Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Te zijn of niet te zijn?
Te zijn of niet te zijn?
Te zijn of niet te zijn?
Ebook333 pages5 hours

Te zijn of niet te zijn?

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Als Niels Bryde op jonge leeftijd wees wordt, adopteert een predikant hem. Niels kent maar twee boeken, de Bijbel en de verhalen van Duizend en één nacht. Maar de predikant ontdekt al snel dat Niels een slimme, leergierige jongen is. Hoe meer hij te weten komt over de wereld, hoe meer Niels zich echter realiseert dat hij zal moeten kiezen tussen de kant van de religie en de kant van de wetenschap. Bovendien leert hij gaandeweg steeds meer verschillende religies kennen, zoals het Jodendom en zelfs het toen relatief nieuwe Mormoonse geloof. Aan Niels de opdracht uit te vinden bij wie hij werkelijk hoort.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 21, 2018
ISBN9788726119275
Te zijn of niet te zijn?

Read more from H.C. Andersen

Related to Te zijn of niet te zijn?

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Te zijn of niet te zijn?

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Te zijn of niet te zijn? - H.C. Andersen

    Te zijn of niet te zijn?

    Original title

    At være eller ikke være

    Translated by P. van Os

    Copyright © 1857, 2018 H.C. Andersen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726119275

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    HOOFDSTUK I.

    DE OUDE PREDIKANT , ,DE BROEDER VAN DEN GENERAAL" EN VERSCHILLENDE MERKWAARDIGE PERSONEN.

    ,,Breng mij een goed boek mee als gij thuis komt, zeide de dochter van den predikant. ,,En breng mij een stouten jongen meé - den zoon van slechte ouders - opdat ik een goed Christen van hem maken kan, voegde de vrouw van den predikant er bij, terwijl de waardige geestelijke zich in het rijtuig plaatste en men hem, uit hoofde van den guren westenwind, goed in zijn mantel wikkelde. De predikant - de oude Japetus Mollerup - zou nog eenmaal Kopenhagen bezoeken, waar hij in geen dertig jaren geweest was. Het is tegenwoordig gemakkelijk er te komen, want er vaart eene stoomboot van Aarhuus derwaarts. Hij was een levendig, goedhartig grijsaard, en een vroom en getrouw verklaarder van Gods woord; - hij had slechts één zwak, en dit was, zoo wij het dan moeten noemen, dat hij sterk rookte, en nog wel zeer slechten tabak: dit was niet te ontkennen en was de eerste indruk, dien hij altijd maakte. Ieder gedeelte zijner kleeding, tot het geringste artikel toe, was met dezen tabaksrook zoo doortrokken, dat, bijaldien het over alle zeeën in de wereld gezonden was, het steeds den reuk van den sterken, viezen, geliefkoosden knaster zou behouden hebben, ofschoon het ter plaatse, waar hij bij zijne aankomst te Kopenhagen het eerst zijn intrek nam, weinig kans had van opgemerkt te worden: het was in Regentsen ¹ ), bij een bloedverwant, die aldaar student was en die bovendien in de zelfde kamers woonde, welke Japetus Mollerup in zijn studententijd met een commensaal bewoond had. In deze twee kamers was alles netjes gerangschikt en goed afgestoft; de rokken en broeken waren, voor het gezigt verborgen, in een hoek opgehangen; de boeken stonden in ordelijke rijen, en op de tafel, waarop men in 't algemeen papieren, dictaten, een bord met boterhammen, een inktkoker en ettelijke halsboordjes in jammerlijke verwarring bij elkander kon aanschouwen, was een zindelijk servet, en dit alles was het werk geweest van den student zelven, die toen de bewoner der kamers was - want er waren te veel andere dingen door Poul te bezorgen, die alleen door hem verrigt konden worden. Poul, de algemeene bediende van verscheidene der studenten, een lang, deftig persoon, werd door de geestige kostgangers genoemd ,,een man, die de hoogste standplaats in 's konings Ko

    penhagen bekleedde. Hij was de pedel en tevens de deurwachter van het sterrekundig observatorium boven in den ronden toren: daar woonde hij hooger dan alle gezaghebbenden, uitgezonderd den wachter van den kerktoren. Hij daalde elken morgen van zijne hoogte neder om de laarzen der studenten te poetsen en hunne kleederen te borstelen, en des namiddags ging hij boodschappen doen in de stad, waarbij hij eene goede hulp had in zijn zoontje Niels, die vlug en bij de hand en ook zoo wat een latijnsch scholier was, gelijk wij weldra zullen vernemen. Bij deze gelegenheid was er veel te laten halen : eene flesch punsch, wat goede kaas en worsten van verschillende soort waren een volstrekt vereischte. De geëerde gast van den avond - de oude Japetus - was de eerste die verscheen. Hij was uitgedost in zijn beste kleëren, door een Jutlandschen dorpskleêrmaker gemaakt, die door verschillende districten reisde en, zoo voor de meesters als hunne bedienden, het noodige in het stuk der kleeding verrigtte. De oude predikant zag er in zijn zwarten rok en met zijn zilvergrijs haar ongemeen eerwaardig uit, zijn aangezigt straalde van vreugde, toen hij daar nogmaals in zijne oude welbekende kamers stond en zijnen neef en de zonen van eenige oude vrienden om zich heen zag. ,,Het was zoo vreemd, zeide hij, ,,weder met jonge lieden in die oude schouwplaatsen van vervlogene dagen te zijn. Het is genoegelijk menschen te vinden, die in het leven reeds ver gevorderd zijn en nog in staat om met jonge lieden jong te zijn. Het kleine gezelschap bestond geheel uit Jutlanders, met uitzondering van eenen, en dezen had men wel voor den syndicus van het gilde der studenten kunnen aanzien. Hij was een vriend van den neef en was vroeger door den ouden predikant voor de hooge school opgeleid, en om deze reden was hij genoodigd om van de partij te zijn. Hij werd de ,,broeder van den generaal genoemd - en wie was hij, en wie was de Generaal? Nu, deze laatste was slechts generaal bij verkorting - het is zoo langdradig, ,,Commissaris generaal bij het leger te zeggen, dat hij zich maar ,,generaal en zijne vrouw ,mevrouw generaalsche liet noemen. Het was door haar - en door het kanaal harer familiebetrekkingen - dat hij iemand geworden was - de broeder daarentegen was geen kanaal gevolgd; hij was een soort van genie; zijn vermogen en, erger nog, zijne uitzigten in de toekomst, waren te gronde gegaan in gewaagde uitvindingen, die niet beter waren dan zeepbellen en die bij gevolg zich in niets hadden opgelost. De natuur had hem bestemd om een beschermer der kunsten, een Maecenas, te worden, om voor het schoone te leven - maar niemand kan van het schoone leven, want dit is weldra opgeteerd. Thans verdiende hij zijn sober onderhoud met het corrigeren van drukproeven en door op verkoopingen oude boe|ken en platen van waarde te koopen, die hij weder aan verzamelaars verkocht. Hij bezat doorgaans eene ruime mate van opgeruimdheidheid en kon dikwijls, zelfs wanneer hij de donkere zijde der dingen in deze wereld beschouwde, om deze, om zich zelven en om zijn broeder ,den generaal lagchen, maar er waren tijden - wanneer hij in de treurigste stemming verviel, blijkbaar naar ligchaam en ziel overstelpt, dan was hij geheel en al ongesteld, vermeed iedereen en bleef in zijne eenzame kamer opgesloten; maar wanneer die aanval van zwaarmoedigheid voorbij was, werd hij dubbel vrolijk en lachte om zich zelven wegens zijne voorbij gegane neêrslagtigheid. Dezen avond was hij de opgeruimdste van allen. Toen de punsch binnen gebragt was, kon men den ouden predikant slechts tot het nemen van één glas bewegen - hij vreesde te zeer opgewonden te worden. Hij vond het zoo heel aangenaam, in Kopenhagen te zijn - zich onder de spelers in de opwekkende tooneelen van het bedrijvige leven aldaar te mengen. Kopenhagen had vele voordeelen; maar de hooge huizen, de naauwe straten, de overburen, de huisgezinnen in de boven- en benedenverdiepingen - dit alles geleek, dacht hem, wat al te veel op Noachs ark. ,,Maar men kan desniettegenstaande vrij en genoegelijk leven, zeide de broeder van den generaal, wien wij ook even goed zijn eigen naam, ,, Herr Svane, kunnen geven. ,,Ik hoop dat mijn oude vriend mij eens in mijne kleine woning zal komen bezoeken; ze is achter in een huis, maar heeft een uitzigt, dat in Venetië niet overtroffen zou kunnen wordefi. Het groote kanaal van Knippelsbro naar Toldboden ligt onmiddellijk onder mijn raam; de wateren van den Rijn zelven zijn niet zoo helder en groen als die van dit kanaal; men ziet ook den Holm, de dokken en timmerwerven, en torens en schepen in menigte. ,,Heden mijn tijd! riep de predikant uit, ,,nu ja, ik wil dat alles gaarne eens zien, en ik zal u zeker een bezoek brengen. Maar wat hebt gij tegenwoordig om handen? Hebt gij geene geregelde bezigheid? ,,Ik ben druk met vallende sterren bezig! antwoordde Herr Svane. ,,Mijne denkbeelden komen als bliksemstralen bij mij op en gaan even zoo voorbij. Ik denk over een treurspel, maar ik heb het niet geschreven; ik verzamel bouwstoffen voor een ,,Volksboek, dat nooit in handschrift zal zijn voordat . . . ,,En het treurspel dat gij nog niet geschreven hebt? ,,Het is een treurspel, waarin niemand sterft, maar waarin de held wegkwijnt, zoo als men kan wegkwijnen zonder juist het leven te verliezen, als dat heengaat, komt er een einde aan het kwijnen en aan het treurspel meteen. Het onderwerp van mijn treurspel is AMBROSIUS STUB, de deensche dichter, die zulke zoetvloeijende verzen schreef; hij, die als hofnar naar de feestmalen van de Funensche edelen ging en voor grappenmaker speelde voor lieden, die in genie en geest ver beneden hem stonden. Maar het zal niet geschreven worden; ik heb het binnen mij en schep er zelf vermaak in zonder het gewawel van andere lieden er over te hooren. ,,Maar gij moest het toch op schrift stellen, al zou het er ook altijd blijven !" zeide de oude predikant. ,,Het zou nutteloos zijn ! Hoe veel ligt er niet aan een kant, verwaarloosd en vergeten, waarvan het nieuwe geslacht weinig droomt! Het zou misschien eene prijselijke daad zijn, zulk een werk uit te geven als ,,Eenewederopwekking van vergeten schrijvers," - het goede op te disschen dat vergeten is, maar het niet had moeten zijn. Gij ziet, hier is een denkbeeld eene vallende ster, zoo als weldra uitgebluscht wordt. Maar wij spraken er van dat gij mij een bezoek zoudt brengen. Kunnen wij niet een tijd bepalen om de belangwekkende voorwerpen in mijn huis te zien? Het is eene soort van vogelkooi, een luchtbol; het is volkomen een winkel van oude rariteiten. ,,Dan moet het met Hoffmanns oogen bezien worden, zeide iemand van het gezelschap.

    ,,O, ik vertrouw dat ik genoeg te zien zal vinden, merkte de predikant aan. ,,En hier komt de best mogelijke gids aan, Herr Svane, toen de kleine Niels, de zoon van Poul uit den ronden toren, met eene karaf water binnen kwam. ,,Dit is mijn doopzoon, voegde hij er bij. ,,Ben ik uw gevader niet, mijn jongen? Niels knikte toestemmend en glimlachte. ,,Hij kent de ,,Duizend en een Nacht, en Latijn op den koop toe. ,,Anders mogt hij zich niet vermeten dezen geleerden grond te betreden, werd er aangemerkt. Het was zeer ligt te bespeuren dat het kind levendig en vlug was. De jonge lieden hadden eene bijzondere genegenheid voor hem opgevat; hij had lust voor het lezen en de bekwaamheid om vlug te leeren; hij kon een aantal verzen van buiten - ja zelfs eene der oden van Horatius: men had hem eens ,,Maecenas atavis edite regibus voorgelegd en hem gezegd: ,,Als gij dit van buiten kunt leeren en het den heelen weg over van den ronden toren af in uw hoofd kunt houden, zult gij een heele latinist zijn en het regt hebben om hier - in de sterkte der geleerdheid - te komen, ten einde ons boter en pekelharing te brengen! De knaap las en leerde de ode, en van dien tijd af aan werd hij een Latinist genoemd, en ieder der studenten beschouwde zich zelven als zijn Maecenas. ,,Hij is de jongste latijnsche scholier onder ons, zeiden zij, terwijl zij hem een half glas punsch inschonken, maar hij was daarvoor verpligt zijne ode van Horatius op te zeggen, hetgeen hij naauwkeurig en zonder eenige hapering deed.

    ' zeide

    ,,Hij zal zijn fortuin maken, zeide Herr Svane, ,,niet omdat hij mijn peetzoon, maar omdat hij van hooge geboorte is, en die brengt het ver. Hij werd zoo hoog geboren als iemand maar geboren kan worden; hij zag het eerste levenslicht daar ginds boven in den ronden toren, waar hij nu met zijn vader woont en naar de sterren ziet. Zijne moeder is dood. Den volgenden voormiddag moest Niels op een bepaald uur in ,,Old Avlsgaard zijn, waar de eerw. Japetus Mollerup logeerde, en hem van daar te elf uren den weg wijzen naar Herr Svane. Zoodanig was de afspraak, en op Niels kon men staat maken. Niet later dan negen uren dien avond verliet de waardige geestelijke het gezelschap, want hij gevoelde zich vermoeid, maar morgen - ach! wat zou die dag aanbrengen? Daarover gingen de gedachten van den goeden predikant, terwijl hij zich in ,,Old Avlsgaard op zijn bed neerlegde. Daarover gingen ook de gedachten van den kleinen Niels, terwijl hij met zijnen vader de trappen opklom naar de kleine kamer boven in den ronden toren, waarin zij woonden. Wat moet die dag van morgen altijd aanbrengen? 't Is goed dat wij dit nooit kunnen weten. Hier werd hij een oordeelsdag - een dag van overgroot gewigt - een dag van leven en dood in meer dan eene beteekenis. Herr Svane woonde, gelijk wij gezegd hebben, achter in een huis in Amalia-straat nabij de plaats, waar thans het Casino gebouwd is. Een naauwe en niet al te zindelijke keukentrap leidde naar een zeer bekrompen portaal, dat nog kleiner leek dan het was, omdat het overladen was met eene verscheidenheid van voorwerpen, die aldaar geplaatst waren; 't was alles behalve genoegelijk - men zou gedacht hebben, dat het de wekelijksche schoonmaakdag, zaturdag, of liever dat het gezin aan 't verhuizen was, en alles daarom overhoop lag; maar 't was alle dagen het zelfde - en door dezen armzaligen toegang, waar bovendien slechts een flaauw schemerlicht te zien was, trad men de kleine kamers van Herr Svane binnen. Zijne woonkamer, hoe klein ze ook was, had echter iets vrij behagelijks over zich de muren waren geheel beplakt met prenten en verzen, zoo als men wel op oude schermen ziet, koddige advertentiën, uit couranten geknipt, anecdoten en gedichtjes waren door elkander te midden van gekleurde en ongekleurde platen geplaatst; boekenkasten, die zich van den vloer tot den zolder uitstrekten, en met boeken gevuld waren, stonden aan beide zijden van het eenige, maar zeer groote raam, waarover ranken van frisch klimop geleid waren, die aldus een groenen krans vormden. Het gezigt uit dit raam strekte zich uit over Pakhuuspladsen, het breede zoute water, Nyholm, met zijn kraan, met zijne groote gebouwen, zijne bladerrijke boomen en groenen grasgrond, een meer dat in de Oostzee uitliep, waarin schepen met volle zeilen binnenliepen. Herr Svane stond daar met een glimlach, die zeide: ,,Dit alles behoort mij! Het is voor mij noodeloos, naar vreemde landen te reizen; de menschen komen uit vreemde landen hier - vlak bij mij!" Hij keek zijn kamertje rond, de deur zijner slaapkamer stond gedeeltelijk open, en alles was zindelijk en net - zijne hospita had er eer van. Men vergat de akelige verwarring buiten in den gang. Een helder wit tafellaken was over eene kleine tafel uitgespreid, waarop een bord stond, ruim beladen met verschillende soorten van gebak; daarachter stond eene kleine, oude, met snijwerk versierde pers, waarop velerlei speelgoed te zien was; men zou zich hebben kunnen verbeelden, dat Herr Svane er voor al de kinderen in de stad speelgoed op nahield. De klok sloeg elf, maar Japetus Mollerup, de oude predikant, was nog niet verschenen, en evenmin was de kleine Niels gekomen, die zijn gids had moeten zijn en die anders zoo stipt en zoo goed te vertrouwen was. De dienstmaagd in het huis, waar Herr Svane woonde, en die gewoon was zijn thee- en koffijwater boven te brengen, was reeds drie maal boven geweest om te vragen of zij de chocolade zou brengen, want dat was de geliefkoosde drank van den waardigen predikant. Maar waar bleef hij - en waar bleef Niels? Het sloeg twaalf uren - zeker zouden zij spoedig komen ! Eindelijk hoorde men voetstappen op den trap en een tikken aan de deur - het was de predikant, maar alleen, zonder zijn kleinen gids. Niels was niet bij hem geweest, te vergeefs wachtte hij tot twaalf uren - en daar zijn geduld toen nagenoeg uitgeput was, had hij den weg zelf gezocht. Wat kon de reden zijn dat Niels, die gewoonlijk zoo stipt op den tijd paste, zich niet vertoond had? Zijne boodschap van heden was voorzeker zijne eerste gedachte des morgens vroeg geweest, zijn vader had er insgelijks aan gedacht - en toch . . . . Hoe was deze zaak te verklaren? Er was eene reden voor, waarvan noch de predikant noch Herr Svane het minste vermoeden had. Een geleerde professor zeide in eene zijner voorlezingen, waarin hij een denkbeeld van het wondervolle zamenstel des menschelijken ligchaams wilde geven:

    ,,De hersenen zijn de zetel der ziel - dit is te zeggen de voornaamste: het ruggemerg is slechts het groote kanaal, waardoor de bevelen, die zij geeft, uitgevoerd worden; van daar gaan de electro-magnetische draden der zenuwen uit. Het brein beveelt; Ik wil dit of dat - dan wordt de machinerie in beweging gebragt de leden volbrengen hunne taak, en daarmede heeft het verstand weinig of niets te maken; het heeft niets om aan te denken. De voet wordt opgeheven en in beweging gebragt - de indruk is gegeven - de leden gehoorzamen de voorgeschreven bevelen totdat er nieuwe uitgevaardigd worden; maar inmiddels begeeft de ziel zich aan anderen arbeid en denkt aan het verledene en aan de toekomst."

    Het is eene niet geringe zaak dat wij van het eene uur tot het andere leven, maar, wat een wonder is, wij zijn er zoo zeer aan gewoon, dat wij er nooit aan denken. In allen gevalle deed Poul van den ronden toren dit niet, toen hij in den vroegen morgen uitging en op de straat stilstond, onzeker of hij regts of links zou gaan. Hij had in beide rigtingen boodschappen te verrigten. Hij bleef, zoo als gezegd is, een oogenblik stilstaan - de ziel had hare bevelen niet aan de leden gegeven of zij den weg naar de regter of linker zijde zouden inslaan - beide waren voor de hand - en wel nu! er moet eene nog hoogere magt zijn dan de geest die beveelt - Poul keerde zich links, en zoo gebeurde er een voorval van het grootste aanbelang voor hem zelven, voor zijn zoon en voor al degenen, die deze bladen lezen.

    Hoe veel kan er afhangen van de beslissing van een enkel oogenblik, of men zich regts of links zal wenden ! Het bevel was nu gegeven - de voeten waren in beweging - een groot plakkaat, waarop de gedaante van een os was afgebeeld, hing daar vlak boven, even om den hoek - hij moest er een oogenblik naar zien maar hoe zwaarwigtig werd dat oogenblik! De man ging den hoek om de zijstraat in, en daar - net alsof het met opzet neêrgeworpen was - viel op dat oogenblik een raam van de derde verdieping uit de hand eener dienstmeid en trof den armen Poul op het hoofd! Hij viel ter aarde - niet dood, maar met eene wond, erg genoeg om den dood te veroorzaken. Men snelde toe om hem hulp te verleenen; hij werd eerst bij een barbier in de nabijheid en toen naar het hospitaal gebragt, waar een der jonge geneesheeren hem herkende als tot Regentsen te behooren. Toen Niels gereed was om naar Avlsgaard te gaan, en met dat oogmerk den toren ging verlaten, kwam een jongen naar hem toe en zag hem strak aan. ,,Waarom kijkt gij mij zoo aan? vroeg hij. ,,Omdat uw vader door een raam gedood is - gij weet het heel wel. ,,Gij spreekt geen enkel woord waarheid. ,,Wat! wilt gij mij van een leugen beschuldigen? Niels was zeer ontsteld, maar toch was er iets in het voorkomen van den knaap, dat hem verhinderde hem te gelooven, en hij zou naar ,,Old Avlsgaard gegaan zijn, zoo niet moeder Börre, de appelvrouw, die aan den ingang van den toren zat en fruit verkocht, den vreemden knaap naauwkeurig ondervraagd, en, na de vreeselijke bijzonderheden vernomen te hebben, Niels beangst gemaakt had, wien zij raadde zijne boodschap bij den predikant in den loop te laten en zich naar zijn vader te spoeden, wien zeker 't een of ander ongeluk overkomen was. Niels liep zoo hard hij kon naar hethospitaal, maar toen hij daar aankwam, was zijn arme vader dood ! Japetus Mollerup en Herr Svane zaten te zamen in een genoegelijk gesprek verdiept en hadden juist den laatsten kop chocolade genuttigd. Herr Svane verklaarde dat Niels niet ziek kon zijn, want in dat geval zou zijn vader in zijne plaats gekomen zijn - er moest iets anders gebeurd zijn. ,,Misschien waren er honden op straat, want daar is hij schrikkelijk bang voor, zeide Herr Svane. ,,Hij zal een omweg maken, hoe lang die ook zijn mag, om een hond te ontwijken - hij is alleen een lafaard, waar dat dier in het spel komt. Op dat oogenblik ging de deur open en Niels kwam schreijende en snikkende binnen. ,,Mijn vader is gedood! waren de eerste woorden die hij uitbragt, en het duurde eenigen tijd eer zij, te midden van zijn snikken, de geheele treurige geschiedenis uit hem konden krijgen. Het is hartbrekend, een arm lijdend kind te zien, te weten dat het zonder vrienden gelaten is, en dat het daarvan zelfbewustheid heeft. ,,Arme jongen, arme jongen ! riep de oude predikant uit, en deed navraag naar de bloedverwanten die hij had, en welke woning hij nu in de stad zoude hebben. ,,Hij heeft er geene! hernam de predikant; ,,niemand, tot wien hij zich kan wenden! Gods wegen zijn onnaspeurlijk!" en de oude man zag het kind met deerIllS 3.311. Niels was inderdaad geheel en al zonder toevlugt; liefdadige menschen of het armhuis - wij noemen ze niet bij elkander bij wijze van contrast - moesten hem opnemen.

    De woorden zijner vrouw toen hij van huis ging: ,,Breng mij een ondeugenden jongen mede, opdat ik een goed Christen van hem maken kan " kwamen den goeden predikant eensklaps voor den geest, maar Niels was geen ondeugende jongen, en hij was ook niet de zoon van ontaarde ouders, voor zoo ver hij vernemen kon.

    Japetus Mollerup was sedert den vorigen avondjegens Niels gunstig gestemd geweest - het scheen een vlug, verstandig knaapje te zijn en toonde een goed geheugen te bezitten, naardien hij eene geheele ode van Horatius kon opzeggen. Hij was in een zoo verlaten toestand - in zulke droefenis - achtergelaten, dat, was hij maar een verwaarloosd kind - ,,een ondeugende jongen geweest, de waardige man hem terstond tot zich genomen zou hebben , maar onder de bestaande omstandigheden aarzelde hij uit louter naauwgezetheid van geweten. Hij wist wel dat de goede vrouw met zijne keuze en handelwijze volkomen tevreden zou geweest zijn; zij geleek, zonder het te weten, op de leerlingen van Pythagoras, die de uitspraken huns meesters stilzwijgend geloofden, en als er iets twijfelachtigs ter bane kwam, de zaak opgaven met de woorden: ,,hij heeft het zelf gezegd; wat het hoofd van het gezin in de pastorij zeide was aldaar wet zou hij in dit geval van zijne magt gebruik maken en met volkomene onafhankelijkheid te werk gaan? Hij overdacht beide zijden van het vraagstuk en deelde eindelijk zijne gedachten aan Herr Svane mede.

    ,,Zeer goed, zeer goed, waarlijk! zeide die heer, na het verslag zijns vriends omtrent den hem opgedragen last en zijne denkbeelden nopens de vervulling daarvan aangehoord te hebben , maar hij kon niet nalaten te lagchen over de naauwgezetheid van den waardigen man en zijn streng vasthouden aan de letter zijner belofte. ,,Dus verlangt gij een slechten knaap, vervolgde hij; ,,een zeer onzedelijk, bedorven kind? De Heer heeft het wijzer beschikt. Schijnt het niet alsof Hij zelf u had aangeboden wat gij zocht - maar het u in eene betere gedaante gegeven? Gij moet volstrekt iets verkeerds hebben om te verbeteren, schijnt het, iets om te hervormen - wel nu, er is hier genoeg te doen. Hij heeft wel een weinigje van den duivel in hem; is dat niet waar, Niels? Desniettemin zal hij u eer aandoen. Kom, gij zult mijne welsprekendheid niet ontgaan voordat gij zegt dat gij hem wilt nemen. Als zijn gevader heb ik aan de doopvont beloofd te zorgen voor zijne christelijke opvoeding. Zijne ouders hebben dien pligt verzuimd; daarom komt die des te dringender op mij neér. Japetus Mollerup dacht over de zaak na - hij scheen jegens het kind minzaam gestemd - maar kon niet tot een besluit komen. Herr Svane bepleitte de zaak in scherts en in ernst. ,,Niemand weet in wiens handen de knaap hier in de stad kan vallen; talent is eene goede gave, wanneer het behoorlijk wordt aangekweekt, maar anders - kom nu - hij is een aardige, vlugge knaap, en er is genoeg van den duivel in hem ! De tranen, die den armen knaap in de oogen stonden, zetteden aan de woorden van zijn begunstiger niet weinig gewigt bij , en het besluit van den goeden predikant was genomen. Hij gevoelde dat hij het voor zijne vrouw en zijn geweten kon verantwoorden, dat hij de zorg voor dat kind op zich nam,

    Niels zou dus Kopenhagen verlaten om zijnen beschermer naar Jutland te vergezellen en tot een stil landleven in het huis van den predikant op de heide over te gaan.

    Het was een verwonderlijk geluk te midden zijner ongelukken, zeide iedereen, en ook Niels gevoelde in zijn jeugdig hart dat het zoo was. De nieuwheid voor hem, de plotselinge verandering in zijnen toestand hielden zijne gedachten bezig, en na bij zijns vaders kist bitterlijk geweend te hebben, bezocht de zonneschijn op nieuw zijn jeugdig gemoed. Hij zeide vaarwel aan zijne vrienden in Regentsen en den ronden toren, zijne hooge woning. Ach ! deze bevatte in ééne som zijn geheele leven en verledene loopbaan, en daarom moeten wij, alvorens onze reis met hem te beginnen ver van de plaats, waar geen vooruitzigt van de toekomst in zijne ziel gewekt was, even als hij bekend worden met die woonplaats zijn er kinderjaren, waarvan hij eene dierbare herinnering medenam naar de afgelegene heide en naderhand door al de wisselvalligheden des levens.

    Wij zullen den ronden toren met hem beklimmen, en wanneer wij dien verlaten, zullen wij een duidelijker denkbeeld van den kleinen Niels hebben.

    HOOFDSTUK II.

    De ronde toren.

    Iedereen te Kopenhagen kent den ronden toren, en de bewoners der andere steden en van het land kennen hem ten minste door middel van den Almanak, waarin hij als houtsnede op het titelblad staat. Het is wel bekend dat koning Christiaan de vierde, aan wiens onsterfelijken roem Ewald en Hartmann de gulden schatting hunner muze hebben toegevoegd, den ronden toren bouwde als een observatorium voor Denemarkens grootste vermaardheid, Tycho Brahé, die gedurende de minderjarigheid van den zelfden monarch verpligt was geweest zijn vaderland te verlaten. S Binnen dezen toren is geen opgang met een trap; men bereikt den top met een breeden, draaijenden, steenen gang, zoo effen en schuin oploopende, dat de russische czaar Peter de Groote eens in een rijtuig met vier paarden naar den top reed, toen hij dien bereikte, beval hij aan een zijner volgelingen zich naar beneden te werpen, en de man zou het gedaan hebben, zoo hij hierin niet door den deenschen koning verhinderd was. ,,Zou uw volk zoo gehoorzaam zijn? vroeg de czaar. ,,Ik zou zulk een bevel niet geven, antwoordde de koning. ,,Maar ik weet, ten aanzien mijner onderdanen - zelfs de armsten onder hen - dat ik mijn hoofd op zijn schoot zou kunnen leggen en in veiligheid slapen." Dus luidt het verhaal - en zoo het een verdichtsel is, is het ten minste streelend voor ons Denen. Het zoontje van den portier, dat daar boven woonde, geloofde het als een

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1