Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Elke dag in Toscane
Elke dag in Toscane
Elke dag in Toscane
Ebook366 pages5 hours

Elke dag in Toscane

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In 'Elke dag in Toscane' vertelt New York Times-bestsellerauteur Frances Mayes over het dagelijkse leven in haar geliefde Toscane. Inmiddels woont ze er al twintig jaar en blikt ze terug op haar leven in Italië, terwijl ze samen met haar man de laatste hand legt aan de grote renovatie van hun droomhuis. Als part-time bewoner en kenner van Italië geeft Mayes inzicht in de complexe samenleving, belangrijke personen en artiesten in Toscane, en introduceert uiteraard de meest hemelse recepten. Ontdek het alledaagse leven door de ogen van de Frances Mayes, uitgeroepen tot "bard van Toscane" door de New York Times.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 26, 2021
ISBN9788726917970

Read more from Frances Mayes

Related to Elke dag in Toscane

Related ebooks

Reviews for Elke dag in Toscane

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Elke dag in Toscane - Frances Mayes

    Elke dag in Toscane

    Translated by Mieke Trouw, Wim Scherpenisse

    Original title: Every Day in Tuscany

    Original language: English

    Copyright © 2010, 2021 Frances Mayes and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726917970

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    VoorWillie

    OPMERKING VAN DE VERTALERS

    Bij de ingrediëntenlijsten van de recepten in dit boek staan ‘koppen’, maatscheppen die in de Amerikaanse keuken veel worden gebruikt en doorgaans per setje worden verkocht. Ook voor eetlepels en theelepels worden in Amerikaanse recepten vaak maatlepels met een vaste inhoud gebruikt. De setjes koppen en maatlepels zijn tegenwoordig in veel Nederlandse kookwinkels en warenhuizen te koop, maar als u uw eigen koppen en lepels wilt gebruiken, is het goed om te weten dat de maatscheppen en -lepels in de winkels doorgaans de volgende inhoudsmaten hebben:

    1 kop=240 m1

    1 eetlepel = 15 ml

    1 theelepel = 5 ml

    n b bij ingrediënten die niet vloeibaar zijn, wordt de kop neergezet, volgeschept en afgestreken.

    INLEIDING

    De witte weg

    ‘Ik sta op het punt een huis in het buitenland te kopen,’ zo begon ik mijn autobiografische boek Een huis inToscane. Een kort zinnetje, dat voor mij echter zowel een cruciaal moment als een zware beproeving markeerde. Met zulke simpele vaststellingen neemt het lot een nieuwe wending. Bramasole, een verlaten landhuis onder de Etruskische stadsmuur van Cortona, werd mijn thuis. En méér dan dat – brandpunt, kompas voor mijn hart, middelpunt van mijn persoonlijke universum.

    Toen ik de zware ijzeren sleutel in het slot stak en mijn Italiaanse leven binnenstapte, had ik me geen voorstelling kunnen maken van mijn leven twintig jaar later, van de genoegens, moeilijkheden, ruzies en frustraties, van het geluk of mijn intense liefde voor Bramasole, een plek die mijn leven in de jaren daarna volledig zou gaan beheersen.

    In Juan Rulfo’s roman Pedro Páramo draagt de hoofdpersoon tijdens een rit in een hete bus een foto van zijn moeder in zijn borstzak. Ik voelde dat ze begon te zweten, denkt Pedro. Zo voel ik Bramasole. Ik voel het leven van het huis binnen mijn eigen leven, op zichzelf staand en er onverbrekelijk mee verbonden.

    Het huis werd mijn icoon. De heldere abrikooskleurige voorgevel, de ramen en luiken aan de zuidkant, open naar de zon, weelderige geraniums, clematis, citroenen en uitbottende lavendel in de tuin – al die uitbundige schoonheid symboliseert niet het leven dat ik cadeau heb gekregen, maar het leven dat ik met mijn eigen handen heb gemaakt. Als ik het raam van mijn werkkamer opendoe en me in de heldere lucht naar buiten buig, zie ik de tuin beneden me, en ik begroet iedere roos persoonlijk. Ik kijk uit naar het moment waarop de jasmijn de ijzeren boog onder bloesems bedelft. Ik luister naar de vier zangerige tonen van het water dat in de antieke regenbak plenst. Ik zie de lagen die er in de loop der jaren bij zijn gekomen, van de tijd dat de muren vervallen waren en de bramen het land verstikten tot het heden, waarin de tuin rozen, seringen, dahlia’s en lelies harmonieus rangschikt rond geheime leesplekjes tussen de olijven. De enige restanten van de oorspronkelijke, geometrisch aangelegde tuin staan nog fier overeind: vijf wijze, in vorm gesnoeide bomen die uit een buxushaag oprijzen.

    Op het hoogste terras staan in juli honderden enorme zonnebloemen strak in het gelid, mijn eigen muziekkapel van stralende gezichten. In augustus buigen ze hun hoofd als een overvloed aan verroeste douchekoppen. En op dat moment komen de fazanten. Hoe weten ze dat het zover is? Ze smullen van de zaadjes, en hun schorre, gulzige kreten doen eerder denken aan de herrie in een werkplaats dan aan een zwelgpartij van fiere vogels met een fraai verenkleed.

    *

    Binnen heb ik mijn boeken, mijn collecties religieuze volkskunst, aardewerken schotels en oud linnengoed, en inmiddels ook vele dozen met manuscripten, ontelbare versies vol doorhalingen, onderstrepingen en krabbels in de marge. Mijn vertrekken zijn vingerafdrukken. De werkkamer van mijn man, een wildernis waarin een schilderij van Dante neerkijkt op een chaotisch, met gedichten bezaaid bureau. Onze slaapkamer met het romantische ijzeren bed, opgemaakt met witte lakens. De keuken, waar al mijn aardewerken potten en schalen aan de witte muren hangen. De badkamer, nog in de oorspronkelijke staat, met het zitbad. De eetkamer, waar de wijnglazen altijd halfvol zijn en de stoelen talloze malen over de stenen vloer hebben geschraapt tijdens evenzoveel feestmaaltijden onder het verbleekte blauw-met-abrikooskleurige fresco dat we lang geleden hebben ontdekt. Het huis heeft een krachtige eigen hartslag, en binnen de dikke stenen muren voel ik mezelf ook bruisen van het leven.

    *

    In een droom werd me een ultimatum gesteld. Ik mocht kiezen: Bramasole verkopen of een arm kwijtraken. De bevoegde ambtsdrager die mij dit dilemma meedeelde, had het gezicht van de studentendecaan die me in mijn tweede studiejaar beval ofwel eindelijk eens wat uit te voeren en de verplichte colleges te volgen – economie en fysiologie dus, zei ze –, ofwel met mijn studie te stoppen. Geen Romeins toneel meer, geen Griekse etymologie.

    Nu stond ze voor mijn favoriete, prachtige, schitterende, bloedeigen huis met een beugelzaag te zwaaien. Je huis of je arm. Kiezen, nu. Toen ik wakker schrok, hield ik mijn rechterpols (schrijfhand!) omklemd.

    Ik had aan den lijve ervaren dat het voor mij een onmogelijke keus was. Ik ben smoorverliefd op deze verzameling eenvoudige, symmetrische vertrekken met uitzicht op een dierbaar dal, waar de hemel ’s nachts is volgepenseeld met sterren en je ’s ochtends vroeg hetzelfde decor ziet dat bevlogen renaissancekunstenaars schilderden wanneer ze het als achtergrond gebruikten voor engelen die de blijde boodschap verkondigden of voor met pijlen doorzeefde martelaars. Ik ben gehecht aan de clematis met zijn grote paarse bloemen die zich rond het roestige hek van de patio op de eerste verdieping omhoogslingert, opdringend tussen de potten hangpetunia’s en de naar zomer geurende klimkamperfoelie die ik heb geplant uit heimwee naar de plattelandswegen van Georgia. Ik ben verslingerd aan wild door elkaar groeiende geraniums en een langwerpig talud vol witte hortensia’s. Ik kijk vol bewondering naar het ijzeren hek dat Egisto, onze vriend de smid, vorig jaar heeft gemaakt. Nu hoef ik niet meer elke keer dat mijn kleinzoon naar buiten holt achter hem aan te gaan omdat ik bang ben dat hij over het lage stenen muurtje tuimelt en van de heuvel rolt.

    Ed heeft een halfjaar lang toezicht gehouden op het herstel van drie lange stenen terrasmuren die tijdens een winter waarin een recordhoeveelheid regen viel bij een aardverschuiving waren ingestort. Voor het avondeten lopen we soms door mijn in ere herstelde kruidentuin en bewonderen we het metselwerk, al vergeten we niet de modder en de hoge kosten te vervloeken. Die muren hebben Ed minstens twee dichtbundels gekost. Ze zijn met stalen staven in de rotsbodem verankerd, maar zien er precies zo uit als toen ze eeuwen geleden door boeren werden gebouwd. Bij de aardverschuiving die de aanleiding voor het hele project was, werd mijn kruidentuin verwoest, maar de nieuwe tuin is mooier dan de oorspronkelijke. Langs de randen bloeien en geuren heiligenbloem, rozemarijn, kattenkruid, komkommerkruid en wijnruit weelderig en zoemen de bijen. Mijn rozenrijk is uitgebreid, en nu knip ik ’s zomers elke dag schitterende Gloire de Dijon-, Reine des Violettes-, Rita Levi-Montalcini- en Pierre de Ronsard-bloesems af. Ik geniet van het opwekkende vogelkoor in de vroege lenteochtend, van de binnenzee van schuimige mist die op winterochtenden het dal vult en van de mensen die me groeten vanaf de lagergelegen weg als ik mijn potten aardbeien water geef.

    *

    Een paar jaar geleden ontdekte ik tijdens het plukken van de zoete bramen op de Monte Sant’Egidio een ruïne op een ruige helling. Ed, onze vriendin Chiara en ik klauterden door de struiken en bereikten een gedeeltelijk ingestort huisje met een stenen dak tussen kastanje- en eikenbomen. We waren er onmiddellijk verliefd op. Wat een eenzame schoonheid.

    Aanvankelijk hielden we onszelf voor dat de aankoop een goede investering was. Hadden we een vooruitziendere blik moeten hebben? Tijdens de restauratie begonnen Ed en ik allebei gehecht te raken aan het afgelegen huisje. Het leek iets uit een sprookje: Goudlokje en de drie beren, Roodkapje. Een bouwplan was niet nodig, de bouwvakkers maakten het huis uit zichzelf al zo dat de voorkant naar de opkomende zon toe gekeerd was en de achterkant naar de helling, ter bescherming tegen de winterse tramontanawind. ’s Middags worden de stenen verwarmd door schuin invallende zonnestralen uit het westen die steeds langer worden, totdat ze de tuin ten slotte met gouden tanden aanharken. Als ik ’s ochtends uit het raam kijk, word ik getrakteerd op parelmoeren licht en duizenden tinten groen die zijn neergevlijd op de hellingen van de heuvels. Tot zover die goede investering. De restauratie heeft me volledig in beslag genomen, doordrenkt, geobsedeerd, zich in me vastgebeten. Voor Ed geldt dat misschien nog wel meer. Dit huisje is onbetaalbaar. Ik zou het nooit van mijn leven verkopen, evenmin als ik mijn eerstgeborene in een mandje tussen het riet zou leggen.

    Huizen zijn een groot mysterie voor me, vooral architectonische juweeltjes die zo’n volstrekt eigen karakter hebben. Hoe zou er in zo’n huis ooit iets mis kunnen gaan? Ik ben geïntrigeerd door huizentypes in lokale stijl – bungalows, houten huisjes, statige boerderijen, en zelfs bakstenen huizen-met-carport uit de jaren vijftig, plattelandshuizen-metsouterrain uit de jaren zeventig en de saaie megaprojecten uit de tijd van de hoogconjunctuur. Boerderijtjes doen me denken aan jeugdvriendinnen bij wie ik ging logeren. Twee slaapkamers, één badkamer, huiskamer, eethoek en keuken – alles schoon en nieuw. Wat bewonderde ik die hechte gezinnetjes en die glimmende, lichte houten vloeren, het grote raam waardoor je uitkeek op eendere huizen, eveneens voor hechte gezinnetjes, zo totaal anders dan mijn eigen temperamentvolle ouders rond het haardvuur in het ‘wittebroodshuisje’, zoals mijn moeder het noemde. Zelfs lege huizen hebben een krachtenveld, de potentiële lading van alles wat er binnen die muren zou kunnen gebeuren.

    Toen ik dat huis op die helling zag, voelde ik een lavastroom van energie. Ik hoopte dat die afkomstig was van de nederige franciscaner monniken die in de dertiende eeuw over deze berg dwaalden en zich verlustigden in de stilte. Sommigen bleven, gingen in grotten wonen of bouwden hutten van riet en steen. Er bestaat geen woord voor feng shui in Toscane, maar de principes zullen wel universeel zijn. Ons stenen huisje put kracht uit de schorre nachtelijke gesprekken tussen vijf uilensoorten, de natte muziek van de beek in de winter, voortdenderende kudden wilde zwijnen, het oude kastanjebos, de kreten van fazanten, spontaan ontspringende bronnetjes en Romeinse wegen over de bergtop.

    Ik beleef er plezier en ellende aan dat ik iets zo oerouds in ere heb hersteld, én ik heb het geluk vriendschap te kunnen sluiten met Toscanen uit het binnenland. We wonen nu een deel van het jaar op de Monte Sant’Egidio, een van de heilige plaatsen van Franciscus van Assisi. Enkelen van zijn volgelingen, die als kluizenaar leefden in grotten in de uitlopers van de berg, kregen huiselijke neigingen en bouwden stenen huizen die zo solide waren dat ze er na acht eeuwen nog steeds staan. Mijn Fonte delle Foglie (Doopvont van Bladeren) is er daar een van. Omdat Franciscus een winter doorbracht in Le Celle, een lagergelegen klooster, zijn de heuvels achter Cortona tot op de huidige dag een heilige plaats. Of althans een koel toevluchtsoord, vooral in de zinderende zomerse weekends als de stenen straatjes van Cortona kokend heet zijn. De mensen uit de streek picknicken in de bossen en blijven er vaak de hele dag.

    Een jaarlijks heidens ritueel is de nacht van San Lorenzo, de nacht van de vallende sterren, op 10 augustus. Zoals zo veel Cortonesi trekken we er dan met dekens en een watermeloen op uit en kijken we liggend op de grond naar de wondermooie meteorenregens.

    Als ik alleen was, zou ik misschien overweldigd worden door de primitieve ervaring – mijn rug tegen de aarde, al die woeste lichtjes die door de ruimte suizen. De weidse nacht, mijn shirt dat vochtig wordt van de dauw, het diamanten pad van de Melkweg, alle sterrenbeelden zo helder dat je haast verwacht dat een stem uit de hemel van de Griekse mythen begint te verhalen, van beren en zeven zusters en onverschrokken jagers. Ik zou me misschien voorstellen dat het donkere tentdoek van de hemel miljoenen gaatjes heeft, waardoor een krachtig hemels licht schijnt van achter de duisternis van onze atmosfeer. Ik zou in gedachten al zwevend de baan van de kleinste asteroïde kunnen volgen. Of denken dat uit mijn ruggengraat wortels konden groeien, die naar de aarde reiken als een zich vertakkende druivenrank.

    In plaats daarvan geven vrienden elkaar verrekijkers door en roepen ze wensen bij elk lichtend spoor aan de hemel. ‘Geen oorlog meer!’ en ‘Dat ze hier water mogen vinden voor ze helemaal tot aan de hel hebben geboord’ en ‘O, laat Ed alsjeblieft naar binnen gaan om nog een fles wijn te halen’. In deze nacht gaan wensen in vervulling, zoals alle Toscanen weten. En dus blijf ik stevig verankerd in het hier en nu. De sterren zijn zo dichtbij dat ik mijn arm zou kunnen uitstrekken en de gloeiend hete kern van Venus met mijn wijsvinger zou kunnen aanraken.

    *

    Op een prachtige zomeravond op Bramasole werd dit paradijs verstoord door iets onverwachts. Die gebeurtenis, en vooral de implicaties ervan, dreigden mijn zacht bollende zijden zeilen aan flarden te scheuren. In dit derde autobiografische boek over mijn leven in Italië ga ik – zowel in gedachten als daadwerkelijk – terug naar die tijd van veranderingen en hoop ik in woorden te vatten wat ik over mezelf, en over deze groene plek waar ik een thuis voor mezelf heb ingericht, heb geleerd.

    Prima le radici, poi le ali, schreef een Italiaanse vriend me vandaag. Eerst wortels, dan vleugels. Heb ik op sommige momenten geprobeerd eerst vleugels te krijgen?

    *

    In 2010 is het twintig jaar geleden dat ik begon aan wat ik nog steeds als mijn nieuwe leven in Italië beschouw. Ed en ik zijn van plan dat op 5 juli te vieren.

    Toen ik voor het eerst naar Bramasole reed met de makelaar, zei ik voor de grap: ‘Volmaakt, we nemen het.’

    We nemen het. Ik was me niet bewust van de enorme veranderingen waaraan ik begon toen dat roestige hek openging, en ik zag de zonsopgangkleuren van de gevel, kleuren die me elke keer dat ik er sindsdien naar heb opgekeken een huivering van ontzag bezorgden. Ik was naar Italië gekomen voor de door cipressen omzoomde landweggetjes, de levendigheid van de piazza’s, de pure romaanse kerken op het platteland, de Italiaanse keuken, de geschiedenis. Ik ben gebleven vanwege het nooit eindigende festa van het dagelijks leven tussen de hartelijkste mensen ter wereld. Ik ben hier thuis geraakt zonder dat dat echt de bedoeling was – dit land heeft me in zijn greep gekregen en me naar zijn evenbeeld herschapen.

    Waarom heb ik dat laten gebeuren? Er zijn vele cruciale momenten in een mensenleven, kleine en grote. In Amerika zeggen we dat je een beslissing maakt, maar mijn Italiaanse vriend Fulvio zegt dat je een beslissing neemt. Eigenlijk is dat veel logischer: je máákt niets, je neemt iets wat van jou wordt. Ook al wist ik niet hoezeer mijn leven zou veranderen toen ik uit die auto stapte, ik voelde op dat moment wel iets bijzonders. Ik wilde een opening, een kans om één te worden met iets grenzeloos. Ik was, hoe volstrekt onwetend ook, bereid me daarvoor open te stellen.

    En Italië is onuitputtelijk gebleken. Het geschenk in ontvangst te nemen van een nieuw en tegelijk heel oud land – een totaal andere taal, literatuur, geschiedenis, architectuur, kunst –, het kwam me voor alsof ik door goud werd bedolven. Het is een paradox, maar het is waar: iets waardoor je uit je gewone doen wordt gehaald, brengt je dichter bij jezelf en geeft je tegelijk meer vrijheid. Bij een hartstochtelijke belangstelling hoort ook een kompasnaald die je op koers houdt. Een tintelende ontdekkingsdrang joeg me van een leven dat ik tot in de puntjes beheerste naar een spannende nieuwe plek, waar ik – tot mijn grote vreugde – gedwongen was alles elke dag opnieuw uit te vinden.

    Het aanstaande twintigjarige jubileum is een goed moment om terug te blikken, maar ook om diep na te denken over mijn mogelijkheden in de jaren die nu snel op me afkomen. Ik ben oud genoeg om te kunnen beweren dat ik enige wijsheid bezit; ik geloof onvoorwaardelijk in Basho’s bondige spreuk die uit de zeventiende eeuw is overgeleverd: ‘De reis zelf is de bestemming.’

    De volgende twintigjaar. Deze overgangsperiode is aangenaam. Ik balanceer tussen twee werelden en kan naar believen vooruit of achteruit dwalen langs die strada bianca, die witte weg van de reis door mijn diepste innerlijk. Momenten van verandering. Een kans om ja, of misschien ook nee te zeggen. Een dag als geen andere. Een week die zo uit een horoscoop komt. Iemand die aan de andere kant van een afgrond staat en zijn hand uitsteekt. Een nieuw levensplan. Veertig bomen planten. Een reis terug naar huis. Een opgestuurd ticket. Een fontein aanleggen. Zwemmen met dolfijnen. Een geschenk voor iemand. Een spiegel waarin een andere tijd te zien is. Een blauw glazen hart onder mijn kussen.

    I

    Winter en lente

    BUONGIORNO, LUCA

    In kil blauw winterlicht klinken de klokken van Cortona luider. Wanneer de koude ijzeren klepel de bevroren klok raakt, ontstaan er heldere, geschokte, harde gongtonen die in de hoofden van ons, de kleumers op de piazza, weerklinken en van onze schedels tot onze hakken nagalmen tot ze het plaveisel raken. In de lommerrijke zomer, wanneer zachtere lucht het klokgelui verspreidt, is het klaroengeschal eerder begeleidend dan hardnekkig; de klokken herinneren, accentueren, inspireren. Als een zegening van de dag dalen de echo’s neer op de mensen die met een cappuccino op de piazza zitten, waarna ze wegsterven en hun laatste trillingen naar de rondcirkelende zwaluwen laten drijven. Maar in de winter klinken de eenzame geluiden persoonlijker, alsof de klokken speciaal voor jou luiden. Ik kan de geluidsgolven zelfs in mijn tanden voelen wanneer ik voor de zoveelste keer die ochtend iemand met een glimlach groet.

    Wanneer ik begin maart terugkom, ben ik dolblij dat ik mijn vrienden op de piazza zie. We begroeten elkaar alsof ik een jaar ben weggeweest in plaats van vier maanden. Na een periode van afwezigheid vind ik het heerlijk om weer voor het eerst naar de stad te gaan. Ik wandel door de straten om te kijken hoe alles erbij staat. Wat is er veranderd, wie heeft een reis naar Brazilië gemaakt, wat ligt er uitgestald op de groentemarkt, wie is getrouwd, gestorven, naar het platteland verhuisd? Wat wordt er geëxposeerd in het museum? Bij de slager hangt de helft van een enorme koe aan de haak, met een stukje keukenpapier eronder om de laatste drie druppels bloed op te vangen. Onder neonlampen weerspiegelt rood vlees in de vitrines lavendelkleurig licht op de gezichten van twee eerbiedwaardige signoras, die zich vooroverbuigen om de kalfswangen en varkensbraadstukken van vandaag te inspecteren. Oranje lelies in de etalage van de bloemenzaak blazen met hun broeikasadem condens tegen de ruit, en daar is Mario, een schimmige vlek tussen het oranje, die een rijtje sleutelbloemen schikt.

    ’s Winters wordt Cortona weer helemaal zichzelf. De winkeliers in de hoofdstraat klagen dat de stad de hele winter doods is. Non c’è nessuno. Er is niemand. Ze vragen zich af of de toeristen dit jaar zullen terugkeren. ‘De dollar is kapot, de euro een heteluchtballon,’ zegt Fabrizio, terwijl hij de denkbeeldige ballon met een woesj-geluid laat opstijgen en met zijn handen een spiraal uitbeeldt. In gedachten zie ik een gestreepte ballon op weg gaan naar Mars. In het Italiaans heeft elk gesprek een non-verbaal deel. Een vrouw met een mobieltje loopt op de piazza pratend heen en weer, gebaart, gooit haar hoofd in haar nek en begint weer te ijsberen. Ze zegt vijftien keer grazie, lacht. Ze staat op een toneel, ze voert een monoloog op. Als ze ophangt, klapt ze haar telefoon dicht, stopt hem in haar enorme borsa en stort zich vol overgave op haar boodschappenlijst.

    Ik sta stil om naar schoenen te kijken, en daarna naar truien. ‘Die oorlog van jullie. Daar moet de hele wereld voor boeten,’ vaart Daria tegen me uit, alsof ik Irak persoonlijk heb gebombardeerd. Ze veegt haar drempel, die al helemaal schoon is. Ze zijn hier vergeten dat bijna iedereen zijn prijzen verhoogde toen Italië van de lire op de euro overstapte; sommige mensen haalden gewoon drie nullen van hun prijskaartjes, waardoor ze in feite de prijzen van hun pizza’s, overhemden, koffie, cd’s en pasta verdubbelden. Omdat de Italiaanse salarissen nauwelijks omhoog zijn gegaan, hebben de meeste mensen het tegenwoordig beslist niet breed. ‘Niets om je zorgen over te maken,’ zegt onze vriend Arturo. ‘Er zijn twee Italiës. Een economie die iedereen ziet en daarnaast nog een complete economie die niemand ziet. Iedereen heeft zo zijn zaakjes waarvan de statistici niet op de hoogte zijn. Je wordt contant betaald – niemand weet ervan.’ Volgens mij geldt dat meer voor vrije beroepen dan voor de winkeliers, die bonnetjes moeten afgeven. Als ik zonder bonnetje voor mijn panino de bar uit loop, kan de Guardia di Finanzia zowel de eigenaar als mij beboeten. Als ik een kip koop ben ik stomverbaasd: 14,65 euro, drieëntwintig dollar tegen de huidige wisselkoers. Ik denk aan de prijzen in het Zuiden van de Verenigde Staten na de Burgeroorlog, de periode van de Reconstructie. Wat is er met ons land aan de hand? Onze dollar is debole – zwak, schokkend zwak.

    Het is een paar graden boven nul, maar door de wind, die waarschijnlijk uit de besneeuwde Alpen komt, voelt het buiten aan als min vijftien. ‘Che bello, je bent eerder terug dan de zwaluwen,’ zegt Lina. Omdat het de Dag van de Vrouw is, geven drie mensen me takjes mimosa, die ik prachtig vind omdat ze zo heldergeel afsteken tegen de steengrijze lucht. Massimo biedt me koffie aan, en Claudio even later ook. Roberto van de frutte e verdura geeft me een extra grote zak odori, de groenten en kruiden die worden gebruikt om gerechten op smaak te brengen. Ik zie dat Marco zijn kunstgalerie heeft gesloten en de ruimte heeft gebruikt om zijn aangrenzende enoteca uit te breiden. Er staan twee tafels waar wijn kan worden geproefd, en de nieuwe etalages zien er mooi uit. Toch is het jammer van de galerie, waar veel kunstenaars regelmatig een week exposeerden, hun werk ophingen en op de piazza gingen zitten om met vrienden te praten of vrienden te maken terwijl de mensen in- en uitliepen. Maar dan kom ik Roberto tegen in het postkantoor, en hij vertelt dat hij om de hoek een nieuwe galerie gaat beginnen. Het museum wordt uitgebreid om plaats te bieden aan recente archeologische vondsten uit de Etruskische opgravingen en de Romeinse villa die onze vrienden Maurizio en Helena hebben uitgegraven. Tijdens mijn afwezigheid is er een nieuwe chocolaterie geopend. De winkel ziet eruit alsof hij vanuit België is komen aanvliegen. De warme chocolademelk smaakt vol en romig. Ik ben meteen verkocht. De twee restaurants die afgelopen herfst zijn geopend draaien goed. Een ervan heeft al de reputatie een van de beste koffieadressen in de stad te zijn. Toen ik daar aan de bar kleine slokjes van mijn macchiato nam, ving ik een gesprek tussen twee toeristen op. Een van hen zei: ‘Ik zag de man van Frances Mayes, Ed, in een Fiat rondrijden. Een Fiat – en dan ook nog eens zo’n kleintje. Je zou toch denken dat ze wel iets fatsoenlijkers kunnen kopen.’ Ik wendde mijn hoofd af om te voorkomen dat ze me zouden herkennen en van gêne niet meer zouden weten waar ze moesten kijken. Ik ben dol op mijn gele Panda.

    Alles heeft zijn tijd, en dit is het seizoen om pleisterwerk te herstellen, scharnieren te repareren, menukaarten te wijzigen en binnenplaatsen en trappen schoon te maken. Van achter het hoektafeltje van Bar Signorelli bekijk ik de ijverige activiteit in de straat. Iedereen bereidt zich voor op de lente en zomer, die hopelijk de terugkeer betekenen van al die argelozen met hun voorliefde voor schoenen, leren boeken, etentjes, keramiek, perziken, Super Tuscans en alle goede dingen die dit levendige bergstadje te bieden heeft.

    *

    Terwijl ik in mijn cappuccino roer, groet ik het zelfportret in houtskool van de renaissanceschilder Luca Signorelli, dat boven de koelkast met frisdrank hangt. Ik ben bezig aan een zoektocht naar Signorelli. Hij is hier geboren en schilderde tijdens zijn leven in heel Toscane, Marche en in Rome. Beroemd, dat wel, maar naar mijn mening in het buitenland ondergewaardeerd. Hij houdt altijd toezicht als ik me aan mijn ochtendkoffie te buiten ga. In het kantoor van de plaatselijke aannemer heb ik papieren ondertekend onder een ander zelfportret van Signorelli, waarop mijn schilder blond als een engel is, met eerlijke blauwe ogen en een krachtige kaak. Een grote piazza is naar Signorelli genoemd. In het plaatselijke museum hangt zijn werk. Algemeen wordt aangenomen dat hij is overleden na een val van een steiger in de kapel van het Palazzo Passerini.

    Tijdens zorgeloze periodes in zijn leven kwam hij ongetwijfeld vaak op de piazza, waar hij op een regenachtige ochtend waarschijnlijk een vriend tegen het lijf liep en het nieuws hoorde dat Da Vinci – wat een fantast – een vliegmachine had bedacht. Iemand vertelt hem dat Michelangelo de hand heeft weten te leggen op een enorm stuk marmer (dat later de David zou worden), en misschien zelfs dat ver weg in Duitsland een zekere Gutenberg een machine heeft uitgevonden die boeken kan drukken. Ik zie Signorelli zo voor me, in groen fluweel met gouden garneersel, het zonlicht glanzend op zijn blonde haar, aandachtig luisterend naar zijn buurman, die hem vertelt dat de paus Venetië heeft geëxcommuniceerd, en heeft hij al gehoord dat er in Rome een heel oud beeld is opgegraven dat de Laocoön heet? In zijn gevlekte schilderskiel heft hij in zijn schemerige atelier het glas en luistert naar zijn neef, die net terug is uit Rome en een nieuwe vinding beschrijft: een wc die doorgespoeld kan worden. Als hij ’s avonds naar huis gaat, loopt hij Giovanni tegen het lijf, de broeder uit het dominicaanse klooster wiens goedmoedige karakter hem later de bijnaam Fra Beato Angelico opleverde. Hij leefde in een bruisende tijd. Ik weet dat hij magistraat in Cortona was en dat mensen hem op straat voortdurend aanspraken en om gunsten vroegen. Dat overkwam Andrea, onze burgemeester, vanochtend ook. Signorelli blijft door de lagen van de tijd heen dringen, als uitmuntend kunstenaar en ook als een soort genius loci. Inmiddels is hij een oude vriend geworden.

    *

    Voor een Romein, voor Signorelli, voor mij, voor die baby in de rode wandelwagen vormt de piazza een fantastische oude spaarbank vol herinneringen. Een tastbare spaarbank, een boek dat je kunt lezen als je gevoelig bent voor de taal. Als Luca de moeite zou nemen om de deur open te doen, zijn blonde haar naar achteren te gooien en binnen te komen, zou ik hem een caffe kunnen aanbieden. Hij is hier, hij is nooit weggegaan.

    Campanilismo, een zijnstoestand: als je binnen gehoorsafstand van de campanile – de klokkentoren – woont, hoor je bij die plaats. Bestuurscentrum, kermisattractie, vergaderplaats, woonkamer, forum – de piazza is ook leuk. Nooit saai. Vandaag zet de barista met een zwierige zwaai mijn cappuccino op het tafeltje. In het schuim heeft hij een chocoladehart gevormd. Hij roept tegen me: ‘Amerikanen drinken geen koffie, ze drinken slootwater.’

    ‘Sporca miseria!’

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1