Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De vijand in de spiegel
De vijand in de spiegel
De vijand in de spiegel
Ebook474 pages7 hours

De vijand in de spiegel

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een allesbeslissende confrontatie ligt op de loer...
Van de Deens-Servische huurmoordenaar Vuk ontbreekt sinds Enkele reis Kopenhagen ieder spoor. Hij is gevlucht naar de Verenigde Staten, waar hij zich voordoet als John. Na 9/11 achterhaalt de FBI echter dat zijn papieren niet kloppen en Vuk wordt opgepakt. Ze sluiten een deal. In ruil voor Amerikaans burgerschap doet Vuk voor de FBI onderzoek naar een Al Qaida-man met een Deense achtergrond.
In Denemarken krijgt Per Toftland tegelijkertijd de taak om terroristische islamitische groepen op te sporen. Hij stuit op geheime geldtransfers, de handel in honing en komt uiteindelijk op het spoor van de 'Troonopvolger' terecht. De man waar Toftlands aartsvijand Vuk ook naar op zoek is…
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 20, 2023
ISBN9788727035338
De vijand in de spiegel

Related to De vijand in de spiegel

Related ebooks

Related categories

Reviews for De vijand in de spiegel

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De vijand in de spiegel - Leif Davidsen

    De vijand in de spiegel

    Translated by Kor de Vries

    Original title: Fjenden i spejlet

    Original language: Danish

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 2023 Leif Davidsen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788727035338

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    ‘Er zal wel een vijand achter haar aan zitten’, zei de koning zonder ook maar op te kijken. ‘Het bos zit er vol mee.’

    ‘Maar schiet u haar dan niet te hulp?’ vroeg Alice, die heel verbaasd was dat hij het zo rustig opnam.

    ‘Welnee. Dat is beslist niet nodig!’ zei de koning.

    ‘Ze kan ongelooflijk hard rennen. Dan kun je net zo goed proberen een Barbeleet te vangen.’

    lewis carroll ,

    Achter de spiegel en wat Alice daar aantrof

    DEEL I

    Death Valley

    ‘Zie, Ik zál u, o Driestheid, luidt het woord van de Here, de here der heerscharen, want uw dag is gekomen, de tijd dat Ik aan u bezoeking doe.’

    jeremia 50, vers 31

    1

    De man die ooit de naam Vuk droeg, kon twee van hen ruiken en wist dat de drie anderen zich via zijn linkerflank langzaam in zijn richting zouden bewegen. Hij rook de scherpe sigarettenrook die in de kleren van de oudste Japanner hing, de man met de moeilijke naam die geen woord Engels sprak. Hij was samen met de jongeman met de grote tanden en de smalle schouders die altijd glimlachte. Hij sprak een Engels waarbij de letter r gewoonlijk een 1 werd, zoals Vuk had ervaren. In het begin had hij het moeilijk gevonden hen te begrijpen, maar het ging nu prima. Het was vroeg in de ochtend, maar de zon was al een gele bol hoog aan de hemel en de temperatuur steeg voortdurend. Hij voelde de zonnestralen op zijn rug branden, maar lag muisstil en hield zijn wapen losjes vast, zodat zijn zweet het handvat van het pistool met de lange loop niet glad en vettig zou maken. Zijn gezicht was bruin en oker geschminkt, als het landschap zelf, en hij had zijn pet naar beneden getrokken zodat zijn scherpe blauwe ogen zich in de schaduw bevonden. Zijn ademhaling was rustig en regelmatig en hij hoorde hoe zijn tegenstanders zich geruisloos probeerden te bewegen, maar hun camouflagekleding schuurde over de grote en kleinere stenen die in het woestijnzand lagen. Hun handen waren vast en zeker klam van het zweet, door de alsmaar toenemende hitte en door hun zenuwen. Maar ze kwamen dichterbij. Het was hun gelukt om in het ochtendschemer dichtbij te komen, op de grens tussen nacht en dag, wanneer het donker van de woestijn nooit compleet is, maar fluweelzacht onder de grote sterrenhemel en de halvemaan. Ze leken een jaar of veertig, maar dat was bij Aziaten altijd moeilijk in te schatten. Een van hen droeg een bril. Vuk had de ochtendzon twee keer in de brillenglazen zien schitteren. Dat was onzorgvuldig, maar ze waren tenslotte amateurs. Ze hadden tot de dageraad gewacht om naar zijn schuilplaats op te trekken. Ze waren onvoldoende getraind om in het donker te opereren, maar na zes dagen wel goed genoeg om zijn sporen in de ochtendschemering te volgen en hem zo dicht te naderen dat het beslissende gevecht onafwendbaar was. Hij had de plek zelf uitgekozen. Dat gaf hem een aantal voordelen.

    Vuk heette tegenwoordig John Ericsson. Dat was een gemakkelijke en bruikbare naam: anoniem en in de vs heel gewoon. Het was niet zijn eigen keuze geweest. De naam hoorde bij de social security card die in zijn binnenzak zat. Hij hoorde opnieuw beweging. De wind veranderde van richting en de geur van tabaksrook verdween. In plaats daarvan voelde hij de woestijn, toen de kilte van de nacht verdampte en het zand begon te gloeien. Het was een droge geur, met een heleboel kruidige tonen in zich waarvan je niet begreep waar ze vandaan kwamen. De temperatuur zat al in de buurt van de vijfentwintig graden. Al was het september, hij voelde dat het vandaag veertig graden kon worden. Hij had in juli meegemaakt dat de rode naald van de thermometer zich tegen het maximum van vijfenzestig op de schaal had verankerd. Death Valley was zonder twijfel een van de warmste plekken op aarde. Hij had bij het ochtendgloren water gedronken en voelde in zijn lichaam en geest een lichtheid, terwijl hij lag te wachten tot ze hem vonden en in zijn val zouden lopen. Ze hadden vast gedronken, maar misschien niet voldoende. De droge woestijnhitte misleidde de meeste mensen. Je had het gevoel dat je niet veel zweette, maar dat klopte niet. Als je geen water dronk, droogde je uit en begonnen je hersenen te koken. Vul elke molecuul van je lichaam met water, dat was zijn mantra.

    De woestijn lag voor hem. Hij bevond zich tussen twee verweerde rotsformaties die iets boven het landschap uitstaken. Voor hem liep een breed ravijn dat licht omhoog liep naar de plek waar hij zat. Het was mogelijk om om zijn stelling heen te komen, als je bij de grauwgrijze doornbossen met de harde vruchtschillen die het vocht vasthielden naar rechts ging. Ze zouden een aanval op twee fronten proberen. De drie van de linkerflank, die hun orders van de oudste Japanner ontvingen, hadden het bevel gekregen hem van voren aan te vallen, terwijl de chef en zijn Engelssprekende luitenant om de rotsen heen zouden kruipen om hem van achteren aan te vallen. Dat zou binnen nu en een halfuur gebeuren. Ze lagen momenteel beneden achter de onregelmatig uitstekende rotsen, zo’n vijftig meter van zijn positie. Ze waren niet de besten die hij had meegemaakt, maar ook zeker niet de slechtsten. Ze leken tegen de hitte te kunnen en tegen de verandering van de jungle van glas en staal van een metropool naar de verraderlijke natuur van de woestijn. Ze hadden zich gered met de veldrantsoenen en het water dat ze zelf konden dragen. Het was hun gelukt onder de open hemel te slapen, na de marsen in de hitte die ze wel moesten volhouden als ze hem wilden volgen. Ze waren in vorm.

    Op het eerste gezicht zag de woestijn er aan de oppervlakte eenvormig en eentonig uit, maar dat was slechts schijn. Het was geen vlak schilderij, maar een palet waarop de hitte de verweerde stenen en rotsformaties vervormde, zodat het leek alsof ze in een betoverd licht dansten. De woestijn veranderde voortdurend van karakter en zelfs in het droge zand groeiden kleine plantjes en gewassen, en dieren overleefden in kieren en kloven en vonden water op plekken waar geen water leek te zijn. De dieren bezaten het vermogen om nooit alles op te eten, maar altijd dingen te laten staan, waardoor de woestijn steeds in staat was eten voor hen te regenereren. Het imponeerde hem dat ze zo slim waren. Deze ochtend was de woestijn okergeel en rood. In de verte verrezen witte rotsen in een wazige warmtenevel. Het landschap had kleuren als op een impressionistisch schilderij, en hij herinnerde zich dat er na een plotselinge hevige regenbui overal bloemen in het zand waren opgekomen. De woestijn had een metamorfose ondergaan en was zo wonderbaarlijk tot leven gekomen dat Emma en hij hand in hand in de onverwachte bloemenpracht waren gaan wandelen, lachend als uitgelaten schoolkinderen. Ze hadden zich vrij en veilig gevoeld en hadden in het zand gevreeën, en de nachtmerrie over de bloedwals martelde hem niet langer. Hij werd niet meer gillend wakker, badend in het zweet, terwijl Emma hem door zijn haren streek en de verboden Servo-Kroatische woorden sprak. Ze kalmeerde en troostte hem omdat hij die veilige taal van zijn jeugd nodig had om de verschrikking van zich af te schudden. De taal herinnerde hem eraan dat zijn moeder ooit in een klein land aan de zee had geleefd, met een taal en met gebruiken die de zijne waren geworden. Maar die wereld en die andere, veel gevaarlijker, oorlogswereld hadden ze nu achter zich gelaten. Ze waren opnieuw geboren. Ze zouden nooit kunnen terugkeren. Ze zouden nooit een paspoort durven aanvragen. Dat maakte ook niet uit. Hun leven was hier, in Death Valley. Vuk was nu John. Emma was Anna. De tweeling Cathy en Jonathan mocht nooit de oude taal horen, niet van hem en niet van Emma. Dat had hij op ongewoon harde toon tegen haar gezegd toen ze zacht tegen hen praatte, de allereerste keer dat ze in het ziekenhuis in haar armen lagen en zijn geest verder van blijdschap en trots was vervuld. De moedertaal van de tweeling was Amerikaans. Het was de enige taal die ze hoefden te horen. Ze mochten nooit meemaken dat de bloedwals alles op zijn weg vermorzelde. Hun leven was zonder de banden en verdringingen uit het verleden. Hij zou een familiegeschiedenis voor hen bedenken die net zo echt was als de werkelijkheid. Die mochten ze nooit leren kennen, want hij bevatte de kiem voor hun ondergang.

    Hij schudde de gedachten van zich af. Het waren gevaarlijke en overbodige gedachten. Ze moesten op alle mogelijke manieren in toom worden gehouden. Het verleden bestond niet als je niet wilde dat het bestond. Het verleden kon je, in dit land, vormen zoals je wilde. De vs is een land zonder verleden. Je verhuist en creëert een nieuw leven, en niemand zet vraagtekens bij het verhaal dat je meebrengt naar je nieuwe woonplaats. De vs is een land dat mensen op hun woord gelooft. Je bent de persoon die je zegt dat je bent, hier bij ons. Als je je werk goed doet, de christelijke god vreest en eert en de nationale vlag heiligt zoals een goed burger betaamt, kun je je een van ons noemen. We nemen het je niet kwalijk wat je was voor je hiernaartoe kwam. We zijn een volk van zwervers en immigranten. We komen overal vandaan. We waren allemaal iets voordat we Amerikanen werden, maar nu maken we allemaal deel uit van Gods eigen land. Anderen zijn jaloers op ons, maar wij kennen geen andere landen en ze interesseren ons niet. We hebben alles wat we nodig hebben. We zijn het door God uitverkoren volk. Creëer je eigen leven en wees welkom.

    Hij dacht dit allemaal in het Engels. Als hij wakker was, had hij in zijn bewustzijn alle talen onder controle. In het donker en tijdens zijn dromen verloor hij die controle en drongen de verboden woorden zich op. Ze schiepen de surrealistische dromen, die vaak leuk en grappig waren, maar soms ook boosaardig en angstaanjagend, al had de bloedwals gelukkig sinds die betoverende ochtend in de bloeiende woestijn niet meer gereden.

    Hij hoorde zijn vijanden opnieuw. Hij moest zich op de aanval concentreren. De drie op de linkerflank kwamen in zijn richting; ze kropen langs de rotsformatie terwijl de anderen hun nijptangmanoeuvre startten, die hen schuin achter hem zou brengen als de eersten hun stormloop uitvoerden. Ze wisten waar hij zich bevond. Ze hadden hem gevonden. Hij had ze geholpen door sporen achter te laten die zelfs zij konden lezen, maar die toch moeilijk genoeg waren, zodat ze geen verdenking koesterden dat hij ze meer leidde dan dat zij hem opspoorden en achtervolgden. Uiteindelijk was hij toch degene die de plek voor het beslissende gevecht uitkoos. De uitkomst lag al van tevoren vast. Dat stond impliciet in het contract. Hij prees hun voorzichtigheid. De manier waarop ze naar hem toe kropen. Ze moesten zo meteen gaan staan als ze binnen schootsafstand kwamen. Het draaide om de timing: ze moesten zo dichtbij komen dat hij ze niet allemaal kon raken als ze, nadat ze zich hadden verspreid, op het teken van hun commandant gingen staan en tegelijkertijd hun wapen afvuurden. Het was de alom bekende, maar veilige infanterietactiek. Ze kenden zijn precisie met het wapen, maar gingen ervan uit dat hun aantal zou maken dat ze uiteindelijk zouden winnen. Er zouden verliezen zijn, maar dat was ingecalculeerd. Hij had niet het idee dat ze zich ervan bewust waren dat hij precies wist waar zij zich bevonden.

    De tactiek die ze hadden gekozen bleek iets anders dan hij had verwacht. Ze waren bij de rij naar voren uitstekende rotsen gekomen toen de twee op de linkerflank eroverheen sprongen en op hem af kwamen rennen. Ze droegen geelbruine camouflagekleding. Waar waren de anderen? Hij liet ze dichterbij komen en schoot pas toen hij zeker van zijn zaak was. Er ontstond een rode vlek op de borst van de linker Japanner. Hij viel. Er klonken gelijktijdig twee schoten in de richting van zijn stelling. Het ene kwam van links, het andere van rechts. Ze waren ver naast. Hij rolde om, ging op z’n hurken zitten en schoot opnieuw. Hij zag de rode vlek op de borst van de tweede rennende Japanner groter worden. Hij viel ook. Waar waren de anderen? Toen hij nog een vijand om de vooruitstekende rots zag aankomen, liet hij zich van de lage helling glijden en kwam in een knielende positie terecht, zodat hij hem van dichtbij in zijn buik kon schieten. Het gezicht achter de camouflageverf leek verbaasd en zag er komisch uit toen de Japanner op zijn achterste ging zitten, als een baby met een luier om die zich op de vloer laat ploffen.

    John Ericsson kroop naar rechts. Hij was een lange, gespierde man, maar bewoog zich behendig en lenig voort, met het wapen naar de grond wijzend. Hij trof de vierde vijand toen deze op dezelfde manier achter hem probeerde te komen. Ze schoten bijna gelijktijdig. John hoorde het suizen in zijn linkeroor toen hij zijn eigen schot midden op de borstkas van vijand nummer vier zag terechtkomen. Nu begreep hij hun tactiek, maar het besef kwam te laat en toch ook weer niet. Het was zoals het moest zijn. De leider had dezelfde route genomen als de eerste twee, maar had dat onder de beschutting van het donker gedaan en had de laatste paar uren muisstil en geduldig liggen wachten. Nu stond hij op de kleine heuvel en had vrij schot op John.

    John draaide zich om en schoot, maar toen de verfpatroon tegen zijn schouder explodeerde, wist hij dat het te laat was. Hij liet zijn verfpistool vallen en gleed opzij in het grove zand terwijl hij de luide Japanse stemmen hoorde en het gelach op het slagveld aanzwol. Hij ging op zijn zij liggen en speelde dat hij dood was.

    De kleine Japanner, die directeur was van het bedrijf waarvan John de naam niet kon onthouden, zoals hij ook de vijf moeilijk uit elkaar kon houden, om maar te zwijgen van hun namen, liep op hem toe. Hij lachte breeduit en de ogen achter de beschermende bril glommen van trots en blijdschap. Zijn camouflagekleren waren duur en zaten goed, alsof ze op maat waren gemaakt. Hij deed zijn bril en zijn pet af en stopte een paar passen bij John vandaan, die ging staan en zijn pet afdeed. Het haar van de Japanner was dik, maar vol stof en zand. Dat van John was blond en heel kort tegen het goed gevormde hoofd geknipt. Als hij zijn blauwe ogen in de zon samenkneep, zag je de fijne rimpels duidelijk. Ze sprongen meer in het oog dan normaal bij een man van begin dertig.

    De Japanner boog en John deed hetzelfde. Zoals hij het had geleerd, met zijn handpalmen op zijn dijen rustend en de voeten in een lichte, naar buiten gerichte hoek. Hij boog een beetje dieper dan de klant, maar niet zo veel dat hij ook maar het minste stukje respect en waardigheid verloor.

    De vier anderen kwamen naar voren en bogen, en John boog terug in dezelfde hoek als zij. Daarna bogen ze een voor een voor de directeur, voor elkaar en ten slotte gezamenlijk voor John, die terug boog, tot hun opgewonden stemmen het gevecht analyseerden. Het was de vijfde keer dat ze hadden gejaagd of zelf opgejaagd waren geweest, en John had ervoor gezorgd dat ze onderweg allemaal het plezier en de adrenalinekick hadden meegemaakt bij een goed uitgevoerde moord met de moderne paintguns die hij hun had leren hanteren. Ze hadden om beurten samen met hem of tegen hem gevochten, en de laatste ochtend kwam het doden en de overwinning de man toe die het dure feestje betaalde, waarbij John Ericsson een week als overlevingsgids mee ging naar de gevreesde, verlaten en snikhete Death Valley in de staat Californië.

    De directeur sprak Japans en de jongere man vertaalde: ‘Johnsan. Kujoyaki-san wil graag zijn dankbaarheid en respect tonen voor een grootse week. De woestijn heeft zich door John-sans ogen geopend.’

    ‘Het genoegen was geheel mijnerzijds. Het was een voorrecht en een eer om met mannen van het kaliber van Kujoyaki-san en zijn partners in de woestijn te zijn.’

    ‘De eer komt geheel van onze kant, John-san.’

    ‘Het was een soldaat waardig, de wijze waarop Kujoyaki-san onder de beschutting van het donker langs me is geslopen en geduldig als een wolf bij de rivier heeft liggen wachten tot het licht werd. Dat heeft me overrompeld.’

    Hij wachtte op de vertaling en zag de trots in de zwarte ogen terwijl het gezicht de onbeweeglijke trekken vasthield.

    ‘U doet me veel eer aan’, klonk de vertaling. ‘U bent niet een man die gemakkelijk te verrassen is. U bent iemand die kan verdwijnen zonder dat men weet waar u bent gebleven, ook al is het landschap open. U bent een man die altijd een uitweg lijkt te hebben. Als de vos die meerdere vluchtwegen heeft.’

    ‘Kujoyaki-san doet zijn voorvaderen eer aan. Er moeten grote samoerais in zijn geslacht zijn geweest.’

    Nu klaarde het gezicht van de Japanner op in een glimlach, en hij boog, en John boog, deze keer in dezelfde hoek om te laten zien dat ze hier gelijkwaardig waren, en Kujoyaki-san boog terug, voordat John de mannen aan hun onderlinge Japanse opschepperij overliet. Hij haalde de rugzak, deelde water uit en hield in de gaten dat ze dronken, voor hij hun wapens, beschermende maskers en overkleding verzamelde, zodat ze tijdens de mars terug naar de auto hun lichte kleding aan konden. Zij betaalden, dus was het alleszins redelijk dat hij de spullen droeg. Ze waren nu niet langer soldaten, maar klanten die voor service hadden betaald.

    Hij nam ze toch mee via een omweg. Het was goed als ze tot aan het einde toe voelden dat het een zware tocht was geweest, dus voerde hij ze in marstempo om het ravijn heen, aan de juiste kant over een bergkam zodat ze de grote zwarte weg die het dal uitliep niet konden zien, en via de krijtwitte rotsformaties naar beneden, waar de grote Chrysler in de schaduw van een vooruitstekende rots stond te wachten. Het was een wandeling van minder dan tien kilometer, maar hij hield een mooie snelheid aan, waardoor ze begonnen te zweten en moe waren toen ze de auto zagen staan, onder het schaduwrijke zeildoek dat hij er zes etmalen eerder overheen had gespannen.

    De vijf Japanners gingen dankbaar in de schaduw van de auto zitten en dronken van het koude water dat John uit de koelkast van de auto haalde die op een extra accu was aangesloten. Hij haalde het doek van de wagen, pakte de rugzak, startte de motor en deed de airconditioning aan terwijl ze naar hun laatste kamp reden. Hier liet hij de motor draaien, zodat de luchtkoeling intact bleef terwijl hij hun kampement afbrak, ervoor zorgde dat het vuur helemaal uit was en het afval begroef. Hij legde de spullen van de Japanners achterin, keek om zich heen en sloot de deur tegen de warmte.

    De jonge Engelssprekende Japanner zei: ‘Welke dag is het vandaag, John-san? We zijn ieder gevoel van tijd kwijt.’

    John dacht na en zag het contract voor zich: ‘Het is dinsdag 11 september.’

    De Japanner vertaalde het, de directeur zei iets en iedereen lachte.

    ‘Wat is er zo grappig?’ vroeg John.

    ‘Sorry. Kujoyaki-san zegt dat de datum nog steeds niet uitmaakt zolang we in de woestijn zijn. Nu keren we naar de wereld terug. Het is heel vreemd, want wij zijn na onze ervaringen veranderd, maar de wereld? De wereld is zoals hij altijd is geweest. Dat is het grappige, John-san.’

    2

    John voelde echter al een verandering toen hij de weg insloeg die naar Tom’s Lodge leidde. De vermoeide Japanners sliepen of dommelden in de koele cabine, maar hij rook ze. Hij rook ook zichzelf. Het was een onderdeel van de beleving, dus dat was zoals het moest zijn, maar er was iets anders wat niet normaal aandeed. Hij kon niet precies zeggen wat, maar zijn overlevingsinstinct bevond zich nog steeds vooraan in zijn bewustzijn. Het fungeerde als een fijngevoelig instrument dat elke verandering in het normaalbeeld registreerde.

    Er hing iets in de lucht. Misschien het feit dat er zo weinig auto’s op de weg waren en dat iedereen binnen leek te zijn, ook al was de hitte verre van ondraaglijk. Ze waren de heuvels van Death Valley uitgeklommen zonder de radio aan te zetten. Dat was een van zijn principes en van het bedrijf. Geen mobiele telefoons, laptops of radio’s aan voordat de klanten in de lobby waren afgeleverd. Hij had dit als een voorwaarde in de contracten met eigenaar Okiniewsky voorgesteld, die had geantwoord dat er geen enkele reden was om klanten al op voorhand weg te jagen door dat soort ellendige voorwaarden in brochures en contracten te vermelden, maar de klanten hadden natuurlijk gevoeld dat het de enige juiste manier was. Het maakte de tochten veel authentieker. En het was precies die authenticiteit die ze verkochten, samen met de droom van vroeger en de eeuwige drang van mannen om spelletjes te spelen. Als je weg wilde uit de beschaving en echt wilde geloven dat de wereld ver weg was, dan moest alles wat mensen tegenwoordig continu in contact met de wereld hield uit de uitrusting worden geschrapt. Zijn eigen mobiele telefoon stond uit en was alleen mee, zoals uitdrukkelijk werd gezegd, als er om assistentie moest worden gevraagd. In het geval van een beet door een ratelslang, bijvoorbeeld. Een verduidelijking die een behaaglijke rilling door de meeste mannen deed gaan, als hij het programma naliep met de groepjes die hij meenam de woestijn in. Je was, zoals in de tijd van het Wilde Westen, volledig aan jezelf en de natuur overgeleverd, zonder contact met de moderne beschaving. Dat was de bedoeling. De mens had bloed, zweet, tranen en geld gebruikt om de wildernis in cultuur en beschaving te veranderen. Nu spendeerden vermogende mensen grote sommen geld om naar de laatste resten wildernis terug te keren, al was het maar voor een paar dagen. Om natuurlijk te leven, al waren de overlevingstochten in de woestijn onnatuurlijker dan het leven dat ze iedere dag in ver weg gelegen metropolen leefden. John begreep hen niet, maar het gaf hem werk, dus er was geen enkele reden vraagtekens bij hun beweegredenen te plaatsen. De klanten bulkten van het geld, maar kozen ervoor een week onder de meest primitieve omstandigheden te leven. Ze zweetten overdag, ze rilden ’s nachts onder hun dekens op de harde bodem, marcheerden of reden uren achter elkaar, aten veldrantsoenen en, als ze dat deel van het programma hadden gekozen, voelden de angst en de adrenaline als hij zijn oorlogsspelletjes met hen uitwerkte. Maar ze beleefden ook een vrijheid en een voldoening. Er verstreken nooit veel uren onder de weidse woestijnhemel, of hun kantoren, mobiele telefoons, beurskoersen en maagzweer veroorzakende bedrijfsbesluiten leken heel ver weg. Dat was misschien een van de sleutels tot het succes dat Tom Okiniewsky had gecreëerd: laat mannen jongens worden en hun dromen uitleven, dan zijn ze bereid wat dan ook te betalen.

    Tom’s Lodge lag vlak buiten het nationale park. Het was een hotel van vier etages waarin zich ook de administratie bevond, en twee rijen rustieke, maar luxueuze bungalows. Alles was uiterst modern, maar met dikke, donkerbruine planken en daken van nepriet in ouderwetse westernstijl gehouden. Achter het complex liepen de paarden achter witte hekken in de wei. De four-wheel drives met airconditioning en Toms logo erop stonden voor het hoofdgebouw.

    Het landschap hier aan de rand van de woestijn was onnatuurlijk groen. De enorme waterconsumptie werd ook gebruikt om de fairways en de greens van de negen holes golfbaan, die ook deel uitmaakte van Toms bezittingen, in topvorm te houden. Ook een verstandige investering. Met name Japanners waren gek op golf. Ze speelden zelfs in de vreselijkste hitte nog. Het hielp natuurlijk dat ze zich in golfbuggy’s met airconditioning lieten rondrijden.

    John zag op de golfbaan niet de gebruikelijke spelers rondlopen, ondanks de prachtige dag, en hij merkte op dat alle bedrijfswagens behalve de zijne aanwezig waren. Hij schraapte zijn keel en de Japanners werden wakker, rekten zich uit en deden het masker op dat ze in de beschaving droegen. Achter de panoramavensters in de brede lobby zag John mensen. Ze stonden of zaten rond de televisie. John parkeerde de auto, verrichtte de buigceremonie, zei tot ziens en liet het aan het hotel over de bagage naar binnen te brengen. Zijn werk zat erop. De jonge Engelssprekende Japanner gaf hem een envelop. Dat was zijn fooi. Hij bedankte hen en stak de envelop in zijn binnenzak. Hij hoefde het geld niet te tellen. Hij wist dat het een royaal bedrag was. Hij wist dat niemand de klanten zo’n ultieme belevenis kon geven als hij. Hij zag ernaar uit Anna en de tweeling weer te zien, in bad te gaan, een koud biertje te drinken en een goede maaltijd te gebruiken.

    Toen de kruier de bagage van de Japanners naar binnen begon te dragen, zag hij er merkwaardig versteend uit. Tom Okiniewsky kwam naar buiten. Hij was een grote kerel van een jaar of vijftig en had een door de zon gebruinde kale kop. Hij had een dikke buik, maar dat viel niet zo op omdat hij zo groot was en brede schouders had. Hij was gekleed in een spijkerbroek en een overhemd met korte mouwen, en hij had cowboylaarzen met dikke hakken aan. Hij droeg een brede riem met versieringen van nikkel. Hij kwam uit Los Angeles, maar als hij aan het werk was, kleedde hij zich als John Wayne en nam hij Waynes zwenkende manier van lopen aan. Dat ging hem gemakkelijk af. Hij had net zulke kromme benen als Wayne. Hij hield er wel van over te komen als een wat boerse cowboy die een eenvoudig en ongecompliceerd leventje leidde, maar hij was een gehaaide zakenman met een universitaire opleiding. Een aantal mensen onderschatte zijn intelligentie. Zijn privé-leven was niet geheel ongecompliceerd verlopen. Hij was een paar jaar geleden voor de tweede keer gescheiden en woonde nu samen met een Mexicaanse vrouw van vijfentwintig.

    Tom begroette de Japanners vriendelijk en vroeg of alles naar wens was. De jonge Engelssprekende Japanner verzekerde hem dat het een grote belevenis was geweest samen met John-san in Death Valley te zijn geweest. Het deed allemaal heel normaal aan, maar het gebruinde gezicht vertoonde een bleekheid en Tom zweette meer dan normaal in de droge lucht, en de kauwgom die al jaren geleden de sigaretten had vervangen, kreeg een ruwere behandeling dan gebruikelijk.

    ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg John Ericsson.

    ‘Have a nice day!’ zei Tom tegen de weglopende Japanners. Ze liepen de lobby in en stopten halverwege. Ogenschijnlijk om naar de televisie te kijken, zoals iedereen.

    ‘Tom! Wat is er gebeurd?’

    ‘We worden aangevallen. De vs is godverdomme door een stelletje kloteterroristen aangevallen. Ze zijn het World Trade Center en het Pentagon in gevlogen. Alle vliegtuigen staan aan de grond. Niemand weet godverdomme waar de president van de vs zich bevindt. Fucking terrorists. Zo vanuit de lucht. Smack!’

    John begreep niet wat Tom zei, maar hij voelde ondanks de hitte een koude rilling langs zijn rug gaan. Hij voelde hoe de kleine haartjes op zijn lichaam rechtop gingen staan en kreeg een vreemd gevoel in zijn buik. Hij wist niet waar Tom het over had, maar hij wist dat het slecht nieuws voor hem en voor Anna betekende.

    ‘Ik begrijp niet wat je zegt.’

    ‘Terwijl jij in je fucking woestijn bezig was, zijn we aangevallen.’

    ‘Door wie?’

    ‘Fucking terroristen, zeg ik toch.’

    ‘Wat voor terroristen?’

    ‘Dat weet ik toch godverdomme niet. Dat maakt toch ook niks uit? Vast en zeker van die verrekte Arabieren. Of een stelletje van die rechts-radicale klootzakken die hier rondlopen.’

    ‘Wanneer?’

    ‘Vanochtend, allejezus. Rond negen uur, lokale tijd. Boem, zo de torens in. Ik had nooit gedacht dat ik medelijden met New Yorkers zou krijgen. Godvergeten Yankees, homo’s en joden allemaal, maar het is vreselijk voor hen. Het is godverdomme de vs die wordt aangevallen. Godverdomme, de fucking goede oude Verenigde Staten. Duizenden slachtoffers. Het World Trade Center is een gat in de grond geworden.’

    Tom dreef van het zweet.

    ‘Laten we even de koelte opzoeken’, zei John.

    ‘Hoe kun je dit in godsnaam zo rustig opvatten?’

    ‘Ik weet toch niet waar je het over hebt.’

    ‘Jij bent altijd zo godvergeten cool.’

    ‘Laten we nou maar naar binnen gaan.’

    Toen hij de televisiebeelden zag die voortdurend werden herhaald, veranderde de koelte van de lobby in een kilte. Ze waren onwerkelijk. Vliegtuigen die, vanuit verschillende posities gezien, de twee grote torens troffen, die even later in elkaar stortten. Van de top naar beneden. Ze losten als het ware voor zijn ogen op. Het ene moment waren ze er, het andere moment waren ze er niet meer. Alsof springmeesters overal heel nauwkeurige springladingen hadden aangebracht, zakten ze in elkaar in plaats van om te vallen. Waar de gebouwen moesten staan, zag hij een grijze stofwolk, net als wanneer de wind onverwacht het zand in de woestijn omhoog blies. Eén beeld brandde zich vast op zijn netvlies: kleine mensen in de brandende wolkenkrabbers, als kwetsbare vlinders die op de vlucht voor de vlammen hun dood tegemoet fladderden. Weer de witte passagiersvliegtuigen die met grote kracht de torens raakten en ontploften. Het was een film zonder begin en zonder einde. Een eeuwig lopende trailer voor een rampenfilm die de allersterkste middelen gebruikte om mensen naar de bioscoop te lokken. Het meest treffend werd het verwoord toen een willekeurige persoon in New York die een van de vliegtuigen hoorde en instinctief in elkaar dook, zei: ‘Holy shit.’ Kon je iets anders zeggen?

    Daarna nog meer beelden, maar nu van later op de dag. Een gat in de grond, waar je vlammen en rook kon zien. Roetzwarte brandweermannen, versteende gezichten, gillende politiesirenes. En weer die vliegtuigen. En nog een keer. Pratende hoofden en de merkwaardige afwezigheid van reclamespots, die anders altijd alle uitzendingen onderbraken.

    Tom liet John staan. Ook al hadden Tom en de andere opmerkelijk stille gasten in de lobby de beelden vele malen gezien, ze konden hun ogen niet van het grote scherm afhouden. Experts gaven hun mening, verontwaardigde of geschokte televisiejournalisten rapporteerden van straathoeken of vliegvelden, en voortdurend werden dezelfde apocalyptische beelden herhaald. Journalisten spraken onthutst over duizenden doden en maakten voortdurend vergelijkingen met de Japanse aanval op Pearl Harbor.

    ‘We gaan een biertje drinken’, zei Tom.

    Ze liepen naar de bar en gingen op hun gebruikelijke plek aan het eind zitten, onder de televisie. Ze konden het beeldscherm niet zien en Tom vroeg de barkeeper om het geluid zacht te zetten. Het bier was koud en lekker, en John had het flesje in drie slokken leeg en vroeg er nog een, voordat hij zijn mobiele telefoon aanzette en naar huis belde. Hij hield van de bar met zijn nepleer, kleine hokjes en de prachtige grote reproducties van de woestijn in zijn zeldzame bloeiperiode. Ze waren in Californië, dus was er een rookverbod, zelfs in een bar, en de lucht die je inademde was koel en schoon.

    ‘Is alles goed met je?’ vroeg hij Anna toen hij haar melodieuze, maar toch zenuwachtige en voorzichtige hello hoorde.

    ‘Ja, met ons is alles goed. Waar ben je?’

    ‘In de lodge.’

    ‘Het is vreselijk, vind je niet?’

    ‘Ja.’

    ‘Kom je snel thuis?’

    ‘Ja, het duurt niet zo lang meer.’

    ‘Oké.’

    ‘Ik hou van je.’

    ‘Ik ook van jou.’

    ‘Lief’, zei Tom met een zweempje van zijn oude sarcasme. Hij was iets rustiger geworden. Misschien omdat de beelden zich niet langer binnen hun gezichtsveld bevonden. Hij legde met zijn monotone langzame stem uit wat er was gebeurd. Maar in werkelijkheid was er niemand die wist waar het om ging. Het hele land leek gegrepen te zijn door verwarring, verdriet en gebrek aan inzicht. Dat dit de vs kon treffen. Dat het machtigste land ter wereld net zo weerloos leek te zijn als de eerste de beste lilliputstaat. Dat deze aanval uit het niets was gekomen, waarbij gewone passagiersvliegtuigen als doeltreffende projectielen tegen de symbolen van de Amerikaanse militaire en economische macht werden gebruikt. Dat er niets was wat ze konden doen om te voorkomen dat het weer gebeurde. Maar dat de arm van de vs lang was en dat de schuldigen als dieren zouden worden opgejaagd en verslagen. No, sir. The fuckers will be punished. Hunted down. Brought to justice. Dead or alive.

    John liet de opmerking voor wat hij was. De woorden klonken erg Amerikaans in de koele droge lucht. Het was stil in de bar, op het mompelen van de tv en het zachte brommen van de verscholen airconditioning na. De Amerikanen zouden overdreven reageren, dacht hij. Ze zouden de situatie niet rationeel weten aan te pakken. Dat lag niet in hun aard. In hun reactie zouden ze het net breed uitwerpen en daarin schuilde het gevaar dat hij en Anna in de problemen konden komen. Hij zei eventjes niets. Zat in stilte, terwijl ze hun volgende biertje dronken, langzaam genietend. Een koel, bitter gevoel in zijn keel. Maar toch was er een droog plekje dat niet wilde verdwijnen.

    ‘Voor de eerste keer in jaren heb ik zin om te roken’, zei Tom.

    ‘Dat zou niet slim zijn.’ John miste het roken niet. Sigaretten hoorden, net als veel andere dingen, bij een eerder leven dat hij met alle middelen achter zich probeerde te laten.

    ‘Nee. Wat vind jij van al deze shit?’

    ‘Ik was in de woestijn, Tom. Ik weet helemaal niks.’

    ‘Dit gaat ons veel geld kosten. Er is niemand die nu nog durft te vliegen.’

    ‘Dat gaat wel over. Na verloop van tijd gaat dat over.’

    ‘Niemand zal lange tijd in zo’n fuckvliegtuig durven stappen.’

    ‘Dat gaat over. Dat is altijd zo.’

    ‘Er komt zaterdag een nieuwe groep Japanners. Kun jij ze meenemen?’

    ‘Natuurlijk.’

    ‘Als ze komen?’

    ‘Natuurlijk komen ze.’

    ‘Als ze mogen. Alle fucking vliegvelden zijn gesloten.’

    ‘Het komt vast goed.’

    Tom keek hem aan en liet het bier traag in zijn glas rondgaan, waardoor er luchtbelletjes werden gevormd.

    ‘Jij bent een grapjas, John. Cool. Jij kunt goed met de Jappen overweg. Ik mag niet klagen. Sinds je hier, wanneer ook weer, drie jaar geleden naartoe kwam, is het alleen maar vooruitgegaan. Die spleetogen vragen altijd naar jou. Ze komen alleen als jij hun gids bent. Wil je niet meer salaris?’

    ‘Ja, graag’, zei John verbaasd.

    ‘We zullen zien. Geestig en cool. Ineens was je er. Een paar maanden als barkeeper, toch? Maar daar was je veel te goed voor. Dat zag ik meteen. Ik ben goed in het ontdekken van talent. En jij was een talent. De manier waarop je liep. Je jezelf onder controle had. Hoe je bent. Dat telt, man. Ik zie dat meteen. Die vent. Die moet niet achter de bar staan. Die weet met klanten om te gaan. Dat zag ik onmiddellijk. Waar kom je eigenlijk vandaan?’

    ‘Uit het oosten. Overal en nergens.’

    ‘Dit is Amerika.’

    ‘Mijn ouders kwamen uit Zweden.’

    ‘Met al die lekkere blonde vrouwen met lange benen en grote tieten.’

    ‘Precies.’

    Tom lachte en sloeg hem op de schouder. John hield niet van de richting die het gesprek op ging, maar hij behield zijn rustige gelaatsuitdrukking en glimlachte slechts. Daarmee gaf hij aan dat het het privilege van de baas is zich zo te gedragen als hij wil. Als hij lachte, zag zijn gezicht er heel jong uit.

    ‘Ach, fuck’, zei Tom. ‘Het gaat me ook niets aan. Hier gaat iemands verleden niemand iets aan, zolang een man zijn werk doet, God vreest en uit de narigheid blijft.’

    ‘Ze kwamen om bij een auto-ongeluk toen ik zestien was.’

    ‘Dat spijt me.’

    ‘Het is al heel lang geleden.’

    ‘Wanneer ben je naar de Verenigde Staten gekomen?’

    ‘Toen ik veertien was.’

    ‘Je praat een beetje vreemd, maar wie eigenlijk niet?’

    ‘Dat moet jij zeggen. Kun jij twee woorden achter elkaar zeggen zonder te vloeken?’

    ‘Fuck, ja.’

    Ze lachten allebei weer. Namen een slok.

    Tom zei: ‘Ga maar naar Anna, jij, en neem een bad. Je stinkt. Je moet je ook nodig scheren. Je lijkt goddomme wel een terrorist of een vogelvrije.’

    ‘Dat is een onderdeel van het pakket.’

    ‘Precies.’ Tom keek hem weer onderzoekend aan. Tom had bruine ogen die richting zwart veranderden als hij bezorgd of kwaad was. Ze kregen al bijna hun zwarte gloed. John vond het steeds minder prettig dat Tom over hem bleef praten.

    ‘Je bent goed thuis in de woestijn’, ging Tom verder. ‘Erg goed voor een verrekte Yankee, als je dat tenminste bent. Waar heb je dat geleerd? Ben je in dienst geweest?’

    ‘Her en der.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1