Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het geheim van Swan
Het geheim van Swan
Het geheim van Swan
Ebook402 pages6 hours

Het geheim van Swan

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Laat je verrassen door New York Times-bestsellerauteur Frances Mayes in haar eerste roman 'Het geheim van Swan'. Mayes is vooral bekend van haar idyllische boeken over het Toscaanse leven, zoals 'Een huis in Toscane' en 'Bella Toscane'. In haar meeslepende debuutroman krijgt archeoloog Ginger Mason een telefoontje dat haar leven voorgoed verandert. Het lichaam van haar overleden moeder is om mysterieuze redenen opgegraven. Halsoverkop vertrekt ze naar haar geboorteplaatsje Swan, waar ze samen met haar broer de ware oorzaak van haar moeders dood probeert te achterhalen. Welke verborgen familiegeheimen komen nog meer aan het licht?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 3, 2021
ISBN9788726917994

Read more from Frances Mayes

Related to Het geheim van Swan

Related ebooks

Reviews for Het geheim van Swan

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het geheim van Swan - Frances Mayes

    Het geheim van Swan

    Translated by Gerard M.L. Harmans

    Original title: Swan

    Original language: English

    Copyright © 2003, 2021 Frances Mayes and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726917994

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    voor Ashley

    Maar in jou schuimde,

    vanaf je geboorte,

    de andere bron,

    langs de herinnering aan

    een zwarte straal

    klom je naar de dag.

    Paul Celan – Ademkeer¹

    Perziken en vuurwerk en rode mieren.

    Weet je nu waar je bent.

    C.D. Wright – Deepstep come shining

    Van allen die mij na staan, wie ben jij?

    Theodore Roethke – The waking

    Swan (7000 inwoners), hoofdstad van J.E.B. Stuart County. Swan is een aantrekkelijke stad met brede lanen en goed geconserveerde laat-negentiende-eeuwse gebouwen, gelegen op een beboste heuvel tussen de rivieren de Altamaha en de Ocmulgee. De oorsprong is niet bekend, maar het gebied was vroeger in handen van de Creek- en Seminole-indianen en werd later bevolkt door Schots-Ierse en Engelse kolonisten, die er het land bewerkten en zich bezighielden met houthakken voor noordelijke bedrijven. In zijn vroege jaren, voor de inlijving, heette de stad Winona, maar in 1875 werd hij Swan gedoopt door het stadsbestuur en burgemeester John Repton Mason. De gewijzigde naam verwees naar de doortrekkende fluitzwanen die indertijd algemeen waren in dit moerasgebied. De eerste industrie was een katoenfabriek, opgericht door Davis, die Ransom Gray, architect uit Washington, opdracht gaf een ovale stadsplattegrond te ontwerpen, geïnspireerd door Bath in Engeland, waar burgemeester Mason vandaan kwam. Tegenwoordig is katoen nog altijd het belangrijkste gewas, maar de plaatselijke boeren hebben gediversifieerd en ze verbouwen nu Spaanse pepers, tabak, maïs en suikerriet. Andere industrieën zijn kippenfokkerijen, een textielfabriek, een terpentijn- en een kunstmestfabriek. De bevolking is afgenomen van 11.000 tot 7000 na de sluiting van de J.R. Masonfabriek. Een actieve Kamer van Koophandel richt zich op het aantrekken van nieuwe lichte industrie. Cottonmouth Countdown is een kleurrijk feest dat elk jaar in juli wordt gevierd. Het Jeff Davis Museum toont memorabilia van plaatselijke strijders in de Amerikaanse Burgeroorlog. Het Oglethorpe Hotel is een uitstekend voorbeeld van late plantagearchitectuur in de stijl van Georgia. Een andere bezienswaardigheid is Sassahoochie Springs, met oeroude eiken rond een grote bron, waarvan wordt geloofd dat hij bodemloos is.

    uit: Een gids voor plaatsen in Georgia, Adam Lumpkin Adair

    7 juli 1975

    1

    J.J. stond aan het eind van de steiger. Het voelde alsof de stroming de vier palen wilde losrukken en hij met platform en al te water zou gaan, maar de steiger bleef overeind. Hij was gek op de geur van rivieren. In de warmte van juli, in de instabiele lucht, tussen het getsjirp van cicaden, in het ochtendlicht op de rivier was hij wat hij gelukkig noemde. Een volle maan zakte omlaag tussen de dennen en wierp een kronkelend zilveren koord over de bocht van het water. Hij keek naar het licht en zocht in zijn hoofd naar woorden om het te beschrijven. Lumineus, flikkerend. Vertrouwd. Het licht leek vloeibaar, levend, één met het water, te veranderlijk voor woorden. De rivier stroomde snel na twee stormen. Een wolk muggen zwermde om zijn voeten en bewoog zich vervolgens als één enkel wezen naar een draaikolk in de stroming. Hij stapte uit zijn verbleekte rode badjas – die schoot hij elke ochtend automatisch aan als hij opstond – en daalde langs de ladder af in het water. Ochtenddoop noemde hij deze gewoonte. Alle maanden dat het kon, en soms ook in de koude, uit pure koppigheid, ging hij ’s morgens vroeg in de rivier zwemmen. Bij de steiger kon hij op de bodem staan en de snelheid of de loomheid van de stroom voelen. Soms schrok hij, als een vis aan de haren van zijn benen en borst knabbelde. Hij liet zich even drijven en luisterde naar het water dat om zijn hoofd spoelde, liet zich dragen en draaide dan snel op zijn buik en zwom naar het halvemaanvormige strandje van schoon zand dat zijn ouders jaren geleden hadden aangelegd. Daar kon je de rivier uit lopen en een met dennennaalden bezaaid pad volgen terug naar de steiger. Hij zag een omgevallen jonge zuurboom, omwikkeld door muskadelranken en bukte zich om hem uit het water te trekken. Toen hij de wortels losscheurde, kwam een kluit aarde los van de oever en spatte er modder op zijn natte benen. Aan zijn voeten zag hij iets wits – een bot, een door de zon gebleekte stok? Hij waadde terug de rivier in en spoelde zijn benen schoon.

    Misschien was het een pijlpunt die hij zag. J.J. had er al honderden gevonden. Hij woelde de aarde los met zijn voeten. Daar was het – hij pakte het op, blies de aarde eraf en spoelde het schoon. Zoiets had hij nog nooit gevonden. Hij had een ongeschonden benen visspeer in handen, tien centimeter lang, met schitterend gesneden weerhaken aan weerszijden, als katten-klauwen. Hij bewonderde het vakmanschap – het fijne haakje aan het eind van elke weerhaak zou zich in het visvlees vastbijten als de visser zijn vangst binnenhaalde. Aan het uiteinde zag hij dunne richeltjes waar de lijn steeds weer was vastgemaakt door de Creek-indiaan die ooit in dit water had gevist. Ginger, dacht hij, Ginger moest dit zien, maar de groene ogen van zijn zuster waren lichtjaren ver weg. Hij groef met zijn handen in de aarde en trok andere wortels los uit de oever, maar vond alleen een gedeukt blik. Wat een schoonheid, deze kleine speer in de palm van zijn hand. Hij ademde de dennenlucht zo diep mogelijk in en de geur verdreef de bekende onrust uit zijn hoofd die net zo voelde als honger en dorst. Ginger was er niet, aan wie moest hij zijn schat nu laten zien? Hij bekeek hem zelf nog eens goed. Hij was er niet goed in iemand anders nodig te hebben. Hij schudde zijn haar en gaf een klap tegen de zijkant van zijn hoofd om het water uit zijn oor te slaan. ‘Rainy Night in Georgia,’ mompelde hij spottend bij zichzelf. ‘Last Train to Clarksville.’

    Hij trok een kaki korte broek aan zonder zich om ondergoed te bekommeren. Het was halfzeven en al heet, brandend heet, drukkend heet, het beste weer. Niets te eten in de koelkast, op wat rijst en een stuk wild van een week oud na, van toen hij Julianne, de nieuwe onderwijzeres uit Osceola, hierheen had meegenomen. Ze vond het zo interessant dat hij hier helemaal alleen in de bossen woonde. Ze leek heel nuchter, maar bleek niet met haar voeten de bodem van de rivier te durven aanraken. Ze klampte zich vast aan zijn rug, haar lach snerpte als een gil, en hij voelde haar zachte dijen tegen de zijne. Ze voelde heet aan, zelfs onder water, maar kon geen wild eten omdat ze dan aan Bambi moest denken. Zij kookte de rijst, die harde kernen in de korrel bleef hebben. Toen keek ze naar zijn wildsalade alsof het een koeienvlaai was. J.J. at soms dagenlang alleen groenten die hij zelf plukte en vis die hij zelf ving. Hij kauwde langzaam en keek naar haar. Als ze zo mooi was, wat Liman MacCrea had bezworen, waarom vond hij dan dat haar huid zo strak over haar gezicht zat dat hij kon openbarsten als een opgeblazen varkensblaas? En ogen die zo dicht bij elkaar staan maken dat een mens er regelrecht ellendig uitziet.

    Toen wreef hij over zijn slapen en keek nog eens. Een aardig gezicht, vriendelijk en verwachtingsvol. Warm. Wat wil ze eigenlijk? vroeg hij zich af toen ze glimlachte. Toen zag hij haar tanden, die afgesleten waren als bij een oud hert.

    ‘Karmozijnbes met lamskoteletten? Paardebloemblaadjes ken ik wel. Kun je die eten? Wat interessant!’ Ze prikte met haar vork in de verse, bittere groente. Bij de ene hap die ze nam knarsten er zandkorrels tussen haar tanden. Iets wat ze in zijn ogen zag sprak haar aan, een kwaliteit die nog ontdekt moest worden. Niet gewoon een avontuurtje of de brave ouwe jongen die hij soms leek te zijn, maar hij was iemand voor wie je je best moest doen, zei ze tegen zichzelf toen ze in zijn kamer haar badpak aantrok. Ze keek goed naar zijn spullen, vergeleek haar eigen kleine slaapkamer met de zijne, haar roze chenille sprei en het danseresje van Degas aan de muur, de kanten vitrage en het uitzicht op de lege straat, met zijn stampvolle boekenkasten, twintig of meer vulpennen, opgezette vissen- en hertenkoppen, zijn ruwe indianendeken op het bed. Ik kan hem op geen enkele manier bereiken, dacht ze, en wil ik dat eigenlijk wel? Ze voelde zich opeens moe, maar oefende een brede lach voor de spiegel, waarbij ze haar dikke, kastanjebruine haar omhooghield. Haar tanden glansden wit en regelmatig. Het nieuwe rode badpak deed haar Scarlett O’Hara-taille goed uitkomen. ‘Kersenbonbon,’ fluisterde ze. Kersenbonbon was haar bijnaam op Sparta Highschool, toen ze koningin van de reünie werd, maar dat was twaalf jaar geleden. Ze wenste dat ze die lekkere groente had gewassen, want ze was niet van plan om zand te eten.

    J.J. dacht dat hij, als ze nog eens ‘wat interessant’ zei, de vork in haar ogen zou steken. Hij schonk twee glazen cognac in. ‘Laten we drinken op jouw groep zeven, die jou altijd maar voor zichzelf heeft.’ Ze keek geamuseerd naar de grond, waardoor hij zich beschaamd voelde. Was hij een stomme kluizenaar aan het worden? Hij vroeg zich af hoe het zou voelen met haar benen om zich heen. Helemaal van de wereld? Hij wist dat hij nog op de almachtige Christus iets aan te merken kon hebben. Ze speelde fluit, was afgestudeerd in muziekpedagogiek. Wat gaf het nou dat ze doordraaide in het bos? Toch had hij een vloedgolf van verveling over zich voelen slaan, een verlangen om alleen te zijn dat zo heftig was dat hij ervan rilde. Hij had verwacht dat hij haar om een of twee uur ’s nachts naar huis zou brengen, zijn hoofd in de wolken, met een zacht muziekje op, maar om halftien scheurde hij al over de weg.

    Hij zette een pot koffie en warmde het restje slechte rijst van Julianne op met wat boter. De keukentafel lag vol hoornkiezel, vuursteen, een platte steen en een gewei. Laatst had hij geprobeerd vuur te maken met alleen de gereedschappen die de indianen gebruikten. Hij had Een handboek voor het maken van vuur besteld en was naar een stenenwinkel in Dannon gereden om stenen te kopen die groot genoeg waren om mee te werken. Hij wilde een stenen mes hebben om vis mee schoon te maken, maar de stapel stenen die hij had gespleten leverde niet meer dan een berg afval van steenschilfers op. Eén poging had bij toeval iets gecreëerd dat echt op een schraapmes leek.

    Bij het raam hield hij de visspeer omhoog in het zonlicht en bewonderde de verfijnde symmetrie. Met koffie, een kom rijst en een aantekenboekje in wankel evenwicht en de speer voorzichtig tussen zijn tanden, duwde hij de keukendeur open met zijn elleboog. Wespen waren doende op de muskaatdruif en bijen begroeven zich in de roos die zich tussen de druivenranken door slingerde, de gele roos van zijn moeder, nog altijd in bloei, en zij was al eeuwen dood, zelfmoord. Hij wilde daar niet aan denken. Ze was net zo gek op de hut geweest als hij. Haar roos was al lang ook buiten het prieel gaan groeien en had zich op de bomen gestort. Hij legde de visspeer op een stukje wit papier en opende zijn aantekenboekje om zijn vondst te noteren. 7 juli, schreef hij op. De vroege zon wierp door het druivenprieel een getemperd licht op de tafel. Misschien hield hij nog wel meer van het licht hier dan van het water, maar nee, ze waren niet van elkaar los te denken. De smaragdgroene dennenbomen kleurden het licht op alle momenten van de dag en wierpen op vroege en late uren een blauwige zweem over alles, terwijl ze in de volle zon de harde randen van voorwerpen verzachtten. Hij schoof het papier in een vlek zonlicht. Het bot leek op ivoor. Eerst mat hij de lengte en toen begon hij met een zacht potlood te tekenen. Wat voor bot zou het zijn, vroeg hij zich af, misschien everzwijn of bever. Hoe lang zou de indiaan erover gedaan hebben om de speer te snijden?

    Hij ging haastig met zijn Rapidograph in zwart over de geschetste lijnen heen. Tekenen, dacht hij, geeft nooit goed het voorwerp zelf weer. In ieder geval niet mijn gekrabbel. Misschien was het Leonardo da Vinci gelukt, maar Leonardo had nog nooit van de Creeks gehoord, of van hun territorium in Zuid-Georgia. Het lukt nog wel de gelijkenis vast te leggen, maar het wordt moeilijker waar het onvergelijkelijke begint. Waar het voorwerp ophoudt en alles eromheen begint, dat is het onmogelijke deel. Hij hield de speer omhoog en draaide hem rond. Hij zou hem bekijken onder de microscoop van zijn vader. Misschien vond hij een bloedvlekje van de vis die met de speer in zijn zij was weggezwommen. Jammer dat Ginger er niet is, dacht hij. Zij zou dit eens moeten zien.

    2

    Ginger zat met opgetrokken knieën in het zitbad en liet de douche over haar stoffige lichaam sproeien. Haar vochtige spijkerbroek en shirt, die in een hoopje op de grond lagen, leken nog meer stof verzameld te hebben. Ze baadde snel. Nu de Toscaanse zomer zo ver was gevorderd, kon de bron droogvallen en zou ze moeten koken en zich afsponsen met flessenwater tot het weer ging regenen en het waterpeil steeg. Ze schoot in de verleidelijke kersenrode jurk met bandjes die ze zaterdag op de markt in Monte Sant’Egidio had gekocht, en bedacht: ik ben weer slank. Marco zal dit een mooie jurk vinden. Ze dacht even aan de plezierige sensatie van zijn hand op haar rug als hij haar over de piazza leidde. Zijn Italiaanse hand. Zij hield van het buitenlandse aan hem. Ze ademde diep in. Elegant, dacht ze. Verbazend wat voor wonderen een paar maanden graven en sjouwen kunnen verrichten. Ze verschoonde de lakens, schudde de kussens op en rangschikte de boeken netjes op het nachtkastje. Ze stopte haar nachtpon en ochtendjas in een lade, maar hield midden in de beweging stil. Er schoot haar een herinnering te binnen aan Mitchell, met wie ze op haar vierentwintigste getrouwd was. Mitchell in bed, Time lezend, schoongeboend en verwachtingsvol in zijn gestreken boxershorts. Het grootste deel van de drie jaar dat ze samen waren bracht hij zijn nachten wachtend door, terwijl Ginger beneden weer op hém wachtte en zat te lezen of muziek te luisteren tot hij in slaap viel en zij in bed kroop, nadat ze eerst voorzichtig het tijdschrift van zijn borst had gelicht en zijn lamp had uitgedaan. Wat was dat toch? vroeg ze zich af. Het lag niet aan hem. Toen ze verkering hadden verwachtte ze dat ze voor zijn liefde, zijn zekerheid zou vallen; zij zou vast wel iets voor hem gaan voelen. Ze zou erin groeien: zitten, kruipen, lopen. Ze zou het gelukspatroon van iedereen verwerven, een huwelijksreis naar Nassau, een doordrukstrip met anticonceptiepillen, gordijnen die moesten worden uitgekozen, recepten. Mitchell was zo vriendelijk, vond ze, geduldig. Elke keer als hij een deur binnenkwam zou ze blij zijn hem te zien. Wat een ramp.

    In haar geboortestad, Swan, zou men het er nog jaren, en nog steeds wel, over hebben dat Ginger op haar huwelijksdag niet naar beneden kwam. Eerst was ze gewoon aan de late kant, maar toen ging Jeannie Boardman achter het orgel zitten dat ze voor de gelegenheid naar binnen hadden gesleept en begon ‘Claire de lune’ en de Mondscheinsonate’ te spelen. Ten slotte serveerde tante Lily, nadat ze voor Gingers gesloten slaapkamerdeur een fluisterende driftbui had gehad, de champagne, soesjes gevuld met krabsalade, kaasstengels, schotels met bitterkoekjes en lange vingers. De gasten hadden met nog meer smaak gegeten door de schok van Lily’s mededeling dat Ginger zich niet goed voelde en dat ze zich allemaal maar moesten vermaken.

    Ginger had stiekem door de sluier van vitrages omlaag gekeken naar de tuin met fluisterende en lachende mensen. De tafelversiering, een zwaan van ijs met rozenblaadjes erin gevroren, een plaatselijke traditie, smolt en zakte langzaam tegen een schaal met punch. Ze zou met haar tong zijn koude snavel willen aanraken. Ze had een stralende, lachende bruid willen zijn die uit haar grootvaders huis een vrolijke toekomst binnen stapte. Ze had op het dak willen klimmen en naar hen toe willen vliegen. Ze wilde niet dat dit gebeurde. Ze wilde dat haar moeder niet dood was, haar vader weer zijn oude zelf was. Ze wilde dat Mitchell geen ellende en vernedering voelde. Ze kon niet naar beneden. Ze kon niet. Het was geen beslissing, maar een toestand.

    Later vertelde J.J. dat de kokkin, Tessie, onder het glazen spoelen in de keuken zachtjes ‘I Come to the Garden Alone’ neuriede om zichzelf te kalmeren, maar om de paar minuten mopperde: ‘Die kinderen, die kinderen...’ Tessie werkte al voor Catherine en Wills Mason sinds Ginger een baby was en later voor Lily nadat de kinderen in het Huis waren komen wonen. J.J. was naar de keuken geslopen voor een slok cognac, toen hij haar zachtjes hoorde zingen – and he walks with me and he talks with me and he tells me I am his own – en zag hoe ze elk glas tegen het licht hield om het op lippenstiftvlekken te controleren. De laagstaande middagzon had regenboogcirkels op haar zwarte uniform en donkere gezicht getoverd.

    ‘Proost, Tessie,’ had J.J. haar toegedronken. ‘Weer een gedenkwaardige middag bij de Masons.’ Hij had zijn smokingjasje ergens laten liggen en zijn kraag losgemaakt. Ze zag hem de cognac rechtstreeks in zijn keel gieten, net zoals zijn papa dat deed nadat hun mama was overleden. Haar mondhoeken gingen omlaag en ze draaide de heetwaterkraan vol open.

    Mitchell en zijn ouders hadden zich opgesloten in de woonkamer, waar zijn moeder in stilte de dag vervloekte dat hij Ginger mee naar huis had genomen, en wist hij dan niet dat Pattie Martin, die altijd gek op hem was geweest, in geen miljoen jaar zo’n stunt zou uithalen?

    Caroline Culpepper, Gingers getuige, had zachtjes door de deur heen tegen haar gepraat, maar Ginger zei alleen maar: ‘Het spijt me, Caroline, maar je kunt beter naar huis gaan.’ Zelfs J.J. kreeg Ginger niet zover dat ze haar deur opendeed voordat de laatste gasten hun auto’s hadden opgezocht. Toen ze uiteindelijk toegang verschafte lag haar jurk in een hoop op de vloer en de satijnen schoentjes, elk in een andere hoek van de kamer, waren duidelijk tegen de muur gesmeten. Ze zag er behuild en lelijk uit, zoals ze daar op de grond zat met opgetrokken benen. Ze had alleen haar ondergoed aan en de kousenband die naar de bruidsjonkers gegooid had moeten worden. Ze strekte haar been en trok het geplooide blauwe elastiek eraf. J.J. stond maar een beetje dom in de deuropening en schudde zijn hoofd. ‘Nou, je hebt het voor elkaar,’ zei hij.

    Hij kon haar nauwelijks verstaan. ‘Ik werd vanochtend wakker uit een droom dat moeder aan de deur was. Ik maakte me klaar om naar buiten te gaan en sprenkelde parfum op mijn haar. En zij keek naar me met een lach en zei: Wat een zielenpoot ben jij. Mijn wil wordt steeds zwakker, J.J.’ Toen had ze gehuild en wilde niet meer praten tot de volgende dag. Hij had haar een kamerjas gebracht en was bij haar gaan zitten, hoefde niets meer te vragen.

    Drie dagen later trouwden Mitchell en zij in de tuin, waar de bloemen in hun rieten manden inmiddels waren gaan hangen. Zijn ouders hadden geweigerd te komen en weigerden vervolgens zeven maanden lang tegen haar te praten; zijn moeder had tegen Mitchell gezegd dat hij de dag dat hij met haar trouwde zou berouwen. En, had ze geen gelijk gekregen? Ginger droeg een licht mantelpakje en J.J., die met over elkaar geslagen armen stond toe te kijken, staarde naar de ladder in haar kous, zich bewust van de mogelijkheid dat ze er alsnog vandoor ging. Maar ze was zo lusteloos als het ivoorwitte linnen dat ze droeg en zwaaide op haar benen alsof ze net hersteld was van een malaria-aanval. J.J. vertelde haar later dat ze eruitzag als een hond die in de spiegel keek zonder de andere hond in de spiegel te zien.

    Lily en Tessie hadden de slap geworden overgebleven kaasstengels opgewarmd om ze weer knapperig te maken en het tiental gasten dat ze hadden teruggeroepen had het voor geen goud willen missen. J.J., die haar weggaf, voelde dat ze niet echt ergens heen ging.

    ‘Lieverd, je hebt gewoon de zenuwen. Iedereen heeft er last van, jij alleen een beetje erg,’ papegaaiden de gasten bij het aansnijden van de taart. Mitchell zou woest zijn geweest als hij iemand anders was. In plaats daarvan bleef hij in de buurt, zijn arm steeds beschermend om haar schouders.

    Ginger hoorde het portier van Marco’s auto dichtslaan. Ze had in geen weken aan Mitchell gedacht. Ze wenste nu dat ze in staat was geweest, al was het maar één keer, om hun bed op te maken met het plezier van verlangen. Ze had hem nu vier jaar niet meer gezien en nog altijd zorgde het idee van zijn lichaam, zijn perfecte lichaam, dat ze haar schouders spande en optrok.

    Door het raam boven zag ze Marco de autodeur met zijn voet dichtgooien, omdat hij zijn handen vol had. Hij kwam nooit met lege handen thuis. Hij liep met grote passen naar het huis – er school iets van een faun of sater in hem – en lachte. Ginger glimlachte om het beeld van hem met harige dijen en geitenhoeven. Ze hield van zijn diepzwarte krullen en gebruinde huid. (‘Heeft hij een olijfkleurige teint?’ vroeg tante Lily in een poging tactisch te zijn.) Ze had nooit eerder iemand ontmoet wiens natuurlijke gezichtsuitdrukking een glimlach was. Hij moest lachend zijn geboren.

    De kaars die ze op het nachtkastje had gezet, bedoeld voor een heilige, zou snel zijn opgebrand. Ze streek het bed glad en strooide over de kussens blaadjes van wilde munt en zonnebloem uit een mandje dat ze eerder had gevuld. Een rilling van vreugde ging door haar heen. Als een gevangene, zei ze tegen zichzelf, die met een lepeltje een tunnel graaft en eindelijk bij het bos uitbreekt, ben ik vrij, ik zal gelukkig worden. De meeste vrouwen zouden de vervulling van seks als een diep genot beschouwen, maar haar eerste emotie was trots, alsof ze een record had gebroken op de 100 meter sprint of een polsstok-sprong had volbracht. Haar blote voetzolen op de koude tegels maakten dat ze wilde dansen.

    Ze daalde de ladder af naar de keuken en zag door de open terrasdeuren de vroege avondlucht en de helling die afliep naar de rivier de Nesse. Wat ze in Italië een rivier noemen, zou thuis in Georgia nog niet voor beekje mogen doorgaan, maar ze hield van het geruis van het water ’s nachts. Ze had dit boerenhuis gehuurd omdat het aan de Nesse lag. De hele winter had ze met het raam op een kier geslapen, alleen om het sissende glijden van watervalletjes over rotsen te horen, het zachte gegorgel als het water over de dam spoelde die ’s zomers door kinderen was opgeworpen. Nu was de stroom afgenomen tot een dun sliertje water.

    Marco gaf haar gele en abrikooskleurige rozen uit de tuin van zijn moeder en omhelsde haar tegelijkertijd. ‘Je bent helemaal nieuw! Er zit geen vuil meer in je nek.’ Haar wenkbrauwen gingen omhoog, twee gebogen vleugels. Hij raakte haar gezicht aan met zijn handpalm: ze voelde zo glad aan als een wijwatervat. Hij dacht soms dat ze zich verstopte achter haar gezicht, dat perfect was als een camee, maar vanavond, nee, vanavond leek ze echt hier te zijn. Zijn schoonzuster had kritiek op Gingers neus – benig, vond ze – maar Marco zag er een Engelse-koninginnenneus in. Zijn lippen raakten haar oor aan, haar rossige haar – een gloed waaraan hij zich steeds opnieuw kon warmen.

    Ze voelde zijn stevige, gespierde lichaam als een schok (de gevangene stond nu rechtop en rende naar de bossen) en ademde zijn scheerzeepgeur in. Hij rook altijd lekker; zelfs na uren werken in de zon rook hij als een paard, naar natte aarde en haver. Na het vrijen kwam er van zijn oksels een zurige, gronderige lucht. Wat een heerlijk dier, dacht ze, en ze gaf zich over aan zijn armen. Goed zo, dacht ze, ik ben niet teruggeschrokken.

    Hij hield haar een doos voor, bijna buiten haar bereik. ‘Niet openmaken! Dit is voor later.’

    ‘Nee! Geef hier. Je bent vreselijk!’ Hij bracht de doos naar binnen.

    Ginger knipte takjes rozemarijn af. ‘We eten gebraden kip met aardappels – verrassing!’ Ginger hield niet zo van koken, al was ze dol op eten. Gebraden kip met kruiden was haar topprestatie in de keuken.

    ‘Ik rook het al in de auto.’ Ze zette twee takken wingerd op tafel, een molensteen boven op een dikke stenen zuil, en dekte hem met borden en glazen. Met zijn voeten omhoog op het lage terrasmuurtje nam Marco een slokje van de campari die ze hem had gebracht en keek naar de zwaluwen die duik- en glijvluchten maakten, waarbij ze, zo wist hij, duizenden insecten verslonden. ‘Rondini,’zei hij, ‘die vogels – zwaluwen. We kijken naar ze uit omdat ze zo sierlijk zijn. Ze vliegen hoog als het droog weer is en laag na een regenbui.’ Hij leek haar alleen maar zelfstandig naamwoorden te willen leren.

    Hij keek naar Ginger, afgetekend tegen de donker wordende kobaltblauwe lucht, waar een zachte maan als een versleten gouden horloge boven de bergen hing. Terwijl ze heen en weer liep tussen de keuken en de tafel zag hij dat ze iets over zich had van iemand die net was geland, een soort engel Gabriël, wiens koraalrode gewaad nauwelijks bewoog toen hij met zijn lelie naar de Maagd Maria wees. Andere Amerikaanse vrouwen die hij had ontmoet waren stevig en veeleisend, ze wisten wat ze wilden. Ginger was vaag. Ze leek soms gewoon levendig, zoals nu, nu ze ‘There’s No Business Like Show Business’ aan het fluiten was. Hij hield van haar benen die hij als echt Amerikaans beschouwde. (Het enige wat Ginger aan Marco ergerde was zijn gewoonte bepaalde dingen als echt Amerikaans te bestempelen.) Toen hij twee jaar in Virginia studeerde, had hij de zuiderlingen exotisch gevonden. Ginger had zich na haar eerste anderhalf jaar postdoctoraal werk in Georgia als stagiaire aangesloten bij zijn Etruskische onderzoeksgroep; ze twijfelde nog of ze wel of niet zou doorgaan. Een angst die hij niet begreep overviel haar als ze erover dacht een proefschrift te schrijven. Hij beschouwde haar als een geboren archeoloog, die in één oogopslag zag wat andere collega’s niet eens opviel nadat het hun was aangewezen.

    Als ze de hele dag zij aan zij in de opgraving aan het werk waren, observeerde hij haar – gehurkt in het stof een voorwerp schoonvegend, over stroompjes heen stappend die uit ondergrondse bronnen opborrelden en hun werk verpestten. Amerikaans, dacht hij. Doordat ze een buitenlandse is, voelt ze vertrouwd en vreemd tegelijk – soms ver van hem vandaan, bijtend op haar onderlip en haar kin vooruitgestoken alsof ze door de verkeerde kant van een telescoop naar hem keek. Hij hield van haar, maar het verwarde hem eraan te denken dat hij zijn leven met haar zou delen. Misschien verschilde ze te veel van zijn vroegere vriendinnen, van Lucia en Cinzia, de echtgenotes van zijn broers, die zonder morren in Bella Bella, het huis van zijn ouders, waren komen wonen en opgingen in de familie alsof ze er altijd waren geweest. Hij kon zich niet voorstellen dat Ginger de andere helft van de bovenverdieping zou betrekken – niet dat hij dat zelf wilde – om zich te schikken in het ritme dat iedereen in huis leek over te nemen. Als Lucia boodschappen deed, dopte Cinzia de erwten en deed de was, terwijl zijn moeder de scepter zwaaide in de keuken. Ze speelden allemaal de baas over de twee kinderen, waarbij ze elkaar meestal tegenspraken en de kinderen leerden een keuze te maken uit de instructies, waardoor ze voornamelijk deden wat ze zelf wilden.

    Als enige ongetrouwde zoon was hij vrijgesteld van alle bezigheden in het huis, hoewel hij zijn vader meer dan zijn broers in de moestuin hielp. Zou het huis, dat rook naar strijken en stoven, het zweterige haar van de jongens, de rij laarzen in de cantina, verschillende reukwaren en schoonmaakmiddelen – de collectieve familiegeur – de statige houding van een bedeesde, afstandelijke Miss America accepteren? Hij probeerde Ginger voor zich te zien, staande in de deuropening met de vraag of ze ergens mee kon helpen. Nee, dat beeld kon nooit werkelijkheid worden. Ze zouden in hun eigen huis moeten gaan wonen, zoals dit, buiten de stad, en eenmaal per jaar naar Amerika gaan, waar haar familie een leven leidde als in de ondoorgrondelijke, plotloze romans van Faulkner en waar bomen uit zompige moerassen groeiden. Als Cinzia op de bank naar de televisie keek, zakte haar hoofd soms op de schouder van zijn moeder. Hij had opgemerkt dat Ginger terugdeinsde voor fysiek contact, maar als de twee baci op de wangen onvermijdelijk waren, lachte ze naderhand en raakte haar gezicht aan met haar vingertoppen.

    Na de kip zette Ginger de salade op tafel. Hij rekte zijn armen uit en bonkte met zijn vuisten op zijn borst. ‘Luna, luna,’riep hij uit. ‘Maan, maan.’ Geen haast, bedacht hij zich, laat maar gaan zoals het gaat. Laat maar doordraaien en terugspoelen en speel het nog een keer af.

    Vanavond vierden ze een vondst van hun team – een intacte Etruskische stenen trap van zes treden met de kop van een mythologische figuur uitgesneden aan de voet. Gaetano, een jaargenoot van Marco en palynoloog, was ’s middags van zijn werkplek in Pompeji aan komen rijden en had de vage afdrukken van planten bestudeerd die ze ook hadden ontdekt. Hij had voor Marco buisjes met geuren meegebracht die hij had nagemaakt van restanten uit een onlangs uitgegraven apotheek.

    Ginger en Marco bleven nog even aan tafel zitten. Ze bracht een schaal met de laatste kersen van het seizoen naar buiten en een wollen sprei, zodat ze konden gaan liggen en zolang ze wilden naar de sterren kijken. ‘Kijk eens naar dat sterrenbeeld.’ Ze wees omhoog. ‘Dat is een van Hannibals olifanten die over de Alpen trekt.’

    ‘Dat, amore, is Orion,’ Hij liet een kers boven haar lippen bungelen en zij hapte ernaar.

    ‘En dat – zie je daar links het T-Fordje? En daar – de zweefmolen.’

    ‘Wat is een zweefmolen?’

    ‘Een zweefmolen, van de kermis. Je wordt er in rondgezwaaid.’ Hij weet niet eens wat een zweefmolen is, dacht ze, en ik ben dankbaar voor alles wat hij niet weet. De lege ogen van haar vader schoten door haar heen. Ze kon de horizon in die ogen zien.

    ‘Ben je in alle dingen net zo goed als in astronomie?’ Marco rolde op zijn zij en kuste haar arm. Zij sloeg haar andere arm om hem heen en kroop dichter tegen hem aan. ‘O, wacht even.’ Hij rende het huis in en kwam terug met de doos. ‘Gaetano heeft dit meegebracht toen hij vanmiddag uit Pompeji

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1