Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De vlinderjager
De vlinderjager
De vlinderjager
Ebook256 pages3 hours

De vlinderjager

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hamburg, 1946. Tijdens een wild feestje op het hoofdkwartier van de geallieerde veiligheidsdienst, gooit luitenant Eddy Sachs een lege fles door een schilderij. De volgende dag verschijnt een zekere majoor Vrieslander. Zijn opdracht: de Rembrandt terug te halen die door de Nazi's uit het Rijksmuseum is ontvreemd. Jaren later, in Zuid-Amerika, kruisen de paden van Eddy Sachs en Vrieslander elkaar opnieuw. Vrieslander is op zoek naar nooit teruggevonden Nazi-goud. Maar wie heeft de sleutel? Hij, of die rare Eddy? Janwillem van de Wetering, gevierd auteur, kreeg de gelegenheid om het 2000ste deel in de reeks "Zwarte beertjes" te schrijven. Dat werd deze standalone novel over een jacht op Nazi-goud, maar vooral over tragische obsessies en hoe het leven een lachertje maakt van onze slimste plannen. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 5, 2021
ISBN9788728060339
De vlinderjager

Read more from Janwillem Van De Wetering

Related to De vlinderjager

Related ebooks

Related categories

Reviews for De vlinderjager

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De vlinderjager - Janwillem van de Wetering

    De vlinderjager

    Copyright © 1982, 2021 Janwillem van de Wetering and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728060339

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    voor Juanita

    Aerdenhout, zomer1933

    Eddy Sachs bemande, achter in de tuin, een uit kistjes getimmerde kar. Ongearticuleerd schreeuwend draaide hij wild aan het stuur en beleefde een avontuur, hem voorgezegd door een boek dat hij, niet lang geleden, voor zijn dertiende verjaardag had gekregen.

    Het pannetje op zijn hoofd gaf aan dat hij een officier was, de aardappelkistjes op een kinderwagenframe waren een pantserwagen, onderdeel van de zegevierende colonne die optrok door de woestijn. De alom aanwezige vijand werd neergemaaid door mitrailleurvuur, afkomstig uit het achterste kistje. Daarin zaten de soldaten, onzichtbare helpers, kameraden die Eddy op zijn veldtocht vergezelden.

    Uit de garage klonk gegil. Eddy’s spannende avontuur kon best gegil gebruiken. Op een slagveld is het altijd rumoerig. Arabieren tuimelen van hun kamelen en gillen in doodsnood. Zo gaat dat.

    Hij herkende de stem. Eddy sprong uit de kar en scheurde zich los uit de flarden van zijn voorstelling. Waarom krijste zijn zusje zo?

    ‘Ik kom al.’ Hij rende naar de garage. De deur wou niet open. ‘Thera?’

    Het gegil verstomde.

    Eddy holde om de garage heen, sloeg een ruit in met een lat die tussen het onkruid lag en sprong, zijn door het pannetje beschermde hoofd naar voren, naar binnen.

    ‘Je hebt hier niets te maken,’ riep Albert. Eddy vocht zich los uit de klemmende armen van zijn buurjongen en klom de trap op. Albert probeerde Eddy opnieuw tegen te houden. ‘Ga weg. Je mag niet meedoen van Floris.’

    ‘Laat me los.’ Eddy stompte, Albert deinsde terug.

    Boven aan de trap wachtte een donkere, slanke gestalte in bokshouding. ‘Ga weg, Eddy.’

    ‘Waarom gilt Thera?’

    ‘Je mag niet boven komen.’

    Floris, Eddy’s twee jaar oudere halfbroer, was een vervaarlijke tegenstander, en hij stond in een gunstige positie. Hij schopte. Eddy’s hoofddeksel rinkelde de trap af.

    ‘Eddy!’ De in geproest overgaande kreet gaf Eddy de kracht de vliering te bereiken. Hij omklemde Floris’ schoppend been.

    ‘Help even,’ riep Floris.

    Andere jongens trokken Eddy los en sleepten hem over de vloer.

    ‘Bind hem vast.’

    Eddy’s armen werden om een steunbalk getrokken en met onhandige knopen aan elkaar gebonden.

    ‘Zijn enkels ook.’ Floris hield zijn smalle vuist tegen Eddy’s neus. ‘Bemoeial! Wat moet je hier? Je bent niet van mijn club.’

    Toen Floris opzij stapte zag Eddy dat Thera op haar rug op de werktafel lag. Een jongen hield zijn hand op haar mond. Haar vaalrode jurk en wittig ondergoed slingerden over de met zaagsel bemorste grond. Buurjongens stonden om haar heen, stiekem grijnzend terwijl ze haar lichaam betastten.

    Albert stommelde de trap op. ‘Sorry, Floris, ik kon hem niet tegenhouden.’

    ‘Fijne wachtpost ben jij. Maar we hebben hem toch te pakken. Eddy doet ook mee. Thera wordt gestraft en Eddy moet kijken.’

    Albert keek Floris dom aan. ‘We waren toch doktertje aan het spelen?’

    ‘Ook goed,’ zei Floris. ‘Doet er niet toe.’ Hij draaide zich weer naar Eddy. ‘Thera moet geopereerd worden, ze is een beetje verstopt en we gaan een doorgang forceren. Ik heb het ideale instrument.’ Floris hield een winterpeen voor Eddy’s gezicht.

    Eddy rukte aan zijn touwen.

    ‘Assistent,’ zei Floris met een geknepen stem, ‘trek de benen van de patiënte iets verder uit elkaar. Je kan er zo niet goed inkomen.’

    ‘Zeker, dokter.’

    ‘Assistent nummer twee, zorg dat de verdoving goed wordt toegediend. De prop mag nu in haar mond.’

    De jongen trok een vieze zakdoek te voorschijn.

    Eddy hoorde Thera kreunen en zag haar voeten krampachtig schokken.

    ‘Hou op, Floris.’

    ‘Hou je bek, Eddy.’

    Eddy en Floris waren op dezelfde h.b.s., maar Floris zat een klas hoger. Thera, een jaar jonger dan Eddy, ging naar de middelbare meisjesschool in een ander gedeelte van de stad. Tussen Floris aan de ene kant en Thera en Eddy aan de andere bestond een gemakkelijk verklaarbare spanning. ‘Floris’ moeder,’ zei hun vader, ‘is lang geleden teruggegaan naar waar zij vandaan kwam.’ Waar dit land was wist geen van de kinderen maar het zou ver weg zijn want Floris had een donkere huid en sluik diepzwart haar. Eddy’s en Thera’s moeder was er wel; een onbenullige maar zorgende Duitse die Floris tot voortdurende razernij bracht. Haar vriendelijkheid beschermde haar echter afdoende zodat Floris probeerde zijn woede op Eddy en Thera af te reageren. Na de confrontatie op de garagevliering gaf hij zijn pogingen op. Binnenshuis werd hij een voorbeeld van ijverig fatsoen, buiten ontwikkelde hij zich tot een sportkampioen, waardering oogstend die hem thuis onthouden werd. Hij onderging de gemeenschappelijke maaltijden en verdween daarna in zijn kamer waar hij aan zijn huiswerk of vlinderverzameling werkte. Eddy sloeg zijn exotische broer in het geheim gade en bewonderde hem ook wel, vooral bij sportdemonstraties of als Floris, handig manoeuvrerend met zijn vlindernet, in de struiken rondom het huis op jacht was. Ondanks die verholen en toegenegen interesse bleef Eddy zich bewust van de belofte die hij tijdens het doktertje spelen in stilte had afgelegd. Om de belofte uit te kunnen voeren had hij gegevens nodig. Hij merkte dat Floris alles wilde durven en graag op de goede afloop van zijn heldendaden wedde. Het geld dat hij opstreek betekende echter niet meer dan een scharnier waar zijn activiteit om draaide. Wat Floris vooral beoogde was een niet aflatend applaus.

    De wesp danste sierlijk om de spin heen. Het insekt was vervaarlijk groot en had een puntig, krampachtig opgeheven achterlijf. De lange angel, als een speertje op de spin gericht, trilde gretig. De spin, dik en sappig van lijf maar rap op de kromme elastiekpoten volgde de danspassen van de wesp en hield ondertussen afstand. ‘Moet je kijken,’ zei Eddy, tussen twee vrienden gehurkt.

    ‘Durf jij je vinger tussen die rare beesten in te steken?’ vroeg een van zijn makkers.

    ‘Dat durft niemand,’ zei de ander.

    Eddy keek op. ‘Mijn broer Floris durft alles.’

    Floris kwam langs, een grote vlinder met vaalrode vleugels voorzichtig op zijn vlakke hand dragend.

    De jongens riepen hem. ‘Wedden dat je die beesten niet durft aan te raken?’

    ‘Dubbeltje de man,’ zei Floris en stak zijn hand tussen de elkaar driftig beloerende monstertjes. ‘Au.’ Hij zoog op zijn vinger en probeerde niet verbouwereerd te kijken.

    ‘Wie was het? De wesp of de spin?’

    Floris keek naar zijn vingertop. Een druppel bloed welde op. ‘Weet ik niet, alle twee denk ik.’

    ‘Deed het pijn?’

    ‘Welnee.’ Floris liep met verende passen weg. ‘Allemaal flauwe kul, jullie zijn ook overal bang voor.’

    De vinger zwol op en leek op een gekookt knakworstje. Floris werd door de leider van het vakantiekamp naar het ziekenhuis gebracht en kwam na een paar uur weer terug. Die nacht had hij koorts en sliep in de ziekentent.

    ‘Het gif van de sluipwesp,’ zei een van Eddy’s vriendjes luguber ‘daar kun je aan doodgaan, dat trekt door naar je hart.’

    ‘Wondkoorts,’ zei een ander. ‘Als die te hoog oploopt blijf je er ook in. Ze hebben zijn vinger opengesneden maar als er iets is blijven zitten krijgt hij etterende puisten, net als bij de pest.’

    Floris had de volgende dag al weer een normale temperatuur maar moest rust houden. Hij verleende audiëntie in een hangmat en werd groepsgewijs bewonderd. Eddy deed niet aan de spelletjes van die dag mee. Hij lag in het halfdonker van zijn tent, de handen in ootmoed op zijn borst gevouwen, en gaf toe dat hij opnieuw verloren had.

    Eddy’s vader stierf aan een plotseling woekerende longkanker en mevrouw Sachs moest wegens een acute inzinking worden opgenomen. Thera werd leerling-verpleegster en woonde bij kennissen; Floris en Eddy konden door een ruime studieverzekering in een internaat voor jonge heren worden ondergebracht.

    Het internaat was gevestigd in een kasteel met uitzicht op het IJsselmeer. Floris, in de eindexamenklas geplaatst, kreeg een kamer op de hoogste verdieping, ver verheven boven de slaapzaal waar Eddy huisde. Floris scheen het bestaan van zijn halfbroer vergeten te zijn en ook Eddy zocht geen contact.

    Floris slaagde met de beste cijfers. De avond na de uitslag was aan het afscheidsfeest van de examenklas gewijd. Het kasteel was met gekleurde lampjes en vlaggen versierd en er werd sterke drank geschonken voor de leraren en hun gasten maar ook voor de scholieren die het internaat zouden verlaten. Tegen middernacht was het feest voorbij; de gasten namen afscheid en de leraren gingen naar bed. De benevelde afzwaaiers verzamelden zich op de gaanderij.

    Eddy, die niet mee had mogen drinken, deed zijn best het gelal van de feestgangers te imiteren. ‘Zullen we kanteeltje wippen?’ vroeg hij aan een jongen die hem tegemoet waggelde.

    ‘Wat?’

    ‘Ken je dat ridderspel niet? Je staat op een kanteel en springt naar de volgende. Wie het eerste helemaal rond is heeft gewonnen.’

    De jongen boog zich over een van de brede inkepingen in de uit keien gemetselde muur. Hij stommelde verschrikt terug. ‘Jezus, ben je bedonderd? We zitten zeker dertig meter hoog. Dat durft niemand.’

    ‘Floris durft het vast en zeker.’

    Van alle kanten kwamen de jongens van de examenklas toegestroomd, ze hielden zich aan de dakmuur vast of hadden de armen om elkaars schouders geslagen, giechelend onsamenhangende grappen makend.

    ‘Floris de kasteelheer gaat de poorters toespreken.’

    ‘Graaf Floris, onze heer, wij buigen ons voor u.’

    ‘Wat moest ik ook alweer doen?’ vroeg Floris.

    De door Eddy aangesproken gangmaker maakte olijkuitnodigende gebaren. ‘Kanteeltje wippen, heer. Hier erop klimmen en dan tjoep-tjoep helemaal in het rond. Durft u dit nobele ridderspel voor ons te demonstreren?’

    ‘Floris kan geen ridder zijn,’ schreeuwde een jongen. ‘Heb je ooit een bruine kasteelheer gezien?’

    Floris balde zijn vuisten en draaide zich langzaam naar de jongen toe. ‘Wát zeg je?’

    De menigte joelde. ‘U bent onze heer. Durft u of durft u niet?’

    ‘Een gulden de man.’

    Het geld werd ingezameld. Eddy verborg zich in de schaduw van een nis.

    Floris, stevig beschonken, hees zich met onzekere bewegingen op de muur. Aan weerszijden van zijn scherp uitgesneden gestalte was de tot de einder uitgestrekte rimpeling van het meer zichtbaar. Hij boog voor de verstilde groep. ‘Daar gaan we dan. Bewonder mij in deemoed, poorters.’

    Floris sprong terwijl de anderen telden. ‘Een... twee... drie...’

    Wat ‘vier’ had moeten zijn werd, uitgerekte seconden later, een zwakke plons.

    Eddy sloop uit de nis en rende de draaiende trappen af. Beneden holde hij een gang in en trok een raam open dat uitzicht verschafte op de smerige gracht die, dat wist hij, vol lag met bouwafval en oud roest.

    Een kwartier later werd Floris’ lijk door in het ondiepe water rondstrompelende leraren gevonden.

    Deel een

    1

    Amsterdam, september 1946

    Helder weer, en niet al te koel, een fiks zonnetje aan een lege hemel die de oude stad beschermde als een stolp over een volrijpe kaas – Eddy onderging dit alles goedkeurend. De kosmische welwillendheid paste bij zijn stemming. Een druiperige en kille omgeving, zoals gebruikelijk in deze tijd van het jaar, zou hem de zon op doen zoeken, in Spanje misschien, of in Noord-Afrika, maar dat hoefde nu niet. Hij strekte zijn benen en keek niet al te wakker om zich heen. Dit was het soort weer dat de thuiskerende edelman past die zich, na het verrichten van heldendaden, op een balkon vermeit, beschermd door ranke torens en een wijde gracht. De voorstelling klopte aardig. Stond daar niet zijn ros, zijn stoere schimmel? De bmw was inderdaad wit gespoten, een beetje slordig helaas want vooral op de spatborden was nog iets te zien van de vlekkerige Duitse camouflagekleuren. Of waren de vlekken schaduwen, op de witte lak geworpen door het wuivende gebladerte van de eeuwenoude platanen van het Leidse Bosje?

    Hier zat hij, de Held, op het exclusieve Tivoli-terras, en liet zijn vermoeide ogen op het deinende water van de Stadhouderskade rusten.

    Eddy zuchtte blij. Een wolkje dat zich uit de lichte mist rondom de zon gevormd had schoof op zodat het licht diffuus werd, een zachtgele schijn die Eddy aan Rembrandts tere techniek deed denken. Hij was zojuist langs Rembrandts huis gereden, het huis met de rode luiken die overigens best een kwastje verf konden hebben. Een verwaarloosde woning, zoals zovele nu. Heel Nederland mocht wel wat beter in de verf, het land was er met de Duitse bezetting niet vrolijker op geworden, maar het stond nog overeind.

    Duitsland niet, dacht Eddy. Duitsland is nog steeds een rokende vlakte. Ik ben toch wel blij dat ik daar weg ben.

    Het wolkje schoof door zodat het caféterras, met zijn harmonisch gerangschikt rotan meubilair, opnieuw in ongestoord zonlicht baadde.

    Eddy voelde de geruststellende warmte van de binnenstad achter zich en voor hem glinsterde de gracht die de majestueuze platanen weerspiegelde. Jammer dat hij hoofdpijn had. Waar bleef die ober eigenlijk? Hij had de man al een tijdje geleden weg zien sloffen. In Duitsland was de bediening beter. Eddy probeerde het hinderlijk kloppen dat vanuit zijn nek om zijn hersenen heen dreinde te bezweren en liet onderwijl zijn blik op de vloeiende lijnen van zijn auto rusten.

    De vorige eigenaar van de bmw was er erger aan toe: die lag op een houten brits, tussen met menselijke vloeistoffen bespatte betonmuren, in de gevangenis in Hamburg, aan de Röherstrasse. Een Gestapoboef, wachtend op de strop. Een min mannetje, geteisterd door kwalen, maar eens een Germaanse god. Eddy probeerde om zijn kater heen te grinniken. Hoe vreemd toch dat gevangen nazi’s er net zo uitzien als alle gevangenen, dat verslagen Uebermenschen onmiddellijk in Untermenschen veranderen als de handboeien klikken. Zouden de fascistische filosofen die mogelijkheid ooit bekeken hebben? Afgezien van wat ze in hun nachtmerries meemaakten? Of dromen Uebermenschen niet? Eddy glimlachte. Natuurlijk droomden ze, en de bmw was uit de lichtere kant van hun verbeelding voortgekomen, maar die stond nu netjes hier, voorzien van geldige papieren die hem, Eddy Sachs, als rechtmatige eigenaar aanwezen. Wat je al niet met een fles Franse cognac en een beetje voorspraak kunt laten regelen. Stempeltje hier, handtekening daar. Zum Befehl, Herr Leutnant.

    ‘Môge meneer. Kopje koffie?’ De oude kelner, in een glimmend maar pijnlijk nauwkeurig geperst zwart pak en een tot op de draad versleten wit overhemd, liet zijn slechtzittend gebit zien.

    ‘Alsjeblieft,’ zei Eddy.

    De ober verwijderde zich.

    ‘Hé ho!’

    ‘Meneer?’

    ‘Ik ben nog niet klaar. Ik wou ook een paar aspirientjes en heb je een citroenjenever voor me? Met ijs en water?’

    De kelner keek over zijn spichtige schouder en bromde bevestigend. Zijn ingevallen vogelkopje keek bits.

    Patser, dacht de ober. Ze zijn er weer, de mooie meneren.

    ‘Laat je me niet te lang wachten?’

    ‘Nee meneer, het komt eraan.’

    De ober voelde zich zowel aftands als zielig; hij hield niet van mooie mannen en probeerde Eddy’s beeltenis te vergeten terwijl hij de bestelling aan de barkeeper doormompelde. Staalblauwe ogen, hoog voorhoofd, zich lieftallig in elkaar vlijende blonde krullen, hoge jukbeenderen, sterke kaak; die combinatie mocht niet mogen. Hij classificeerde Eddy als tennisspeler. De ober had de vorige avond een bioscoop bezocht. In het voorprogramma werd getennist. Deze klant, met zijn brede schouders en atletische lichaam zou de rondspringende kampioen gemakkelijk verslagen hebben, de moeilijkste ballen genadeloos over het net tikkend. Of hij was een parachutist met verlof, de hoofdfilm ging over parachutisten. Nou ja, wat gaf het allemaal, de kerel was duur gekleed. Fooi, dacht de ober, hij moet me een goeie fooi geven.

    Hij liep terug naar het terras, zich gematigd verkneuterend over in de lucht zwevende guldens en rijksdaalders, en presenteerde de bestelling met een elegante zwaai van zijn dienblad.

    Eddy, opnieuw geteisterd door gebons in zijn hoofd, knikte dankbaar. De vermorzelde tabletten vloeiden door zijn slokdarm, bespoeld door koude alcohol. ‘Aaaah.’ Zo, dacht Eddy, kom je van je hinder af. Pijn verdwijnt door medicijn. Je kunt overal af komen als je vanuit de juiste hoek redeneert en overeenkomstig handelt. Bijna niemand doet dat, vandaar de algemeen heersende ellende. Hij zocht een passend voorbeeld van hoe het niet moest.

    Kijk daar maar eens... Op de nauwe straat voor het terras duwde een jongeman een handkar voort. Ondanks zijn inspanning scheen de sukkel de op houten wielen knarsende en overbeladen kar nauwelijks vooruit te kunnen krijgen... Waarom zou iemand ooit een kar met afval door een slop willen duwen? Hoe kon een menselijk wezen zichzelf toestaan er zo onverzorgd uit te zien? Diezelfde dwaas zou, als hij zich de moeite getroostte om gericht en logisch na te denken, op ditzelfde moment op Eddy’s terras aan het drankje van zijn keuze kunnen nippen. Dat hij dat niet deed betekende dat hij verward was, of alleen maar geestelijk lui. Die man wou niet leren.

    Ik wil wél leren, dacht Eddy, en ik heb ook veel geleerd. De omstandigheden, indien op hun juiste wijze geschat en daarna nuttig gebruikt, helpen de mens. De wereld bestaat

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1