Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De schlemiel van Suomussalmi
De schlemiel van Suomussalmi
De schlemiel van Suomussalmi
Ebook176 pages2 hours

De schlemiel van Suomussalmi

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Als er één schaap over de dam is, volgen er meer, luidt het gezegde. Dat geldt voor alle bewoners die hun geliefde dorpje Suomussalmi in Finland verlaten als het Russische leger nadert in 1937. Maar de nuchtere houthakker Timmo Vatanen ziet geen reden tot paniek en blijft alleen achter. "Er is altijd één iemand, minstens één iemand, die niet doet wat de anderen doen, hij hoeft niet eens te weten waarom, en hier in Suomussalmi was ík dat." Samen met de Russen probeert hij de barre en schaarse winter te overleven. Kan hij ze vertrouwen en wat zullen zijn Finse landgenoten wel niet van de achterblijver denken? De Noorse bestsellerauteur Roy Jacobsen heeft in 2005 voor 'De schlemiel van Suomussalmi' de Gyldendalpris en de Ungdommens kritikerpris in ontvangst mogen nemen. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 12, 2021
ISBN9788726878936

Read more from Roy Jacobsen

Related to De schlemiel van Suomussalmi

Related ebooks

Reviews for De schlemiel van Suomussalmi

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De schlemiel van Suomussalmi - Roy Jacobsen

    De schlemiel van Suomussalmi

    Translated by Paula Stevens

    Original title: Hoggerne

    Original language: Norwegian

    Based on translation by A.W. Bruna Uitgevers, Amsterdam, the Netherlands.

    Copyright © 2005, 2021 Roy Jacobsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726878936

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Als je voor Socrates en Karel XII staat en de eerste zegt: Ga met mij mee, dan gaan we een uurtje filosoferen, en de tweede zegt: Nee, ga met mij mee, dan brengen we de Russische tsaar ten val, dan zouden we allemaal Karel willen volgen, enkel en alleen omdat dat moed vereist, terwijl voor het eerste helemaal niets nodig is.

    Samuel Johnson

    1

    Suomussalmi werd al op 7 december platgebrand, nadat de vierduizend inwoners waren geëvacueerd, behalve ik. Ik was hier geboren, had hier mijn hele leven gewoond en kon me niet voorstellen ergens anders te zijn – dus toen er plotseling een gedaante in een wit uniform voor mijn neus stond die van een papiertje voorlas dat ik weg moest, zette ik mijn hakken in de sneeuw en was onvermurwbaar, zo zal het wel overal ter wereld zijn, er is altijd één iemand, minstens één iemand, die niet doet wat de anderen doen, hij hoeft niet eens te weten waarom, en hier in Suomussalmi was ík dat.

    Het was merkwaardig genoeg zowel afschuwelijk als opwindend om daar als een eenzame zoutpilaar te staan kijken naar de enorme vlammenzee in de ijskoude bossen, want het was een mooie stad geweest, mijn stad, de enige die ik zag als iets meer dan een verzameling daken en muren. En nu stonden er nog maar een paar huizen overeind, toen het allemaal voorbij was telde ik er niet veel meer dan twintig.

    Ook koopman Antti had het voordat hij de aftocht blies gezegd, hier kun je niet blijven, Timo, de Russen kunnen elk moment hier zijn, en die vermoorden je.

    Die vermoorden geen idioten, had ik geantwoord. Ik ken de Russen.

    Wat een onzin, die vermoorden iedereen, of ze hen nou kennen of niet, het is oorlog, Timo.

    Toen kon ik niets anders doen dan herhalen wat ik al gezegd had, dat niemand mij iets zou aandoen, maar dat leek me niet nodig, omdat ik dat al gezegd had, dus keek ik in plaats daarvan Antti aan, zoals ik altijd doe als het niet nodig is om iets te zeggen, Antti, voor wie ik gewerkt heb sinds mijn ouders overleden en die nooit iets denigrerends tegen me heeft gezegd, ook al is hij weleens ontevreden over mijn gedrag en mijn werk.

    De houtblokken moeten korter, zegt hij dan.

    Je zei dat ze een halve meter lang moesten zijn, antwoord ik en dan haal ik meestal mijn duimstok tevoorschijn en sla daarmee in mijn handpalm, als een soort dreigement dat ik hem de waarheid zal laten zien als hij zijn bewering niet intrekt.

    De kerk heeft niet zo’n grote kachel, blijft hij doordrammen, en nu wil de dominee het hout niet hebben.

    Verkoop het dan aan Marja.

    Die heeft geen gasten meer in haar café.

    Wat als ik ze dan nog een keer doormidden hak, zodat de blokken vijfentwintig centimeter lang zijn, dan kun je ze aan meester Mäkinen verkopen, de school heeft toch kleine kachels?

    Dat is dubbel werk, blijft Antti zeuren, en je verdient toch al bijna niets.

    Maar dát doet niet ter zake, want hoe je in deze wereld je hoofd boven water houdt is meestal je eigen zaak, daar zijn de meeste mensen het over eens, dus is het vreemd dat dat zo vaak herhaald moet worden; bovendien had ik geen geld nodig, ik had de boerderij en de grond en het bos, ik kon vissen en jagen, ik kreeg gratis melk en meel en ook wat conserven van Antti, of hij trok dat af van het geld dat ik voor het brandhout kreeg. Dat maakte niet uit, want zolang hij zelf de prijs voor melk en brandhout bepaalde, was die laag, aangezien hij niet alleen gierig was, maar ook medelijden met me had – de meeste mensen hier hebben medelijden met me, als ze zich niet aan mijn uiterlijk ergeren of om andere redenen de spot met me drijven, maar dat heeft me nooit iets kunnen schelen, want het zijn vaak dezelfde mensen die me het ene moment zielig vinden en die het volgende ogenblik bedenken dat ze de draak met me willen steken, alsof ze moe worden van hun eigen medelijden; de ene dag noemen ze me de idioot en de volgende geven ze me melk of spek, ik krijg zelden allebei tegelijk. Ik ben het type dat per keer een beetje krijgt, wat inhoudt dat ik heb moeten leren zuinig te zijn met het beetje dat ik heb, ook op datgene wat in andermans ogen niets waard is.

    Nu hielp ik Antti en zijn twee zoontjes met inpakken, het was niet te geloven wat hij allemaal wilde meenemen.

    Ben je niet van plan om terug te komen? vroeg ik terwijl we het spinnewiel en de grote naaimachine die hij sinds de dood van zijn vrouw Anna niet meer nodig had, naar buiten droegen.

    Jawel, antwoordde hij. Maar ze gaan het huis platbranden en dat wil ik niet zien, dus schiet op.

    Ga je dan een nieuw huis bouwen als je terugkomt?

    Ja, en dat komt hier weer te staan, dit stuk grond gaat nergens heen.

    Ik zal er op passen.

    Maar Antti glimlachte die dag niet. Hij zei dat dit het treurigste was wat hij in heel zijn vijfenveertigjarige leven had meegemaakt, met uitzondering misschien van de dag dat Anna stierf, en dat was bijna precies een jaar geleden.

    We laadden de grote slede en de twee kleine vol met meubels en beddengoed en kleren en bestek, ook de nagelaten spullen van Anna, we haalden alle blikken en al het gedroogde voedsel uit de winkel en de rest vernietigden we. Het enige wat in de vreemde, open kamers achterbleef waren de kachels; het was een huis geworden met echo en grijze stofdotten die als doodsbange ratten langs de plinten rolden.

    Mag ik hier blijven wonen? vroeg ik terwijl ik naar het achterkamertje knikte, waar ik een bed en een paar spullen had staan.

    Het huis wordt platgebrand! schreeuwde Antti. Kun je dat niet in die bolle kop van je krijgen!

    Als ik hier woon, kan ik het misschien redden, zei ik. Dan hoef je geen nieuw huis te bouwen als je terugkomt.

    Antti keek alsof hij zowel medelijden als minachting voor me voelde. Toen legde hij een hand op mijn schouder en keek somber een andere kant op. Dat was een gewoonte van hem, een andere kant opkijken als hij wist dat mijn aanblik alleen al onze broze vriendschap op de proef kon stellen.

    Dan word je doodgeschoten, zei hij. Het bevel komt van Mannerheim persoonlijk.

    Dat is dan mijn probleem, zei ik.

    Daarmee was de zaak afgehandeld, we hadden allebei onze zin gekregen, zoals gewoonlijk, terwijl we er geen van tweeën plezier aan beleefden.

    We werden het erover eens dat Antti ook mijn paard, Kävi, mee zou nemen. Daarna hees hij kreunend zijn zware lichaam op de voorste slee en pakte ook de teugels van het paard erachter, dat de slee trok waar Harri in zat,zijn oudste zoon,die weer de teugels vasthield van het paard dat de achterste slee trok, waar Jussi een plek had gevonden, en daar weer achter kuierde Kävi, vrij als een vogel. Het zag eruit als een treintje, een locomotief met twee kleine wagons, toen ze met knerpende glij-ijzers naar de brug naar Hulkonniemi vertrokken, en ze keken niet om, voor zover ik kon zien, want ik bleef op de trap staan wuiven tot ze verdwenen waren met de honderden andere sleden en auto’s en huisdieren en zelfs een paar trekkers,alles wat kon kruipen en lopen verliet Suomussalmi op deze donkerste dag in Antti’s leven, 7 december 1939.

    Het was nog nooit zo stil geweest in een stad. Er brandde nergens licht, er was geen voetstap te horen in de zanddroge sneeuw, geen stemmen, koeiengeloei of hondengeblaf, geen paarden of koeien die in hun hokken stonden te trappelen en te snuiven, de geluiden van de stad waren verdwenen en bovenal – er kwam geen rook uit de schoorstenen; wat een stad was geweest met vierduizend inwoners en even zovele dieren, zo niet meer, was in de loop van een paar uur veranderd in een samenraapsel van lege houten hulzen die hun adem inhielden in de ijskoude winter die deze bossen al had geteisterd en in zijn greep had gehouden voordat dieren en mensen op het idee kwamen om geschapen te worden.

    Ik verliet de winkel en liep rond in de plotselinge leegte, om haar aan te raken en te voelen, bijna. Toen merkte ik dat veel deuren niet op slot waren, ja, zelfs openstonden, en dat sommige inwoners hoopjes stro en brandhout hadden neergelegd om het de soldaten gemakkelijker te maken de boel in brand te steken. Ik herkende veel van het brandhout, dat was van mij, de manier waarop het was gezaagd en gekloofd, ik heb zo’n beetje mijn eigen merkteken als het op brandhout aankomt.

    Sommigen hadden het hout zelfs naar binnen gebracht en met stro en krantenpapier op de vloeren gelegd en op trappen en in kasten gestapeld. En het was duidelijk dat niet iedereen zoveel bezittingen had meegenomen als Antti. In één huis waren alleen de slaapkamermeubelen verdwenen, in een ander was blijkbaar de keuken het meest onmisbare geweest, een derde zag eruit alsof er dieven aan het werk waren geweest, of een soort paniek, er heerste een ongelooflijke rommel, alsof ze de inboedel met opzet kort en klein hadden geslagen.

    Maar in het huis dat eigendom was van de oude Luukas en zijn vrouw, die wij tante Roosa noemden, leek niets verdwenen te zijn, integendeel, het rook er alsof alle kamers net geboend waren, de bedden waren keurig opgemaakt, het huis was opgeruimd alsof ze zich hadden voorbereid op de kerst. Aan de wanden hingen nog de foto’s van hun drie zonen en de familie van het oude echtpaar in Raatevaara, het stadje vlak bij de grens waar de Russen naar verluidt een kleine week geleden waren binnengevallen, de troepen die nu op weg waren naar Suomussalmi.

    Ik was vaak bij Luukas en Roosa geweest om hout te bezorgen en de oude man had ook een foto van mij genomen, met Kävi en de houtkar, waar ik als een soort hoofdman bovenop stond. Maar meestal hangen alleen familieleden bij mensen aan de muur, dus ik zou wel ergens in een lade opgeborgen liggen. Ik raakte niets aan, liep alleen maar rond en keek naar deze merkwaardige, brandschone orde en netheid – alles wat mensen nodig hebben en bovendien hun herinneringen, en toch was het dood, dood als sneeuw.

    Maar het zorgde er wel voor dat ik besloot dit huis ook te redden, naast dat van Antti, dus ik pakte een hooivork en stortte me op de berg stro die Luukas voor de deur had achtergelaten, bracht het naar de stal en naar de mestkelder. Daar ontdekte ik ook een half geslacht varken dat de oude man blijkbaar vergeten had, of misschien was het de bedoeling dat het samen met de stal in rook zou opgaan.

    Zonder er verder over na te denken – het was domweg het enige wat ik kon doen – begon ik het halfbevroren varken in stukken te snijden, ik wikkelde de brokken vlees in een dekzeil dat ik in het bos in een spar ophing, waar ze in de vrieskou weken, maanden goed zouden blijven, als er geen dieren bij kwamen. En terwijl ik me stond af te vragen of ik ook niet een marterval zou zetten, hoorde ik voor het eerst de oorlog, ver motorgeronk dat langzaam dichterbij kwam in de windstille winter, uit dezelfde richting als waarin de evacués waren verdwenen, daarna klonken er ook enkele schoten, van heel ver, uit het oosten, het gebulder van kanonnen.

    Ik liep terug door de donkere straten en was net bij Antti’s winkel aangekomen toen de eerste militaire voertuigen over de brug rolden. Er stopte een jeep vlak voor me – de andere reden verder de stad in, vol met in het wit geklede soldaten die eruit sprongen en die met stro, aanmaakhout en jerrycans met petroleum de weerloze huizen binnendrongen.

    Er stapte een man van een jaar of dertig uit de jeep, hij nam me van top tot teen op met een blik die leek te betekenen dat hij zijn ogen niet kon geloven, een levend iemand in een stad die met de grond gelijkgemaakt zou worden.

    Wat doe je hier? vroeg hij.

    Ik woon hier, zei ik.

    De stad moet ontruimd worden, zei hij. De Russen zijn hier over ... Misschien morgen al.

    Dat kan me niet schelen.

    Hij keek weer alsof hij niet helemaal kon geloven wat hij zag. Zijn chauffeur sprong uit de jeep en begon met hem te praten, zacht, maar met mijn gehoor is nooit iets mis geweest, en de man die me aangesproken had, duidelijk een officier, kwam terug en vroeg of ik de dorpsgek was. Hij zei het zonder een spoor van de vele soorten walgelijke glimlachjes die er bestaan, alsof hij een doodnormale vraag stelde, zoals bijvoorbeeld hoe oud ik was, dus ik antwoordde heel simpel dat ik dat waarschijnlijk inderdaad was en dat ik hier zou blijven, ook al dreigde hij me neer te schieten, want Suomussalmi zou ik nooit verlaten, er waren belangrijker dingen in het bestaan dan een nietig mensenleven.

    Hij moest er in ieder geval om glimlachen, zij het met tegenzin.

    Heb je een wapen? vroeg hij na een poosje terwijl hij

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1