terugkwamen om in hun oude boerderijtjes te logeren en alle dingen te doen die ze zich in de stad niet konden permitteren. ‘Oké,’ zei ze, ze kreeg de naam van de man en van zijn boerderij door, en zijn telefoonnummer.

    ‘Mobiele nummer?’

    ‘Heeft hij niet.’

    ‘O ...’

    ‘Dat is tenminste nergens geregistreerd.’

    Marion noteerde nog een paar gegevens en hing op.

    Een beer? Dat was niet wat ze verwacht had. Ze had verwacht te horen dat haar sollicitatiebrief weer retour was gekomen, met een bijgevoegd standaardbriefje dat de afdeling moordzaken in de hoofdstad nog steeds niet op haar zat te wachten. Dat ze zich moest opmaken voor nog een winter hier in de bossen, als de eerste vrouwelijke politiecommissaris in deze grensstreek; een pioniersfunctie die al tijdens de eerste herfst haar glans verloren had.

    Ze zette de auto in de versnelling en sloeg af van de hoofdweg, een smalle steenslagweg op die vanmiddag gehuld was in een miezerregentje, met donkere dennen en goudbruine berken aan weerszijden, vlammende heide, sparren, treurend wollegras en natte weiden, een dik halfuur rijden door een verstild herfstlandschap waar ze ooit helemaal lyrisch van werd, maar dat nu alleen maar melancholie bij haar opriep – en een berustend gevoel van gemis. Ondertussen bedacht ze dat dit berenverhaal iets met de elandenjacht te maken moest hebben, dat het misschien om een verdwaald schot ging, of om een doodgebeten schaap, een boer die zijn veestapel wilde beschermen en wiens vinger iets te los aan de trekker had gezeten – tot ze zich begon af te vragen waarom die man geen mobieltje had, zoals iedereen. Dat soort vragen stelde Marion zichzelf altijd, onbelangrijke afwijkingen van de norm, onregelmatigheden en uitzonderingen die misschien niets met de zaak te maken hadden, maar die toch ergens toe konden leiden ...

    Nu kon er natuurlijk een heel banale verklaring zijn voor het feit dat hij geen mobieltje had, bijvoorbeeld dat je daar diep in het bos geen bereik had, maar dat had je wel, er was overal bereik, en een man die alleen op een afgelegen boerderijtje woont, een man die bijna alle lichte uren van de dag in de wouden doorbrengt, die heeft een mobieltje nodig, is daarvan afhankelijk en heeft er alleen geen als hij iets te verbergen heeft. Maar waarom belt hij dan om eerlijk te vertellen dat hij een zeldzaam, beschermd dier heeft doodgeschoten, iets wat hem met justitie in de problemen zal brengen? Om publiciteit voor de zaak te krijgen, koppen in de lokale kranten over de impopulaire roofdierenpolitiek, impopulair hier in de provincie, populair in de steden?

    Er was niks exotisch aan deze zaak, alles was zoals het hoorde te zijn, tenzij hij iets anders te verbergen had, waarbij een dode beer eventueel roet in het eten kon gooien, maar hoe speculatief mocht je eigenlijk zijn? Zo speculatief als maar mogelijk is. Marion houdt niet van gewoontes, hokjes en onuitgesproken vragen. Ze houdt van ingevingen en van gedachten die alle kanten op dwarrelen, en misschien wel het meest van het geroutineerde wantrouwen dat ze zolang ze zich kan herinneren al aan de dag legt, zowel voor de grap als in ernst, en dat niet altijd iets heeft opgeleverd, op zijn zachtst gezegd. Tenzij je alle ellende ook meerekent, dacht ze terwijl ze de laatste heuvel naar de open plek in het bos op reed en ze de roodgeverfde gebouwen op een flauwe, groene zuidhelling zag. Het was inmiddels avond. Ze bevond zich in de linkernierschors van het land. En ze dacht – ik ben niet zwak, alleen maar eenzaam. Toen stapte ze uit de auto om het onderzoek naar de moord op een beer te starten.

    Het had niets met de elandenjacht te maken. Ook niet met doodgebeten schapen. De boer had de beer domweg door de kleine ruitjes van zijn keukenraam gezien, had het grote beest zien rommelen in de composthoop onder de lijsterbes aan de achterkant van zijn onlangs gerestaureerde stal. Een dikke week geleden voor het eerst. Gisteravond weer. En beide keren had hij gedacht: die verdwijnt wel weer, dat rotbeest, het is bijna winter en dan zoekt hij zijn hol op.

    Toen de beer deze middag weer opdook, had hij er een poosje rustig naar zitten kijken, vanachter zijn bord soep, het meest koninklijke schepsel van het woud in al zijn glorie onder de bloedrode lijsterbestrossen, tot hij in een opwelling opeens was opgestaan en zijn oude Krag-Jørgensengeweer had gepakt, dat in het raamkozijn had gelegd en twee snelle schoten had afgevuurd. Het laatste ten overvloede, zoals bleek. Hij had het zomaar gedaan, zei hij. Alsof het gewoon gedaan moest worden. Niet alles laat zich verklaren.

    Marion keek naar het enorme schepsel, dood groter dan levend, een vrouwtjesbeer die als gekruisigd op de composthoop lag, waarschijnlijk drachtig, met bloed op haar tanden en één geopend oog, een mat vlies over de pupil, het velletje van de dood op een glas zwart water. De twee wonden vlak bij elkaar, als bloeddoorlopen ogen.

    ‘Je bent een goede schutter,’ stelde ze vast.

    De boerderij lag op een flauwe helling met een weids uitzicht, bossen en ijzergrijze heuvels zo ver het oog reikte, zowel in het zuiden als het westen, een paar verleidelijk glinsterende meertjes in de verte en een dichte muur van berken, lijsterbessen en dennen in het oosten, zes goed onderhouden gebouwen van verschillende grootte op een netjes kortgeschoren, steenloos grasveld, iets meer dan drie kilometer naar de dichtstbijzijnde buren. Wildernis. Eenzaamheid. Stilte.

    De man was rond de zestig, fors, gekleed in een spijkerbroek en een windjack, had kortgeknipt grijsbruin haar met kruinen op zijn voorhoofd, bleke, waterige ogen, grove, gebruinde handen – bosarbeider, boer, jager. Nog meer eenzaamheid. Maar ook zelfstandigheid. En eigengereidheid?

    ‘Woon je hier alleen?’ vroeg Marion. Ze kreeg een ontwijkend knikje terug. ‘Heb je hier áltijd alleen gewoond?’ ging ze verder. Hij gaf geen antwoord.

    ‘Je bent niet erg spraakzaam?’

    Hij haalde zijn schouders op en staarde voor zich uit, met zijn handen in zijn zakken, ontspannen, onverschillig, stevig geworteld in zijn eigen grond, liet alleen deze vrouwelijke ambtenaar een doodgewoon berenlijk zien en wachtte tot ze uitgesnuffeld was en weer verdween, formaliteiten, bureaucratie, de stad op een bliksembezoek in de wildernis, zíjn wildernis.

    ‘Beren zijn beschermd,’ zei Marion langzaam.

    ‘Daarom heb ik ook gebeld,’ zei hij.

    Ze knikte.

    ‘Kun je het wapen even halen?’ mompelde ze en op datzelfde moment ontdekte ze een kale plek op de rechterachterpoot van het dier, een schaafwond? Ze bukte zich en liet haar vingers over de droge, haarloze plek glijden.

    ‘Wat is dit?’

    Hij leek het niet te horen. Ze rechtte haar rug en keek hem aan. ‘Het wapen!’ zei ze onnodig bits en ze zag wat spiertjes vertrekken rond zijn waterige ogen. Hij kneep ze een beetje dicht, alsof hij zich afvroeg of hij haar serieus moest nemen of niet, hij zuchtte onhoorbaar, draaide zich om en liep naar het woonhuis, langzaam, als in protest, of misschien wel vol spijt dat hij haar überhaupt de rug had toegekeerd.

    Ze wachtte tot hij uit het oog verdwenen was en boog zich voorover om de berenpoot nader te bestuderen, de haren waren weggeschuurd en de naakte huid was hard en eeltig als leer, alsof het dier een zender had gedragen: de plek liep als een ring rond de poot, ook dat wees in de richting van een zendertje; aan de buitenkant van de poot waren de haren weggeschuurd in een onregelmatig, grijs vierkantje. Ze legde haar hand op de dikke buik en voelde iets bewegen, huiverde en trok haar arm schielijk terug.

    De boer was terug. Hij stond vlak achter haar. Ze draaide zich om en zag een verlegen glimlach verschijnen op zijn bruinverbrande gezicht.

    ‘Die zijn te klein,’ zei hij met een hoofdknikje naar het dier om aan te geven dat hij het over de jongen had. ‘Het heeft geen zin om ze eruit te snijden.’

    Ze voelde de woede in haar slapen bonzen, bloed en warmte, geen goed teken, wist ze uit ervaring.

    ‘Schiet ze dan dood,’ zei ze hard en ze knikte naar het geweer dat hij in zijn rechterhand hield en dat schuin naar de grond wees. Hij keek verbijsterd. ‘Toe dan!’

    Hij aarzelde nog een seconde, bracht het geweer naar zijn schouder en haalde de trekker zes keer over, één lange, ononderbroken knal die naar de bossen en de stilte rolde en daar verdween.

    ‘Goed zo,’ zei ze en ze hoorde haar eigen stem door een warme, wattenachtige druk op haar trommelvliezen heen, ze draaide zich om en liep naar de heuvel.

    Hij kwam achter haar aan en ging naast haar staan, in een soort geef-acht-houding, het geweer rustte weer onder zijn oksel en de loop wees naar de grond, dezelfde afwachtende onverschilligheid.

    ‘Waarom kon je hem niet gewoon met rust laten?’ vroeg ze. Ze draaide zich om en ontdekte dat hij opeens onzeker leek.

    ‘Niemand laat hier een beer op zijn erf rondlopen,’ zei hij en hij voegde eraan toe: ‘Die is vast en zeker Zweeds ...’

    ‘En dan mag je hem doodschieten?’

    ‘Een zwerfdier. Hoort hier niet thuis.’

    ‘Een zwerfdier met twee, drie jongen in haar buik?’

    Hij leek moeite te doen om een beter antwoord te verzinnen. Dat lukte hem niet.

    ‘Ik weet het niet,’ zei hij zacht, maar ook geïrriteerd, en hij herhaalde: ‘Niemand laat hier beren vrij op zijn erf rondscharrelen. Dat is in strijd met ... de natuur.’

    Marion haalde diep adem.

    ‘Wildbeheer had haar kunnen verdoven,’ zei ze. ‘En haar met een helikopter kunnen weghalen, ze gedroeg zich toch niet eens dreigend?’

    Hij gaf geen antwoord.

    ‘Hoe weet je dat?’ vroeg hij toen opeens.

    ‘Wat?’

    ‘Dat ze zich niet dreigend gedroeg?’

    ‘Daag me niet uit, hè!’

    Hij deinsde achteruit. En Marion bedacht dat deze streek waarschijnlijk de laatste in het land was waar het nog steeds zo zijn voordelen kon hebben om als vrouw onderschat te worden; nog één minuut en ze had hem op de knieën. Maar daar wilde ze hem niet hebben. Ze wilde dat hij zich veilig voelde. Dan zou hij misschien per ongeluk zijn mond voorbijpraten. Ze liet haar stem wat vriendelijker klinken.

    ‘Dus je haalde gewoon je geweer, legde het in het raamkozijn en schoot? Alsof het de normaalste zaak van de wereld was?’ Hij knikte. Zij herhaalde de plaatselijke visie op leven en dood nog eens: ‘Omdat niemand hier beren op zijn erf wil hebben rondlopen, hè, of andere roofdieren, vooral niet als ze Zweeds zijn?’

    ‘Nee.’

    Ze deed een paar stappen in de richting van het houtschuurtje en keek om zich heen, iets in dit uitzicht raakte een pijnlijke snaar in haar, het was oneindig en dan bleef je oog toch rusten op datgene wat vlakbij was, op het bos, het was een soort blindheid, een grijsgroene muur van barnsteengele berken en trossen lijsterbessen.

    ‘Wie woont hier verder nog?’ vroeg ze plotseling.

    ‘Niemand, zei ik toch, ik woon hier alleen.’

    ‘Merkwaardig. Ik heb het gevoel dat hier meer mensen zijn, krijg je veel bezoek?’

    ‘Nee.’

    Marions oog viel op een open vuurplaats met een ring van stenen eromheen, die hij waarschijnlijk als barbecue gebruikte, naast een lage, zelf getimmerde bank, verweerd grijs. Het was tijd om deze plek te verlaten. In plaats daarvan ging ze zitten, leunde achterover en hoorde de rugleuning kraken.

    ‘Mijn zoon is gek op kampvuren,’ zei ze. ‘Hij heet Oskar.’

    Ze keek naar hem op en glimlachte, uitnodigend bijna. Hij reageerde niet. ‘Kun je het aansteken?’

    ‘Wat?’

    ‘Een kampvuur, hier? En er koffie op maken?’

    ‘Eh, ja, tuurlijk ...’

    `We moeten immers een aantal dingen bespreken.’

    Hij knikte gelaten, legde het geweer neer, haalde een mes tevoorschijn, begon splinters te hakken, haalde een paar blokken hout en kliefde die met ervaren bewegingen, bouwde een kleine tent van kleine stammetjes in de stenen ring, zonder een woord te zeggen, het kostte tijd. Marion betrapte zich erop dat ze zijn soepele handen bewonderde, die leken voor dit werk geschapen, voor het maken van een vuur, op deze manier. ‘Faunacriminaliteit is niet bepaald populair,’ zei ze. ‘Misschien kom je er niet alleen met een boete vanaf.’

    Hij streek een lucifer af en keek haar aan terwijl die tussen zijn vingers brandde. ‘Waarom zei je niet dat ze zich dreigend gedroeg?’ ging ze verder.

    Het vuur brandde.

    ‘Is het te laat om mijn verklaring nog te veranderen?’ vroeg hij. Ze trok haar anorak dichter om zich heen en deed alsof ze het dubieuze verzoek overwoog.

    ‘Niets is te laat,’ mompelde ze en ze dacht aan alle overbodige dingen die je zegt als je een spoor volgt, enkel en alleen omdat je dat hebt opgepikt.

    ‘De koffie?’ vroeg ze.

    ‘Ja, ja, tuurlijk.’

    Hij liep naar het houtschuurtje en kwam weer naar buiten met een beroete ketel, vulde die bij een kraan die aan het hek bij de moestuin was gemonteerd en hing hem aan een staaf die hij boven het vuur bevestigde. Marion bewonderde weer de beheerste rust van zijn handen. De precisie. Die vond ze prettig. Ze vond het ook prettig dat hij met de handen op zijn heupen in de vlammen bleef staan staren.

    Toen draaide hij zich om en liep naar het woonhuis.

    Marion pakte haar mobieltje en belde met het bureau.

    ‘Er klopt iets niet met die beer,’ zei ze zachtjes. ‘Die had een zendertje bij zich. Ik wil weten waarom hij die heeft verwijderd.’

    ‘Waarschijnlijk om er met een lichtere straf vanaf te komen,’ opperde de agent. ‘Hij zal wel denken dat een beer met een zender waardevoller is dan eentje zonder.’

    ‘Zo dom is hij niet. Kun je voor me uitzoeken of wildbeheer een beer mist, hier of in Zweden, en of ze de zender kunnen peilen? ... Ja, ja, hij kan hem kapotgemaakt hebben, maar ik geloof eerder dat hij hem heeft begraven of in een moeras heeft gedumpt ... Nee, zo’n zender kan tegen water. Fijn ... En laat iemand dat beest ophalen, ik wil dat de veearts er ook naar kijkt.’ Ze keek op, naar de boer die voor haar stond met een pak koffie in zijn ene hand en twee mokken in de andere. ‘Uitstekend bereik hier,’ zei ze met een geforceerd glimlachje. Ze stopte de telefoon in haar zak.

    ‘Ja, daar is nooit iets mis mee geweest.’

    ‘Maar jij hebt geen mobieltje?’

    Hij legde nog wat hout op het vuur en ze kreeg het idee dat hij blij was dat hij iets om handen had. Dat was misschien ook de reden dat ze voortdurend werd afgeleid door die handen en die lichaamstaal die hier zo perfect thuishoorden, die haar het gevoel gaven dat ze hier pásten ...

    ‘Nee,’ zei hij.

    ‘Heb je een strafblad?’ vroeg ze, alsof dat er iets mee te maken had. Hij verstijfde.

    ‘Ja,’ zei hij. Vermoeid.

    Marion begon te lachen.

    ‘Geen paniek, ik had geen idee ...’

    ‘Erg geestig,’ zei hij zuur en ze voelde dat de situatie pijnlijk begon te worden, nog een slecht teken, ze voelde dat ze zich zijn onbehagen aantrok, dat ze hem sympathiek begon te vinden. ‘Waarvoor dan?’ vroeg ze, vooral om die vraag snel afgehandeld te hebben.

    ‘Belastingontduiking,’ zei hij onwillig, maar ook sarcastisch, en plotseling boorde hij zijn blik in de hare, zo doelgericht dat ze haar ogen moest neerslaan, en ze voelde een rare duizeligheid in haar lichaam, iets wat op paniek leek, geen angst om aangevallen of mishandeld te worden, maar onbehagen omdat ze plotseling ontdekte dat ze hier met heel iemand anders zat te praten, dat ze zich vergist had, de hele tijd, grondig vergist.

    ‘Je bent geen boer?’ vroeg ze in een opwelling. ‘Je komt hier niet vandaan?’

    ‘Ik ben wél boer,’ zei hij. ‘En ik kom hier wél vandaan. Mijn overgrootvader heeft deze grond ontgonnen en sindsdien is die in het bezit van mijn familie, zowel de grond als de bossen.’ ‘Maar je hebt hier niet altijd gewoond?’ drong Marion wanhopig aan, smekend bijna.

    Hij gaf geen antwoord, keek haar alleen maar aan, met een ondoorgrondelijke glimlach, als het al geen minachting was, en haar paniek veranderde in een bijtende kou, vorst.

    ‘Wie ben jij?’ vroeg ze.

    ‘Je vader,’ zei hij.

    1

    Vijf jaar later. Het was een verhaal zonder duidelijk begin, in tegenstelling tot vele andere verhalen, die vaak in gang worden gezet door een gebeurtenis waarvan je het tijdstip kunt vaststellen. Alleen beseften Marion en haar chef, John McNaughton, een zware, brede, waggelende en vrij driftige vijftigjarige man met Schotse voorouders, dat niet meteen toen ze op deze vroege juniochtend min of meer als verlamd stonden te kijken naar het dode meisje dat in een container was gegooid die door een bouwfirma in Gjelleråsen werd gebruikt om gebroken glas van afgekeurde ramen en deuren op te slaan. Ze was van Pakistaanse origine, tweedegeneratie-immigrant, twintig jaar oud, bedekt met een hijab, ze heette Nasreen Madnis, en had geen linkerhand – die was afgehakt.

    De volgende zes dagen hadden niet veel duidelijkheid geschapen, integendeel, er waren stukjes informatie naar voren gekomen die niet zo gemakkelijk met elkaar te rijmen vielen: Nasreen droeg normaal gesproken geen sluier, iets waar haar familie en vooral haar vader en broers zich erg aan gestoord hadden, en ze had een Noors vriendje, met wie ze samenwoonde en met wie ze samen studeerde, iets waar haar familie ook niet erg enthousiast over was, noch over dat samenwonen, noch over haar studie. Haar vader had haar vijf dagen voordat ze werd gevonden als vermist opgegeven, maar dát kon volgens het obductierapport wel veertien dagen na haar dood zijn.

    Nu kon dat vaderlijke talmen – negen dagen – betekenen dat de man geen reden had om zijn dochter te missen, aangezien Nasreen haar familie nadrukkelijk op afstand hield en zelden vaker dan één keer per week contact met hen opnam, het liefst telefonisch, en dan alleen met haar moeder of een jonger zusje praatte. Maar zowel haar vader als haar oudste broer belde háár altijd, om vervolgens te worden afgescheept met het antwoord dat het goed met haar ging. Dat hadden ze nu ook gedaan, ze hadden maar liefst vier keer gebeld in acht dagen, zonder antwoord te krijgen, iets wat hen nogal had geërgerd, dat gaven ze grif toe, maar dat hen niet zo verontrust had dat ze alarm hadden geslagen, en ook niet zo dat ze naar haar huis waren gegaan; ze maakten liever van de gelegenheid gebruik om een sterk wantrouwen jegens de politie uit te spreken, nu, nu alles te laat was. Maar Nasreens Noorse vriend, de man met wie ze samenwoonde, had haar ook niet als vermist opgegeven, ook hij zonder een erg plausibele reden. Dus wat was er aan de hand met dit meisje, Nasreen Madnis, op wie iedereen zo goed lette toen ze nog leefde, over wie iedereen een mening had en voor wie iedereen gevoelens koesterde toen ze nog kon lachen en huilen en neuriën, maar die desalniettemin door niemand gemist werd toen ze plotseling verdween?

    ‘Toch wil het er bij mij niet in dat het hier om eermoord gaat,’ had Marion elke dag van deze eindeloze zomer gemompeld, en dat niet alleen om een barrière op te werpen voor de verleiding om voor de meest voor de hand liggende verklaring te kiezen, maar ook om haar instinct, haar twijfels wakker te houden. En nu herhaalde ze het weer, toen het hele onderzoeksteam op een vrijdagmiddag in augustus bijeen was om nog maar weer eens de vele doodlopende pagina’s die over deze zaak geschreven waren door te nemen in McNaughtons spaarzaam verlichte en zeer persoonlijk ingerichte kantoor op de bovenste etage van de Oslo Havenloods, door hemzelf The War Room gedoopt. Naast McNaughton waren er nog drie mensen, Marion, Reza en William, ze hingen elk in hun stoel, half van elkaar afgewend, alsof ze hun onafhankelijkheid wilden benadrukken, en met McNaughton als een archimedisch middelpunt achter zijn lege bureau – ‘geen papieren in deze kamer, hier wordt gepraat’. Dat betekende de feiten en de hypothesen in de zaak doorspreken en vaak op luide toon bakkeleien terwijl McNaughton zat te luisteren met een grimmige uitdrukking op zijn Schotse berglandschap van een gezicht, om uiteindelijk een conclusie te trekken of hen in een andere richting te drijven als ze vastliepen.

    Nu gaf hij met een chagrijnig handgebaar het woord aan Reza, die van Marions leeftijd was, een tweedegeneratie-allochtoon van Pakistaanse origine die met uitstekende cijfers zijn doctoraal had gehaald en wie destijds een mooie carrière bij de rechtbank werd voorspeld. Maar Reza wilde ‘meer in het leven staan’ en na vier productieve jaren bij de afdeling Moordzaken had hij, net als Marion, overplaatsing aangevraagd naar het speciale team van McNaughton, dat zich bezighield met etnisch gerelateerde criminaliteit, uit politieke correctheid ‘Contactgroep voor Interculturele Conflictoplossing’ genaamd, en voor de zekerheid voorzien van dezelfde geheimhoudingscriteria als de binnenlandse veiligheidsdienst, en dus met kantoren buiten het politiebureau, in een civiele omgeving, boven in de Oslo Havenloods, met uitzicht op de wereld en met bevoegdheden die geen enkel ander opsporingsteam voordien had gehad. Mc-Naughton had Reza bij het sollicitatiegesprek met de volgende opmerking begroet, zonder een spoortje humor: ‘Ja, ja, we hebben hier een etnisch alibi nodig, dus dat moet jij dan maar worden.’

    ‘Grapje zeker?’

    ‘Absoluut niet. En dan zal de tijd wel uitwijzen of je ook echt iets kúnt.’

    Nu was Reza het eens met Marion: er zaten veel opvallende aspecten aan de zaak Nasreen in de glasbak, en dat stond vooral te lezen in de kranten, die allemaal hun neus in de richting eermoord hadden gedraaid, uitgevoerd door haar familie. Een opvatting die ook werd gedeeld door het jongste lid van het team, William, een grijs schaap uit een familie van academici uit Oslo-West, de villawijk, die in een halfslachtig protest tegen zijn vader had gekozen voor een carrière bij de politie in plaats van als bedrijfsjurist.

    William was een goede bridger, las twintig kranten per dag en verzamelde exotische vakantieoorden, samen met zijn vrouw Elisabeth, die ook bij de politie werkte – bij de afdeling economische delicten – en die volgens McNaughton slimmer was dan William en die hij liever in zijn team had gehad, ware het niet dat ze ‘ziekelijk geïnteresseerd was in boekhouderij en witteboordencriminaliteit’.

    ‘Tja, dan moeten William en ik dus maar weer het tegenovergestelde standpunt innemen,’ zei McNaughton terwijl hij zinloos met zijn potlood op het lege tafelblad tikte. ‘Anders verzandt het hier helemaal. Een afgehakte hand is iets wat we kennen uit de shariawetgeving; het meisje krijgt haar terechte straf omdat ze met haar familie en de tradities heeft gebroken ...’

    ‘Dat is een regelrechte karikatuur,’ onderbrak Reza hem vermoeid, zoals hij in de loop van deze zomer al zo vaak had gedaan. ‘Haar vermoorden zou al genoeg zijn geweest. En ze zouden haar ook niet in een container vol gebroken glas hebben gelegd.’

    ‘Waarom niet?’

    ‘Dat is out of character. Bovendien: je pleegt eermoord om de eer van de familie te zuiveren, niet om een lijk te bezoedelen.’ ‘O.’

    ‘En dan de línkerhand?’ ging Reza verder. ‘Dat hoort de rechterhand te zijn, die is zondig.’

    ‘De rukhand?’

    ‘Niet weer, William, alsjeblieft.’

    ‘Ik meen het,’ hield William vol. ‘Dat is toch een zonde, zelfbevrediging?’

    ‘Ze was een vrouw!’ riep Reza verontwaardigd uit, en Mc-Naughton wendde zich tevreden grijnzend tot Marion.

    ‘Misschien was ze linkshandig,’ opperde William met een onschuldig gezicht.

    ‘Dat was ze niet,’ zei Marion. ‘En we vinden állemaal dat de reactie van de familie eerder op oprecht verdriet wijst dan op slecht verholen berouw. Of niet soms?’

    ‘Een veel te emotioneel argument,’ besloot McNaughton toen William en Reza niet reageerden. ‘We kennen die mensen niet, zelfs niet na honderd gesprekken. Dus de hamvraag blijft: kunnen we eermoord uitsluiten?’

    ‘Natuurlijk niet.’

    ‘Maar kom dan op zijn minst met iets op de proppen wat die theorie ontkracht!’

    Marion beet op haar lip en keek tersluiks naar William, die haar blik hardnekkig ontweek, met een gezicht alsof hij hier eigenlijk niets te zoeken had, de rol van vrije man waartoe hij zo graag zijn toevlucht nam, een backbencher, zelfs in zijn eigen leven, de vrijheidslievende William, de wandelende onafhankelijkheid.

    ‘Moeten we het zo onderhand niet over de bout hebben?’ zei ze stijfjes terwijl ze zich tot McNaughton wendde.

    ‘Nee!’ zei hij resoluut. ‘We gaan eerst antwoord geven op de volgende nachtmerrie van een vraag: kan er hier sprake zijn van eermoord, ondanks het zogenaamde karikaturale ervan?’

    ‘Wat bedoel je?’

    McNaughton spreidde zijn armen: ‘Nou, kan het bijvoorbeeld zo zijn dat deze amputatie niets met het motief te maken heeft? Laten we zeggen dat de mannelijke familieraad besluit haar uit de weg te ruimen; en dan gaat er onderweg iets fout, ze hebben gevochten, hebben een ongeluk gehad, weet ik veel; in het vuur van de strijd heeft iets ervoor gezorgd dat ze haar hand is kwijtgeraakt?’

    De andere drie keken uitdrukkingsloos naar elkaar en daarna naar de wanden, die McNaughton had behangen met kopergravures van waadvogels en adelaars en foto’s van zijn drie dochters, alle drie op dezelfde leeftijd genomen, zodat ze een drieling leken. Op de vensterbank stond een indrukwekkende serie onderscheidingen voor uitmuntend politiewerk opgesteld die Mc-Naughton in de loop van zijn ruim vijfendertigjarige carrière had verzameld en die volgens hemzelf niet moesten worden beschouwd als lauwerkransen, maar hier stonden als afschrikwekkend voorbeeld.

    William leunde voorover, plantte zijn ellebogen op het tafelblad en begon de feiten op zijn vingers na te tellen. Marion

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1