Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het visioen
Het visioen
Het visioen
Ebook307 pages4 hours

Het visioen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Toen Mary zes jaar oud was, 24 jaar geleden, werd ze aangevallen. Ze heeft er een speciale gave aan overgehouden: ze krijgt visioenen als andere mensen op het punt staan vermoord te worden - maar kan niks doen om dat vervolgens te voorkomen. Wel kan ze met haar gave helpen om gepleegde moorden op te lossen, en de politie maakt hier dankbaar gebruik van. Het lukt haar echter maar niet om het gezicht van een specifieke moordenaar te onderscheiden... Zou het iets met haar eigen verleden te maken kunnen hebben? In Het visioen neemt Dean Koontz ons mee in de zoektocht van Mary naar de waarheid achter haar visioenen. Is ze helderziend of bezeten, en kan ze een gelukkig leven leiden met haar echtgenoot Max? Alles leidt terug naar de tuinman Mitchell, die 24 jaar geleden om het leven kwam...-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateSep 24, 2021
ISBN9788726506563
Author

Dean Koontz

Dean Koontz is the author of more than a dozen New York Times No. 1 bestsellers. His books have sold over 450 million copies worldwide, and his work is published in 38 languages. He was born and raised in Pennsylvania and lives with his wife Gerda and their dog Anna in southern California.

Related to Het visioen

Related ebooks

Reviews for Het visioen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het visioen - Dean Koontz

    Het visioen

    Translated by Bert Coltof

    Original title: The Vision

    Original language: English

    VISION © 1977 by The Koontz Living Trust.

    Copyright © 1977, 2021 Dean Koontz and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726506563

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Dit boek is voor

    Claire M. Smith,

    met liefde

    en dankbaarheid

    Maandag,

    21 december

    1

    ‘Handschoenen van bloed.’

    De vrouw hief haar handen op en staarde ernaar, staarde dóór ze heen.

    Haar stem was zacht maar gespannen. ‘Bloed op zijn handen.’ Haar eigen handen waren schoon en bleek.

    Haar man leunde voorover op de achterbank van de politieauto. ‘Mary?’

    Ze antwoordde niet.

    ‘Mary, hoor je me?’

    ‘Ja.’

    ‘Wiens bloed zie je?’

    ‘Dat weet ik niet precies.’

    ‘Het bloed van het slachtoffer?’

    ‘Nee. In feite... is het zijn eigen bloed.’

    ‘Dat van de moordenaar?’

    ‘Ja.’

    ‘Hij heeft zijn eigen bloed op zijn handen?’

    ‘Ja, inderdaad,’ zei ze.

    ‘Heeft hij zichzelf verwond?’

    ‘Ja, maar niet ernstig.’

    ‘Hoe?’

    ‘Dat weet ik niet.’

    ‘Probeer in zijn geest door te dringen.’

    ‘Daar ben ik al.’

    ‘Dieper.’

    ‘Ik ben geen gedachtenlezer.’

    ‘Dat weet ik wel, lieverd. Maar daarna ben jij het beste wat er is.’

    De transpiratie op het gezicht van Mary Bergen was als de keramiekglans op het gipsen gezicht van een heiligenbeeld. Haar gladde gezicht glansde in het groene licht van het dashboard. Haar donkere ogen glansden ook, maar ze staarden in het niets.

    Plotseling leunde ze voorover en huiverde.

    In de bestuurdersstoel schoof hoofdagent Harley Barnes onbehaaglijk heen en weer. Hij klemde zijn grote handen om het stuurwiel.

    ‘Hij zuigt aan de wond,’ zei ze. ‘Hij zuigt zijn eigen bloed op.’

    Na dertig jaar politiewerk dacht Barnes niet meer verbaasd te kunnen worden. Maar nu was hij in één avond al een paar keer verbijsterd geweest, en had hij zijn hart sneller voelen kloppen van angst.

    De met bomen omzoomde straten waren hem even vertrouwd als de contouren van zijn eigen gezicht. Toch leken ze vanavond, gehuld in regenvlagen, een boosaardige uitstraling te hebben. De banden sisten op het natte asfalt. De ruitenwissers sloegen zacht; een griezelige metronoom.

    De vrouw naast Barnes was radeloos, maar haar verschijning was minder verontrustend dan de verandering die ze binnen de politieauto veroorzaakt had. De vochtige lucht werd helderder toen ze in trance raakte. Hij wist zeker dat hij zich dat niet verbeeldde. De normale geluiden van de storm en de auto werden overstemd door het zachte gemurmel van spookachtige frequenties. Hij voelde een onbeschrijflijke kracht van haar uitstralen. Hij was een nuchter mens zonder een greintje bijgeloof. Maar wat hij zo sterk voelde, kon hij toch niet ontkennen.

    Ze boog zich voorover naar het dashboard. Ze klemde haar armen strak om haar lichaam heen en kreunde alsof ze weeën had.

    Max Bergen stak zijn hand uit vanaf de achterbank en raakte haar aan.

    Ze murmelde en ontspande zich iets.

    Zijn hand leek enorm op haar tengere schouder. Hij was lang en hoekig, had een hard gezicht, stevige spieren en hij was veertig jaar oud, tien jaar ouder dan zijn vrouw. Zijn ogen waren het meest opvallende aan hem, ze waren grijs, koud en zonder humor.

    Hoofdagent Barnes had hem nog nooit zien glimlachen. Het was duidelijk dat Bergen zeer sterke en complexe gevoelens voor Mary had, maar hij liet niet blijken dat hij iets anders dan minachting voelde voor de rest van de wereld.

    De vrouw zei: ‘Sla af bij de volgende straat.’

    Barnes remde rustig af. ‘Links of rechts?’

    ‘Rechtsaf,’ zei ze.

    Aan beide kanten van de straat stonden goed onderhouden huizen en bungalows van een jaar of dertig oud, de meeste ervan in Californisch-Spaanse stijl. Gele lichten gloeiden vaag achter gordijnen die gesloten waren om de kilte van de vochtige decembernacht buiten te houden. De straat was veel donkerder dan die waar ze uitgekomen waren. Er stonden alleen maar lantarenpalen op de hoeken, en de lange stukken straat ertussen waren vol paars-zwarte, met regenplassen bezaaide schaduwen.

    Nadat hij de bocht uitgekomen was, reed Barnes niet sneller dan vijftien kilometer per uur. Uit de houding van de vrouw maakte Barnes op dat het einde van de speurtocht nabij was. Mary zat rechtop. Haar stem was luider en helderder geworden sinds ze haar vreemde talent, haar helderziendheid, gebruikte. ‘Ik krijg een indruk van een... een hek. Ja... ik zie het nu... hij heeft zijn hand opengehaald... aan een hek.’

    Max streelde haar haar. ‘En is het geen ernstige wond?’

    ‘Nee... alleen maar een snee... zijn duim... diep... maar niet ernstig genoeg om er wat aan over te houden.’ Ze hief één smalle hand op, vergat wat ze ermee wilde doen, liet hem weer in haar schoot vallen.

    ‘Maar zal hij het vanavond niet opgeven, nu hij bloedt uit een diepe wond?’ vroeg Max.

    ‘Nee,’ zei ze.

    ‘Weet je dat zeker?’

    ‘Hij gaat door.’

    ‘Die smeerlap heeft tot nu toe al vijf vrouwen vermoord,’ zei Barnes. ‘Sommigen hebben als gekken gevochten, hem gekrabd en gesneden en zelfs zijn haren uit zijn hoofd getrokken. Hij geeft het niet makkelijk op.’

    Max negeerde de politieagent en stelde zijn vrouw gerust door haar gezicht met één hand te strelen. Toen moedigde hij haar aan met een volgende vraag. ‘Wat voor een hek zie je?’

    ‘Harmonikagaas,’ zei ze. ‘Scherp en onafgewerkt aan de bovenkant.’

    ‘Hoog?’

    ‘Een meter vijftig.’

    ‘Waar staat het omheen?’

    ‘Een erf.’

    ‘Van een opslagplaats?’

    ‘Nee. Achter een huis.’

    ‘Kun je het huis zien?’

    ‘Ja.’

    ‘Hoe ziet het eruit?’

    ‘Het is twee verdiepingen hoog.’

    ‘Gepleisterd?’

    ‘Ja.’

    ‘Wat voor een dak heeft het?’

    ‘Spaanse dakpannen.’

    ‘Is er nog iets bijzonders aan te zien?’

    ‘Ik kan niet precies zien...’

    ‘Een veranda?’

    ‘Nee.’

    ‘Een binnenplaats misschien?’

    ‘Nee. Maar ik zie... een kronkelig pad van tegels.’

    ‘Aan de voor- of de achterkant?’

    ‘Aan de voorkant van het huis.’

    ‘Zijn er bomen?’

    ‘Magnolia’s... aan beide kanten van het pad.’

    ‘Nog iets anders?’

    ‘Een paar kleine palmbomen... verder naar achteren.’

    Harley Barnes tuurde door de met regen bespatte voorruit. Hij zocht naar een paar magnolia’s.

    Aanvankelijk was hij skeptisch geweest. Eigenlijk was hij er zeker van geweest dat de Bergens bedriegers waren. Hij speelde zijn rol in de charade omdat de burgemeester erin geloofde. De burgemeester had ze naar de stad gehaald en had erop gestaan dat de politie met ze zou samenwerken.

    Barnes had natuurlijk over paranormale detectives gelezen, en vooral over die beroemde Nederlandse helderziende, Peter Hurkos. Maar om buitenzintuiglijke waarneming te gebruiken om een psychopathische moordenaar op te sporen en hem op heterdaad te betrappen? Daar had hij niet veel vertrouwen in.

    Of wel? vroeg hij zich af. Deze vrouw was zo mooi, zo charmant, zo serieus, zo overtuigend dat hij er misschien wel in zou gaan geloven. Als dat niet het geval was, dacht hij, dan vraag ik me af waarom ik naar magnolia’s zoek.

    Ze maakte een geluid als van een dier dat een lange tijd in een scherpe klem heeft vastgezeten. Geen kreet van pijn, maar een bijna onhoorbaar gejank. Als een dier zo’n soort geluid maakte, betekende het: dit doet nog steeds pijn, maar ik heb me er nu bij neergelegd.

    Vele jaren geleden had Barnes, als jongen in Minnesota, gejaagd en vallen gezet. Het was datzelfde meelijwekkende, onderdrukte gekreun van de gewonde prooi dat hem ertoe gebracht had zijn sport op te geven.

    Tot vanavond had hij nooit precies hetzelfde geluid door een mens horen voortbrengen. Kennelijk leed ze onder het contact met de gestoorde geest van de moordenaar terwijl ze haar talent gebruikte om in contact met hem te komen.

    Barnes huiverde.

    ‘Mary,’ zei haar man.’Wat is er?’

    ‘Ik zie hem... bij de achterdeur van het huis. Zijn hand op de deur... en bloed... zijn bloed op een wit deurkozijn. Hij praat in zichzelf.’

    ‘Wat zegt hij?’

    ‘Ik weet het niet.’

    ‘Mary?’

    ‘Hij zegt smerige dingen over de vrouw.’

    ‘De vrouw in het huis – degene waar hij vanavond achteraan is?’

    ‘Ja.’

    ‘Kent hij haar?’

    ‘Nee. Ze is een vreemde voor hem . . . zomaar een slachtoffer. Maar hij heeft haar... bespioneerd... verscheidene dagen... hij kent haar gewoontes en routines.’

    Met die laatste paar woorden zakte ze ineen tegen het portier. Ze haalde een paar keer diep adem. Ze moest zich af en toe ontspannen om haar energie te herwinnen, zodat ze niet geestelijk zou afdwalen. Bij sommige helderzienden, zo wist Barnes, kwamen de visioenen zonder enige inspanning, vrijwel als vanzelf; maar blijkbaar was dat bij haar niet het geval.

    Onduidelijke stemmen fluisterden en kraakten, kwamen en verdwenen in scherpe uitbarstingen over de politieradio.

    De wind blies fijne vlagen regen over de straat.

    Het was het natste regenseizoen in jaren, dacht Barnes. Twintig jaar geleden zou het normaal geweest zijn, maar Californië was geleidelijk aan een droge staat geworden. Zoveel regen was onnatuurlijk. Net als al het andere dat vannacht gebeurt, dacht hij.

    Terwijl hij wachtte tot Mary weer zou spreken, verminderde hij de snelheid tot nog geen acht kilometer per uur.

    Magnolia’s aan weerskanten van een kronkelig tegelpad...

    Hij vond het al moeilijk genoeg om te zien wat er recht vóór hem in het licht van de koplampen lag, laat staan hoe het er aan weerskanten daarvan uitzag. Wie weet waren ze de magnolia’s al voorbij.

    Hoewel Mary Bergens aarzeling maar heel kort was, ontlokte die aan Dan Goldman zijn eerste woorden in meer dan een uur.

    ‘We hebben nog maar weinig tijd, mevrouw Bergen.’

    Goldman was een betrouwbare jonge agent, hem vertrouwde de hoofdagent het meest. Hij zat naast Max Bergen, achter Barnes, en staarde strak naar de vrouw.

    Goldman geloofde in paranormale krachten. Hij was ontvankelijk. En zoals Barnes in de achteruitkijkspiegel zag, hadden de gebeurtenissen van die avond een onbehaaglijke uitdrukking achtergelaten op zijn brede, onopvallende gezicht.

    ‘We hebben niet veel tijd,’ zei Goldman weer. ‘Als die krankzinnige al bij de achterdeur van de vrouw is...’

    Abrupt draaide Mary zich naar hem om. Haar stem was vol bezorgdheid. ‘Ga vannacht niet uit de auto – niet voor de man gepakt is.’

    ‘Wat bedoelt u?’ vroeg Goldman.

    ‘Als u probeert te helpen om hem te grijpen, zult u gewond raken.’

    ‘Zou hij me vermoorden?’

    Ze huiverde krampachtig. Weer dropen de straaltjes zweet van haar hoofd af.

    Ook Barnes voelde de transpiratie van zijn gezicht lopen.

    Ze zei tegen Goldman: ‘Hij zal u met een mes steken... met hetzelfde mes dat hij bij al die vrouwen gebruikt heft ... .hij zal u ernstig verwonden... maar niet doden.’ Ze sloot haar ogen en zei met opeengeklemde tanden: ‘Blijf in de auto!’

    ‘Harley?’ vroeg Goldman bezorgd.

    ‘Er is niets aan de hand,’ verzekerde Barnes hem.

    ‘Luister toch maar naar haar,’ zei Max tegen Goldman. ‘Stap niet uit de auto.’

    ‘Als ik je nodig heb,’ zei Barnes tegen Goldman, ‘dan kom je met me mee. Er zal niemand gewond raken.’ Hij was bang dat de vrouw zijn autoriteit zou ondermijnen. Hij wierp haar een blik toe. ‘We hebben een nummer nodig – van het huis dat u beschreef, een adres.’

    ‘Zet haar niet onder druk,’ zei haar man scherp. Behalve Mary, sprak hij iedereen aan met een stem alsof twee ruwe ijzeren staven langs elkaar geschraapt werden. ‘Het heeft geen enkele zin haar onder druk te zetten, dat stoort alleen maar.’

    ‘Laat maar, Max,’ zei ze.

    ‘Maar ik heb ze dat al eerder gezegd,’ zei hij.

    Ze keek nogmaals recht voor zich uit. ‘Ik zie... de achterdeur van het huis. Hij staat open.’

    ‘Waar is de man, de moordenaar?’ vroeg Max.

    ‘Hij staat in een donkere kamer... klein... het washok... dat is het... het washok achter de keuken.’

    ‘Wat doet hij?’

    ‘Hij opent een andere deur... naar de keuken... er is niemand... er brandt een vaag licht boven het gasfornuis... hij staat... staat daar gewoon, en luistert... de linkerhand gebald om het bloeden van zijn duim te stoppen... hij luistert... Benny Goodman-muziek op de radio in de woonkamer...’ Ze raakte Barnes’ arm aan en met een dringende klank in haar stem zei ze: ‘Twee zijstraten verderop. Aan de rechterkant. Het tweede huis... nee, het derde van de hoek af.’

    ‘Weet u dat zeker?’

    ‘In godsnaam, schiet op!’

    Sta ik op het punt mezelf voor gek te zetten? vroeg Barnes zich af. Als ik haar serieus neem en ze heeft het mis, dan ben ik voor de rest van mijn carrière het mikpunt van alle flauwe grappen.

    Toch schakelde hij de sirene in en trapte het gaspedaal tot op de bodem in. De banden draaiden op het asfalt. Met piepende banden schoot de auto naar voren.

    Ademloos zei ze: ‘Ik zie nog steeds... hij loopt door de keuken... langzaam...’

    Als ze dit allemaal verzint, dacht Barnes, dan is ze een verdomd goeie actrice.

    De Ford vloog door de zwakverlichte straat. De regen striemde tegen de voorruit. Ze schoten over een kruispunt heen en toen naar het volgende.

    ‘Hij luistert... luistert voorzichtig... zenuwachtig... hij haalt het mes uit de zak van zijn overjas... hij kijkt glimlachend naar het scherp van het mes... zo’n groot mes...’

    Op de plaats die ze aangegeven had, kwamen ze slingerend tot stilstand langs de trottoirband voor het derde huis. Rechts: een paar magnolia’s, een kronkelig pad, een gepleisterd huis van twee verdiepingen waarvan de lichten beneden brandden.

    ‘Godverdomme,’ zei Goldman, meer eerbiedig dan wat anders,‘het is precies zoals ze het beschreven heeft.’

    2

    Barnes stapte uit de auto terwijl de sirene kreunend tot zwijgen kwam.

    De roterende rode zwaailichten wierpen wilde schaduwen op het natte wegdek. Achter de eerste politieauto was een tweede tot stilstand gekomen en de zwaailichten hiervan vermengden zich met de waterval van bloedige kleuren.

    Er waren al een paar mannen uit de tweede auto gestapt. Twee agenten in uniform, Malone en Gonzales, haastten zich naar Barnes toe. Burgemeester Henderson, rond en glimmend in zijn regenjas van zwart vinyl, leek op een ballon die over de straat stuiterde. Vlak achter hem liep de kleine magere Harry Oberlander, Hendersons meest uitgesproken criticus in de gemeenteraad.

    De laatste man was Alan Tanner, de broer van Mary Bergen. Normaal gesproken zou hij in de eerste auto bij zijn zuster gezeten hebben, maar hij en Max hadden eerder op de dag ruzie gehad en ontweken elkaar nu.

    ‘Malone, Gonzales... verspreiden. Langs de zijkant van het huis. Loop eromheen en kom weer bij elkaar bij de achterdeur. Ik neem de voorkant. Schiet op!’

    ‘En ik dan?’ vroeg Goldman.

    Barnes zuchtte. ‘Jij kunt maar beter hier blijven.’

    Goldman was opgelucht.

    Barnes haalde de .357 Magnum uit zijn holster en haastte zich het tegelpad op. Op de brievenbus stond de naam Harrington. Terwijl hij aanbelde, begon het plotseling zachter te regenen. De hoosbui werd een miezerig regentje.

    Opgeschrikt door de sirenes had ze hem door het raam aan zien komen. Ze opende de deur meteen.

    ‘Mevrouw Harrington?’

    ‘Jùffrouw Harrington. Na de scheiding heb ik mijn meisjesnaam weer aangenomen.’

    Ze was een kleine blondine van begin veertig. Ze had een weelderig figuur, maar geen onsje te veel gewicht.

    Blijkbaar was haar voornaamste bezigheid om goed voor zichzelf te zorgen. Hoewel ze een spijkerbroek en een T-shirt droeg en kennelijk niet van plan was om uit te gaan, zag haar haar eruit of ze net bij de kapper vandaan kwam; haar valse wimpers en make-up waren perfect aangebracht; haar nagels waren keurig gelakt in sinaasappelkleur.

    ‘Bent u alleen?’ vroeg Barnes.

    Wellustig vroeg ze: ‘Waarom vraagt u dat?’

    ‘Dit is een politiezaak, juffrouw Harrington.’

    ‘Wat jammer.’ Ze had een drankje in haar hand. Hij wist zeker dat het niet haar eerste was, die avond.

    ‘Bent u alleen?’ vroeg hij nogmaals.

    ‘Ik woon alleen.’

    ‘Is alles in orde?’

    ‘Ik hou er niet van alleen te zijn.’

    ‘Dat bedoelde ik niet. Bent u in orde? Is er iets aan de hand hier?’

    Ze keek naar de revolver die hij langs zijn zij hield. ‘Moet dat dan?’

    Geïrriteerd door haar en ook omdat hij boven de luide swingmuziek moest uitschreeuwen, zei hij: ‘Misschien. Wij denken dat uw leven in gevaar is.’

    Ze lachte.

    ‘Ik weet dat het melodramatisch klinkt, maar...’

    ‘Wie zit er achter mij aan?’

    ‘De kranten noemen hem De Hakker.’

    Ze fronste haar voorhoofd maar stopte daar meteen weer mee, alsof ze zich bedacht dat fronsen rimpels veroorzaakt.

    ‘U maakt een grapje.’

    ‘We hebben reden om aan te nemen dat u vannacht zijn doelwit bent.’

    ‘Wat voor reden?’

    ‘Een helderziende.’

    ‘Een wat?’

    Malone kwam achter haar de woonkamer binnen en zette de radio uit.

    Ze draaide zich verbaasd om.

    Malone zei: ‘We hebben wat gevonden, chef.’

    Barnes stapte onuitgenodigd het huis binnen. ‘O ja?’

    ‘De achterdeur stond open.’

    ‘Heeft u hem opengelaten?’ vroeg Barnes aan de vrouw.

    ‘Op een avond als deze?’

    ‘Had u hem afgesloten?’

    ‘Dat weet ik niet.’

    ‘Er zit bloed op het kozijn,’ zei Malone. ‘En ook op de deur tussen het washok en de keuken. ’

    ‘Maar is hij verdwenen?’

    ‘Hij moet ervandoor gegaan zijn toen hij de sirenes hoorde.’ Zwetend, zich bewust van het te snel kloppen van zijn hart, en zich afvragend hoe hij helderziendheid en de andere paranormale verschijnselen in zijn tot nu toe zo ongecompliceerde levensvisie moest inpassen, volgde Barnes de jongere agent door de keuken en het washok. De vrouw bleef vlak achter hem lopen en stelde vragen waarop hij niet de moeite nam te antwoorden

    Hector Gonzales stond bij de achterdeur te wachten.

    ‘Er ligt een steegje achter dat hek van harmonikagaas,’ zei Barnes tegen hem. ‘Ga daar naartoe en zoek naar onze man, in beide richtingen tot twee zijstraten ver.’

    De vrouw zei:‘Ik snap er niets van.’

    Ik ook niet, dacht Barnes.

    Tegen Malone zei hij: ‘Sla op de struiken aan beide kanten van het huis. En controleer ook die rij boompjes langs het hek.

    ‘Oké.’

    ‘En zorg er allebei voor dat je je wapen gereedhoudt.’

    Terwijl hij wachtte bij de politieauto’s voor het huis, treiterde Harry Oberlander de burgemeester. Hij schudde zijn hoofd alsof alleen al de aanblik van Henderson hem verbijsterde. ‘Mooie burgemeester ben jij,’ zei hij uiterst sarcastisch. ‘Een heks huren om politiewerk te doen.’

    Henderson reageerde als een vermoeide reus die de zoveelste kleine uitdager met grootheidswaanzin in het oog kreeg. ‘Ze is geen heks.’

    ‘Weet je dan niet dat heksen niet bestaan?’

    ‘Zoals ik al zei, raadslid, ze is geen heks.’

    ‘Ze is een bedriegster.’

    ‘Een helderziende.’

    ‘Ja, het geld ziet ze helder.’

    ‘Wat zijn we weer leuk.’

    ‘Het is gewoon een chiquere naam voor een heks.’

    Dan Goldman keek naar Oberlander. Hij had al net zo genoeg van de ruzie als de burgemeester. Er zijn geen ergere vijanden, dacht hij, dan twee mannen die ooit vrienden waren. Als Harry woorden ontoereikend ging vinden en een paar snelle, maar vrijwel ineffectieve stompen op de welgevulde maag van de burgemeester zou geven, zou hij ze weer uit elkaar moeten halen. Dat was namelijk al eerder gebeurd.

    ‘Weet je waarom ik mijn helft van de meubelhandel verkocht heb?’ vroeg Oberlander aan Henderson.

    ‘Dat heb je gedaan omdat je helemaal geen visie hebt,’ zei Henderson zelfvoldaan.

    ‘Visie, kom nou. Ik heb de boel verkocht omdat ik wist dat een bijgelovige dwaas zoals jij hem vroeg of laat failliet zou laten gaan.’

    ‘De zaak maakt meer winst dan ooit tevoren,’ zei Henderson.

    Toeval, puur toeval!’

    Voordat de eerste stomp kon vallen, kwam Barnes gelukkig naar de voordeur van het huis en riep: ‘Het is oké. Kom maar!’

    ‘Nu zullen we eens zien wie er een dwaas is,’ zei Henderson. ‘Ze hebben hem zeker te pakken gekregen.’ Hij rende over het trottoir en het gladde, natte grasveld, met die onverwachte elegantie die zo typerend is voor bepaalde, zeer dikke mannen.

    Oberlander haastte zich achter hem aan, een kwade muis die naar de hielen van een reus hapte.

    Terwijl hij zijn lachen inhield, volgde Goldman ze.

    Alan Tanner zat achter het stuur om naast zijn zuster te kunnen zitten. Toen hij Harley Barnes in de deuropening van het huis zag staan, vroeg hij aan Mary. ‘Hebben ze de moordenaar gegrepen?’

    ‘Dat weet ik niet,’ zei ze. Haar stem klonk hol, ze leek uitgeput.

    ‘Zou er niet een schot geweest moeten zijn?’

    ‘Ik weet het niet.’

    ‘Er zou toch enige commotie moeten zijn.’

    ‘Dat lijkt me wel.’

    Op de achterbank zei Max dringend: ‘Mary, is Goldman in gevaar?’

    Ze zuchtte en schudde haar hoofd en drukte haar vingertoppen tegen haar ogen. ‘Ik kan het echt niet zeggen. Ik ben de draad kwijt. Ik

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1