Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Vijftien verhalen
Vijftien verhalen
Vijftien verhalen
Ebook263 pages4 hours

Vijftien verhalen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een Nobelprijswinnaar, gevat in 15 humoristische verhalen.'Vijftien verhalen' bevat een dwarsdoorsnede van Pirandello's werk op de korte baan. In verhalen als 'Examenstudie', 'Vruchten van Sicilië' en 'De goeie ziel' schildert Pirandello zijn personages in een naturalistische setting, maar met de klemtoon op de absurde kanten van hun leven. Drama en het ongerijmde raken met elkaar verstrikt, o.m. in 'De tekening', 'Het zwarte geitje' en 'Een droom'. Een bittere blik op de wereld, maar met groteske toetsen en een scherp gevoel voor humor. Deze bundel was de eerste Nederlandse Pirandello-vertaling.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMar 7, 2023
ISBN9788728483695
Vijftien verhalen
Author

Luigi Pirandello

Luigi Pirandello (1867-1936) was an Italian playwright, novelist, and poet. Born to a wealthy Sicilian family in the village of Cobh, Pirandello was raised in a household dedicated to the Garibaldian cause of Risorgimento. Educated at home as a child, he wrote his first tragedy at twelve before entering high school in Palermo, where he excelled in his studies and read the poets of nineteenth century Italy. After a tumultuous period at the University of Rome, Pirandello transferred to Bonn, where he immersed himself in the works of the German romantics. He began publishing his poems, plays, novels, and stories in earnest, appearing in some of Italy’s leading literary magazines and having his works staged in Rome. Six Characters in Search of an Author (1921), an experimental absurdist drama, was viciously opposed by an outraged audience on its opening night, but has since been recognized as an essential text of Italian modernist literature. During this time, Pirandello was struggling to care for his wife Antonietta, whose deteriorating mental health forced him to place her in an asylum by 1919. In 1924, Pirandello joined the National Fascist Party, and was soon aided by Mussolini in becoming the owner and director of the Teatro d’Arte di Roma. Although his identity as a Fascist was always tenuous, he never outright abandoned the party. Despite this, he maintained the admiration of readers and critics worldwide, and was awarded the 1934 Nobel Prize for Literature.

Related to Vijftien verhalen

Related ebooks

Reviews for Vijftien verhalen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Vijftien verhalen - Luigi Pirandello

    Vijftien verhalen

    Translated by H. P. Berdenis van Berlekom

    Original title: Vijftien verhalen

    Original language: Italian

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1926, 2023 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728483695

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    EXAMENSTUDIE

    D E weinige gasten van het Klooster, in oallingschap levend op den top van den berg, hoorden plotseling het geschreeuw van Natale, den ezeldrijver, die met zijn ezel langs de steile, met struiken begroeide, helling van den berg naar boven kwam.

    Sci — brrr! Sci — brrr!

    Het was drukkend warm en geen enkel geluid deed zich hooren, dan alleen het gepiep der krekels in de verte en het gezoem der insecten in de nabijheid. Trots de hitte vertoonden zich echter al spoedig voor de vensters van het oude klooster, sinds eenige jaren tot hotel ingericht, de gezichten der gasten, die nieuwsgierig waren of Natale een nieuwen lotgenoot naar boven bracht dan wel een bezoeker, die maar eens kwam kijken.

    Het klooster, hoewel tot hotel ingericht, was vrijwel gebleven zooals het te voren was, met zijn kleine cellen, waarin een bed geplaatst was, zoo smal, dat men er zich nauwelijks in kon omdraaien, een rustieke tafel, waarop een waschkom en drie of vier rieten stoelen. Ook de eetzaal was onveranderd gebleven, evenals de lange, donkere gangen, waarin iedere voetstap weerklonk, de grijze, versleten trappen en het kleine kerkje, hetwelk er aan vast gebouwd was en dat thans gesloten was.

    In de eerste dagen van hun verblijf aldaar verdroegen de gasten deze volkomen afwezigheid van comfort, genietend van de voor hen nieuwe ervaring van zich in een klooster te bevinden, maar na enkele dagen was de aardigheid daarvan af en begon het hun te vervelen, al wilden zij dit ook niet erkennen. En zij beklaagden zich bij Signor Lanzi, die het wonderlijke denkbeeld had gehad, om van dit klooster een hotel te maken en die ieder jaar opnieuw beloofde, dat er in het volgende jaar een geheel nieuw hotel zou worden gebouwd, naar Zwitsersch model, en dat er een treintje zou worden aangelegd om de bezoekers boven op den berg te brengen.

    „Het is werkelijk zonde en jammer, zeiden zij, „dat hier geen beter hotel staat, want het is een heerlijke plek voor een zomerverblijf.

    „Ja maar, antwoordde Signor Lanzi met een zucht, terwijl hij zich achter het oor krabde, „wat zou er gebeurd zijn, als ik den zin der gasten gedaan had en hun alle gemakken had aangeboden, die op den Monte Generoso of op den Pilatus te krijgen zijn? Dan zouden de heeren gezegd hebben dat de hotelprijs te duur was en dan zouden zij weggebleven zijn en gedacht hebben: „Voor hetzelfde geld kunnen wij ook in Zwitserland te recht — en dat staat veel voornamer — en wat wordt er dan van mij, met al de aangeboden gemakken en een langen neus op den koop toe?"

    „Dus" — vroegen de gasten, „komt het hotel, in Zwitserschen trant, er niet?"

    „Ja zeker, zeide Signor Lanzi, „het komt, ongetwijfeld, het volgende jaar.

    En om zijn gasten pleizier te doen, toonde hij hun dan de juiste plaats waar het nieuwe gebouw verrijzen zou, en beschreef hij hun tot in de kleinste bijzonderheden hoe het er uit zou zien — hij deed het hun zien alsof het er reeds stond en besprak en aanvaardde den verstandigen raad, dien deze en gene hem daarbij gaf; en dan vertelde hij van de teekeningen en plannen, die al gereed waren voor den aanleg van het treintje naar boven. Alles in orde.

    „Wanneer? tegen October van dit jaar."

    „Bravo Signor Lanzi — dan is het ook uit met dat onbeschaamd geschreeuw van Natale met zijn ezels."

    „Sci — brrr! Sci — brrr!" — deed zich opnieuw de stem van Natale hooren, maar nu dicht bij, onder het nabijgelegen struikgewas.

    Signor Lanzi, de oud-afgevaardigde Quagliola, de jonge professor Tancredi Picinelli, roodharig, mager, vol sproeten en zeer beleefd, begaven zich naar het pleintje, voor het klooster gelegen. Voor de vensters der cellen keken, in gespannen verwachting, de vier andere gasten toe, ten eerste de blonde Signora Ardelli, wier echtgenoot iederen Zaterdagavond over kwam uit de naburige stad, waar hij een belangrijke betrekking had; ten tweede de advocaat Mesciardi, die aan Signora Ardelli het hof maakte; ten derde de jonge Quagliola, de zoon van den afgevaardigde, die ook het hof maakte aan Signora Ardelli en daar zijn gezondheid aan opofferde, en ten slotte de jonge priester don Viné, die de verleiding dier hofmakerij ontvlood.

    Voor de oogen dezer toeschouwers verscheen thans eerst de ezel, die op den grond viel; wanhopig liet het dier zich vallen, met hangende ooren en gesloten oogen, doodmoe en hijgend, en als het ware te kennen gevend dat hij niet meer kon. Achter den ezel aan kwam Natale, woedend als een furie uit de hel, zwaaiend met een knuppel.

    „Op zwijn, op!"

    Men zou denken dat een ezel zich beleedigd moet gevoelen, wanneer hij zich met den naam „zwijn" hoort aanspreken. Maar dit bleek hier niet het geval te zijn. Misschien begreep Natale dit ook, en daarom begon hij den ezel thans stokslagen te geven, om hem tot rede te brengen. Maar de ezel deed of het hem niet aanging, lichtte alleen een zijner kale ooren op, om te ontdekken van welken kant de slagen kwamen.

    Ten slotte verscheen ten tooneele, buiten adem en rood van kwaadheid, de nieuwe gast, de advocaat Pompeo Lagumina, een bijziende reus, die heftig te keer ging tegen zijn eigen bril, welke hem tengevolge van de warmte voortdurend van zijn neus gleed. Door het hevige transpireeren was de breede rand van zijn witten hoed slap geworden, en tegen zijn gezicht geplakt. Hij wierp zich op den ezel en riep tot Natale, die een stap terugweek: „ik wil zelf op den ezel zitten, schelm."

    En inderdaad probeerde hij op den ezel te gaan zitten, onder groot gelach van de toeschouwers.

    „Maar het ging bergop!" — zuchtte de ezeldrijver om zich te verontschuldigen.

    „En ik ben te voet naar boven gekomen — schreeuwde Lagumina, opstaande. „Je ezel kan niet op zijn pooten staan en is een nog grooter ezel dan jij!

    „Geen wonder, met dien koffer vol lood op zijn rug" — bromde Natale.

    „Lood zeg je? Wetenschap is het, uil! het zijn boeken" — riep Pompeo Lagumina uit, terwijl hij Natale bij de schouders greep en hem duchtig heen en weer schudde.

    „Juist daarom kon de ezel dit niet dragen" — merkte de oud-afgevaardigde Quagliola bedaard op.

    Maar Lagumina’s woede bedaarde niet en hij zeide tot Natale: „ik betaal je niet, je krijgt geen cent van me!"

    Hierop kwam Signor Lanzi tusschenbeiden, die zich met een buiging tot Lagumina wendde en zeide: „Doe wat u wilt Signore, maar blijf in ieder geval niet hier staan, u is veel te bezweet, u kunt kou vatten."

    „Geen nood — antwoordde Lagumina, zijn breede borst vooruit stekend. „Zijt gij de hotelhouder?

    „Om u te dienen."

    „Luister dan. Ik heb den ezel niet aangeraakt, ik heb geprobeerd op hem te gaan zitten, omdat mijn beenen langs den weg sleepten, maar op een gegeven oogenblik sloeg hij dubbel!"

    „Je hebt hem de ruggegraat gebroken!" schreeuwde Natale.

    „Houd je mond! bulderde Lagumina, en zich omkeerend en Natale een vuist voorhoudend, riep hij: „Houd je mond of ik sla je dood!

    Op dit oogenblik hoorde men een schaterlach van Signora Ardelli, van uit een der vensters. Lagumina keek verwoed omhoog, maar toen hij zag dat de lach kwam van een dame, probeerde hij zich den natten hoed van het hoofd te trekken en glimlachte hij terug als een zoet kind.

    „Neemt u hem in bescherming, Signora? Dan praat ik er niet verder over". Maar Signora Ardelli was reeds van het venster weggevlucht.

    „Ik ben hier gekomen om te studeeren — hernam Lagumina, zich tot den hotelhouder wendend, en nu eensklaps zeer ernstig geworden, „ik heb een rustige, afgezonderd gelegen kamer noodig.

    „O, wij hebben hier uitsluitend kloostercellen, zeide Signor Lanzi, „opzettelijk gemaakt voor studie en overpeinzing. Kom maar mede, dan zal ik ze u laten zien.

    „Dag heeren", groette Lagumina met een diepe buiging de andere gasten, en recht als een kaars en met een pas als die van een grenadier volgde hij Signor Lanzi.

    De oud-afgevaardigde Quagliola en professor Picinelli keken omhoog naar de anderen, die van uit de vensters het tooneel hadden aanschouwd. De advocaat Mesciardi wreef zich vergenoegd de handen, alsof hij zeggen wilde: „Ziezoo, nu wordt het hier genoeglijk — en Quagliola, de jongere, vroeg: „Is het waar Natale, dat zijn koffer met lood gevuld is?

    „Hij heeft mijn ezel vermoord" — weeklaagde deze, terwijl hij met zijn handen en zijn tanden het touw trachtte los te wringen, waarmede de koffer aan het zadel vastgebonden was.

    Professor Picinelli trachtte met vriendelijke woorden den ezel tot opstaan te bewegen. Maar het arme dier, dat geen andere taal, dan die der stokslagen kende, stak bij die toespraak de ooren op, doch liet ze terstond weer hangen en sloot de oogen, klaarblijkelijk denkend: „vriendelijke woorden zijn niet voor mij bestemd."

    Eenigen tijd daarna, tegen zonsondergang, kwamen de gasten van het klooster bijeen, onder de boomen, aan de oostzijde van den berg, om aldaar gezamenlijk den maaltijd te gebruiken.

    Pompeo Lagumina had zich flink opgefrischt met veel watergeplas en kwam met een gelukkigen glimlach op zijn reuzengezicht zijn plaats innemen tusschen professor Picinelli en de twee Quagliola’s, vader en zoon. Onder zijn arm droeg hij een groot, ingebonden boek. Terwijl hij het boek op de tafel legde, zuchtte hij, met gesloten oogen: „ik heb geen oogenblik te verliezen."

    Ieder der gasten zat aan zijn eigen tafeltje, alleen de twee Quagliola’s hadden een tafeltje voor hen beiden. De advocaat Mesciardi rekte zich uit om ook te kunnen hooren, wat de nieuwe gast vertelde, hij wilde daarvan ook mede genieten, maar anderzijds wilde hij toch ook zijn plaats naast die van Signora Ardelli niet prijsgeven. Daarom bedacht hij iets anders, hij haalde uit zijn portefeuille zijn visitekaartje en ging dit Lagumina aanbieden, met de woorden: „Wij moeten eens kennismaken, nu gij met ons monnik in het klooster geworden zijt."

    „Prachtig, prachtig, zeer verplicht" — antwoordde Lagumina, waarna hij opstond en ook zijn visitekaartjes aan alle tafeltjes ronddeelde.

    Daarop zeide Quagliola: „ik ben wel de oudste van het gezelschap, maar met het oog op uw lengte, geloof ik dat het beter is, dat ik aan u, advocaat Lagumina, het prioraat van het klooster afsta."

    „Ik zou dit volgaarne, werkelijk volgaarne aannemen, antwoordde Lagumina op een droevigen toon, „en ik geloof dat ik (met goedvinden van onzen priester Don Viné) wel in staat zou zijn een prachtige nieuwe orde van vroolijke kloosterbroeders te stichten. Maar werkelijk het is mij onmogelijk, ik kan het niet, mijn minuten zijn geteld. Ik moet mij prepareeren voor een zeer moeilijk vergelijkend examen voor de betrekking van referendaris bij den Raad van State.

    „Dat is waarlijk geen gekheid", riep de advocaat Mesciardi uit.

    „Ja het is niet anders — zuchtte Lagumina, „het is voor mij een levenskwestie. Indien ik niet slaag — maar neen, daar wil ik niet aan denken, ik moet slagen. Ik heb echter nog maar één maand tijd. Als ik mij dat voor den geest haal, word ik er duizelig van.

    Dit deed intusschen, om de waarheid te zeggen, aan zijn eetlust geen schade. Integendeel, hij at als een wolf. Pratend over het examen, deed hij, zonder het zelf te bemerken in den afgrond van zijn maag een enorme portie rijst verdwijnen, en toen hij ten slotte niets meer in den schotel vond, keek hij de verschillende gasten en vervolgens den kellner aan, zeggende: „Dat heeft mij best gesmaakt, ik wil daarvan nog wel een portie hebben. De berglucht geeft mij eetlust. Jammer dat ik er niet van genieten kan. Maar ik troost mij met de gedachte dat ik altijd veel van studie gehouden heb."

    „En ook van rijst" — fluisterde Quagliola tot Picinelli.

    Ja, en ook van coteletten en ook van kip en sla, en zoo voorts. De magere Don Viné, die weinig eetlust had, zat er stom verbaasd naar te kijken. Hield hij ook veel van het boek, dat voor hem lag? O, zeker, geduld maar, na afloop van den maaltijd zou hij….

    „Wat is het hier heerlijk!" — zeide hij, te gelijk met de anderen van tafel opstaande en zich verzadigd en voldaan de handen op den buik leggend.

    „Nu eerst een oogenblikje rusten, alvorens aan ’t werk te gaan."

    Daarop ging hij, een eindje verder, onder een beuk liggen en begon te peinzen.

    „Vandaag is het Zaterdag, zeide hij, en stak, zich behaaglijk gevoelend, een sigaar op. „Morgen is het Zondag. Het is beter op Maandag te beginnen en den Zondag te besteden om hier eens rond te kijken en met de omgeving vertrouwd te geraken.

    Ginds in de verte zag hij, in een blauwachtig waas, de bergketen der Apennynen — „de ruggegraat van ons vaderland — dacht hij. Kijk, zoo rustig liggend, zonder zwaar te denken, kreeg hij als van zelf een prachtigen inval, een, zooals dit beeld vol kracht: „de ruggegraat van het vaderland. Ja, hij zou zeker wel slagen in dat gevreesde examen, hij was nog zoo dom niet. Zoo’n prachtig idee, de Apennyen, de ruggegraat van het vaderland. Wie weet of wel ooit iemand, vóór hem, op dit denkbeeld gekomen was.

    Ondertusschen was de stam van den beuk geen gemakkelijke rustplaats voor zijn hoofd, daarom nam hij het boek, en deed daarop zijn hoofd rusten.

    Eenige oogenblikken later lag hij te snorken, ten aanschouwe van de andere gasten, die op een wenk van den jongen Quagliola, op de teenen naderbij geslopen waren.

    „Stil — zeide de oude Quagliola, terwijl hij zich den vinger op de lippen legde: „Stil, hij studeert, laten wij hem niet storen — hij droomt dat hij al referendaris van den Raad van State is.

    Maar er was voor Lagumina geen rust weggelegd. Iederen Zaterdagavond ontving de kolonie van het klooster met groot gejuich Signor Ardelli, uit de stad overkomend. Zoo ook thans. Door het gelach en het lawaai ontwaakte Lagumina met een schok, en daar hij akelig gedroomd had van het examen, nam hij het boek van onder zijn hoofd weg en begon te lezen met slaperige oogen. Maar de boosdoeners brachten Signor Ardelli, gezeten op een ezel, in triumf naar hem toe, en advocaat Mesciardi wees Signor Ardelli, die van de grootte van Quagliola was, maar een hoofd als Goliath had, op den lezenden Lagumina met de woorden: „Zie daar den nieuwen gast, wij hebben hem tot prior van het klooster aangewezen."

    Glimlachend stond Lagumina op: „Dat is waar, zeide hij, „maar ik heb dadelijk gezegd, dat ik het prioraat niet kon aanvaarden. Gij ziet zelf hoe ik studeeren moet! Al lezend had ik niet eens bemerkt dat het al haast donker is geworden.

    „Gij zult met dat lezen in den schemer stellig uw oogen bederven, dat voorspel ik u", merkte Quagliola met een ernstig gezicht op.

    Zondagmorgen.

    Ja, zoo was het, hij had zich voorgenomen geen dag, geen minuut te verliezen. Maar gisteravond had hij immers besloten om niet voor Maandag met het werk te beginnen! Juist, en om zich vandaag aan de berglucht en de omgeving te gewennen. Hoe laat zou het al wel zijn? Negen uur! Wat had hij geslapen! Maar morgen, Maandag, dan zou hij tegen vijf uur opstaan.

    Hij stapte uit het bed, kleedde zich, nam een ander boek onder den arm en begaf zich naar het pleintje voor het hotel.

    Daar was het een drukte van belang. Ja, het was werkelijk absoluut onmogelijk om hier op Zondag te studeeren — dat had hij goed ingezien. Tal van dames en heeren waren, in vroolijke stemming, uit verschillende omliggende plaatsen, op ezels naar boven op den berg gekomen. Naast het hotel was tusschen twee boomen een schommel vastgemaakt en beurt om beurt gingen verschillende meisjes omhoog, met kleine angstgilletjes wanneer de schommel een krachtigen duw kreeg van de jongelui, door wie de meisjes, schijnbaar zonder dit te willen of er op te letten, bij het omhoog vliegen hare mooie gekleurde kousen lieten bewonderen.

    Pompeo Lagumina wendde met gefronste wenkbrauwen zijn oogen van dit schouwspel af. Hij behoefde naar geen enkele vrouw meer te kijken. Eén droeg hij er in het hart en dat was voldoende. Wanneer een ernstig man zich eenmaal verloofd heeft, moet hij zijn geliefde getrouw blijven, niet alleen in haar nabijheid, doch ook wanneer zij niet te zamen zijn. Getrouw ook in zijn gedachten. En met een gevoel van teederheid dacht hij aan zijn lieve, zachte Sandrina, die sedert twee jaar verteerde van liefde, in afwachting van den trouwdag — en die voortdurend te worstelen had met hare lastige moeder, welke verlangde dat zij zou trouwen met haren rijken neef, den onnoozelen Mimmino Orrei, door Sandrina aanhoudend bespot en uitgelachen. Arme Sandrina! Maar wat kon hij er aan doen? Zijn hart was groot genoeg, een zee gelijk. Wat zijn hart betrof was hij een Croesus, maar wat het geld betrof…. Ja, Diogenes wierp zelfs den beker weg, om enkel uit de palm van de hand te drinken. Maar Diogenes kon hem in dit geval niet helpen. Wat hem werkelijk helpen kon, was, referendaris van den Raad van State te worden. Als dat gebeurde, dan zou Sandrina’s moeder wel in haar huwelijk met hem toestemmen. Maar hoe kon hij studeeren, hoe zich voorbereiden voor dit vergelijkend examen, daar, in de stad, nadat hij den geheelen dag had zitten werken in het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, met het voortdurend verlangen naar zijn meisje? Neen, dat was volstrekt onmogelijk. Daarvoor was het noodzakelijk dat hij een maand vacantie kreeg en dat hij, ver van Sandrina, op een eenzame plaats zich geheel aan de studie geven kon. Dit kostte echter geld. Wonder boven wonder kwamen Pompeo Lagumina, hier, te midden van al die menschen, niet de tranen in de oogen, toen hij er aan dacht wat Sandrina voor hem had weten te bereiken. Die arme, lieve Sandrina. Wie weet met hoeveel moeite zij, in het geheim, de drie honderd lire had weten te besparen, welke zij hèm gegeven had om hem te doen weggaan, ver van haar, ten einde te gaan studeeren. Wie weet welk een offer zij hem gebracht had!

    Alles hing nu af van dat examen. Haastig opende hij het boek, dat hij onder den arm meegenomen had.

    Daar kwam de advocaat Mesciardi op hem af, die, om Signora Ardelli te plagen, nu zij vandaag zich geheel aan haar man gaf, stond te kijken naar de beenen van de meisjes op den schommel. „Wat is dat nu? vroeg Mesciardi, „moet u nu vandaag hier ook al studeeren? onder al dat lawaai?

    „Gij hebt gelijk, zuchtte Lagumina, „het is onmogelijk; het lijkt wel of ons klooster vandaag bezocht is door een inval van demonen!

    Hij lachte. Alweer zoo’n mooie, klassieke frase. Daar was hij sterk in. Zij kwamen zoo telkens tot hem, zoo maar, als invallende gedachten. Hij stond op en ging een rustiger plekje opzoeken, ginds op de helling van den berg. Daar was het beter om te studeeren, en zoo mooi, zoo frisch in de schaduw der boomen.

    Plotseling gleed hij uit. Drommels, het was noodig wat voorzichtiger te loopen over al die glibberige blaren. Hij had zich bij den val bezeerd aan het been. En waar was het boek gebleven? Kijk, daar lag het, het was een heel eind naar beneden gegleden, tot ginds bij dien boomstronk.

    Lagumina durfde niet meer opstaan, hij hield zich vast aan een boomtak en probeerde een voet uit te steken naar de plaats, waar het boek lag. Maar dat ging niet. Voorzichtig moest hij probeeren naar beneden te komen. Gelukkig was bij den val zijn bril niet gebroken. Vooruit — voorzichtig. Het was toch wel genoegelijk, zoo zich te laten glijden van den eenen boom naar den anderen. Eindelijk was hij aan den voet van de helling. Bravo, Pompeo, maar nu moet je weer naar boven!

    Want het boek…. ja, waar was het boek gebleven? Hij had daaraan heelemaal niet meer gedacht…. En hoe zou hij het nu weervinden tusschen al die boomen?

    „Als ik het niet terugvind, ben ik een verloren man…. Vooruit, naar boven."

    Hij vond het terug, na ongeveer drie uren wanhopig zoeken, gelukkig … het lag, opengeslagen, onder een hoop

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1