Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De avonturen van Pinokkio
De avonturen van Pinokkio
De avonturen van Pinokkio
Ebook171 pages2 hours

De avonturen van Pinokkio

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De Toscaanse houtbewerker Geppetto vervaardigt de levende marionet Pinnokio uit pratend hout. Pinokkio is ondeugend: hij luistert niet naar zijn vader, houdt zich niet aan zijn beloftes en komt daarom keer op keer in de problemen. Hij is alleen maar op zoek naar plezier totdat hij beseft dat hij zal moeten leren om ook aan anderen te denken wil hij een echt mens worden. De avonturen van Pinokkio is het bestverkochte Italiaanse boek ooit.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 17, 2018
ISBN9788726130256
De avonturen van Pinokkio
Author

Carlo Collodi

Carlo Collodi is the pen name of Italian author Carlo Lorenzini, creator of the beloved children’s character, Pinocchio. A Tuscan who fought in Italy’s wars of unification, Collodi was already a famous novelist and popular translator of French fairy tales when he began to contribute chapters in the life of a marionette to Italy’s first newspaper for children, Il Giornale per i Bambini. The adventures of the disobedient puppet were an immediate success and Pinocchio’s story has been translated and adapted numerous times, including the classic 1940 animated production from Walt Disney. Collodi died in 1890.

Related to De avonturen van Pinokkio

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for De avonturen van Pinokkio

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De avonturen van Pinokkio - Carlo Collodi

    I.

    Hoe Baas Kers, de timmerman, een stuk hout vond dat als ’n kindje schreide en lachte.

    — Er was eens…

    — Een koning! hoor ik mijn jonge lezers zeggen.

    — Misgeraden, jongens! Er was eens… ’n stuk hout.

    Een niet mooi en kostbaar — zoo maar ’n eenvoudig stuk hout, van ’t goedkoop soortje, dat men gebruikt om vuur aan te leggen.

    ’t Is me een raadsel, hoe ’t ging; maar zekeren dag kwam dat stuk hout terecht in de werkplaats van een ouden timmerman, die eigenlijk Baas Antonio heette, maar door groot en klein Baas kers genoemd werd, omdat zijn neus altijd glom en rood zag als ’n sappige meikriek.

    Baas Kers was heel blij toen hij dat stuk hout in ’t oog kreeg.

    — Juist van pas; ’k zal er een tafelpoot van maken, zeide hij binnensmonds.

    En hij wreef zich de handen, en nam, zonder zich lang te bedenken, een bijl, om de schors eraf te slaan en ’t stuk hout ’n beetje fatsoen te geven.

    Maar nauwelijks hief hij den arm op, voor den eersten slag, of hij hoorde een pieperig stemmetje, dat zei:

    — Niet hard slaan, als ’t u belieft!

    Wie beschrijft nu de verbazing van den goeden Kers!

    Hij keek rond in alle hoeken van de werkplaats, om te zien, waar dat stemmetje vandaan kwam, doch er was niemand te vinden. Hij keek onder de schaafbank — niemand!… onder eene kast, die gewoonlijk gesloten was, — niemand!… in de mand met krullen en zaagmeel — niemand!… Toen gooide hij driftig de deur van zijn winkel open en keek de straat op — niemand!…

    — Oudje, zei nu Baas Kers tot zich-zelf, ge hebt gedroomd! Kom, gauw aan ’t werk.

    Hij greep weer naar de bijl en gaf een harden slag op ’t stuk hout.

    — Au!… Wat doet ge me pijn!… klaagde nu hetzelfde pieperig stemmetje.

    Nu wist Baas Kers waarlijk niet meer wat er van te denken; erg beteuterd, de oogen verbazend wijd opengespalkt, de tong uit den mond, zooals in den ouden tijd, de «gaper» van een apotheek, bleef hij staan.

    Nauwelijks weer tot spreken in staat, stamelde hij, nog rillend van angst:

    — Waar mag, in ’s hemels naam, die stem, welke «au!…» roept, vandaan komen? Er is hier geen levende ziel. Zou misschien dat stuk hout geleerd hebben, te weenen en te klagen als ’n bedorven kind?… Dat is toch moeilijk te gelooven. Hier is ’t — ’n heel gewoon stuk hout, niet te goed om er maccaroni of rijst op te koken… Zou er iemand in verscholen zitten? Des te erger voor hem: Baas Antonio laat zich niet voor den gek houden!

    Hij greep ’t stuk hout en sloeg uit alle macht tegen den muur van de werkplaats.

    Toen bracht hij ’t ding aan zijn oor en luisterde scherp, of ’t stemmetje weer klagen zou.

    Baas Kers wachtte twee—drie—vijf minuten, maar hoorde niets.

    Hij krabde zich in de pruik, deed zijn best om te glimlachen en zei:

    — Kom, kom, dat stemmetje bestaat enkel in mijn verbeelding. Niet meer getalmd — aan ’t werk!

    Toch was de oude niet op zijn gemak. Om zijn angst te overwinnen, begon hij een liedje te neuriën, maar ’t ging niet van harte.

    Eindelijk wierp hij zijn bijl terzijde en nam de schaaf, om ’t stuk hout verder glad te maken.

    Maar nauwelijks begon hij te schaven, of ’t stemmetje liet zich weer hooren en zei, ditmaal lachend:

    — Hoû op! schei uit! ge kittelt mij!

    Dit was te veel voor den ouden baas Kers; als door den bliksem getroffen viel hij achterover op den grond en bleef een wijle roerloos liggen.

    Eindelijk kwam hij weer tot bewustzijn en richtte zich half op. Zijn gelaat was vreeselijk ontsteld, en ’t puntje van z’n neus, anders zoo smakelijk-rood, was nu blauw van angst.

    II.

    Baas Kers geeft ’t stuk hout aan zijn vriend Geppetto; deze wil er een harlekijn uit snijden, die kan dansen, schermen en allerlei dwaze sprongen maken.

    Op hetzelfde oogenblik werd er aan de deur geklopt.

    — Binnen! riep de timmerman, die geen kracht had om zich op te richten.

    Een oud mannetje, zeer bewegelijk en nog kras voor zijn leeftijd, trad binnen; hij heette eigenlijk Geppetto, maar werd door de jongens uit de buurt, als ze hem kwaad wilden maken, «Polenta»a) genoemd, uit hoofde van zijn pruik, die de kleur van dat boerengerecht had.

    Geppetto was heel driftig van aard. Wee den kwajongen, die «Polenta» durfde roepen! Het oudje ging dan te keer als een razend-krankzinnige.

    — Goeden morgen, Baas Kers, zei Geppetto; wat ligt ge daar zoo op den grond?

    — Ik geef rekenles aan de… mieren. Hoe komt ge zoo onverwacht hier, kameraad?

    — Op mijn beenen… Ik heb u een dienst te vragen.

    — Tot uw dienst, dat weet ge wel, hernam de timmerman, terwijl hij een poging deed om op te staan.

    — Ik kreeg van den morgen een raren inval.

    — Laat hooren.

    — Ik wil uit hout een harlekijn maken, een prachtigen harlekijn, die danst en schermt, en springt als ’n jong geitje, Met dien harlekijn ga ik de wereld in, om een stuk brood te verdienen, en, als ’t kan, een hartig slokje.

    — Bravo Polenta! riep ’t geheimzinnig stemmetje.

    Toen Geppetto zich «Polenta» hoorde noemen, werd hij rood als een verschgekookte kreeft.

    — Waarom houdt ge me voor den gek? vroeg hij barsch.

    — Wie houdt u voor den gek?

    — Ge hebt mij «Polenta» genoemd!

    — Niet waar!

    — Wat, durft ge ontkennen?

    — Ik heb ’t niet gedaan.

    — Zeker!

    — Neen!

    — Leugenaar!

    Ze werden handgemeen, grepen elkander bij ’t haar, krabden en beten als dolle katten en sloegen elkaar een blauw oog.

    Toen ’t gevecht was afgeloopen, had Baas Kers de gele pruik van Geppetto in de hand, en hield Geppetto de grijze pruik van den timmerman tusschen zijn tanden geklemd.

    — Geef mijn pruik terug! bulderde Antonio.

    — Geef de mijne terug, en loop dan naar de maan!

    Toen elk der beide kampioenen zijn eigendom had teruggekregen, gaven ze malkaar de hand en zwoeren elkander eeuwige vriendschap.

    — Welnu, kameraad Geppetto, vroeg de timmerman, om te kennen te geven, dat ’t met den vrede ernstig gemeend was, waarmee kan ik u dienen?

    — Ik zou graag wat hout hebben, om er mijn harlekijn van te maken. Kan ik dat krijgen?

    Heel blij, er zoo gemakkelijk af te komen, nam Baas Antonio het stuk hout, dat hem zoo’n schrik op ’t lijf had gejaagd, van de schaafbank; maar toen hij ’t zijn vriend wilde geven, maakte het een soort van luchtsprong, wipte uit zijn handen en kwam met ’n harden slag tegen de knokige beenen van Geppetto terecht.

    — Aardige manier om iemand een dienst te bewijzen! riep het oudje verstoord. Ge hebt me een been gebroken!

    — Dat heb ik niet gedaan!

    — Ik-zelf dan?…

    — Dat stuk hout alléén is er de schuld van.

    — Natuurlijk; maar gij hebt ’t tegen mijn been gegooid.

    — Niet waar!

    — Verstokte leugenaar!

    — Geppetto, maak me niet boos, of ik noem u «Polenta»! — Ezel!

    — Polenta!

    — Knol!

    — Polenta!

    — Leelijke aap!

    — Polenta!

    Toen Geppetto zich voor de derde maal «Polenta» hoorde noemen, verloor hij alle koelbloedigheid. Als ’n echte kemphaan ging hij los op zijn tegenstander, en de vechtpartij begon weer. Na verloop van een paar minuten, toen ze ophielden, had baas Antonio twee schrammen méér op den neus, en de andere twee knoopen minder aan zijn buis. Maar nu de rekening vereffend was, gaven ze elkaar de hand en zwoeren, dat ze «eeuwig» vrienden zouden blijven.

    Geppetto nam ’t stuk hout, dankte baas Antonio en strompelde weg.

    III.

    Geppetto komt thuis en begint onmiddellijk aan zijn harlekijn te werken, wien hij den naam Pinokkio geeft. Eerste guiterijen van den harlekijn.

    Geppetto bewoonde een schaars verlicht kamertje. Men zag er geen andere meubels dan een zwak-lendigen stoel, een kreupele tafel en ’n smerig bed. Op den achtergrond van het vertrekje zag men een haard, waar vuur op brandde; maar ’t vuur was geschilderd; op ’t vuur een dampenden ketel, maar de ketel was, evenals ’t vuur, geschilderd…

    Nauwelijks was Geppetto thuis gekomen, of hij nam zijne werktuigen en begon aan ’t stuk hout te snijden.

    — Hoe zal ik mijn harlekijn noemen? vroeg hij zich af. Ik weet ’t al: Pinokkio! Die naam zal hem geluk aanbrengen. Ik heb ’n heele familie gekend, die Pinokkio heette; zij bestond uit papa Pinokkio, mama Pinokkio en de kleine Pinokkio’s; hunne zaken gingen opperbest… de rijkste van allen was ’n onverbeterlijk schooier.

    Nu de naam gevonden was, begon ’t werk voorgoed. Eerst maakte Polenta ’t haar van den harlekijn, en ’t voorhoofd en de oogen.

    Maar wie beschrijft de verbazing, die zich van hem meester maakte, toen hij zag, dat de oogen leefden en hem aanstaarden!

    Eindelijk werd hij boos.

    — Leelijke houten oogen, bromde hij, waarom kijkt ge mij aan?

    Geen antwoord.

    Na de oogen kwam de beurt aan den neus; maar nauwelijks was de neus afgewerkt, of hij — de neus — werd langer en langer, en nog eens langer, misselijk, eindeloos lang!

    De ongelukkige Geppetto bleef den neus maar afkorten, maar ’t hielp geen zier.

    Na den neus maakte hij den mond.

    Maar de mond was nog niet afgewerkt, of hij begon reeds spottend te lachen.

    — Hou op met dat gelach! schreeuwde Geppetto.

    Maar ’t was alsof hij tot een muur sprak.

    — Nog eens, hou me niet langer voor den gek, of…

    De mond lachte niet meer, maar stak heel onbeleefd de tong uit. Geppetto hield zich alsof hij ’t niet zag en zette zoo kalm mogelijk zijn werk voort. Na den mond maakte hij de kin, en daarna den hals, den buik, de armen en de handen.

    Nauwelijks waren deze laatste gereed, of Geppetto voelde zich de pruik afnemen, en de oogen opslaande, zag hij de gele pruik in de handen van den harlekijn.

    — Pinokkio, huilde hij nu, geef terug die pruik!

    Maar instede van ze terug te geven, zette Pinokkio zich-zelf de pruik op ’t hoofd, dat heelemaal erin verdween.

    Dat bewijs van onbeschaamdheid maakte Geppetto erg bedroefd.

    — Kleine deugniet, zeide hij tot Pinokkio, nauwelijks zijt ge ter wereld, en reeds komt ge op grove wijze te kort aan den eerbied, uw vader verschuldigd. ’n Slecht begin, mijn jongen!

    Zoo sprekende wischte hij zich een traan uit het oog.

    De beenen en voeten van den harlekijn moesten nog gemaakt worden.

    Maar nauwelijks waren ze gereed, of Geppetto kreeg een schop tegen den neus.

    — Ik verdien ’t, mompelde hij; ik had er eerder aan moeten denken, maar nu is ’t te laat…

    Hij nam den harlekijn onder de armen en zette hem op den grond, om te zien, hoe ’t loopen zou gaan.

    Maar Pinokkio’s beenen waren zoo stijf, dat hij zich niet kon roeren. Geppetto nam hem dus vaderlijk bij de hand en hielp hem zoo goed hij kon. Dra had nu Pinokkio zulke vorderingen gemaakt, dat hij alléén door de kamer kon loopen; en zeker oogenblik op den drempel van t huisje gekomen, lachte hij weer spottend en liep zoo hard hij kon de straat op.

    — Houd hem! houd hem! schreeuwde Geppetto.

    Maar de menschen op straat hadden te veel pret; voor de eerste maal in hun leven

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1