Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Charlotte Löwensköld
Charlotte Löwensköld
Charlotte Löwensköld
Ebook324 pages5 hours

Charlotte Löwensköld

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Charlotte Löwensköld (1925) is het tweede deel van de Ring-trilogie die begint met Löwensköldska ringen (1925) en eindigt met Anna Svärd (1928). Zoals in het eerste deel duidelijk werd, rust er een vloek op de Löwensköld-familie. Charlotte Löwensköld gaat over de volgende generaties Löwensköld, een psychologisch diepgaand verhaal dat niet verstoken is van sociaal commentaar, met als hoofdmoot een moeilijke moeder-zoonverhouding. Dan is er nog de liefde van Charlotte voor Karl-Arthur, die beiden Löwensköld bloed hebben. Maar zij worden uit elkaar gedreven; ieder trouwt met een ander.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 21, 2018
ISBN9788726132496
Charlotte Löwensköld
Author

Selma Lagerlöf

Selma Ottilia Lovisa Lagerlöf; 20 November 1858 – 16 March 1940) was a Swedish writer. She published her first novel, Gösta Berling's Saga, at the age of 33. She was the first woman to win the Nobel Prize in Literature, which she was awarded in 1909. Additionally, she was the first woman to be granted a membership in the Swedish Academy in 1914.

Related to Charlotte Löwensköld

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Charlotte Löwensköld

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Charlotte Löwensköld - Selma Lagerlöf

    DE VROUW VAN DEN OVERSTE.

    I.

    In Karlstad woonde eens de vrouw van een Overste die Beate Ekenstedt heette.

    Zij was een Löwensköld van Hedeby en dus een baronesse van geboorte, en ze was zoo gedistingeerd en ze was zoo beminnelijk en ze was zoo ontwikkeld en ze kon verzen maken, die even vermakelijk waren als die van Mevrouw Lenngren.

    Ze was klein van gestalte, maar ze had een goede houding, zooals alle Löwenskölds en een interessant gezicht. Ze had mooie en bekoorlijke woorden voor ieder, die ze ontmoette. Er was iets romantisch over haar, en wie haar eens had ontmoet, kon haar nooit weer vergeten.

    Ze kleedde zich buitengewoon goed en was altijd uitstekend gekapt. En waar zij kwam, was zij het altijd, die de mooiste broche, den meest smaakvollen armband en den sterkst fonkelenden juweelen ring droeg. Zij had ook de kleinste voeten, die een mensch maar hebben kon, en of het nu in de mode was of niet, zij droeg altijd kleine met goudbrokaat bekleede schoenen met hooge hakken.

    Zij woonde in het mooiste huis in Karlstad, en dat stond niet midden tusschen de andere huizen in de nauwe straten, maar buiten aan den oever van den Klarelf, zoodat Mevrouw Beate van uit haar boudoir in de Klarelf kon zien. Ze placht te vertellen, dat zij, op een nacht, toen de heldere maneschijn over de beek lag, den stroomgeest had zien zitten spelen op zijn gouden harp, vlak onder haar venster. En niemand twijfelde er aan,dat ze goed had gezien. Waarom zou de stroomgeest niet een serenade aan Mevrouw Beate Ekenstedt willen brengen, zooals zooveel anderen?

    Alle voorname reizigers, die naar Karlstad kwamen, maakten gewoonlijk aan Mevrouw Ekenstedt hun opwachting. Zij werden dadelijk onuitsprekelijk door haar bekoord, en vonden het hard, dat zij in zoo’n klein stadje begraven zat. Men zei, dat bisschop Tegner een gedicht op haar had gemaakt, en dat de Kroonprins gezegd had, dat ze de bekoorlijkheid van een française had. En zelfs generaal von Essen en anderen, die in den tijd van Gustaaf III geleefd hadden, moesten toestemmen, dat ze nooit zulke feestmalen hadden meegemaakt als die Mevrouw Ekenstedt hun had aangeboden, wat het menu, de bediening en de conversatie betreft.

    Mevrouw Beate had een paar dochters, Eva en Jacquette. Dat waren aardige en vriendelijke meisjes, en ze zouden bewonderd en gezien zijn, waar ze ook kwamen te wonen; maar in Karlstad was er niemand, die ook maar naar haar omkeek. Daar werden ze heelemaal in de schaduw gesteld door haar moeder. Als ze op een bal kwamen, dan wedijverden de jongeheeren om met Mevrouw Beate te mogen dansen, maar Eva en Jacquette bleven zitten. En zooals gezegd is, ’t was niet alleen de stroomgeest, die serenades bracht voor de vensters van ’t huis van de familie Ekenstedt, maar nooit kwam er iemand onder ’t venster van de dochters zingen — altijd onder dat van Mevrouw Beate. Jonge dichters zaten verzen te maken met den titel: „Aan B. E. maar niemand dichtte coupletten: „Aan E. E. of „J. E." Zij die ondeugend wilden zijn, beweerden dat het eens gebeurd was, dat een onderofficier aanzoek gedaan had om de hand van de jonge Eva Ekenstedt, maar dat hij een blauwtje geloopen had, omdat Mevrouw Beate vond, dat hij een slechte smaak had.

    Mevrouw Beate had ook een Overste, een uitstekend braaf man, die zeer gewaardeerd zou zijn geworden, waar hij ook was gekomen, alleen niet in Karlstad. Daar vergeleek men den Overste met zijn vrouw, en wanneer men hem naast haar zag, die zóó stralend, zóó buitengewoon, zóó rijk aan invallen en zóó schitterend levendig was, dan vond men, dat hij er uitzag als een heerenboer. Zij, die als gasten in zijn huis kwamen, hadden nauwelijks lust om te hooren wat hij zei; ’t was alsof ze hem heelemaal niet zagen. Er was geen sprake van, dat Mevrouw Beate al die jonge mannen, die om haar heen zwermden, ook maar de minste ongepaste toenadering zou hebben toegestaan; er was niets op haar houding aan te merken; maar ze dacht er nooit aan om haar man uit zijn schuilhoek naar voren te brengen. Ze vond zeker, dat het voor hem ’t beste was wat onopgemerkt te blijven.

    Maar die bekoorlijke Mevrouw Beate, die gevierde vrouw van den Overste, had niet alleen een man en twee dochters, zij had ook een zoon. En dien zoon had ze lief, hem bewonderde ze, hem bracht ze op den voorgrond bij elke gelegenheid. ’t Was hun, die gasten in ’t Ekenstedtsche huis waren, niet geraden hem te verwaarloozen of voorbij te zien, wanneer ze hoopten nog weer eens genoodigd te worden. Maar ’t valt ook niet te ontkennen, dat Mevrouw Beate reden had om trotsch op haar zoon te zijn. Hij was niet alleen begaafd, maar had ook een innemende manier van zich te bewegen en een aantrekkelijk uiterlijk. Hij was niet onbescheiden of pedant, zooals de meeste verwende kinderen. Hij spijbelde niet, en hij had nooit streken tegenover de leeraren. Hij was meer romantisch aangelegd dan zijn zusters. Voor hij nog acht jaar was, kon hij al heel aardige verzen maken. Hij kon zijn moeder komen vertellen, dat hij den stroomgeest had hooren spelen en de elven zien dansen op de Vosnäswei. Hij had fijne trekken en groote, donkere oogen en hij aardde in alle opzichten naar zijn moeder.

    Hoewel hij ’t hart van Mevrouw Beate geheel innam, kon men toch juist niet zeggen, dat zij een zwakke moeder voor hem was. Karl Artur Ekenstedt leerde ten minste werken. Zij stelde hem hooger dan alle andere schepsels, maar juist daarom paste het hem niet met andere dan de beste rapporten, die er te krijgen waren, van het gymnasium thuis te komen. En iedereen merkte op, dat zoolang Karl Artur in een klasse zat, Mevrouw Beate nooit een van de leeraren, die hem les gaven, uitnoodigde. Neen, men moest niet kunnen zeggen, dat Karl Artur goede rapporten kreeg, omdat hij de zoon was van Mevrouw Ekenstedt, die zulke uitstekende diners gaf. Mevrouw Beate was gedistingeerd en correct.

    Op zijn einddiploma van het gymnasium had Karl Artur: „cum laude", juist als Erik Gustav Geyer in zijn tijd. En ’t admissie-examen voor de universiteit in Uppsala was maar een spelletje voor hem, net als voor Geyer. Mevrouw Beate had den kleinen, dikken professor Geyer vaak ontmoet en was zijn dame aan tafel geweest; en zeker was hij begaafd en beduidend; maar ze kon niet laten te vinden, dat Karl Artur een even helder hoofd had; en hij zou ook wel eens een beroemd professor kunnen worden en ’t zoo ver brengen, dat de Kroonprins Oskar, en de Gouverneur Järta en de vrouw van den Overste Silfverstolpe en alle andere beroemdheden in Uppsala naar zijn voordrachten kwamen luisteren.

    Tegen den herfst in 1826 kwam Karl Artur naar Uppsala. En in dien tijd, zooals in al de jaren, dat hij aan de universiteit was, schreef hij ééns in de week naar huis; maar geen enkele van die brieven werd verscheurd; Mevrouw Beate bewaarde ze. Ze las ze zelf telkens over en op de gewone Zondagmiddagen, als de familie bijeenkwam, was ze gewoon den laatsten brief voor te lezen, dat kon zij gerust doen. Dat waren brieven, waarop zij met recht trotsch kon wezen.

    Mevrouw Beate verdacht eigenlijk de familieleden er van, dat ze verwachtten, dat Karl Artur zich minder voorbeeldig zou gedragen, als hij op eigen voeten kwam te staan. Daarom was het een triomf voor haar hun voor te kunnen lezen, dat Karl Artur goedkoope, gemeubileerde kamers had gehuurd, en hoe hij boter en kaas op de markt kocht om thuis te kunnen eten en hoe hij ’s morgens om vijf uur opstond en twaalf uur per dag werkte. En al die eerbiedige zinswendingen, die hij later in de brieven gebruikte en alle uitingen van bewondering, die hij zijn moeder zond! Mevrouw Beate vroeg er geen betaling voor als ze den domproost Sjöborg, die met een Ekenstedt was getrouwd, of den Raadsheer Ekenstedt, de oom van haar man, of de nichten Stake, die op de markt in het groote hoekhuis woonden, voorlas, dat Karl Artur, die nu in de wereld leefde, nog steeds geloofde, dat zijn moeder een groot dichteres had kunnen worden, als ze het niet als haar plicht had beschouwd voor man en kinderen te leven. Neen, zij vroeg er geen betaling voor, ze deed het graag gratis. Hoe gewend ze ook was aan alle mogelijke soorten van hulde — zulke woorden kon ze niet voorlezen, zonder dat haar de oogen vol tranen schoten.

    Maar de grootste triomf werd Mevrouw Beate tegen kersttijd bereid, toen Karl Artur schreef, dat hij al het geld, dat zijn vader hem had meegegeven, toen hij naar Uppsala ging, niet had gebruikt; maar dat hij ongeveer de helft weer meê terug zou brengen. Toen waren de domproost en de raadsheer heelemaal verbaasd en de oudste van de nichten Stake wilde er een eed op doen, dat zooiets nooit te voren was gebeurd en zeker nooit meer zou gebeuren. De heele familie was het er over eens, dat Karl Artur een wondermensch was.

    Wel was het een groote leegte voor Mevrouw Beate,dat Karl Artur 't grootste gedeelte van ’t jaar aan de universiteit moest zijn; maar ze was immers zóó blij met die brieven, dat ze bijna niet kon wenschen, dat het anders zou zijn. Als hij op een college van den grooten dichter Atterbom, den nieuw-romanticus, was geweest kon hij zoo buitengewoon interessant uitweiden over filosofie en poezie. Zij kon zich niets anders voorstellen dan dat hij eens professor Geyer in roem zou overtreffen. Hij zou misschien een even groot man zijn als Karl Linnaeus. Waarom zou hij niet even wereldberoemd kunnen worden? Of waarom zou hij geen groot dichter kunnen worden? Waarom niet een tweede Tegner? Ach, ach, niemand kan zulk een zaligheid genieten als wie in gedachten feest viert!

    Iedere kerstvacantie en iedere zomervacantie kwam Karl Artur thuis en telkens als ze hem weer zag, vond Mevrouw Beate, dat hij manlijker en mooier was geworden. Maar anders was hij in ’t minst niet veranderd. Zijn houding was even vol aanbidding voor haar, vol eerbied voor zijn vader, even schertsend en vroolijk tegenover zijn zusters.

    Nu en dan kon Mevrouw Beate wat ongeduldig worden, omdat hij daar maar stil in Uppsala bleef en jaar in jaar uit studeerde, zonder dat er eigenlijk iets gebeurde. Maar alle menschen legden haar uit, dat nu Karl Artur dat groote kandidaatsexamen zou doen, hij ruim tijd noodig had vóór hij klaar was. Ze moest er eens over denken wat het zeggen wilde een examen te doen en een diploma te halen voor al die vakken, die aan de universiteit gedoceerd werden: in astronomie, hebreeuwsch en wiskunde! Minder kon het niet. Mevrouw Beate vond, dat het een afschuwelijk examen was, en dat was men met haar eens. Maar dat kon immers niet veranderd worden, alleen ter wille van Karl Artur.

    Laat in den herfst van 1829, toen Karl Artur zijnzevende half jaar in Uppsala doorbracht schreef hij, tot groote vreugde van Mevrouw Beate, dat hij zich had opgegeven voor het tentamen in ’t latijn. Dat was nu wel niet zoo heel moeilijk, schreef hij, maar ’t was toch van groot belang, omdat men dat met goed gevolg gedaan moest hebben, voor men voor het groote examen werd toegelaten.

    Karl Artur maakte heelemaal geen ophef van dat tentamen. Hij zei alleen, dat het prettig zou zijn het achter den rug te hebben. Hij had immers nooit eenige moeite met het latijn gehad, als zooveel anderen, zoodat hij alle reden had om te hopen, dat het goed zou gaan.

    Hij schreef in denzelfden brief, dat dit voor ’t laatst was, dat hij dit jaar aan zijn lieve ouders zou schrijven. Zoodra hij den uitslag van het tentamen wist, was hij van plan naar huis te komen. En den laatsten November geloofde hij zeker, dat hij zijn ouders en zusters zou mogen omhelzen.

    Neen, Karl Artur had heelemaal geen beweging over dat tentamen in ’t latijn gemaakt en daar was hij achteraf blij om; want ’t ging slecht.... hij zakte. De professoren in Uppsala namen de vrijheid hem te laten zakken, hoewel hij „cum laude" had gehad voor alle vakken, toen hij van het gymnasium in Karlstad naar de universiteit werd gezonden.

    Hij was meer verbaasd en verbluft dan eigenlijk vernederd. Hij kon niet anders vinden, dan dat zijn manier om ’t latijn te behandelen heel goed te verdedigen was. Zeker was het ergerlijk thuis te komen als een gezakte, maar hij dacht wel, dat zijn ouders, ten minste zijn moeder, begrijpen zouden, dat dit moest komen door een soort plagerij. De professoren in Uppsala hadden misschien willen toonen, dat zij hooger eischen stelden dan de lectoren in Karlstad of misschien ook hadden zij gevonden, dat het van een al te groote zelfbewustheid getuigde, dat hij geen enkel college geloopen had.

    Er lagen verscheiden dagreizen tusschen Uppsala en Karlstad en hij had den heelen tegenspoed vergeten, toen hij op den dertienden November in de schemering de stadspoort binnenreed. Hij was over zichzelf tevreden, omdat hij precies op den dag kwam, dien hij genoemd had. Hij zat er over te denken, dat zijn moeder nu zeker wel voor het venster in den salon naar hem stond uit te zien en dat zijn zusters zeker bezig waren de koffietafel te dekken.

    Hij reed de heele stad door en was even opgewekt tot hij uit de nauwe kronkelende straten kwam, de wester tak van de beek voor zich zag en het Ekenstedtsche huis vlak aan den oever. Wat in de wereld was hier te doen? ’t Heele huis was verlicht en ’t lag daar stralend als een kerk op kerstmorgen. En sleden vol met menschen in pelsen gehuld, snelden hem voorbij; allen schenen juist naar zijn huis te willen gaan.

    „Ze moeten thuis groot feest hebben," dacht hij en dat vond hij wat lastig. Hij was immers moe van de reis en nu zou hij niet uit kunnen rusten, maar zich moeten verkleeden en de gasten gezelschap houden heel tot middernacht.

    Maar op eens werd hij ongerust.

    „Als Mama maar geen feest heeft aangericht voor dat latijnsche tentamen!"

    Hij vroeg den koetsier naar den ingang van de keuken te rijden en stapte daar uit om de gasten niet te ontmoeten. Een paar minuten later werd een boodschap aan Mevrouw Beate gezonden. Ze moest even in de kamer van de huishoudster komen om Karl Artur te spreken, die zoo juist thuis gekomen was.

    Mevrouw Beate was heel bezorgd geweest, dat Karl Artur niet op tijd voor het diner zou komen. Ze was overgelukkig, toen ze hoorde, dat hij gekomen was en haastte zich naar hem toe.

    Maar Karl Artur ontving haar met een streng gezicht. Hij Zag niet, dat ze de armen voor hem open hield. Ja, hij maakte geen beweging om haar te groeten.

    „Wat hebt u gedaan, Mama? vroeg hij. „Waarom is de heele stad hier juist vandaag genoodigd?

    Nu was er geen sprake van „teergeliefde ouders." Hij toonde niet de minste vreugde, toen hij haar zag.

    „Maar ik vond, dat we het een beetje plechtig moesten vieren, zei Mevrouw Beate, „dat je nu door dat akelige latijnsche tentamen heen ben.

    „U heeft er natuurlijk heelemaal niet opgerekend dat ik zakken kon, zei Karl Artur, „maar dat is toch zoo.

    Mevrouw Beate stond daar, alsof ze uit den hemel was gevallen. Zie, die gedachte had immers nooit, nooit in haar hoofd op kunnen komen, dat Karl Artur zou kunnen zakken!

    „Ja, dat heeft nu op zich zelf niet veel te beteekenen, zei Karl Artur. „Maar nu komt de heele stad het te weten. U hebt zeker al die menschen hier uitgenoodigd om mijn triomf te vieren?

    Nog altijd stond Mevrouw Beate even verbluft.

    Zie eens, ze wist wel hoe de Karlstadters waren. Ze vonden wel, dat vlijt en spaarzaamheid uitstekende dingen waren voor een student; maar dat was voor hen heelemaal niet genoeg. Ze verwachtten prijzen van de Zweedsche akademie en disputen, die zóó schitterend waren, dat de oude professoren er van verbleekten. Zij verwachtten geniale improvisaties op nationale feesten en uitnoodigingen in literaire kringen, bij professor Geyer aan huis, of bij den gouverneur von Kraemer, of bij de familie van den Overste Silfverstolpe.

    Dat konden ze begrijpen; maar in de loopbaan van Karl Artur was tot nu toe niets van dat prachtige en schitterende voorgekomen, dat bewees, dat hij buitengewoon begaafd was.

    Mevrouw Beate wist, dat de menschen dat aan hem misten, en nu Karl Artur eindelijk een examen had gedaan, meende zij, dat het niet kwaad zou zijn daar wat ophef van te maken.

    Maar dat Karl Artur er niet door zou komen — dat had zij nooit kunnen denken.

    „Er is niemand, die iets zekers weet, zei ze nadenkend. „Niemand dan de menschen hier in huis. De anderen hebben alleen maar gehoord, dat er sprake is van een kleine verrassing.

    „Dan moet u ook maar een verrassing voor hen bedenken, zei Karl Artur. „Ik ben van plan naar mijn kamer te gaan en kom van middag niet aan tafel. Niet omdat ik geloof, dat de Karlstadters het zoo zwaar zullen opnemen, dat ik ben gezakt; maar ik wil hun medelijden niet hooren.

    „Wat in de wereld moet ik bedenken," klaagde Mevrouw Beate.

    „Dat laat ik aan u over, zei Karl Artur. „Nu ga ik naar boven. De gasten hoeven immers heelemaal niet te weten, dat ik thuisgekomen ben.

    Maar dat was al te pijnlijk en onmogelijk. Dan moest Mevrouw Beate aan tafel zitten en de stralende gastvrouw zijn en onderwijl er aan denken, dat hij naar zijn kamer ging, boos en bedroefd. Ze zou de vreugde niet hebben hem in den kring te zien. Dat was te hard voor Mevrouw Beate!

    „Lieve Karl Artur. Je kunt gerust aan tafel komen. Ik zal wel wat bedenken."

    „Wat zult u bedenken?"

    „Dat weet ik niet. Ja, toch, nu weet ik het. Je zult volkomen tevreden zijn. Niemand zal begrijpen, dat het feest voor jou is op touw gezet. Beloof me maar, dat je je verkleeden zult en binnen komen."

    ’t Werd zulk een goed geslaagd diner. Van al de vele goed geslaagde en schitterende feesten in ’t Ekenstedtsche huis was dit het allermerkwaardigste. Bij ’t gebraad, toen de champagne geschonken werd, kwam er werkelijk een verrassing. Toen stond de Overste op en verzocht de gasten met hem te drinken op de gezondheid van luitenant Sten Arcker en zijn dochter Eva, van wie hij hierbij de verloving bekend maakte.

    Er volgde een luid gejubel.

    Luitenant Arcker was een arm man en had geen bizondere vooruitzichten om bevorderd te worden. Men wist wel, dat hij lang had gedweept met Eva Ekenstedt en omdat de meisjes Ekenstedt zelden aanbidders hadden, was de heele stad vol belangstelling voor deze zaak geweest. Maar men had altijd gedacht, dat Mevrouw Beate hem afwijzen zou.

    Later lekte het wel uit, hoe het eigenlijk gegaan was met deze verloving. De Karlstadters kwamen er achter, dat Mevrouw Beate Eva en Arcker alleen haar toestemming voor hun verloving had gegeven, opdat niemand zou vermoeden, dat de verrassing, die zij oorspronkelijk haar gasten had willen bereiden, in de war was ge- loopen.

    Maar er was zeker niemand, die daarom Mevrouw Beate minder bewonderde dan te voren. Integendeel. Men zei alleen, dat er niemand was, die er zóóveel slag van had zich in moeilijke en onverwachte omstandigheden te redden als Mevrouw Beate.

    II.

    Mevrouw Beate was zoo, dat als iemand tegenover haar zich slecht gedragen had, zij verwachtte, dat die haar vergiffenis zou komen vragen. Wanneer die plechtigheid achter den rug was vergaf zij alles van ganscher harte en bleef even vriendelijk en vertrouwelijk als vóór de botsing.

    De heele kerstvacantie door hoopte zij, dat Karl Artur haar vergeving zou vragen, omdat hij haar op dien feestavond zoo hard had toegesproken, toen hij uit Uppsala was thuisgekomen. Ze vond het wel te verklaren, dat hij te ver was gegaan bij zijn eerste uitbarsting, maar ze kon niet begrijpen, dat hij zweeg en deed alsof hij zijn misstap geheel was vergeten, nu hij tijd had gehad om na te denken.

    Maar Karl Artur liet de kerstvacantie voorbijgaan, zonder een woord van spijt of berouw. Hij vermaakte zich als gewoonlijk op visites en sleedpartijtjes en was een aangename en attente huisgenoot, maar hij sprak niet die paar woorden, die de vrouw van den Overste verwachtte. Misschien was er niemand, behalve zij en hij, die het merkte; maar er rees een onzichtbare muur op tusschen hen, zoodat zij elkaar niet werkelijk konden bereiken. Er was geen gebrek aan liefde of teere woordjes van beide kanten, maar wat hen scheidde en van elkaar hield, werd niet weggenomen.

    Toen Karl Artur in Uppsala kwam, dacht hij aan niets anders dan aan het herstellen van zijn nederlaag. Wanneer Mevrouw Beate had verwacht, dat hij schriftelijk excuses zou maken, kwam zij bedrogen uit. Hij schreef niet over iets anders dan zijn latijnsche studies. Nu liep hij latijnsche colleges bij twee docenten, ging dagelijks naar latijnsche voordrachten en was behalve dat, lid van een club geworden, waar de leden zich oefenden in latijnsche disputen en redevoeringen. Hij deed alles, wat in zijn macht stond, om deze keer door het tentamen te komen.

    Hij schreef brieven vol hoop naar huis en Mevrouw Beate antwoordde in denzelfden toon. Maar zij was toch ongerust over hem. Hij was onbeleefd tegen zijn eigen moeder geweest, zonder vergiffenis te vragen en 't kon wel zijn, dat hij daarvoor gestraft zou worden.

    Niet dat zij dat begeerde. Zij bad God, dat hij dit klein vergrijp zou voorbijzien en dat alles vergeten zou worden. Zij zocht Onzen Lieven Heer uit te leggen, dat alles haar schuld was. ,,’t Was alleen, dat ik dom en ijdel was en wilde pralen met zijn vorderingen," zei ze. „Niet hij; maar ik verdien straf."

    Maar toch speurde zij in iederen brief naar die woorden, die zij miste, en als zij ze niet zag, werd zij onrustig.

    Zij voelde, dat het Karl Artur onmogelijk goed zou kunnen gaan met het tentamen, als hij haar vergiffenis niet had gekregen.

    Op een goeden dag, toen het tegen de Paaschvacantie liep, verkondigde Mevrouw Beate dat zij naar Uppsala wilde om haar vriendin Malla Silfverstolpe te bezoeken. Zij hadden elkaar den vorigen zomer te Kavlås bij de familie Gyllenhaal ontmoet en waren zóó bevriend geworden, dat die lieve Malla haar had Verzocht in den winter naar Uppsala te komen en kennis te maken met haar literaire vrienden.

    Heel Karlstad was verbaasd, dat Mevrouw Beate zulk een reis wilde ondernemen midden in den voorjaarsdooi. Men vond, dat de Overste het haar had moeten verbieden; maar de Overste liet haar begaan, zooals gewoonlijk en Mevrouw Beate ging op reis. Ze had het verschrikkelijk onderweg, juist zooals de Karlstadters hadden voorspeld. Meer dan eens bleef haar reiskoets in den modder steken, zoodat die met stangen moest worden opgewerkt. Eens brak een van de veeren en een ander keer brak een van de wagenstangen midden door. Maar Mevrouw Beate worstelde voort. Klein en zwak was zij, maar dapper en vroolijk, en overal waren de waard en de paardenknecht, de smid en de boeren, die ze op weg naar Uppsala ontmoetten, bereid voor haar in den dood te gaan. Het was, alsof zij allen wisten hoe noodig het was, dat Mevrouw Beate naar Uppsala kwam.

    Natuurlijk had zij aan Mevrouw Malla Silfverstolpe geschreven, dat zij kwam; maar niet aan Karl Artur en zij had Mevrouw Silfverstolpe verzocht hem niets daarvan te vertellen. Het zou zoo prettig zijn hem te verrassen.

    Toen Mevrouw Beate tot aan Enköping was gekomen, kwam er een nieuw oponthoud. Nu was ze nog maar een paar mijl van Uppsala, maar de band van een van de wielen was losgegaan en voor die weer vast was gemaakt kon zij niet verder komen. Zij was vreeselijk ongerust. Zij was al zoo lang onderweg en het tentamen in ’t latijn kon elk oogenblik gebeuren. Maar ze ging immers alleen naar Uppsala om Karl Artur gelegenheid te geven haar vergiffenis te vragen vóór het tentamen. Ze wist, dat als dat niet gebeurd was, geen college of voordracht hem kon helpen. Hij zou zonder twijfel zakken — zonder twijfel!

    Ze kon niet stil in de kamer blijven, die voor haar in de herberg genomen was. Ze liep telkens den trap af naar de plaats, om te zien of het wiel nog niet van den smid was teruggekomen.

    Bij een van die gelegenheden zag zij een kariool, met een student, die naast den koetsier zat, het hek van de plaats binnenrijden, en de student, die uit de kariool sprong, die was.... neen, zij kon haar oogen niet gelooven.... die was Karl Artur!

    Hij kwam op haar toe.... Hij sloeg zijn armen niet om haar heen, maar hij greep haar hand, drukte die tegen zijn borst en met zijn mooie droomerige kinderoogen zag hij haar aan.

    „Mama, zei hij, „vergeef me, dat ik van den winter zoo leelijk tegen u gedaan heb, toen u een feest hadt aangericht om mijn tentamen in ’t latijn te vieren.

    Dat was voor haar bijna een te groot geluk om waar te wezen.

    Mevrouw Beate rukte haar hand los, sloeg de armen om Karl Artur heen en kuste hem keer op keer. Zij begreep er niets van, maar ze wist, dat ze haar zoon terug had en zij voelde, dat dit het gelukkigste oogenblik in haar leven was.

    Ze trok hem meê naar binnen en nu kwam de verklaring.

    Neen, hij had nog geen tentamen gedaan. Dat zou den volgenden dag gebeuren.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1